Plan: | Buys Ballotweg e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.0016BP14006-VG01 |
De gemeenteraad van de gemeente De Bilt heeft in 2009 de gebiedsvisie 'Buys Ballot e/o' vastgesteld voor de locatie van de huidige basisschool De Regenboog en de ten zuiden daarvan gelegen groene zone. De gemeente is voornemens om op basis van de gebiedsvisie de bestaande bebouwing te slopen en vervolgens ter plaatse een nieuw onderwijscluster te realiseren. Het onderhavige bestemmingsplan 'Buys Ballotweg e.o.' is opgesteld ten behoeve van de planologische verantwoording van dit nieuwe onderwijscluster.
Als gevolg van de genoemde ontwikkeling wordt het gebruik van het gebouw van een buitenschoolse opvang aan de Aeolusweg 14 (Hummeloord) beëindigd. Deze locatie ligt enkele tientallen meters ten noorden van het schoolterrein. De gemeente heeft het voornemen uitgesproken hier woningbouw realiseren, hiertoe is d.d. 29 april 2014 een collegebesluit genomen. Tevens zijn een haalbaarheidsstudie en ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld. Gelet op de samenhang met het plan voor het onderwijscluster is het wenselijk gebleken om deze locatie eveneens bij dit bestemmingsplan te betrekken.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan dienen voorts de volgende overwegingen in acht te worden genomen:
Afbeelding 1.1 - Ligging van het plangebied centraal in De Bilt
Het plangebied, zoals dat in dit bestemmingsplan wordt geregeld, ligt centraal in de bebouwde kom van De Bilt, in de jaren '50 woonwijk 'La Plata' en bestaat uit twee deelgebieden. Het eerste en grootste deelgebied, waar de huidige school ligt, wordt begrensd door de Buys Ballotweg, de Cumulusweg, de Aeolusweg en de Cirrusweg. Het andere deelgebied wordt gevormd door de huidige locatie van de buitenschoolse opvang en ligt aan de Aeolusweg, circa 50 meter ten noorden van het schoolterrein. De wijdere omgeving van het plangebied bestaat overwegend uit woongebieden. In het oosten bevindt zich het historische bebouwingslint van het centrum van De Bilt met onder meer detailhandelsvoorzieningen, horeca etc.
Het plangebied is in totaal circa 7.800 m² groot. De locatie van de huidige school (het zuidelijke deelgebied) ligt in kadastraal opzicht op (een gedeelte van) de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente De Bilt, sectie D, nummers 9081, 9082 en 5513 Dit deelgebied is circa 5.900 m² groot. De locatie Aeolusweg 14 (het noordelijke deelgebied) is onderdeel van het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente De Bilt, sectie D, nummer 9082 en heeft een oppervlakte van circa 1.900 m². Dit is inclusief de huidige parkeervoorzieningen aan de zijde van de weg.
Binnen het plangebied vigeert momenteel de beheersverordening 'Weltevreden - Heemstrakwartier 2013', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van De Bilt op 19 februari 2015. Voor beide deelgebieden van het plangebied geldt grotendeels de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' en deels de bestemming 'Verblijfsdoeleinden'. Het realiseren van het stedenbouwkundige plan voor het nieuwe onderwijscluster aan de Buys Ballotweg is niet mogelijk binnen de bouwregels behorende bij deze bestemmingen. Het toegestane bebouwingspercentage binnen 'Maatschappelijke doeleinden' bedraagt 25%, terwijl het voorliggende bouwplan een hoger bebouwingspercentage vereist.
Ten behoeve van de bouw van kinderdagverblijf Small Society is d.d. 13 februari 2013 reeds een omgevingsvergunning verleend. Op basis hiervan is het echter evenmin mogelijk het gehele onderwijscluster te realiseren.
De realisatie van de woningen aan de Aeolusweg past evenmin binnen de gegeven planologische kaders uit de vigerende beheersverordening. De gronden mogen worden bebouwd tot ten hoogste 30% en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter. De beoogde woningbouw overschrijdt deze maximale normen. Bovendien is een woonfunctie ter plaatse niet toegestaan.
Door middel van het onderhavige bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling planologisch wel uitvoerbaar. De bouwregels worden afgestemd op de voorgenomen bouwplannen voor het onderwijscluster en de woningen en de huidige functie aan de Aeolusweg 14 wordt omgezet naar een woonfunctie. De omgevingsvergunning voor Small Society is geïntegreerd in het bestemmingsplan.
Afbeelding 1.2 - Uitsnede vigerende beheersverordening
In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het plangebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de ontstaansgeschiedenis en de huidige situatie binnen het plangebied en wordt het planvoornemen beschreven. Hoofdstuk 3 behandelt vervolgens het voor het plan relevante beleid, waarna in hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de van toepassing zijnde omgevingsaspecten. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de procedurele aspecten, waarna tenslotte in hoofdstuk 7 de systematiek van de regels bij dit bestemmingsplan uiteen wordt gezet.
De wijk 'La Plata' is in de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw gebouwd. Daarbij zijn destijds ook het huidige hoofdgebouw van basisschool De Regenboog uit 1956 en het gebouw van de buitenschoolse opvang gerealiseerd. In de loop der jaren is het schoolgebouw uitgebreid met een gymzaal en enkele andere aan- en bijgebouwen. De voorheen open en kale omgeving is daarnaast geleidelijk aan verdicht met groenstructuren, waarbij met name de aanwezige kastanjebomen een beeldbepalend karakter hebben gekregen.
De aanwezige schoolgebouwen hebben de tand des tijds minder goed doorstaan en zijn aan vervanging toe. Teneinde een integrale herontwikkeling van het gebied mogelijk te maken, is hiertoe in 2009 een gebiedsvisie opgesteld. Deze visie heeft in 2011 nog een verfijningslag ondergaan (vastgesteld 22 november 2011). De nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied, zoals geregeld binnen dit bestemmingsplan, worden in het bestaande stedelijke weefsel en het aanwezige waardevolle groen geïntegreerd. Daarmee wordt de locatie ook voor de toekomst weer geschikt gemaakt.
Concreet betreft het de ontwikkeling van een onderwijscluster c.q. Integraal Kindcentrum (IKC) op de plaats van de schoolgebouwen. Ook het reeds vergunde kinderdagverblijf Small Society maakt deel uit van deze ontwikkeling. Op de locatie van de buitenschoolse opvang (Hummeloord) aan de Aeolusweg 14 zal woningbouw tot stand worden gebracht.
De huidige ruimtelijke opbouw van het zuidelijke deelgebied wordt met name bepaald door de bestaande schoolgebouwen en de kastanjebomen. Uitgaande van het feit dat de huidige bebouwing geheel verdwijnt, zijn het daarmee de kastanjebomen die de ruimtelijke structuur van het zuidelijke deelgebied dragen. Deze bomen verkeren echter in een matige conditie (bloedingsziekte), zo is uit onderzoek in 2013 gebleken. Rondom het gebied staan vooral portiekflats in drie bouwlagen. Langs de Cirrusweg staan enkele grondgebonden rijenwoningen, net als in de achterliggende woonstraten.
Uitgaande van het meest actuele bouwplan voor het onderwijscluster worden de nieuwe gebouwen grotendeels gerealiseerd op dezelfde locatie als de huidige bebouwing. Hierbij gaat het om de basisschool, de gymzaal met peuterspeelzaal en de buitenschoolse opvang. De locatie waar het gebouw van kinderdagverblijf Small Society is voorzien is momenteel geheel onbebouwd. Voor de realisatie van dit gebouw is echter reeds in een eerder stadium een omgevingsvergunning verleend, waardoor in planologisch opzicht geen sprake is van nieuwe bouwmogelijkheden op de betreffende locatie. Hoewel de verschillende gebouwen in principe zelfstandig functioneren vormen ze één ruimtelijk ensemble. Het is de bedoeling dat de ruimte tussen de gebouwen onderdeel is van de openbare ruimte. De parkachtige omgeving ten zuiden van het onderwijscluster moet ook op het schoolplein nog voelbaar zijn.
