direct naar inhoud van TAM-Omgevingsplan Militair Hospitaal
Plan: TAM Omgevingsplan Militair Hospitaal
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.TAM001-0201

TAM-Omgevingsplan Militair Hospitaal

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 1877 werd een garnizoensinfirmerie aan de Hogeweg gebouwd dat later het Militair Hospitaal werd genoemd. Het Militair Hospitaal is het oudste militaire complex binnen de stadsgrenzen van Amersfoort en bood in haar hoogtijdagen plaats aan 144 patiënten. Nadat de ziekenhuisfunctie in 1966 werd opgeheven, werden er administratieve afdelingen van de Koninklijke Landmacht gehuisvest. Uiteindelijk kwam het complex leeg te staan en besloot de Rijksvastgoeddienst het te verkopen. Begin 2020 werd Schipper Bosch de nieuwe eigenaar van het terrein.

Schipper Bosch wil deze locatie herontwikkelen tot een bijzonder woon- en leefgebied voor bewoners én bezoekers. In deze groene enclave kunnen mensen elkaar ontmoeten en fijn wandelen. De bestaande monumentale gebouwen blijven behouden, worden verduurzaamd en getransformeerd naar woongebouwen. Er worden nieuwe woongebouwen toegevoegd die in de parkachtige omgeving een ondergeschikte rol krijgen. Door de variatie in grootte en type woningen wordt deze plek straks een thuis voor diverse doelgroepen. In totaal worden 89 woningen op het terrein gerealiseerd.

Op basis van het tijdelijk deel van het omgevingsplan 'Amersfoort Oost', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 2 oktober 2012, geldt ter plaatse van het Militair Hospitaal de bestemming 'Kantoor'. Het realiseren van woningen is op deze plek niet toegestaan. Om het plan mogelijk te maken is het wijzigen van het omgevingsplan noodzakelijk. Het onderhavige plan voorziet in de motivering van het wijzigingsbesluit.

1.2 Plangebied

Het voormalig Militair Hospitaal ligt net buiten het stadscentrum van Amersfoort en wordt omsloten door de Hogeweg, het Zeevaarderspad en de Sinte Brandaenstraat in de wijk Kruiskamp. Het perceel is kadastraal bekend onder sectie G, nummer 3447 van de gemeente Amersfoort en omvat ongeveer 22.000 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0001.png"

Aanduiding plangebied (bron: www.kadastralekaart.com)

1.3 Leeswijzer

De motivering van dit TAM-omgevingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na de inleiding volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling en wordt de ontwikkeling hieraan getoetst. In hoofdstuk 4 worden alle andere relevante aspecten van de fysieke leefomgeving behandeld.

In hoofdstuk 5 wordt het participatieproces beschreven. Hoofdstuk 6 betreft gaat over de uitvoerbaarheid van het plan. Ten slotte worden in hoofdstuk 7 de belangenafweging en conclusie beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied kenmerkt zich door het afgesloten karakter en is aan de randen omgeven door groen en water. Op het terrein staan meerdere gebouwen. Het gaat om monumentale en niet-monumentale gebouwen die van oorsprong een infirmerie met barakken vormden. De omliggende bebouwing bestaat voornamelijk uit woningen, appartementencomplexen, scholen en intramurale zorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0002.jpeg"

Luchtfoto (bron: webste Militair Hospitaal)

Het Militair Hospitaal is vanuit verschillende perspectieven van waarde. Zo is er sprake van een cultuurhistorie waarde door de tastbare herinnering aan de modernisering van de Nederlandse landverdediging in de negentiende eeuw. Daarnaast heeft het een stedenbouwkundige waarde als product van de stadsuitbreidingen direct buiten de historische binnenstad: het is historisch en beeldbepalend complex met een sterk stedenbouwkundig ensemble. Het complex kent bovendien vele beeldbepalende elementen zoals het hek, de toegangspoort, het doorzicht op het hoofdgebouw enzovoorts.

De parkaanleg van het terrein is van landschappelijke waarde als erfenis van de 'healing environment' die ten behoeve van de verpleging van zieken is aangelegd. Door de sterke samenhang van gebouwen, de buitenruimte en het groen op het terrein is de ensemblewaarde van het Militair Hospitaal groot. Ten slotte heeft het Militair Hospitaal ook een typologische en architectonische waarde als perfect voorbeeld van een paviljoenziekenhuis.

