direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Islamitisch cultureel centrum De Bilt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.0013BP16001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het bestemmingsplan

Voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het Islamitisch Cultureel centrum Noorderkroon, Bilthoven hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld:

  • In de gemeente De Bilt is de Vereniging de Marokkaans Islamitische Gemeenschap (hierna: VMIG) gevestigd. De huidige accommodatie aan de Troelstraweg 49a biedt onvoldoende ruimte voor een optimaal gebruik als moskee. Het voornemen is om een nieuwe locatie op te richten aan de Noorderkroon in Bilthoven.
  • Een moskeegebouw past niet binnen het vigerend planologisch kader: 'Beheersverordening De Bilt 2'. Om deze reden is een nieuw planologisch kader nodig.
  • In 2009 zijn ruimtelijke randvoorwaarden voor het oprichten van een moskeegebouw vastgesteld door de gemeenteraad van De Bilt. Deze randvoorwaarden zijn in 2015 geactualiseerd en door de gemeenteraad op 26 november 2015 vastgesteld. De ruimtelijke randvoorwaarden dienen om de gewenste (beeld)kwaliteit te waarborgen (zie bijlage 1).

1.2 Begrenzing van het gebied

Het gebied waarin het Islamitisch Cultureel Centrum wordt gerealiseerd (hierna: plangebied) ligt aan de rand van de woonwijk Brandenburg in Bilthoven.

Het plangebied wordt door de volgende voorzieningen begrensd (zie figuur 1.1):

  • Noordzijde: de spoorlijn tussen Utrecht en Amersfoort
  • Oostzijde: een volkstuinencomplex en een appartementencomplex van de SSW
  • Zuidzijde: het voet- en fietspad in het verlengde van de Noorderkoon
  • Westzijde: 50/10KV schakelstation van Stedin en de korfbalvereniging

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0013BP16001-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Plangebied postzegelbestemmingsplan (groene omlijning). De rode begrenzing is het bouwvlak van het moskeegebouw.

1.3 Vigerende regeling

De vigerende planologische regeling is de 'Beheersverordening De Bilt 2', vastgesteld door het college van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente De Bilt op 8 januari 2015. Een beheersverordening legt de bestaande planologische situatie vast. Bij vaststelling van de beheersverordening zijn de onderliggende bestemmingsplannen van toepassing verklaard. Voor de Noorderkroon betreft dit het bestemmingsplan 'Brandenburg 2004', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 januari 2005.

In het plangebied gelden twee bestemmingen:

  • Groenvoorzieningen
  • Verblijfsdoeleinden

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0013BP16001-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Plankaart vigerende bestemmingsplan. Rode lijn = indicatieve begrenzing plangebied, Groen = Groenvoorzieningen, Grijs = Verblijfsdoeleinden.

De op de plankaart als Groenvoorzieningen aangewezen gronden, zijn bestemd voor groenvoorzieningen, waterpartijen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, onbebouwde tuinen en bestaande ontsluitingswegen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen. De gronden aangewezen als Verblijfsdoeleinden zijn bestemd voor ontsluitingswegen, parkeergelegenheid, voet- en fietspaden, groen- en speelvoorzieningen en onbebouwde tuinen.

Volgens de regels van beide bestemmingen is het niet toegestaan om bebouwing te realiseren.

Het bestemmingsplan Brandenburg 2004 heeft in artikel 4 (Beschrijving in hoofdlijnen) regels voor het gehele gebied van toepassing verklaard. Het plangebied ligt in deelgebied 2. Dit deelgebied wordt gekenmerkt door de spoorlijn Utrecht-Amersfoort die het gebied doorsnijdt. In verband met de barrièrewerking van deze spoorlijn dient de ruimtelijke samenhang tussen de woonwijk De Leijen en Jan Steenlaan verbeterd te worden. Eén van de maatregelen hiervoor is behoud van het groene karakter van de noordrand nabij de bestaande moestuinen langs de spoorlijn en in de noordwest hoek.

Conclusie

Het realiseren van een Islamitisch centrum past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Brandenburg 2004'. Om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren is een wijziging van het planologisch regime nodig.

1.4 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het plangebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan beschreven. De inhoud van deze toelichting is verder als volgt:

  • Hoofdstuk 2 geeft een gebiedsbeschrijving en gaat in op de huidige en toekomstige situatie.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de relevante beleidskaders voor het plangebied.
  • Hoofdstuk 4 beschrijft de omgevingsaspecten.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
  • Hoofdstuk 6 beschrijft de resultaten van het vooroverleg.
  • Hoofdstuk 7 geeft een toelichting op de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Historische ontwikkeling

Het plangebied ligt aan de rand van de woonwijk Brandenburg in Bilthoven. De ruimtelijke en functionele opbouw van de wijk Brandenburg is gevormd door de veenontginningen die in de Late Middeleeuwen in het gebied hebben plaatsgevonden. De woonwijk Brandenburg is grotendeels in de jaren '60 en '70 gerealiseerd om de woningschaarste na de Tweede Wereldoorlog tegen te gaan. Dit geldt ook voor de woningen rondom het plangebied. De bebouwing in de wijk is de laatste jaren uitgebreid met nieuwere bebouwing. Zo ook aan de overzijde van het plangebied aan de 'Tweelingen'.

2.2 Afweging alternatieve locaties Islamitisch centrum

Na het afwijzen van het principeverzoek om aan de Troelstraweg te mogen uitbreiden is de gemeente op zoek gegaan naar een alternatieve locatie. Hierbij zijn verschillende alternatieve locaties onderzocht en beoordeeld op de factoren doelgroepenbereik, beperken van verkeersbewegingen en inpasbaarheid binnen de bestaande bebouwing. Hierbij is de Noorderkroon als beste locatie beoordeeld. Het College heeft vervolgens in januari 2007 het besluit genomen in te stemmen met de vestiging aan de Noorderkroon en hierop volgend in juni 2008 de ruimtelijke randvoorwaarden vastgesteld.