Afbeelding 2.1 - Voorontwerp bouwplan (geen eindbeeld) (Bron: Kristinsson Architecten)
De exacte positionering van de te realiseren bebouwing is nog aan verandering onderhevig. Vast staat echter dat kinderdagverblijf Small Society ter plaatse van het besluitgebied behorend bij het projectafwijkingsbesluit aan de Aeolusweg komt te liggen. Hiervoor is maximaal 900 m² beschikbaar (gebouw + buitenruimte). Binnen de overige 2.300 m² van het deelgebied dienen de overige voorzieningen te worden gerealiseerd. Indien Small Society minder ruimte nodig blijkt te hebben, kan deze worden aangewend voor de basisschool, de buitenschoolse opvang, de peuterspeelzaal en/of de gymzaal. Bij de positionering van de bebouwing zal in acht worden genomen dat voldoende buitenruimte overblijft en dat ook de afstand van de bebouwing tot de kruinen van de kastanjebomen aanvaardbaar is.
Als gevolg van het feit dat het bouwplan nog niet exact vaststaat, heeft de bestemmingsregeling in dit bestemmingsplan een flexibele insteek. Randvoorwaarden die wel vaststaan, zoals de locatie van Small Society en de aan te houden afstand tot de bomen, zijn specifiek geregeld door middel van een op maat aangegeven bouwvlak. Hetzelfde geldt voor de overige stedenbouwkundige randvoorwaarden zoals opgenomen in de meest recente versie van de 'verfijningsslag' Gebiedsvisie 2009.
Voor de nadere invulling en detaillering van het bouwplan, zoals de precieze positionering van de bebouwing, biedt het bestemmingsplan ruimte om daarmee te schuiven.
Afbeelding 2.2 en 2.3 - Huidige schoolgebouw en aanwezige kastanjebomen
Aan de Aeolusweg wordt de ruimtelijke opbouw van het noordelijke deelgebied met name bepaald door de ligging tussen de bestaande woningbouw. Aan drie zijden grenst deze locatie daardoor aan de achtertuinen van de omliggende woningen. Deze woningen zijn overwegend klein en compact en bestaan uit twee bouwlagen met een kap. Zowel goot- als nokhoogte zijn hierbij beperkt. De woningen hebben de voordeur allemaal gericht op de straat. De omgeving heeft een groene opzet, die met name wordt bepaald door de voortuinen en de groene overhoeken met bomen in de buurt. Op het terrein zelf is een tweetal bomen aanwezig.
Het perceel is 38 tot 41 meter diep en 45 tot 54 meter breed. Dit biedt ruimte aan de realisatie van maximaal 5 nieuwe grondgebonden woningen met bijbehorende tuinen en parkeervoorzieningen. Uitgangspunt is in ieder geval dat de huidige achterpaden van de aangrenzende woningen blijven behouden en ook ten behoeve van de nieuwe woningen kunnen worden aangewend. De overige ruimtelijke randvoorwaarden voor de woningbouw luiden als volgt:
Afbeelding 2.4 - Randvoorwaarden inzake ontsluiting en situering woningbouw
Een exacte verkaveling dient op basis van de genoemde randvoorwaarden te worden uitgewerkt. Voor de regeling in het bestemmingsplan betekent dit dat deze voldoende flexibel van opzet is. De maximale planologische kaders voor de nieuwe ontwikkeling liggen echter vast, waarmee zowel voor de ontwikkelende partij als voor de omwonenden duidelijk is wat de ruimtelijke mogelijkheden ter plaatse zijn.
Afbeelding 2.5 - Huidige bebouwing Aeolusweg 14
In de huidige situatie is binnen beide deelgebieden van het plangebied de maatschappelijke functie overheersend, meer specifiek de onderwijsfunctie. De direct omgeving heeft met name een woonfunctie, terwijl verder oostelijk ook gemengde functies voorkomen in het historische bebouwingslint van De Bilt. Daarnaast komen in de omgeving logischerwijs de verkeersfunctie en de groenfunctie voor.
Voor het zuidelijke deelgebied geldt dat de maatschappelijke functie behouden blijft, in de vorm van het nieuw te realiseren onderwijscluster. De functie van het noordelijke deelgebied wijzigt naar een woonfunctie en sluit daarmee functioneel goed aan op de omliggende woningen. In dat opzicht is sprake van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie met de buitenschoolse opvang op korte afstand van de aangrenzende achtertuinen.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplan 'Buys Ballotweg e.o.'.
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Op basis van de drie treden van de ladder voor duurzame verstedelijking dient gemotiveerd te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik:
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling waarbij, ter vervanging van een bestaande basisschool een nieuw onderwijscluster wordt gebouwd op de locatie van de huidige school. Ten noorden van deze locatie worden maximaal 5 nieuwe woningen gerealiseerd.
Het nieuwe onderwijscluster voorziet in de behoefte aan voldoende onderwijs- en kinderopvangvoorzieningen in De Bilt, hetgeen is aangetoond in de gemeentelijke Gebiedsvisie 2009. Gelet op de behoefte aan de woningbouw kan enerzijds worden verwezen naar een afzetbaarheidsonderzoek uit 2012. Daarin is geconcludeerd dat de komende jaren een grote behoefte is aan grondgebonden koopwoningen (prijs maximaal € 300.000,-) in De Bilt en Bilthoven, hetgeen ook is opgenomen in de gemeentelijke Woonvisie. Anderzijds is in de Structuurvisie De Bilt 2030 aangegeven dat de betreffende locatie aan de Aeolusweg 14 de potentie heeft om minimaal 5 woningen te realiseren. Met oog hierop en gezien de recente jurisprudentie ten aanzien van kleinschalige ontwikkelingen zoals de onderhavige in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking, mag worden aangenomen dat de regionale behoefte aan de nieuwe woningen voldoende is aangetoond (stap 1).
Voor beide deellocaties geldt bovendien dat deze zijn gelegen in het bestaande stedelijke gebied van De Bilt. Hierbij is sprake van herstructurering (stap 2). Stap 3 van de ladder is daarmee niet aan de orde. Het onderhavige initiatief voldoet aldus aan de ladder voor duurzame verstedelijking en past binnen het beleid van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (procesmatig versus beleidsmatig). De procesmatige aspecten worden gereguleerd door middel van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
Onderhavig planvoornemen voorziet in een kleinschalige ontwikkeling. Het Barro voorziet, los van de 'ladder duurzame verstedelijking', niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water.
Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.
Het plangebied is gelegen in het Stedelijke gebied. Wateroverlast in het stedelijk gebied kan ontstaan door hoge grondwaterstanden, overstromend oppervlaktewater (inundatie), overbelasting van het riool of een combinatie van deze drie. Het is dan ook van belang om bij nieuwe ontwikkelingen rekening te houden met de wateropgave. De wijze waarop met het onderhavige planvoornemen wordt omgegaan met de wateropgave, is nader beschouwd in paragraaf 4.10.
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur.
Bij de provincie Utrecht staat duurzaam ruimtegebruik voorop. Er dient dus zorgvuldig met de beschikbare ruimte te worden omgegaan. In het provinciale ruimtelijke beleid is aangegeven dat zorgvuldig, intensief en meervoudig ruimtegebruik een bijdrage kan leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De verstedelijkingsopgave dient zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijk gebied te worden gerealiseerd. Bij nieuwbouw van woningen en ontwikkeling van voorzieningen wordt prioriteit gegeven aan herstructurering en revitalisering, inbreiding en intensivering. Het onderhavige initiatief is in overeenstemming met de provinciale uitgangspunten, aangezien sprake is van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de PRS vastgesteld. De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke gemeenteplannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.
Voor het plangebied zijn met name de bepalingen uit de PRV ten aanzien van stedelijk gebied van belang, zoals opgenomen in artikel 3.1. Hierover is opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Bij zowel het bouwen als renoveren van kantoren en woningen en bedrijfsruimten als het herstructureren of aanleggen van woonwijken en bedrijventerreinen is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (onder andere toepassen van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte). Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS.