2.2 Nieuwe situatie

De herontwikkeling van het Militair Hospitaal is gebaseerd op de historische waardevolle, sterk typologisch bepaalde grondvorm van het ensemble uit 1878. In het plan blijven het hoofdgebouw (gebouw Z), de vier ziekenzalen (gebouwen A t/m D), de wandelgangen, het quarantaine gebouw (gebouw E) en het lijkenhuisje (gebouw U) behouden. Hetzelfde geldt voor de twee operatiekamers (aan gebouw Z) en de twee barakken aan de voorzijde (gebouw F&G).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0003.jpg"

Afbeelding beoogde sloop en behoud gebouwen (bron: Uitwerkingsvoorstel Militair hospitaal)

Bouwvelden

De beoogde nieuwbouw op het terrein wordt verdeeld over vier bouwvelden. De vier bouwvelden voor de nieuwbouw zijn gelijkmatig verdeeld over het plangebied. Het hoofdgebouw (Z) vormt in hoogte en proportie de ‘maat der dingen’ voor de nieuwbouw. In bouwveld 02 geldt een maximale hoogte van 16 meter, in de bouwvelden 03 en 04 geldt een maximale bouwhoogte van 13 meter. Hiermee blijft de nieuwbouw lager dan de noklijn van het hoofdgebouw. Bouwveld 01, in de noordwestelijke hoek, staat op de grootste afstand van het historisch ensemble en biedt ruimte voor het grootste paviljoen met een kleine overschrijding van de historische bouwhoogte. Daar is de maximale bouwhoogte 17,2 meter. De bouwvelden hebben een maximaal bebouwingspercentage. Dit percentage is inclusief de buitenruimten en de aanwezige bestaande bebouwing. Bij de verkaveling is rekening gehouden met de behoudenswaardige bomen binnen het bouwveld. Deze blijven staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0004.jpg"

Afbeelding bouwvelden (brond: Uitwerkingsvoorstel Militair Hospitaal)

Verkeer en parkeren

De hoofdtoegang voor auto’s ligt aan de noordzijde, aan het Zeevaarderspad. Het autoparkeren wordt grotendeels half ondergronds georganiseerd (deels onder bouwveld P en Q) met uitzondering van enkele parkeerplaatsen voor bezoekers en de parkeerplaatsen voor deelauto’s. De toegangen voor voetgangers en fietsers bevinden zich aan het Zeevaarderspad en aan de Hogeweg. De formele toegangspoort aan de Hogeweg wordt in ere hersteld waarmee het vernieuwd.

Ten slotte zijn in dit plan twee reserveringstroken voor parkeren opgenomen aan het Zeevaarderspad opgenomen.

Woningen

Op het terrein komen verschillende typen woningen: grondgebonden gezinswoningen en appartementen in verschillende groottes, voor verschillende doelgroepen. Een deel van de woningen krijgt een maatschappelijke invulling. Het betreft een instelling waar mensen kunnen wonen die zorg nodig hebben. Daarnaast komen er grondgebonden gezinswoningen en appartementen die bestemd zijn voor de verkoop.

Om dit mogelijk te maken worden de bestaande monumentale gebouwen gerenoveerd en getransformeerd naar woningen en wordt er nieuwbouw op het terrein toegevoegd. In totaal zullen er 89 woningen gerealiseerd worden, waarvan 28 woningen een maatschappelijke invulling krijgen, 14 vallen in de categorie ‘betaalbare koopwoning’ en 47 koopwoningen in de vrije sector, waarvan 14 met een koopsom onder de grens van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG).

Maatschappelijke invulling: zorginstelling

Een deel van het woonprogramma krijgt een maatschappelijke invulling: een instelling die wonen en zorg verleend aan een specifieke hulpbehoevende doelgroep. Hierbij kan worden gedacht aan personen met een licht verstandelijke beperking of een psychische kwetsbaarheid. Het woonprogramma – in gebouw 2 – met maatschappelijke invulling bestaat uit 28 kleinschalige wooneenheden in combinatie met 400 m² aan gemeenschappelijke ruimtes, waar bewoners en zorgverleners op een zo normaal mogelijke manier met elkaar samenleven. Zo staan deze mensen zo lang mogelijk midden in de samenleving. Een parkachtige woonomgeving zoals het Militair Hospitaal leent zich daar erg goed voor.