2.3 Ruimtelijke opbouw

Het plangebied is driehoekig van vorm (figuur 2.1). Aan de zuidzijde is het terrein circa 75 meter breed en aan de noordzijde langs het spoor circa 10 meter. De diepte van het terrein bedraagt een kleine 80 meter. In het midden van het terrein wordt het moskeegebouw gerealiseerd. In de zuidwestelijke hoek van het terrein wordt een verharde parkeervoorziening voor 29 auto's gereserveerd. De entree van het hoofdgebouw ligt tevens aan de zuidwestzijde van het gebouw. De overige ruimte op het terrein is openbaar groen en bosrijk gebied.

Het plangebied is voor mobilisten alleen ontsloten via de Tweelingen. Voetgangers en fietsers kunnen ook gebruik maken van de Noorderkroon.

De bestaande bomen op en rondom de planlocatie worden zoveel mogelijk behouden. Een aantal 'behoudenswaardig' aangemerkte bomen wordt zeker gespaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0013BP16001-VG01_0003.png" Figuur 2.1: Inrichtingstekening plangebied.

De oppervlakte van het moskeegebouw is kleiner dan 500 m2. Het moskeegebouw heeft maximaal drie bouwlagen met een maximale hoogte van 10,5 meter. Er wordt één minaret gerealiseerd aan de zuidwestelijke hoek van het gebouw. Alleen de minaret kent een maximale hoogte van 13,5 meter. Om qua ruimtelijke uitstraling aan te sluiten bij de rest van de omgeving wordt het gebouw met baksteen in geel- en/of roodtinten gerealiseerd (zie figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0013BP16001-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: Stedenbouwkundige impressie moskeegebouw

2.4 Functionele opbouw

De voorzieningen die in het plangebied voorkomen, zijn te onderscheiden in maatschappelijke voorzieningen (het moskeegebouw) en groenvoorzieningen/openbaar terrein. In het moskeegebouw zal ook op kleine schaal educatie plaatsvinden, namelijk huiswerkbegeleiding en avondscholing op kleine schaal.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplan 'Islamitisch cultureel centrum De Bilt'.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

De Structuurvisie infrastructuur en ruimte is op de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt voorzien niet van invloed.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.

Het Barro is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Anders dan de Realisatieparagraaf dus, waar alleen is aangegeven hoe het beleid zal worden uitgevoerd door het aanreiken van de mogelijke sturingsinstrumenten.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam, reserveringen uitbreidingen weg en spoor, veiligheid vaarwegen, netwerk van elektriciteitsvoorziening, de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer, bescherming van de primaire waterkeringen, reservering voor rivierverruiming Maas, de Ecologische Hoofdstructuur en de uitoefening van defensietaken. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit Ruimtelijke Ordening is vastgelegd dat nieuwe stedelijke voorzieningen aan de ladder voor duurzame verstedelijking moeten voldoen. Dat houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk besluit dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in trede 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in trede 2, blijkt dat de stedelijk ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De aanleiding voor de realisatie van een nieuw moskeegebouw is dat het huidige moskeegebouw aan de Troelstraweg onvoldoende capaciteit biedt voor het aantal bezoekers. Hieruit blijkt dat er sprake is van een actuele behoefte. Er wordt voldaan aan stap 1 van de ladder. Het moskeegebouw wordt gerealiseerd in het bestaand stedelijk gebied. Uitbreiding van het huidige moskeegebouw is niet mogelijk. Er wordt voldaan aan stap 2. Het plangebied aan de Noorderkroon is zowel voor automobilisten als fietsers en voetgangers bereikbaar. De ontsluiting van het plangebied is daarmee passend voor de ontwikkeling. Er wordt voldaan aan stap 3.

Overigens is het de vraag of toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking in dit bestemmingsplan vereist is. In de casus 'Kerkgebouw HHMG te Emst' (ABRvS, 17 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4612) heeft de Raad van State namelijk uitgesproken dat het gebouw kerkgebouw met een oppervlakte van maximaal 744 m2, gezien de beperkte omvang en beperkte gebruiksmogelijkheden niet aangemerkt wordt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstelijking is daarmee niet van toepassing. De oppervlakte van het moskeegebouw aan de Noorderkroon is 500 m2 en daarmee kleiner dan het kerkgebouw HHMG te Emst.

Conclusie: De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur. De provincie heeft deze ambitie vertaald naar drie pijlers:

  • Pijler duurzame leefomgeving:
  • Pijler vitale steden en dorpen
  • Pijler landelijk gebied met kwaliteit

In het kader van de pijler vitale steden en dorpen is het belangrijk dat het voorzieningenaanbod (waaronder culturele voorzieningen) in de dorpen en steden op orde is. Voldoende draagvlak voor voorzieningen is hierbij essentieel. De provincie verwijst hierbij naar de Ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit Ruimtelijke ordening (zie voor motivatie paragraaf 3.1.3)

In de provinciale structuurvisie is tevens het Natuurnetwerk Nederland (in de PR nog aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur) vastgelegd. Het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) is een robuust landelijk netwerk van aaneengesloten natuurgebieden. De Ecologische Hoofdstructur vormt de basis van het Nederlandse natuurbeleid. Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland.

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de PRS vastgesteld. De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. In paragraaf 4.5 wordt hier nader op ingegaan.

Het plangebied ligt in een gebied waar de mobiliteitstoets van toepassing is. De toelichting van een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan. In paragraaf 4.10 wordt hier nader op ingegaan.

Het plangebied ligt in gedeeltelijk in het infiltratiegebied van de Utrechtse Heuvelrug. De regels van de PRV stellen dat in de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving wordt gegeven van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het grondwaterkwaliteit rekening is gehouden. In paragraaf 4.11 wordt hier nader op ingegaan.