Onderhavig planvoornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling, waarbij rekening wordt gehouden met de actuele standaarden voor energie-efficiëntie en duurzaamheid. Het plangebied ligt niet in een gebied met een grote, middelgrote of kleine kans voor overstromingen.
De provincie heeft alle Utrechtse landschappen verdeeld in zogenaamde ‘gebiedskaternen’. Voor iedere gebiedskatern is een kwaliteitsgids gemaakt, waarin beschreven staat wat het landschap zo kenmerkend maakt. Het onderhavige plangebied valt binnen het landschap 'Nieuwe Hollandse Waterlinie. Ter plaatse van het plangebied gaan echter geen beperkingen uit ten aanzien van dit landschap, aangezien hier geen relevante gebiedselementen aanwezig zijn.
Bestuur Regio Utrecht (BRU) is een samenwerkingsverband van negen gemeenten in de regio Utrecht. Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen en Zeist werken aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling van het gebied. Als vertegenwoordiger van de regiogemeenten werkt BRU mee aan projecten op het gebied van ruimtelijke ordening op regionaal, provinciaal en nationaal niveau. De stadsregio behartigt daarin de belangen van de Utrechtse regio. Zo heeft BRU het Regiodocument opgesteld dat een gezamenlijke inbreng is van de negen BRU-gemeenten in het proces op weg naar een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De provincie Utrecht heeft BRU verzocht om de verstedelijkingsopgave NV Utrecht nader uit te werken als input voor de PRS. Op 15 juni 2011 stelde het algemeen bestuur van BRU het Regiodocument vast.
Voor De Bilt is in het Regiodocument aangegeven dat in de periode 2013-2025 een restcapaciteit aanwezig is voor in totaal 875 woningen. Dit betreffen allemaal woningen die binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 5 nieuwe woningen mogelijk, binnen het bestaande stedelijke gebied. Dit aantal past ruim binnen de restcapaciteit, waarmee mag worden aangenomen dat het plan binnen de verstedelijkingsopgave past.
Gemeente De Bilt streeft er naar om in het jaar 2030 nog steeds een aantrekkelijk groene woongemeente met kwalitatief hoogwaardige bedrijven te zijn. De inwoners kunnen goed en prettig zelfstandig wonen en participeren in de samenleving In 2030 zal er een goed aanbod en/of bereikbaarheid van de basisvoorzieningen voor de inwoners van gemeente De Bilt zijn.
Een belangrijke maatschappelijke voorziening is de school. De basis- en middelbare scholen in gemeente De Bilt staan goed bekend. Jeugd vanuit andere gemeenten komt zelfs naar de gemeente De Bilt toe om hier onderwijs te volgen. Scholen zijn voor jongeren belangrijke ankerpunten, maar zouden dat ook voor andere doelgroepen kunnen worden. Een vast punt in een dagprogramma, een constante factor voor jong en oud. De bevolkingsontwikkeling toont echter een daling van de inwoners in de categorie jongeren en jonge gezinnen. De prognose is dat die daling in 2015 de bodem heeft bereikt, waarna weer een lichte stijging wordt verwacht. Dit beïnvloedt met name het draagvlak voor scholen en voorzieningen specifiek voor die doelgroepen.
Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.
De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.
In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.
De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben alle een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd.
Op de kaart behorende bij de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'kleinschalige verbetering bestaande woonwijk'. De licht oranje arcering geeft dat thema aan. Op de kaart met potentiële woningbouwlocaties staat de locatie aan de Aeolusweg daarnaast specifiek aangegeven als 'Hummeloord - Aeolusweg 14 - De Bilt', waarbij de locatie de potentie heeft om minimaal 5 woningen te realiseren. Ten aanzien van de locatie van de basisschool wordt gezocht naar een clustering van onderwijs, opvang en andere maatschappelijke voorzieningen en faciliteiten.
Het planvoornemen sluit aan bij de ambities uit de Structuurvisie en draagt bij tot een verbetering van de bestaande woonwijk, zowel in ruimtelijk als functioneel opzicht.
De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.
De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:
De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:
Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente. In de bijlage 'Cultuurhistorie en Monumenten' wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn.
De gebouwen binnen het plangebied komt niet voor op de startlijst en betreffen conform de kaart 'Dorpen en gehuchten' ook geen rijks- of gemeentelijk monumenten. De kaart 'wegen, paden en sporen' laat zien dat ook de wegen waaraan het plangebied ligt geen cultuurhistorische waarde hebben. Met het planvoornemen komen daarom geen cultuurhistorische waarden zoals aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart in het geding.
Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.
Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.
De huidige locatie van de school en de buitenschoolse opvang zijn goed ontsloten. Als gevolg van de ontwikkeling van het onderwijscluster zal een toename aan verkeersbewegingen optreden. Teneinde dit in beeld te brengen is in 2010 een verkeersonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat met name het parkeren een aandachtspunt vormt (zie hiervoor paragraaf 4.11). Wat betreft bereikbaarheid worden geen knelpunten verwacht.
Op 25 april 2013 heeft de raad de Woonvisie 2013-2020 vastgesteld. De verwachting is dat de gemeente De Bilt door het unieke woonmilieu en de aantrekkelijke omgeving, net als in voorgaande jaren weer meer huishoudens zal aantrekken die zich zullen vestingen in de gemeente. In lijn met hetgeen is opgenomen in Het Bilts Manifest en de Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030 krijgt kwaliteit van wonen en de woonomgeving in de Woonvisie 2013-2020 meer prioriteit. Waar voorheen de kwantiteit, het aantal te bouwen woningen centraal stond, wil de gemeente De Bilt zich komende jaren vooral richten op het versterken en uitbreiden van de bestaande kwaliteit. Doel is het behouden van de bestaande hoogwaardige woonmilieu en verder versterken met kleinschalige woningbouw.
Het college stelt zich voor de periode 2013-2020 de volgende ambities, die uitgangspunt vormen voor het woonbeleid:
Samen met woningcorporaties, ontwikkelaars en beleggers, particuliere huiseigenaren, woonzorginstellingen, regio gemeenten, doelgroepvertegenwoordigers en andere bewonersgroeperingen, zal de gemeente de komende jaren uitvoering geven aan de geformuleerde ambities door het tot uitvoering brengen van verschillende instrumenten. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen sturingsinstrumenten binnen de nieuwbouw en de bestaande bouw. Door het vaststellen van deze woonvisie is het mogelijk, meer dan voorheen, te sturen op het vasthouden van de kwaliteit voor huidige en toekomstige inwoners voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw.
In de woonvisie is een gemeentelijk woningbouwprogramma voor de periode van 2013 tot 2020 opgenomen, waarin per locatie toelichting wordt gegeven op de hoeveel woningen die er in de komende 10 jaar zullen worden gerealiseerd. In bijlage 5 (pagina 70) van de Woonvisie is de gemeentelijke planvoorraad beschreven. De woningen aan de Aeolusweg maken daar onderdeel vanuit en staan genoemd als 6 grondgebonden woningen 'Hummeloord/ Buys ballotweg', op te leveren in 2016. De onderhavige ontwikkeling levert daarmee een directe bijdrage aan het woningbouwprogramma zoals opgenomen in de woonvisie.
De in de Woonvisie 2013-2020 beschreven ambitie is om uitwerking én vervolg te geven aan het convenant duurzaam bouwen dat in 2010 is afgesloten met diverse partners, om zo de nieuwe en bestaande woningvoorraad te verduurzamen.
De gemeente De Bilt, provincie Utrecht, Woonstichting SSW, BNA afdeling Centrum, Bouwend Nederland afdeling Amersfoort en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben in 2001 het Convenant Duurzaam Bouwen (DuBo-convenant) De Bilt ondertekend. Dit convenant is in 2010 geactualiseerd.
Dit geactualiseerde convenant geeft een heldere en concrete visie op duurzaamheid met daaraan ambities gekoppeld. De convenantpartners geven in dit convenant hun ambities helder en concreet weer. Tevens geven zij aan hoe zij hun ambities denken te realiseren.
