direct naar inhoud van Artikel 15 Waarde - Archeologie
Plan: Pekingpark - Baarnsch Lyceum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0308.000011-VA01

Artikel 15 Waarde - Archeologie

 

15. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

-       het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

15. 2.    Bouwregels

15. 2. 1. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², moet alvorens een reguliere bouwvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

a.    de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

15. 2. 2. Indien uit het in lid 15.2.1. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:          

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

15. 2. 3. Het bepaalde in lid 15.2.1. is niet van toepassing indien:

a.    het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van ten hoogste 30 cm onder het bestaande maaiveld;

b.    het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;

c.    gebouwen ten hoogste 2,50 m uit de bestaande fundering worden gebouwd.


15. 3.    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

15. 3. 1. Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) een omgevingsvergunning vereist:

a.    het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

b.    het uitvoeren van overige gronde bewerkingen;

c.    het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

d.    het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

15. 3. 2. Het bepaalde in lid 15.3.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

a.    het normale onderhoud betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.    in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

d.    niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld;

e.    een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan.

15. 3. 3. De in lid 15.3.1. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

15. 3. 4. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, moeten burgemeester en wethouders besluiten dat de omgevingsvergunning pas kan worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

a.    de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

15. 3. 5. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen moeten burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een ter zake deskundige.

15. 3. 6. Indien uit het in lid 15.3.4. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.