Het plangebied ligt in het gebied dat door de provincie is aangewezen als 'kernrandzone'. In de kernrandzone kunnen op kleine schaal stedelijke ontwikkelingen gerealiseerd worden, mits dit samengaat met een goede landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit. De taak ligt bij de gemeenten om hier invulling aan te geven. In het plan is uitgebreid aandacht besteed aan een goede landschappelijke inpassing. Het moskeegebouw wordt gebouwd aan de rand van de wijk en daarmee past deze ontwikkeling binnen de randvoorwaarden.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.2.2 Provinciale Milieuverordening

Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 de Provinciale milieuverordening 2013 (PMV 2013) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 mei 2013. In de Provinciale ruimtelijke verordening zijn gebieden aangegeven die voor de winning van water van belang zijn. Met betrekking tot waterwinning wordt onderscheid gemaakt in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, 100-jaar aandachtsgebieden en boringsvrije zones.

In de provinciale milieuverordening zijn ook stiltegebieden aangewezen. In deze gebieden moet geluidhinder worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt.

Het plangebied ligt niet in één van de waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, 100-jaar aandachtsgebieden en boringsvrije zones of stiltegebieden.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de Provinciale Milieuverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.

De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.

In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.

De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben alle een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd. Het plangebied ligt in Bilthoven-Zuid. In dit gebied dienen nieuwe ontwikkelingen zich te voegen binnen het groene raamwerk en waar mogelijk het groene raamwerk te versterken. Het Islamitisch Centrum wordt in het ontwerp omringd door groen en bos, zodat dit aansluit bij het karakter van de wijk.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de structuurvisie van de gemeente De Bilt.

3.3.2 Ruimtelijke randvoorwaarden Moskee de Noorderkroon

In 2009 zijn ruimtelijke randvoorwaarden voor het oprichten van een moskeegebouw vastgesteld door de gemeenteraad van De Bilt. Deze randvoorwaarden zijn in 2015 geactualiseerd en door de gemeenteraad op 26 november 2015 vastgesteld. De ruimtelijke randvoorwaarden dienen om de gewenste (beeld)kwaliteit te waarborgen (zie bijlage 1).

In de ruimtelijke randvoorwaarden zijn regels gesteld die betrekking hebben op:

  • Het maximale ruimtebeslag en de maximale bouwhoogtes van het moskeegebouw.
  • Minimale afstand tot naastgelegen voorzieningen.
  • Toepassing van beeldbepalende accenten (minaret).
  • Bereikbaarheid en parkeren.
  • Inrichting van de openbare ruimte
  • Behoud van groene landschappelijke waarden.

De ruimtelijke randvoorwaarden zijn vertaald in de regels van het bestemmingsplan.

3.3.3 Handboek inrichting openbare ruimte

In de ruimtelijke randvoorwaarden is vastgelegd dat bij de inrichting van het openbaar gebied dient te voldoen aan het gemeentelijk handboek inrichting openbare ruimte (HIOR). Een passende en verkeersveilige inrichting van het openbaar gebied staat hierbij voorop.

In het HIOR heeft tot doel om de openbare een zoveel mogelijk samenhangend in te richten. In het HIOR staan daarom beleidsuitgangspunten geformuleerd op het detailniveau van technische eisen aan de verharding, verlichting en het groen.

In het stedenbouwkundig ontwerp wordt rekening gehouden met deze inrichtingseisen.

3.3.4 Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en wil mensen stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken.

Het perceel past volgens het gemeentelijk verkeer- en vervoersplan in een matig stedelijk gebied in een restgebied van de bebouwde kom. In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op het aspect Verkeer en Parkeren.

3.3.5 Welstandsnota

De Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente De Bilt en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:

  • de bestaande historische bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder bouwwerk;
  • er dient een heldere scheiding te zijn tussen privé- en publieke ruimten;
  • panden moeten op de openbare ruimte zijn georiënteerd;
  • het historische en afwisselende karakter van het centrum moet behouden blijven;
  • bij verbouw of renovatie moet het oorspronkelijke materiaalgebruik tot uitgangspunten worden genomen.

De welstandsnota wordt gebruik als aanvullend instrument voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen.

Het plangebied ligt in het wetstandsgebied 'planmatige woonwijken'. Normaliter hebben deze gebieden een welstandsvrij regime, maar in het geval van een bouwplan niet passend binnen het vigerende bestemmingsplan vind welstandstoetsing plaats.

De welstandsnota geeft aan dat er sprake is van een ontwikkelingsproject waarvoor nieuwe aanvullende welstandscriteria worden gevraagd. Er wordt namelijk een nieuw bestemmingsplan opgesteld specifiek voor de moskee, en ondanks het feit dat er sprake is van een objectgerichte ontwikkeling (namelijk één nieuw moskeegebouw) breekt de ontwikkeling met de bestaande fysieke structuur en karakteristiek zodat een aanvullend welstandskader zeer wenselijk wordt geacht. Het feit dat er een maatschappelijke bestemming wordt geïntroduceerd in een verder overwegend woongebied, ondersteunt dit extra.

Bij de verdere planuitwerking zal hiervoor overleg met de welstandscommissie, waarbij het uitgebrachte principe-advies (27 juli 2015) leidend is. De plannen zijn conform het welstandsadvies uitgewerkt. (tekst van de gemeente)

3.4 Conclusie

Het Rijksbeleid, provinciaal beleid en regionaal beleid vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Het plan is wel in tegenspraak met het bestemmingsplan met het vigerend bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is dit postzegelbestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Bij een bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de diverse milieuaspecten de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe ontwikkeling. Om deze reden is voor verschillende milieuaspecten onderzoek uitgevoerd. In dit hoofdstuk is per milieuaspect een korte onderbouwing van de huidige situatie weergegeven.