Het grote verschil tussen het vorige convenant en deze geactualiseerde versie is dat er een overstap is gemaakt van maatregelenlijsten naar een prestatiegericht instrument voor woningbouw, scholen en kantoren zowel nieuw- als bestaande bouw: gpr-gebouw versie 4.0 (Gemeentelijke Richtlijn voor Duurzaam Bouwen). De ambities voor woningbouw nieuwbouw zijn: minimale score van 6,5 met een streefscore van 8 voor alle thema's. Voor het aspect energie is de minimale waarde een 7,0. Voor bestaande bouw geldt dat de score twee punten omhoog moet met een CO² reductie van 30% - 50%. De andere instrumenten die in het DuBo-convenant worden ingezet om duurzaamheid te realiseren in alle bouwstromen zijn:
Het Dubo-convenant wordt als ambitiedocument gezien en stelt streefwaarden wat betreft GPR-scores voor nieuwbouwprojecten, maar geldt niet als voorwaarde voor de ontwikkeling. In onderhavig geval zal op het moment dat duidelijk is hoe de bouwplannen vorm krijgen een GPR-berekening worden opgesteld.
De Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente De Bilt en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:
De welstandsnota wordt gebruik als aanvullend instrument voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen.
Op de kaart bij de welstandsnota zijn de verschillende welstandsgebieden binnen de gemeente onderscheiden. Het plangebied valt binnen welstandgebied 4 'Vroegstedelijke uitbreidingen'. Hier geldt een soepel welstandsniveau. Voor de locatie van de school is onder de noemer 'Buys Ballotweg e.o.' een aantal specifieke welstandscriteria opgesteld. Kenmerkend voor deze omgeving is het orthogonale stratenpatroon en de majestueuze en beeldbepalende kastanjebomen. Nieuwbouw, transformaties en/of renovaties bieden in dit gebied stedenbouwkundige kansen. De (school)bebouwing is alzijdig waarneembaar vanaf de openbare ruimte en draagt daarmee voor een belangrijk deel bij aan de identiteit en uitstraling van het gebied. Om deze reden zal ook de nieuwe de bebouwing van een relatief hoge architectonische waarde moeten zijn.
Met het voorliggende bouwplan voor het onderwijscluster wordt aangesloten bij de welstandscriteria uit de welstandsnota. Voor de locatie aan de Aeolusweg 14 zijn geen specifieke welstandcriteria opgesteld, maar voor deze woningen geldt dat deze wat betreft vormgeving en maatvoering zullen aansluiten bij de omliggende bestaande woningen.
De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, namelijk de realisatie van een nieuw onderwijscluster en de bouw van maximaal 5 woningen, passen binnen zowel de nationale, provinciale, regionale als gemeentelijke beleidskaders.
Bij een bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de diverse milieuaspecten de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. In dit hoofdstuk is per milieuaspect, al dan niet door middel van onderzoek, inzichtelijk gemaakt op welke wijze met deze aspecten is omgegaan.
Wettelijk kader
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een erfgoedverordening. Deze is op 1 oktober 2012 in werking getreden.
In de erfgoedverordening staan beleidsregels welke gekoppeld zijn aan de archeologische waarden op de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de provinciale Archeologische Monumentenkaart (AMK). In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.
Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan heeft de gemeente De Bilt een archeologische beleidskaart in voorbereiding; een eerste concept hiervan is inmiddels klaar. De Archeologische Beleidskaart biedt inzicht in de bestaande en de te verwachten archeologische situatie binnen de gemeente De Bilt. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologisch (veld)onderzoek in de gemeente. Zo kan de gemeente bij planvorming vroegtijdig en op zorgvuldige wijze rekening houden met archeologie.
Situatie
Op 28 november 2013 is door de gemeenteraad de Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. Op de Archeologische beleidsadvieskaart is te zien dat het plangebied is aangeduid als 'VAW2'. Dit betreft zone met een hoge of middelhoge archeologische verwachting. Hier is het advies om bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv te vermijden. In afwijking van dit advies hanteert de gemeente een norm van 50 cm in plaats van 30 cm. Indien het ten behoeve van het planvoornemen niet mogelijk is om onder deze norm(en) te blijven, dient bij bodemingrepen groter dan 500 m² is voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming een archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Afbeelding 4.1 - Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart
Ten behoeve van de planvorming voor kinderdagverblijf Small Society is reeds een quickscan uitgevoerd. Op basis daarvan is geconcludeerd dat op de locatie voor het kinderdagverblijf geen nader archeologisch onderzoek nodig is. Op het moment van de genoemde quickscan had de gemeente echter nog niet de beschikking over de archeologische beleidsadvieskaart. Nu dit wel het geval is en gezien het feit dat de quickscan zich beperkte tot de locatie voor Small Society, bestaat evenwel de noodzaak tot nader archeologisch onderzoek. De bodemingrepen ten behoeve van zowel het onderwijscluster als de woningbouw aan de Aeolusweg 14 zullen naar alle waarschijnlijkheid immers de oppervlakte van 500 m² en de diepte van 30 cm - Mv dan wel 50 cm - Mv overschrijden.
Conclusie
Teneinde te waarborgen dat archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd voorafgaand aan de grondwerkzaamheden, wordt in de regels van dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.
Wettelijk kader
In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Situatie
In de direct omgeving van zowel de locatie van de school als de locatie aan de Aeolusweg 14 komen geen bedrijven of instellingen voor waarvan de milieuzone tot in of nabij het plangebied reikt. Voor de locatie aan de Aeolusweg geldt dat sprake zal zijn van een verbetering van de situatie voor de omliggende woningen, aangezien de huidige buitenschoolse opvang met het bijbehorende speelterrein zal verdwijnen. Zowel de bestaande als de nieuwe woningen komen daarmee in een overwegende woonomgeving te liggen. Voor de locatie van de school geldt dat deze plaats zal maken voor een onderwijscluster. Feitelijk wijzigt daarmee het gebruik ter plaatse niet significant, echter evengoed dient te worden aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Een schoolgebouw valt volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering onder de omschrijving 'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs' en heeft een milieucategorie 2, waarbij volgens de richtlijn een afstand van 30 meter in acht moet worden genomen. Het betreft hier zogezegd een richtlijn met indicatieve afstanden.
De mogelijke overlast die uitgaat van het onderwijscluster zal met name bestaan uit geluidsoverlast van spelende kinderen op het schoolterrein alsmede door de verkeersaantrekkende werking van het onderwijscluster. Vanuit de bebouwing van het onderwijscluster gaat nagenoeg geen overlast uit naar de omgeving. Het schoolplein zal op ten minste 30 meter van de voorgevels van de omliggende woningen komen te liggen.
Ten behoeve van de planvorming voor kinderdagverblijf Small Society is reeds onderzoek gedaan naar de akoestische effecten van dat plan. Op basis van dat geluidsrapport zijn voldoende redenen om de bouw van het kinderdagverblijf Small Society toe te staan. Hoewel het equivalente en het maximale geluidsniveau niet kunnen voldoen aan de standaard normen uit het Activiteitenbesluit, haalt de Omgevingsdienst regio Utrecht een aantal motiveringsgronden aan om de bouw van het kinderdagverblijf toch te kunnen verantwoorden. Deze motiveringsgronden kunnen grotendeels worden doorvertaald ten behoeve van de bouw van het onderwijscomplex:
Conclusie
Gelet op het voorgaande en omdat de schoolgebouwen grotendeels tussen het schoolplein en de omgeving worden gesitueerd (afschermende werking), mag worden geconcludeerd dat overlast als gevolg van het planvoornemen voor de omliggende woningen niet waarschijnlijk is. Nader onderzoek is niet nodig.
Wettelijk kader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.
De gemeente De Bilt beschikt over een Regionale bodemkwaliteitskaart en een bijbehorende Nota bodembeheer. De bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het gehele plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse 'wonen'. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze voldoen aan de klasse 'wonen'.
