direct naar inhoud van Artikel 13 Wonen
Plan: Pekingpark - Baarnsch Lyceum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0308.000011-VA01

Artikel 13 Wonen

 

13. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    wonen;

b.    een aan-huis-verbonden beroep, waarvan de brutovloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 25% van de brutovloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;

met daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven.

13. 2.    Bouwregels

Op de tot ‘Wonen’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

13. 2. 1. voor hoofdgebouwen de volgende regels gelden:

a.    een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd, tenzij in het bouwvlak de aanduiding ‘maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden’ is aangegeven, in welk geval het aantal aaneengebouwde hoofdgebouwen niet meer dan het aangegeven aantal mag bedragen;

c.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;

d.    de goothoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste 6 m bedragen;

e.    de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste 12 m bedragen;

f.     in afwijking van het bepaalde in c. tot en met e. geldt dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gelden als minimale dan wel maximale maat.

13. 2. 2. voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de volgende regels gelden:

a.    de bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen dienen met een minimale afstand van 3 meter achter de voorgevellijn te worden uitgebouwd;

b.    de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;

c.    de goothoogte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;

d.    de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;

e.    de goot- en bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;

f.     indien de aan- of uitbouw, al dan niet aangebouwd bijgebouw is voorzien van een kap, mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw minimaal 2 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

g.    indien de aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw plat is afgedekt mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;

h.    indien het vrijstaande bijgebouw plat is afgedekt mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;

i.      de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen bedraagt 50 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;

j.      in afwijking van het bepaalde onder i mag, indien het perceel een oppervlakte van tenminste 1.000 m² heeft, de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen 60 m² bedragen.

13. 2. 3. voor andere bouwwerken de volgende regels gelden:

a.    de bouwhoogte van erfafscheidingen mag, indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht, niet meer dan 1 m bedragen;

b.    in overige gevallen mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen;

c.    de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.

13. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.    een goede woonsituatie;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid;

d.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

 

13. 4.    Afwijken van de bouwregels

13. 4. 1. Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

-       het bepaalde in 13.2.2 onder a. in die zin dat een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd.

13. 4. 2. De in 13.4.1. genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.    de te beschermen waarden van het beschermd dorpsgezicht;

b.    een goede woonsituatie;

c.    de verkeersveiligheid;

d.    de sociale veiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

13. 5.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het wonen in vrijstaande bijgebouwen;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer dan één woning per bouwperceel;

c.    het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;

d.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;

e.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, zodanig dat:

1.    de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 25% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de woning;

2.    de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep meer bedraagt dan 50 m².

13. 6.    Afwijken van de gebruiksregels

13. 6. 1. Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

a.    het bepaalde in 13.5. onder b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor meer dan één woning per bouwperceel, met dien verstande dat:

1.    in de kapverdieping geen zelfstandige bewoning zal plaatsvinden;

2.    de karakteristiek en typologie van de woning behouden blijft;

3.    dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;


 

b.    het bepaalde in 13.5. onder d. in die zin dat in combinatie met het wonen de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 2, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijven, met dien verstande dat:

1.    de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;

2.    dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;

3.    voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste één berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is, met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;

4.    de oppervlakte van de gebouwen die gebruikt en/of verbouwd worden voor de praktijkruimte niet meer dan 25% van de totale vloeroppervlakte van de desbetreffende woning bedraagt, met een maximum van 100 m²;

c.    het bepaalde in 13.5. onder d. in die zin dat een ruimte in een woning, die is aangewezen als monument, ten behoeve van kantoor-, dienstverlenings- of maatschappelijke doeleinden wordt gebruikt, mits:

1.    de betreffende functie noodzakelijk is in verband met de instandhouding van het beeldbepalende pand;

2.    de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;

3.    dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;

4.    voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;

5.    de oppervlakte van de gebouwen die gebruikt worden voor kantoor-, dienstverlenings- of maatschappelijke doeleinden niet meer dan 50% van de totale vloeroppervlakte van de desbetreffende woning bedraagt met een maximum van 200 m²;

6.    een reclame-uiting per perceel een maximale maat van 0,3 bij 0,4 m bedraagt.

d.    het bepaalde in 13.5. onder e. in die zin dat een ruimte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, tot een oppervlakte van maximaal 100 m², met dien verstande dat:

1.    de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;

2.    dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;

3.    voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste één berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is, met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;

4.    de oppervlakte van de gebouwen die gebruikt en/of verbouwd worden voor de praktijkruimte niet meer dan 25% van de totale vloeroppervlakte van de desbetreffende woning bedraagt.

13. 6. 2. De in 13.6.1. genoemde omgevingsvergunningen worden slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.    een goede woonsituatie;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid;

d.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

13. 7.    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

13. 7. 1. Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

-       het uitvoeren van grondwerkzaamheden ten behoeve van het realiseren van op- en afritten naar kelders.

13. 7. 2. Het bepaalde in 13.7.1. geldt niet voor:

a.    werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;

b.    werken en werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

13. 7. 3. De werken en werkzaamheden als bedoeld in 13.7.1. zijn slechts toelaatbaar indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van de gronden.