4.1 Archeologie

Wettelijk kader

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een erfgoedverordening. Deze is op 1 oktober 2012 in werking getreden.

In de erfgoedverordening staan beleidsregels welke gekoppeld zijn aan de archeologische waarden op de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de provinciale Archeologische Monumentenkaart (AMK). In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.

De gemeente De Bilt heeft een archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart biedt inzicht in de bestaande en de te verwachten archeologische situatie binnen de gemeente De Bilt. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologisch (veld)onderzoek in de gemeente. Zo kan de gemeente bij planvorming vroegtijdig en op zorgvuldige wijze rekening houden met archeologie.

Situatie

Op 28 november 2013 is door de gemeenteraad de Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. Op de Archeologische beleidsadvieskaart is te zien dat het plangebied is aangeduid als 'VAW2'. Dit betreft zone met een hoge of middelhoge archeologische verwachting. Hier is het advies om bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv te vermijden. In afwijking van dit advies hanteert de gemeente een norm van 50 cm in plaats van 30 cm. Indien het ten behoeve van het planvoornemen niet mogelijk is om onder deze norm(en) te blijven, dient bij bodemingrepen groter dan 500 m² voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming een archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Het bouwvlak van het moskeegebouw blijft binnen de 500 m2. De ingrepen in de omgeving, zoals werkzaamheden aan de kabels en leidingen en het parkeerterrein zorgen ervoor dat niet binnen de norm van 500 m2 wordt gebleven. Het plan behoudt daarom de dubbelbestemming. Voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen wordt archeologisch (voor)onderzoek uitgevoerd.


Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven- en milieuzonering

Wettelijk kader

In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Situatie

Voor "kerkgebouwen e.d." is in de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering een minimale richtafstand van 30 meter tot gevoelige bestemmingen (zoals wonen) opgenomen. Aan de westzijde van het plangebied staat een woonblok. De kortste afstand tussen het moskeegebouw en het woonblok is 15 meter. Deze afstand is daarmee kleiner dan de richtafstand van de VNG. De specifieke kenmerken van het moskeegebouw zorgen er echter voor dat van de richtafstand kan worden afgeweken, zonder dat er een planologisch onaanvaardbare situatie ontstaat.

Ten eerste zijn om de overlast voor de omwonenden zo klein mogelijk te houden de entree en het parkeerterrein van het moskeegebouw aan de westzijde van het plangebied gesitueerd. Doordat de ingang aan de westzijde gelegen is, bevinden de bronnen van geluid, namelijk aankomst en vertrek van bezoekers en stemgeluid, zich van dit woonblok afgekeerd. Bovendien zal van het moskeegebouw een afschermende werking uitgaan. Daarnaast is ontsluiting van het terrein voor auto's via de Tweelingen geregeld, ook aan de westzijde. De bewoners van het woonblok krijgen daarom niet te maken met een toename van gemotoriseerd verkeer langs hun woningen. Tot slot zal geen sprake zijn van omroepen van het gebed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0013BP16001-VG01_0005.png"


Conclusie

Het aspect Bedrijven en Milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.

Conform de Regionale bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota bodembeheer valt de bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het gehele plangebied onder de klasse 'wonen'. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze voldoen aan de klasse 'wonen'.

Situatie

In 2010 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 2). In het plangebied zijn licht verhoogde gehaltes voor enkele zware metalen, PAK, PCB's, xyleen en naftaleen aangetoond. Vanwege de geringe verontreiniging van de grond zijn de risico's voor de volksgezondheid en het milieu verwaarloosbaar. Daarnaast is geen sprake van noemenswaardige verspreidingsrisico's. Er is geen vervolgonderzoek vereist. Deze conclusie is onderschreven door de Milieudienst Zuidoost-Utrecht (bijlage 3).

Conclusie

Het aspect Bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Cultuurhistorie & ruimtelijke kwaliteit

Wettelijk kader

Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.

Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.


Situatie

Binnen de plangrenzen van bestemmingsplan 'Islamitisch cultureel centrum De Bilt' bevinden zich geen wettelijke beschermde monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) of waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd).

De stedenbouwkundige opzet, met een afwisseling van forse groene stroken en flatbebouwing, is kenmerkend voor de wijk. De wijk heeft daarmee veel groene openbare ruimte. De plaatsing van de flats onder een hoek ten opzicht van elkaar is kenmerkend voor een wijk uit de jaren '60 en '70 en van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De gedraaide hoek voorkomt inkijk vanuit tegenoverliggende appartementen. In de stedenbouwkundige opzet van het plan is rekening gehouden met het historische stedenbouwkundige patroon door het moskeegebouw ook gedraaid te plaatsen. Daarnaast wordt het moskeegebouw omgeven door brede groenstroken.

In het kader van ruimtelijke kwaliteit is het wenselijk om zoveel mogelijk het groene karakter van het gebied te behouden. In een Bomeneffectanalyse (Boomtotaalzorg 2013, bijlage 4 is een advies opgesteld over welke maatregelen hiervoor in de uitvoering genomen moeten worden. Daarnaast is in de bomeneffectanalyse vastgesteld welke bomen behoudenswaardig zijn. In de verdere uitwerking van het ruimtelijk ontwerp is rekening gehouden met de geadviseerde maatregelen en zijn enkele bomen aangemerkt als 'behoudenswaardig'. Deze bomen worden in ieder geval behouden in de nieuwe situatie.

Conclusie

Het aspect Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).

Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente De Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.
 

Wettelijk kader

De wettelijke eisen inzake duurzaamheid volgen uit het Bouwbesluit. Per 1 januari 2015 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. De geldende eisen zijn zodoende als volgt.