Situatie
Om te kunnen voldoen aan de klasse 'wonen', dient te worden aangetoond dat ter plaatse geen dusdanige verontreinigingen aanwezig zijn, dat hierdoor de bodem onbruikbaar is voor de nieuwe functies en derhalve gesaneerd dient te worden. Ten behoeve van de planvorming voor kinderdagverblijf Small Society is reeds in 2010 door de Milieudienst Zuidoost Utrecht (heden de Omgevingsdienst regio Utrecht) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op zowel de locatie van de huidige school als op de locatie Aeolusweg 14. Op basis van de resultaten van dat onderzoek is vast komen te staan dat wel sprake is van enige verontreiniging, maar dat deze dermate gering is dat aanvullend onderzoek niet nodig is.
Door de Omgevingsdienst regio Utrecht is d.d. 17 juli 2014 in een milieuadvies aangegeven dat het uitgevoerde bodemonderzoek uit 2010 voldoende is en voor de onderhavige bestemmingsplanprocedure ingezet kan worden.
Het volledige milieuadvies van de Omgevingsdienst regio Utrecht is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.
Conclusie
Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Bij de indiening van de omgevingsvergunning bouwen geldt wel dat het bodemonderzoek niet ouder mag zijn dan vijf jaar.
Wettelijk kader
Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.
Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.
Situatie
Binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan bevinden zich geen waardevaste monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) of waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd). Ook in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle panden of andere elementen aanwezig.
Conclusie
Gelet op het ontbreken van cultuurhistorisch waardevol erfgoed in en nabij het plangebied, zijn nadere beschermde maatregelen hiervoor niet noodzakelijk. Er komen als gevolg van het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding.
Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).
Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.
Wettelijk kader
Bouwbesluit 2012
Het bouwbesluit van 2012 stelt eisen aan nieuwbouw en/of verbouwingen van nieuwbouw. Vanaf 1 januari 2015 zijn de wettelijke eisen inzake duurzaamheid daarbij gewijzigd. Per deze datum gelden de volgende eisen:
Provinciaal beleid
In artikel 3.1 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PVR) is opgenomen dat in de toelichting bij een ruimtelijk plan inzicht geeft in de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en toepassing van duurzame energiebronnen.
Bij zowel het bouwen als renoveren van kantoren en woningen en bedrijfsruimten als het herstructureren of aanleggen van woonwijken en bedrijventerreinen is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (onder andere toepassen van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte). Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS.
Gemeentelijk beleid
In het Milieubeleidsplan De Bilt 2010-2014, wordt verwezen naar de gemeentelijke ambities. Verdere ambities voor bouwprojecten zijn vastgelegd in het 'Dubo-convenant 2010-2014', waarin de gemeente samen met Woonstichting SSW, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht, Bouwend Nederland en BNA, heeft afgesproken om voor woningbouw, utiliteitsbouw, stedenbouw, grond-,weg- en waterbouw en bedrijventerreinen het volgende ambitieniveau te hanteren:
In de Woonvisie 2013-2020 (vastgesteld op 25 april 2013) heeft de raad ervoor gekozen om te sturen op het vasthouden van de kwaliteit voor huidige en toekomstige bewoners voor zowel bestaande als nieuwbouw. Middels een motie bij vaststelling van de woonvisie zijn de volgende punten inzake duurzaam bouwen vastgelegd.
Vanuit het gemeentelijk beleidskader gelden dan ook ten aanzien van onderhavig bouwplan de volgende ambities op basis van de berekening met de tool GPR gebouw. Deze zijn vooral gericht op de woning maar ook bij de bedrijfsbebouwing kan op het vlak van duurzaamheid gestreefd worden naar een goede duurzaamheidscore.
Resumerend moet het bouwplan ,rekening houdend met het Dubo convenant en de Woonvisie, voldoen aan de volgende scores:
Duurzaam inkopen
De overheid koopt per jaar voor bijna 60 miljard euro in en heeft daarmee een belangrijke invloed op het milieu en sociale aspecten hier en in andere landen. Bewust en gericht duurzaam inkopen vormt een krachtig instrument om belangrijke duurzaamheiddoelstellingen te bereiken.
De rijksoverheid heeft in overleg met marktpartijen en andere overheden (VNG), diverse duurzaamheidcriteria opgesteld. Deze zijn per type project te vinden op www.pianoo.nl. Voor gemeenten waaronder De Bilt geldt de verplichting om in 2015 voor 100% duurzaam in te kopen. Vanaf 2010 willen de gemeenten al voor 75% duurzaam inkopen. Praktisch betekent dit dat voor alle opdrachten en projecten van overheid nu al voor minimaal 75% dienen te voldoen aan de 'minimale eisen' zoals ze zijn te vinden in de criteriadocumenten op www.pianoo.nl.
Behalve deze minimale eisen zijn hier ook aanvullende criteria te vinden die afhankelijk van projecten duurzame kansen bieden, deze criteria zijn op te delen in:
Situatie
Noch voor het onderwijscluster (uitgezonderd kinderdagverblijf Small Society), noch voor de nieuwe woningen zijn al concrete bouwplannen beschikbaar. Hierdoor is een gedetailleerde doorberekening van de toekomstige bebouwing ten aanzien van duurzaamheidsaspecten nog niet mogelijk.
Wel staat vast dat indien mogelijk gebruik zal worden gemaakt van extra isolatie, PV panelen (zonnepanelen) en warmteterugwinning. De exacte wijze waarop dat gebeurt wordt in een later stadium uitgewerkt.
Met de te nemen maatregelen kan worden voldaan aan de meest actuele eisen en criteria zoals hiervoor beschreven.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect duurzaamheid zal voldaan worden aan het bouwbesluit, het provinciale en gemeentelijke beleid en de criteria voor duurzaam inkopen.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld met de Natuurbeschermingswet (1998) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.
Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.
De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Situatie
In de directe omgeving van De Bilt zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Het meest nabije Natura 2000-gebied betreft de Oostelijke Vechtplassen. Deze zijn op meer dan 6 kilometer afstand gelegen. Dichter bij De Bilt is een aantal gebieden aanwezig die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze gebieden liggen op circa 600 afstand van het plangebied.
De binnen het plangebied aanwezige bomen en groenstroken behoren niet tot de EHS. Gelet op de aard van het planvoornemen en de afstand van het planvoornemen tot de in de omgeving aanwezige Natura 2000- en EHS-gebieden, mag worden geconcludeerd dat het planvoornemen daar geen nadelige invloed op uitoefent.
Afbeelding 4.2 - EHS-gebieden nabij De Bilt
Met betrekking tot de soortbescherming heeft in 2009 en 2010 onderzoek plaatsgevonden naar de binnen het plangebied aanwezige flora en fauna. Gelet op de ouderdom van die onderzoeksresultaten heeft de Omgevingsdienst regio Utrecht in een milieuadvies van 17 juli 2014 aangegeven dat de aanvullende onderzoeken uit 2010 enkel ten dele herbruikbaar zijn. Met betrekking tot huismus en gierzwaluw kunnen de onderzoeken nog gebruikt worden, de juridische 'houdbaarheid' van het vleermuizenonderzoek is echter zeer beperkt. Om die reden wordt momenteel een nieuw onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen. Op basis van het oude onderzoek en de tussentijdse resultaten wordt overigens verwacht dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoer van het plan. Of er daadwerkelijk geen belemmeringen zijn kan echter pas definitief worden aangegeven als het onderzoek is afgerond. Mocht de aanwezigheid van vleermuizen definitief worden aangetoond, dan moet er ontheffing aangevraagd worden.
In het advies wordt voorts geadviseerd om in de broedperiode van de vogels (1 maart tot en met 15 juli) geen sloop- en/of rooiwerkzaamheden uit te voeren. Als er in deze periode wel werkzaamheden uitgevoerd worden is het aan te bevelen dit onder toezicht van een ecoloog te laten uitvoeren. Deze kan controleren op het naleven van de Flora- en faunawet.
Het volledige milieuadvies van de Omgevingsdienst regio Utrecht is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.
Beschermde flora is binnen het plangebied niet aangetroffen. Wel staat binnen het plangebied een aantal karakteristieke kastanjebomen, welke zo mogelijk behouden dienen te blijven. De kwaliteit van deze kastanjebomen is in 2010 onderzocht door Bureau Copijn. Hieruit is gebleken dat de bomen in een redelijke tot goede conditie verkeren. Teneinde deze bomen te kunnen behouden dient de nieuwe bebouwing ruim buiten de boomkroon te worden geprojecteerd, anders komt de levensvatbaarheid van de kastanjes in het geding. Met dit gegeven wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden door de bouwgrenzen zodanig te leggen, dat hierdoor het maximale aantal bomen behouden blijft.
In 2013 is door Boomtotaalzorg in opdracht van de gemeente een nader boomonderzoek uitgevoerd naar de paardenkastanjes (projectnummer 13A043, 12 maart 2013). Hieruit is gebleken dat bij het risico op takbreuk aanwezig is bij een groot deel van de bomen, met name als gevolg van zwamaantastingen. Geadviseerd wordt de bomen twee maal per jaar te controleren en nadere maatregelen te nemen.
Het volledige boomonderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
De noodzakelijke kap van de bomen als gevolg van de bouwplannen voor kinderdagverblijf Small Society is reeds verantwoord in het kader van de omgevingsvergunningverlening voor Small Society. Het daartoe genomen projectafwijkingsbesluit wordt integraal in dit bestemmingsplan overgenomen.
Conclusie
Belemmeringen inzake gebiedsbescherming worden niet verwacht. Voor het plan zijn geen maatregelen of aanvragen in het kader van gebiedsbescherming nodig.
Ten aanzien van soortbescherming geldt de verwachting dat er geen beschermde flora in het plangebied voorkomt, nader onderzoek op dit punt is dan ook niet noodzakelijk.
Ten aanzien van het onderdeel fauna is het huidige vleermuizenonderzoek gedateerd en wordt momenteel onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen in de te slopen panden en de te kappen bomen. De eindresultaten van het onderzoek worden te zijner tijd opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Inrichtingen
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Transport
Het vervoer van gevaarlijke stoffen leidt tot risico's voor de omgeving. Er is daarom beleid opgesteld om te komen tot een afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Dit beleidskader wordt gevormd door de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs van 22 december 2009) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (Nvgs van 2006). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota.
Met de Nvgs is beleidsvernieuwing op het thema vervoer van gevaarlijke stoffen gepresenteerd als uitwerking van de Nota Mobiliteit. Het nieuwe beleid is onder andere gericht op het verminderen van de spanning tussen belangen op het gebied van veiligheid, ruimtelijke ontwikkeling en vervoer. Die vermindering moet plaatsvinden door het wettelijk vastleggen van een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Op het Basisnet wordt een gebruiksruimte voor het vervoer vastgesteld en langs het Basisnet worden veiligheidszones vastgelegd (ruimtelijke ordening). In het Basisnet worden de rijkswegen opgenomen.
Per 1 januari 2011 vigeert tevens het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Bij het vaststellen van de externe veiligheidscontouren rondom buisleidingen zijn twee waarden van belang, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen stelt op basis van deze twee risico's een basisveiligheidsniveau vast.
Situatie
De huidige situatie met betrekking tot externe veiligheid wijzigt niet als gevolg van het bestemmingsplan, aangezien in het plangebied en de directe omgeving daarvan geen risicovolle objecten aanwezig zijn. De Risicokaart van het Interprovinciaal Overleg (IPO) bevestigt dit. Ook maakt het bestemmingsplan zelf geen nieuwe risicovolle objecten of activiteiten mogelijk. Dit wordt hieronder nader uiteengezet.
Afbeelding 4.3 - Uitsnede risicokaart
Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig welke een risico vormen voor de ontwikkeling van het plan.
Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Er zijn in of nabij het plangebied geen bedrijven aanwezig welke onder het Bevi vallen.
Bedrijven die op grond van overige milieuwetgeving afstandsnormen voor veiligheid bezitten
In de omgeving van het plan zijn twee bedrijven aanwezig waar een veiligheidsafstand geldt vanuit andere milieuwetgeving. Het heeft betrekking op twee opslag en verkooppunten van consumenten vuurwerk aan de Hessenweg 131 en Hessenweg 154 te De Bilt. Deze bedrijven zijn gelegen op voldoende afstand van het plangebied en leveren geen belemmering op voor de ontwikkeling van dit plan. Dit aspect vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Transport van gevaarlijke stoffen
Aan de zuidzijde van De Bilt is de N237 gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze weg is echter geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 opgenomen. De N237 is ook geen aandachtspunt in het kader van het groepsrisico. Er zijn dan ook geen knelpunten met betrekking tot het plaatsgebonden en het groepsrisico ten aanzien van de N237.
Verder komen in (de nabijheid van) het besluitgebied geen rail-, weg- en vaartransportroutes voor uit de lijsten met aandachtspunten of knelpunten voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de directe omgeving van het plangebied. In deze situatie zijn geen veranderingen voorzien.
Gemeentelijke routering
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente De Bilt een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt niet langs of door het plangebied.
Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren. Dit aspect vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Elektromagnetische straling
Er zijn in de directe omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Conclusie
Er treden geen (nadelige) effecten op ten aanzien van de diverse onderscheiden aspecten van externe veiligheid. Nader onderzoek naar externe veiligheid is niet noodzakelijk.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.
De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. De gemeente heeft om die reden de beleidsregel hogere waarden Wgh in voorbereiding. Deze beleidsregel is weliswaar nog niet door het college van B&W vastgesteld, maar wordt wel reeds op ambtelijk niveau toegepast. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).
Situatie
Het plangebied is gelegen in een 30 km/h-zone, wat betekent dat het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk is. Wettelijk gezien bestaan er evenmin geluidsnormen waaraan onderwijsinstellingen moeten voldoen. Voor de nieuwe woningen aan de Aeolusweg 14 dient wel te worden aangetoond dat sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat na realisatie van het planvoornemen.
Door de Omgevingsdienst Regio Utrecht is de gecumuleerde geluidsbelasting wegverkeer in kaart gebracht. Een uitsnede van deze kaart is onderstaand opgenomen. Hierop is te zien dat ter plaatse van de nieuwe woningen aan de Aeolusweg sprake is van een totale geluidbelasting van wegverkeer die gecumuleerd niet hoger is dan 53 dB Lden (zonder aftrek). Hiermee wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat. Er is daarmee geen belemmering in het kader van de Wet geluidhinder.
Afbeelding 4.4 - Uitsnede kaart gecumuleerde geluidsbelasting wegverkeer
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat voor zowel de nieuwe woningen als de bestaande woningen in de omgeving een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Wettelijk kader
Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze nieuwe AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).
Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt heeft luchtkwaliteitbeleid opgesteld. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige functies nabij drukke verkeerswegen. In de gemeente De Bilt wordt overal voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit, ondanks dat de concentraties nabij de rijkswegen en de Utrechtseweg verhoogd zijn.
Situatie
Luchtkwaliteitskaarten
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van rijkswegen of de Utrechtseweg, zodat kan worden gesteld dat de realisatie van een gevoelige functie zoals het scholencluster ter plaatse mogelijk wordt geacht. Er kan worden voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Op de onderstaande kaarten zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof in 2013 nabij het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn door de Omgevingsdienst Regio Utrecht berekend. Uit het beeldmateriaal is af te lezen dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bedragen maximaal 26 - 28 microgram per m3, wat betekent dat wel aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan. Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentraties fijn stof in het plangebied 24 - 25 microgram per m3 bedragen, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.