Bouwbesluit 2012 - prestatie eisen

  • Minimale isolatiewaarden (Rc) voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, per onderdeel van de schil - 4,5 voor gevel, 6 voor het dak en 3,5 voor de vloer;
  • Een gemiddelde U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren, maximaal 2,2;
  • Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek. Voor utiliteitsgebouwen hangt de EPC-norm af van de gebruiksfunctie. Voor gebouwen met een bijeenkomstfunctie geldt een EPC-norm van 1,1.

Hoe te voldoen

Om te voldoen aan deze eisen dient bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen een EPC berekening aangeleverd te worden. Voor de MPG kan er gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor een berekening uit te voeren met bijvoorbeeld GPR-gebouw. Voor GPR-gebouw is een gratis licentie beschikbaar via de Omgevingsdienst.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin is de eis opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3). Deze eis geldt voor het stedelijk gebied.

Gemeentelijk beleidskader

De gemeente De Bilt heeft haar ambitie duurzaam bouwen in onder andere de woonvisie, milieubeleidsplan en het duurzaamheidsprogramma vastgelegd.

Woonvisie 2013-2020

In de Woonvisie 2013-2020 (vastgesteld op 25 april 2013) heeft de raad ervoor gekozen om te sturen op het vasthouden van de kwaliteit voor huidige en toekomstige bewoners voor zowel bestaande als nieuwbouw. Middels een motie bij vaststelling van de woonvisie zijn de volgende punten inzake duurzaam bouwen vastgelegd.

1. GPR Gebouw niet alleen te gebruiken bij nieuwbouw, maar ook bij renovatie;

2. Het ambitieniveau van de gemeente op het gebied van duurzaamheid te verhogen door uit te gaan van een gemiddelde GPR-score van minimaal 7;

3. Te streven naar een score van minimaal 8 op de GPR sub-module toegankelijkheid voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen;

4. Actief te bevorderen - onder andere door gerichte voorlichting - dat zowel bij grotere bouw- en

renovatieprojecten als bij kleinere particuliere initiatieven de gemeentelijke ambities op het gebied van

duurzaamheid worden nagestreefd.

Op 26 mei 2016 heeft de gemeenteraad het nieuwe DuBo-beleid vastgesteld voor nieuwbouw en renovatie van woningen, publieke en particuliere utiliteitsgebouwen. Er is gekozen voor het ambitieniveau 'voortvarend'. Dat betekent voor het onderhavige gebouw streven naar een gemiddelde GPR-score van 8,5.

Tabel 4.1: Duurzaam bouwen ambities gemeente De Bilt

Bestaande Bouw   -  
Nieuwbouw   Bij nieuwbouw willen we graag een stapje verder gaan dan bij bestaande bouw en hebben we GPR-ambities per thema:
Gemiddeld over alle thema's een 8*
Minimaal een 9 voor 'energie'
Minimaal een 7 voor 'milieu'
Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen
* Voor publieke gebouwen gemiddeld een 8,5  

Milieubeleidsplan

In het Milieubeleidsplan De Bilt 2010-2014, wordt verwezen naar de gemeentelijke ambities. Verdere

ambities voor bouwprojecten zijn vastgelegd in het 'Dubo-convenant 2010-2014', waarin de gemeente samen met Woonstichting SSW, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht, Bouwend Nederland en BNA, heeft afgesproken om voor woningbouw, utiliteitsbouw, stedenbouw, grond-,weg- en waterbouw en bedrijventerreinen het volgende ambitieniveau te hanteren:

  • 4. De algemene en tevens minimale ambitie van dit convenant bij nieuwbouw van woningen, scholen en kantoren is een minimale GPR-score van 6,5 en een streefniveau van 8 voor gebouwen." Voor het aspect Energie is de minimale waarde een 7,0.
  • 5. Voor GWW-projecten is opgenomen: Voor een duurzame stedenbouw wordt het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw gebruikt. Voor de grond-, weg- en waterbouw wordt het Nationaal Pakket Grond-, Weg- en Waterbouw gebruikt.

Bij de toelichting in het convenant is door de gemeente aangegeven dat de gemeente bij het opstellen en beoordelen van bestekken voor GWW werken het Nationaal Pakket GWW zal hanteren. Daarbij zal zoveel mogelijk worden gekozen voor duurzame alternatieven voor zover mogelijk binnen de financiële randvoorwaarden van het project. Bij het opstellen van programma's van eisen voor GWW werken zal toepassing van het Nationaal Pakket GWW als voorwaarde voor het opstellen van een bieding worden opgenomen.

Duurzaamheidsprogramma 2015-2018

Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 vastgesteld. Een

belangrijke ambitie volgens het Biltse coalitieakkoord 'Oog voor elkaar, oog voor de toekomst' van 7 mei 2014 is dat duurzaamheid een vanzelfsprekend uitgangspunt in het denken en handelen is. Als concrete stappen daar naartoe, noemt het akkoord onder meer dat de gemeente het goede voorbeeld moet geven en dat moet worden vastgehouden aan de eerder vastgestelde ambitie van energieneutraliteit in 2030. Ook de noodzaak van het verminderen van de productie van afval is in het coalitieakkoord vermeld.

Het streven naar energieneutraliteit en naar een circulaire economie zijn daarom de twee pijlers waarop het duurzaamheidprogramma voor de jaren 2015-2018 is gebouwd. Om de gemeentelijke voorbeeldfunctie invulling te geven, moet duurzaamheid de leidraad zijn voor het handelen van de gemeente. Onder het motto 'practice what you preach' zal de gemeente haar voorbeeldfunctie nog meer dan in het verleden tot uitdrukking moeten brengen. Niet alleen binnen onze eigen organisatie, zoals op het vlak van het energieverbruik van de gemeentelijke gebouwen, maar ook in onze rol van bestuursorgaan. Zo zal duurzaamheid bijvoorbeeld in elke fase van planontwikkeling een vanzelfsprekend uitgangspunt zijn.