Afbeelding 4.5 - Concentraties stikstofdioxide in 2013 in en nabij het plangebied
Afbeelding 4.6 - Concentraties fijn stof in 2013 in en nabij het plangebied
Effecten van het planvoornemen
Van het planvoornemen zelf gaan ook effecten uit op de luchtkwaliteit. In onderhavig geval geldt dat de eventuele luchtverontreiniging ten gevolge van het plan met name veroorzaakt zal worden door de extra verkeersbewegingen van en naar het onderwijscluster. Voor de maximale verkeersgeneratie wordt uitgegaan van 279 extra voertuigbewegingen per etmaal ten opzichte van de huidige situatie, uitgaande van de maximale scenario's. Dit aantal van 279 is gebaseerd op het maximale aantal nieuwe kinderen en personeel dat van en naar het onderwijscluster zal gaan en dat ook in het uitgevoerde verkeersonderzoek (zie paragraaf 4.11) is gebruikt. Met behulp van de NIBM rekentool (versie 1 mei 2014) is met deze gegevens bepaald of het onderwijscluster NIBM bijdraagt aan luchtverontreiniging. Wanneer wordt uitgegaan van 0,5% vrachtverkeer (2 vrachtauto's per dag voor de bevoorrading), zou dit betekenen dat het planvoornemen NIBM is. Pas bij een aantal van meer dan 1.300 autobewegingen (met een aandeel van 0,5% vrachtverkeer) zou dit betekenen dat het planvoornemen mogelijk in betekenende mate is en onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk is.
Afbeelding 4.7 - Berekening met respectievelijk 279 en 1308 autobewegingen
Ten aanzien van de voorgenomen woningbouw aan de Aeolusweg 14 kan het volgende criterium worden gebruikt om nadere eisen te stellen aan bouwplannen. Bij 1.500 woningen en 1 ontsluitingsweg kan het jaarlijks percentage stofdeeltjes omhoog gaan.
Aangezien het zeer onwaarschijnlijk is dat per dag meer dan 1.300 autobewegingen plaats zullen vinden ten gevolge van het nieuwe onderwijscluster en ook het aandeel vrachtverkeer van 0,5% een hoge schatting betreft, is het zeer aannemelijk dat het plan voor het onderwijscluster NIBM bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied evenmin sprake van een woningbouwproject dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, aangezien slechts maximaal 5 woningen worden gebouwd en geen nieuwe ontsluitingsweg wordt aangelegd.
Conclusie
Voor het planvoornemen hoeft geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd. Er is ter plaatse sprake van een goed woon- en leefklimaat.
De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.
Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.
Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.
De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug).
Situatie
Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied en de bodem bestaat voornamelijk uit humeus zand. In het gebied bevinden zich geen oppervlaktewateren en waterlopen. Het rioolstelsel is een gemengd stelsel en er zijn geen overstorten aanwezig. Het gebied ligt niet in een drinkwaterwingebied. Ter plaatse is sprake van een hoge infiltratie-intensiteit met weinig of geen water aan de oppervlakte. In dit gebied staat vooral de afkoppeling van verhard oppervlak centraal. Dit betekent dat het schone regenwater nuttig wordt gebruikt en niet direct op het riool uitkomt. Hemelwater wordt via wadi's of andere infiltreersystemen geïnfiltreerd in de bodem. Wanneer dit minder goed gaat dan wordt het afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Ten opzichte van de huidige situatie neemt feitelijk alleen ter plaatse van kinderdagverblijf Small Society het verhard oppervlak toe. Deze toename is echter reeds onderbouwd ten behoeve van de procedure voor het projectafwijkingsbesluit voor het kinderdagverblijf. Voor de rest van het onderwijscluster geldt dat de daarvoor te benutten ruimte ook in de bestaande situatie reeds volledig bebouwd dan wel bestraat is. De locatie aan de Aeolusweg 14 is in de huidige situatie ook grotendeels verhard. In de nieuwe situatie zal de verharding bestaan uit de bebouwing van de nieuwe woningen met bijgebouwen en bestrating. Een gedeelte zal gebruikt worden als tuin en onverhard blijven.
Conclusie
Netto zal geen sprake zijn van een significante toe- of afname aan verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarmee kan worden gesteld dat het planvoornemen een hydrologisch neutrale ontwikkeling betreft. De ontwikkeling heeft evenmin directe gevolgen voor het watersysteem. Er is immers geen oppervlaktewater in de buurt. De afvoer van regenwater zal geïnfiltreerd worden in de bodem, die daarvoor geschikt is. Het uitvoeren van nader hydrologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Wel geldt als uitgangspunt 100% afkoppeling van HWA.
Onderwijscluster
De realisatie van het onderwijscluster betekent een intensivering van het gebruik ter plaatse en leidt daardoor waarschijnlijk tot een toename van het aantal verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte. Teneinde deze aanname te staven is door Ingenieursbureau Grontmij 2010 een parkeeronderzoek uitgevoerd. Daarbij is zowel de huidige toestand als de toekomstige situatie, dus inclusief de extra behoefte vanwege de peuterspeelzaal, de buitenschoolse opvang en de kinderdagopvang beoordeeld. Samenvattende conclusie uit het onderzoek is dat nabij de geprojecteerde onderwijscluster de huidige legale parkeercapaciteit onvoldoende is. Er wordt geadviseerd om bij de onderwijscluster het bestaande dwarsparkeren (Buys Ballotweg en Aeolusweg) en het bestaande langsparkeren aan de Cirrusweg te handhaven. Door het huidige illegaal gebruik te legaliseren wordt de parkeercapaciteit wel afdoende.
Het volledige verkeersonderzoek (Grontmij, 297853, 23 augustus 2010) is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Dit onderzoek is nog steeds toereikend, zo is gebleken uit een d.d. 31 maart 2015 uitgevoerd aanvullend verkeerskundig bureauonderzoek, dat als Bijlage 4 bij de toelichting is gevoegd.
Op enigerlei wijze zal ook de huidige parkeercapaciteit van het verbindingsstraatje behouden moeten blijven. Dit aspect dient nader te worden onderzocht met de uitwerking van het inrichtingsplan, aangezien daardoor mogelijk weer een tekort aan parkeerplaatsen kan ontstaan.
Woningen Aeolusweg 14
Op dit moment is de Aeolusweg 14 in gebruik door een buitenschoolse opvang. Voor het terrein zijn 12 parkeerplaatsen aanwezig in de openbare ruimte. Daarnaast is er een oprit op het trottoir waar ook regelmatig twee auto's geparkeerd staan. Overdag wordt het parkeren gebruikt voor het halen en brengen van kinderen en gedeeltelijk door het personeel. In de avond is een aantal parkeerplaatsen in gebruik door de buurtbewoners.
De hoeveelheid verkeersbewegingen zal in de nieuwe situatie aanzienlijk minder bedragen. Een vijftal woningen heeft immers een veel minder verkeersaantrekkende werking dan een buitenschoolse opvang.
Het parkeren ten behoeve van de nieuwe woningen dient primair op eigen terrein te geschieden, dus inclusief het bezoekersdeel. Per woning op deze locatie dient te worden voorzien in 2,1 parkeerplaatsen bij rijwoningen en 2,2 parkeerplaatsen bij 2 onder 1-kapwoningen (= inclusief 0,3 bezoekersparkeren) conform normering ASVV 2012 (CROW). Uitgaande van het verdwijnen van de elf bestaande haakse parkeervakken, zijn er naast de eigen parkeerbehoefte 4 tot 6 extra parkeerplaatsen nodig in de openbare ruimte om de parkeerbalans in de buurt goed te houden. Hiervoor is ruimte aan de straatzijde van het perceel. Uitritten mogen maximaal 3,5 meter breed zijn.
Conclusie
Met inachtneming van de geactualiseerde gegevens van het verkeersonderzoek en legalisatie van de huidige illegale parkeerplaatsen kan worden geconcludeerd dat ter plaatse voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte.
Met betrekking tot de hoeveelheid verkeer luidt de conclusie dat weliswaar sprake is van extra verkeer naar het gebied, maar dat dit vanuit meerdere aanrijdrichtingen komt, waardoor sprake is van een spreiding van de extra verkeersdruk over meerdere straten.
Geconcludeerd kan worden dat het berekende extra verkeer van beide ontwikkelingen niet zal leiden tot een (wezenlijk) ander verkeersbeeld dan de huidige situatie, met inachtneming van de legalisatie van de huidige illegale parkeerplaatsen en een juiste omgang met het aspect parkeren in het uiteindelijke inrichtingsplan.
Langs de zuidgevel van de bestaande gymnastiekzaal ligt een ondergronds leidingtracé dat gehandhaafd dient te blijven. Op de gronden boven dit leidingtracé zal derhalve niet gebouwd worden. Het betreffen geen leidingen die planologische bescherming behoeven, zodat het opnemen van een specifieke regeling ten behoeve van de leidingen in het bestemmingsplan niet nodig is.