4.5.4 Situatie

Zoals in het duurzaamheidsprogramma 2015-2018 is opgenomen vormt duurzaamheid in elke fase van planontwikkeling een vanzelfsprekend uitgangpunt, zo ook bij voorliggende ontwikkeling

Ten behoeve van de planontwikkeling wordt het aspect duurzaamheid als volgt ingevuld:

  • De gevel en het dak van het moskeegebouw krijgen een hoge isolatiewaarde.
  • Op het dak wordt een warmtepomp geplaatst.
  • In het moskeegebouw wordt gebruik gemaakt van ledverlichting.
  • Op het dak worden zonnepanelen geplaatst.

Deze maatregelen zorgen ervoor dat het pand in ieder geval voldoet aan de wettelijke normen uit het Bouwbesluit (lager dan < 1,1).

4.5.5. Conclusie

Aan de hand van bovengenoemd plan van aanpak wordt invulling gegeven aan het thema duurzaamheid.

4.6 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld met de Natuurbeschermingswet (1998) en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.

Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.

De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • Er sprake is van een wettelijk geregeld belang (groot maatschappelijk belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • Er geen alternatief is;
  • Er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Situatie

Om de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op ecologie in beeld te brengen is in juni 2010 een Quick scan Flora en Fauna uitgevoerd (bijlage 5). In 2016 is opnieuw een natuurtoets uitgevoerd om de actuele situatie in beeld te brengen (bijlage 6).

In het plangebied komt mogelijk de hazelworm voor die echter geen negatieve effecten ondervindt als gevolg van de bestemmingsplanwijziging. Het plangebied vormt geen essentieel leefgebied voor deze soort. Er zijn geen andere soorten die een belemmering kunnen vormen voor het bestemmingsplan.

Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde indien ten minste één van de volgende mitigerende maatregelen genomen wordt:

  • 1. De werkzaamheden worden buiten het broedseizoen uitgevoerd (voorkeursmaatregel), of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels;
  • 2. Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een erkende ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot na het broedseizoen.

Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland.


Conclusie

Het aspect Natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Situatie

In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes aanwezig. Hoewel de ontwikkeling plaatsvindt nabij de spoorlijn Utrecht-Amersfoort, is deze spoorlijn niet opgenomen in het Basisnet transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De ontwikkeling zelf voegt evenmin een risicovolle inrichting of transportroute aan het gebied toe.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.

De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing.
Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).

Situatie

Een moskeegebouw is geen gevoelige bestemming in het kader van de Wet geluidhinder. Tevens is een moskeegebouw geen functie die in het kader van het Activiteitenbesluit getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet Geluidhinder.

Het moskeegebouw ligt op korte afstand van een naastgelegen woonblok (circa 15 meter). Dit is minder dan de VNG-richtafstand van 30 meter (zie paragraaf 4.2). De specifieke kenmerken van het moskeegebouw zorgen er echter voor dat van de richtafstand kan worden afgeweken, zonder dat er een planologisch onaanvaardbare situatie ontstaat.

Ten eerste zijn om de overlast voor de omwonenden zo klein mogelijk te houden de entree en het parkeerterrein van het moskeegebouw aan de westzijde van het plangebied gesitueerd. Doordat de ingang aan de westzijde gelegen is, bevinden de bronnen van geluid, namelijk aankomst en vertrek van bezoekers en stemgeluid, zich van dit woonblok afgekeerd. Bovendien zal van het moskeegebouw een afschermende werking uitgaan. Daarnaast is ontsluiting van het terrein voor auto's via de Tweelingen geregeld, ook aan de westzijde. De bewoners van het woonblok krijgen daarom niet te maken met een toename van gemotoriseerd verkeer langs hun woningen. Tot slot zal geen sprake zijn van omroepen van het gebed.


Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Kabels en leidingen

In het kader van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante kabels en leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

In het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen. Er zijn wel planologisch niet-relevante leidingen in het plangebied aanwezig (bijvoorbeeld rioolleidingen of kabels en leidingen voor nutsvoorzieningen). Bij de werkzaamheden ten behoeve van uitvoering van het plan wordt rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van deze kabels en leidingen.

Conclusie

Er zijn geen planologisch relevante leidingen in het gebied aanwezig.

4.10 Luchtkwaliteit

Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Daarnaast zijn onderdelen van de 'Wet luchtkwaliteit' nader uitgewerkt in een aantal Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).

Wettelijk kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • a. Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • b. Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10);
  • d. Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit gevoelige bestemmingen.

Grenswaarden

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt.

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een plan/project niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de jaargemiddelde concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de jaargemiddelde concentraties met 1,2 µg/m3. Plannen of projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, die onder het gelijknamige Besluit hangt, zijn categorieën van gevallen opgenomen die per definitie 'niet in betekenende mate' zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Deze ontwikkelingen hoeven dan niet nader onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hiervoor hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.


Situatie

Het voorgenomen plan maakt de ontwikkeling van een Islamitisch Cultureel Centrum mogelijk. Naast gebedsruimtes is binnen het Centrum de mogelijkheid tot avondscholing. De ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in de directe omgeving van het plangebied. In de ruimtelijke randvoorwaarden (bijlage 1) is bepaald dat voor het Islamitisch Cultureel Centrum 29 parkeerplaatsen benodigd zijn. Voor religieuze gebouwen en avondonderwijs is de aanname dat bezoekers 1 keer komen en 1 keer gaan per dag. Dit geldt dus zowel voor de gebedsruimtes overdag als voor de leslokalen 's avonds. Ten behoeve van het bepalen van de bijdrage van het extra verkeer wordt dus uitgegaan van motorvoertuigbewegingen:

  • Verkeersaantrekkende werking gebedsruimtes is (2 x 29 =) 58 motorvoertuigen;
  • Verkeersaantrekkende werking leslokalen is (2 x 29 =) 58 motorvoertuigen.

Met de NIBM-tool (versie 30-3-2015) is de maximale toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 berekend als gevolg van het extra verkeer (58 + 58 = 116 motorvoertuigen). De NIBM-tool gaat uit van de voor luchtkwaliteit meest ongunstige situatie en berekent daardoor het maximale effect. In onderstaande tabel is de berekening met de NIBM-tool opgenomen. Aangezien het gaat om een verkeersaantrekkende werking van een religieus gebouw met deels een onderwijsfunctie zal het aandeel vrachtverkeer gering zijn. Het aandeel vrachtverkeer van 1,0% is dus een worst-case aanname.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0013BP16001-VG01_0006.png"

Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties NO2 0,12 µg/m3 is en voor PM10 0,02 µg/m3 bedraagt.


Conclusie

Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 minder is dan 1,2 µg/m3. Met name voor de grenswaarden van PM10 en NO2 bestaat in Nederland kans op overschrijdingen. Voor alle andere stoffen waarvoor in bijlage 2 van de Wm grenswaarden bevat, is geen NIBM-grens vastgesteld. Voor deze grenswaarden doen zich geen overschrijdingen voor. Uit inschatting van het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) blijkt dat de uitvoering van de maatregelen voor PM10, die opgenomen zijn in het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), volstaat.

Op basis hiervan is aannemelijk dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c verdere besluitvorming niet in de weg.

4.11 Niet gesprongen explosieven

Uit historisch vooronderzoek (Bijlage 7) blijkt dat het plangebied in een zone ligt die verdacht is op het aantreffen van niet gesprongen conventionele explosieven. De spoorlijn is in de Tweede Wereldoorlog namelijk gebombardeerd door de geallieerden. Het plangebied is specifiek verdacht op het aantreffen van afwerpmunitie (vliegtuigbommen).

Voorafgaand aan het bodemingrepen wordt een opsporingsonderzoek uitgevoerd op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven.

4.12 Verkeer en Parkeren

Het Islamitisch Cultureel Centrum zorgt voor een toename van verkeer richting de Noorderkoon. Een deel van de bezoekers zal met de auto naar het moskeegebouw komen en een deel met de fiets. Het autoverkeer is ontsloten via de Tweelingen en het fietsers en voetgangers via de Noorderkoon. Het plangebied is daarmee voldoende ontsloten om het extra verkeer af te wikkelen.

Autoparkeren

Als uitgangspunt voor parkeren geldt dat dit bij nieuwe initiatieven op eigen terrein moet worden gerealiseerd. In de ruimtelijke randvoorwaarden uit november 2015 is dit ook als uitgangspunt vastgesteld. In de tussentijd heeft een scopewijziging plaatsgevonden. Door een zevental parkeerplaatsen voor de moskee buiten het plangebied te maken, wordt het mogelijk een ruimer plein als entree bij de moskee te realiseren. Door zeven parkeerplaatsen in de direct omliggende openbare ruimte aan te leggen is er stedenbouwkundig sprake van een kwaliteitsverbetering van de buitenruimte en verkeerskundig voldoet het plan aan de gestelde parkeernorm.

Bij de berekening van het minimum aantal parkeerplaatsen zijn de parkeerkencijfers van het CROW als uitgangspunt gehanteerd. Het mininum aantal parkeerplaatsen is berekend op basis van de CROW norm. Het moskeegebouw heeft naast een religieuze functie ook een onderwijsfunctie. Gezien het karakter van dit onderwijs (bijscholing, avondcursussen) wordt dit aangemerkt als avondonderwijs. Dit betekent dat wanneer de gebedsruimten worden gebruikt, de leslokalen leeg zijn en andersom. Voor de parkeernorm wordt daarom het hoogste aantal parkeerplaatsen van één van beide functies aangehouden.

De maximale capaciteit van de gebedsruimten bedraagt voor 294 m2 circa 196 personen. Voor de overige functies moet een schatting van de bezetting worden gemaakt op basis van de opgegeven oppervlakte van 162 m2 aan onderwijsruimten. Uitgaande van 1 persoon per 4 m2, zullen maximaal 41 personen tegelijk aan onderwijsactiviteiten deelnemen.

Voor de opgegeven functies houdt het CROW de volgende kencijfers aan:

  Kencijfer aantal pp.   Per:  
Religiegebouw   0,1 pp. – 0,2 pp.   Zitplaats  
Avondonderwijs   5,8 pp.-7.8 pp.   10 studenten  

De actuele CROW kencijfers gaan bij religiegebouwen uit van de bovenstaande norm per zitplaats (i.c. knielplaats). In de bandbreedte die het CROW geeft wordt door de gemeente De Bilt het gemiddelde aangehouden als norm.

Benodigd aantal autoparkeerplaatsen:

Functie:   Max. bezetting:   Norm:   Aantal pp. Nodig:  
Moskee   196   0,15 pp./zitplaats   29,4  
Onderwijs   41   6,8 pp/10 studenten   27,5  

Er zijn voor de nieuwe moskee 29 autoparkeerplaatsen nodig. Aangezien moskeebezoek en onderwijs op gescheiden tijdstippen plaatsvindt (dubbelgebruik is mogelijk) wordt het hoogste aantal van 29 parkeerplaatsen aangehouden als parkeernorm.

Fietsparkeren

Voor een kerk of moskee houdt het CROW de volgende kencijfers aan:

  Kencijfer aantal pp:   Spreiding:   Per:  
Kerk/moskee   40   22-62   100 zitplaatsen  

Voor een moskee geldt dat de praktijk leert dat het fietsgebruik het minst is van de verschillende geloofsgroepen. Het Moskeebestuur geeft echter aan dat het merendeel van de bezoekers juist per fiets of lopend zal komen. Vandaar dat de gemiddelde norm wordt aangehouden van 42 fietsparkeerplaatsen op 100 zitplaatsen. Uit de verstrekte gegeven blijkt dat het maximaal aantal bezoekers 196 is.