Ook de inpandige trafo van de bestaande gymnastiekzaal dient behouden te blijven. Indien mogelijk wordt deze voorziening geïntegreerd in de nieuwbouw of samengevoegd met de nieuwe fietsenstalling.
Aanwezigheid van kabels en leidingen in en nabij het deelgebied aan de Aeolusweg 14 dient nader te worden onderzocht. Aan de overzijde van de Aeolusweg staat in ieder geval een tweetal nutskasten.
Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage
De voorgenomen activiteiten ter plaatse kunnen via een tweetal sporen leiden tot de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.). Het eerste spoor is via de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Het nieuwe Besluit m.e.r. is op 1 april 2011 in werking getreden. Een milieueffectrapportage is bij dit spoor verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Het planvoornemen betreft een uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van lijst D 11.2. De activiteit blijft echter ruim onder de in kolom 2 opgenomen grenswaarden voor deze gevallen:
Hiermee kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.
Natuurbeschermingswet en de Wet Milieubeheer
Het tweede spoor op basis waarvan de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.) aanwezig kan zijn is via de Natuurbeschermingswet en de Wet Milieubeheer. Indien niet (op voorhand) kan worden uitgesloten dat de voorgenomen activiteit significant negatieve effecten heeft op een Natura 2000-gebied, dient een zogenaamde passende beoordeling te worden uitgevoerd. Dit leidt automatisch ook tot de verplichting een m.e.r.-procedure te doorlopen, waarvan de passende beoordeling (of de conclusies ervan) onderdeel uitmaakt.
Ondermeer teneinde te beoordelen of sprake is van significante effecten, is een natuurtoets uitgevoerd (zie voorts paragraaf 4.6). Hieruit is reeds gebleken dat aangezien de beoogde plannen geen directe relatie hebben met de beschermde gebieden en gezien tussenliggende afstand tussen het plangebied en deze gebieden, negatieve effecten op het Natura 2000-gebied en de EHS als gevolg van de beoogde plannen zijn uit te sluiten.
Hiermee kan worden geconcludeerd dat ook bij dit spoor geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.
Wettelijk kader
Artikel 3.1 Wro bepaalt dat in het kader van een bestemmingsplan inzicht moet worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomssituatie van belang. In het geval dat gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Situatie
Small Society
De realisatie van kinderdagverblijf Small Society betreft een particulier initiatief, waarvan het kostenverhaal reeds ten behoeve van de daarvoor gevoerde projectafwijkingsprocedure is geregeld. Via een erfpachtovereenkomstpacht wordt in het verhaal van de overige kosten die gemaakt moeten worden voorzien.
Nieuwbouw Regenboog
Ten aanzien van het onderwijscluster heeft de gemeenteraad van De Bilt eerder ingestemd met de vervangende nieuwbouw van de Regenboogschool. De wettelijke verplichting is geregeld in de Wet op het primair onderwijs (WPO), de kosten voor de voorbereiding en uitvoering van het project zijn gedekt door de door het rijk beschikbaar gestelde financiële middelen. De gemeente zal de infrastructurele voorzieningen in eigen beheer aanleggen.
Aeolusweg, woningbouw
De gemeente is eigenaar van de locatie Aeolusweg 14. Ten behoeve van woningbouw op deze locatie is in april 2014 een haalbaarheidsstudie uitgevoerd. Naast de ruimtelijke mogelijkheden is daarbij ook de financiële haalbaarheid onderzocht. Door de uitgifte van grond en het sluiten van een anterieure overeenkomst wordt in het verhaal van de kosten voorzien.
Algemeen
Voor voornoemde ontwikkelingen geldt dat kostenverhaal in diverse overeenkomsten anderszins is verzekerd, het opstellen van een exploitatieplan is daarmee niet nodig.
Voor het bestemmingsplan is geen wettelijke inspraak voorgeschreven. Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan zijn de uitgangspunten uit de vastgestelde gebiedsvisie voor de locatie Buys Ballotweg en omgeving uit 2009 gehanteerd. Met belanghebbenden zijn in het kader van de visievorming informatiebijeenkomsten gehouden waarin (de uitvoering van) het plan is besproken. Om die reden is ervoor gekozen geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen.
Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het ontwerp van het bestemmingsplan 'Buys Ballotweg e.o.' met bijbehorende stukken van 29 januari 2015 tot en met 11 maart 2015 voor een ieder ter visie gelegen. Het bestemmingsplan is digitaal gepubliceerd en beschikbaar gesteld op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en tevens op de gemeentelijke website. Een gedrukt exemplaar heeft bij de balie van het gemeentehuis ter inzage gelegen.
Publicatie heeft conform de vereisten plaatsgevonden in de Staatscourant en de Biltsche Courant en tevens is op 16 februari 2015 een informatieavond op de planlocatie geweest in het schoolgebouw van basisschool De Regenboog. Op het ontwerp van het bestemmingsplan zijn binnen de geldende termijn zeven zienswijzen ontvangen. Deze zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in de 'Zienswijzennota Buys Ballotweg e.o.', welke als Bijlage 5 bij deze toelichting is gevoegd.
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stelt strenge regels aan het (digitaal) openbaar maken van de NAW-gegevens. In verband met de Wbp zijn de zienswijzen daarom geanonimiseerd en zijn geen NAW-gegevens vermeld.
Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met diverse instanties, zoals het waterschap en de provincie. Vanuit deze instanties is geen reactie ontvangen op het bestemmingsplan.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te bestemmen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De opzet van het bestemmingsplan is zodanig flexibel dat ruimte aanwezig blijft voor aanpassingen aan het ontwerp van de onderwijsvoorziening en de verkaveling van de woningen aan de Aeolusweg 14. Anderzijds biedt het bestemmingsplan ook voldoende zekerheid omdat maxima zijn gesteld aan de afmetingen, intensiteit en positionering van de toekomstige gebouwen.
Opbouw van de bestemmingen
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Maatschappelijk - 1 (Artikel 3 )
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het onderwijscluster. Ten behoeve van de bebouwing van zowel het reeds vergunde kinderdagverblijf Small Society als voor de basisschool, de buitenschoolse opvang, de peuterspeelzaal en de gymzaal is een bouwvlak opgenomen. Hieraan is een maximum bebouwingspercentage gekoppeld, om zodoende voldoende onbebouwde ruimte over te kunnen houden ten behoeve van de buitenspeelplaats. Door middel van een afwijkingsmogelijkheid kan onder voorwaarden een hoger bebouwingspercentage mogelijk worden gemaakt. Binnen de bestemming zijn naast de primaire maatschappelijke (onderwijs)voorzieningen ook de daarbij behorende voorzieningen toegestaan, zoals parkeervoorzieningen.
Wonen (Artikel 4
)
De woonbestemming maakt de bouw van de woningen aan de Aeolusweg 14 mogelijk. Hiervoor is een ruim bouwvlak opgenomen, waarbinnen het in de regels bepaalde maximum aantal woningen kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mogelijk. Gebruik van een onzelfstandige woonruimte ten behoeve van mantelzorg is onder voorwaarden mogelijk door middel van een afwijkingsmogelijkheid.
Waarde - Archeologie 3 (Artikel 5
)
Deze bestemming is opgenomen teneinde te waarborgen dat voorgaand aan grondwerkzaamheden door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat eventueel aanwezige archeologische waarden ter plaatse niet worden geschaad. De regels bepalen dat onderzoek nodig is bij bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 6
)
De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Overige algemene regels (Artikel 7
tot en met Artikel 11
)
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Hier worden ondermeer zaken geregeld als de mogelijkheid om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, zijn de gebiedsaanduidingen opgenomen en worden procedureregels behandeld.
Overgangsrecht (Artikel 12
)
Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.
Slotregel (Artikel 13
)
In het laatste artikel is bepaald dat naar dit bestemmingsplan kan worden verwezen onder de naam 'Buys Ballotweg e.o.'.