Benodig aantal fietsparkeerplaatsen:

Max. bezetting   Norm:   Aantal fpp. Nodig  
196   42/100   82,32  

Er zijn voor de nieuwe moskee 82 fietsparkeerplaatsen nodig.

Conclusie

Er zijn op basis van de CROW-normen en verwachte bezoekers 29 autoparkeerplaatsen en 82 fietsparkeerplaatsen nodig. Deze worden grotendeels in het plangebied gerealiseerd, met uitzondering van 7 parkeerplaatsen in de directe omgeving van het plangebied. In de ruimtelijke randvoorwaarden is bepaald dat er minimaal 29 parkeerplaatsen en 80 fietsparkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het aspect verkeer vorm geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.13 Water

De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.

Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.

Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.

De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.

Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug.)

Situatie

In het kader van de ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd. Op basis van de digitale watertoets is geconcludeerd dat nadere afstemming met het Waterschap nodig is om te bezien om het plan voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde van het Waterschap Stichtse Vecht: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat.

In het ontwerp van het Islamitisch cultureel centrum is een goede waterhuishouding geborgd door de volgende maatregelen:

  • Het hemelwater van het dak van de moskee zal via infiltratiekratten in de grond worden geïnfiltreerd.
  • Het voorliggend plan heeft een toename van circa 1750 m2 verhard oppervlak tot gevolg. Het Waterschap Stichtse Vecht hanteert een norm van 45 mm waterberging per toename van 1 m2 verhard oppervlak. Voor de voorgenomen ontwikkeling is er daarom een waterbergingsopgave van 78 m3. Op het terrein zal een wadi worden gegraven die tenminste 78 m3 water kan bergen.
  • Bij extreme neerslag zal het overtollige water via een overloop op het rioolstelsel worden geloosd. .

Het afvalwater zal worden verwerkt via het bestaande rioolstelsel. De verwachte afvoer DWA is 10,13 l/s. Het bestaande rioleringssysteem heeft voldoende capaciteit om deze afvoer op te vangen.

Over de waterhuishouding heeft reeds afstemming plaatsgevonden met het Waterschap Stichtse Vecht. Zij hebben aangegeven met het plan te kunnen instemmen.


Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Wettelijk kader

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 of met één of meer
  • woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Situatie

In plaats van een exploitaiteplan wordt overeenkomstig artikel 6.24 lid 1 Wro een anterieure overeenkomst gesloten waarin het verhaal van kosten geregeld is.

In een planschaderisicoanalyse is een inschatting gemaakt van de mogelijk verwachte planschade. Deze vormt input voor de anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 6 Overlegresultaten

6.1 Overleg met de bevolking

6.1.1 Inloopavond

Er is, voorafgaand aan de start van de formele bestemmingsplanprocedure, diverse keren overleg geweest met omwonenden.

Over de voorgestelde ontwikkeling hebben de gemeente en de Vereniging op 9 september 2015 een informatieavond gehouden voor de omwonenden. Vervolgens heeft de gemeenteraad op 26 november 2015 ruimtelijke randvoorwaarden voor de voorgestelde ontwikkeling vastgesteld.

Op 13 september 2016 is het plan ten behoeve van de formele bestemmingsplanprocedure op een informatieavond in WVT gebouw aan de Talinglaan nabij de geplande locatie voorgelegd aan bewoners en andere belanghebbenden.

6.1.2 Reacties inspraak

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het ontwerp van bestemmingsplan 'Islamitisch Cultureel Centrum De Bilt' met bijbehorende stukken van 25 augustus 2016 tot en met 6 oktober 2016 voor een ieder ter visie gelegen.

Publicatie heeft, conform de wettelijke vereisten, plaatsgevonden in de Staatscourant en de Biltsche Courant. Het bestemmingsplan is digitaal gepubliceerd en beschikbaar gesteld op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en via een link op de gemeentelijke website.

Een gedrukt exemplaar van het bestemmingsplan met bijlagen heeft bij de balie van het gemeentehuis ter inzage gelegen. Op 13 september 2016 is er een informatieavond geweest.

Op het ontwerp van het bestemmingsplan zijn géén zienswijzen ontvangen.

6.2 Overleg met instanties

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken overheidsinstanties. Het concept ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Utrecht en het Waterschap Stichtse Vecht.

Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). De planregels kennen in de systematiek van de SVBP 2012 standaard vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

7.1 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in de lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijkse taalgebruik.

In het artikel over de wijze van meten (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

7.2 Bestemmingsregels

Het plangebied heeft gedeeltelijk de enkelbestemming Maatschappelijk - 3. Deze bestemming staat de realisatie van religieuze gebouwen toe. Daarnaast is binnen deze bestemming de realisatie en het gebruik van een leslokaal in een niet-onderwijsgebouw mogelijk. Dit leslokaal wordt gebruikt voor avondscholing en cursussen.

In het plangebied is de enkelbestemming Groen aanwezig. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bestaande ontsluitingen en bijbehorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, waterpartijen en speelvoorzieningen.

Het plangebied heeft een dubbelbestemming Waarde archeologie - 2. Deze dubbelbestemming dient ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het gebied.

7.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)
De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
In dit artikel zijn enkele gebruiksregels opgenomen die binnen het hele plangebied van toepassing zijn.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
Om enige flexibiliteit binnen de marges van het bestemmingsplan te creëren ten aanzien van bouwwerken, kent het bestemmingsplan net als het huidige planologische regime, algemene afwijkingsregels.

7.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 11)
Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.

Slotregel (Artikel 12)
In het laatste artikel is bepaald dat naar dit bestemmingsplan kan worden verwezen onder de naam 'Islamitisch cultureel centrum De Bilt'.