Werkfuncties

Een deel van de koopwoningen en -appartementen in de vrije sector krijgt een dubbelbestemming – wonen én werken – met als doel om mensen die niet woonachtig zijn op het Militair Hospitaal naar het terrein te trekken. Daarbij is het mogelijk om een kleinschalige praktijk/kantoor aan huis te hebben. Het uitgangspunt is publiekstrekkende werkfuncties, waaronder huisarts, muziekdocent en fysiotherapeut. Voor de publiekstrekkende werkfuncties is de langzaamverkeersverbinding tussen oost en west van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0005.jpg"

Afbeelding programma (bron: Uitwerkingsvoorstel Militair Hospitaal)

2.3 Huidige planologische situatie

De vigerende juridisch-planologische situatie van het besluitgebied is vastgelegd in het ‘bestemmingsplan Amersfoort-oost ’, vastgesteld door de gemeenteraad van Amersfoort op 2 oktober 2012, dat onderdeel is van het tijdelijk omgevingsplan.

Binnen de grenzen van het plangebied geldt de bestemming 'Kantoor'. Het realiseren van woningen van woningen en het in gebruik nemen daarvan is niet toegestaan.

Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van de geldende juridisch-planologische situatie opgenomen waarbij het plangebied rood is omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0006.png"

Uitsnede verbeelding 'bestemmingsplan Amersfoort-oost' (www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.3.1 Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM)-omgevingsplan

De TAM biedt een alternatieve mogelijkheid voor gemeenten om het omgevingsplan te wijzigen, wanneer dit nog niet via de nieuwe standaarden en met nieuwe plansoftware mogelijk is. Met het TAM-omgevingsplan wordt het tijdelijk deel van het omgevingsplan juridisch gewijzigd.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Planspecifiek

Gezien de aard en omvang van het project is de NOVI niet specifiek van belang. Desalniettemin draagt deze ontwikkeling bij aan een aantal nationale belangen. Met het initiatief wordt de woningvoorraad vergroot, wat aansluit op de woonbehoeften.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist. Artikel 8.0b Bkl regelt dat deze instructieregel ook geldt voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
In Artikel 5.129g wordt bepaald dat bij een plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand, rekening gehouden moet worden met:

  • a. de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
  • b. als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.

Planspecifiek

Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan voor een stedelijke ontwikkeling. Wel zijn in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hiervoor lijnen uitgezet. Bij woningbouw is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Met de beoogde ontwikkeling worden 89 woningen gerealiseerd. Derhalve is er sprake van een stedelijke ontwikkeling en dienen de trappen van de ladder behandeld te worden. Hiervoor is een onderbouwing opgesteld (zie bijlage 8).

Uit de onderbouwing blijkt dat de beoogode woningen een passende toevoeging voor de omgeving zijn. Naar de woonfunctie is aantoonbare behoefte. Hiernaast wordt het initiatief binnen stedelijk gebied gerealiseerd waardoor hierop geen toetsing dient plaats te vinden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

In de Omgevingsvisie provincie Utrecht geeft de provincie aan dat de ruimte in de provincie beperkt is, terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: ‘hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken’. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:

  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.

Slim combineren

Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.

Concentreren

Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.

Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie

De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.

Planspecifiek

De provincie geeft aan voorkeur te hebben dat ontwikkelingen binnenstedelijk plaatsvinden. Onderhavige ontwikkeling van 89 woningen met een maatschappelijke component heeft plaats in binnenstedelijk gebied van Amersfoort. Het realiseren van voldoende woningen is voor de provincie een belangrijke opgave, waardoor onderhavige ontwikkeling als wenselijk kan worden gezien.

Vitale steden en dorpen

Mensen vinden de provincie Utrecht aantrekkelijk om in te wonen en te werken, waarbij de regio Amersfoort behoort tot de meest gespannen woningmarktregio's in Nederland. Door het toenemend aantal huishoudens houdt de druk op de woningmarkt aan. Tot 2050 zijn 170.000 tot 202.000 extra woningen nodig om aan de volledige behoefte te voldoen (bron: Primos 2020). Voor de periode tot 2040 is de opgave 133.200 tot 165.700 woningen. Het zoeken naar ruimte voor woningen, werklocaties en voorzieningen hangt samen met het zoeken naar ruimte om onze steden en dorpen gezond, veilig, duurzaam en bereikbaar te maken.

Klimaatbestendig en waterrobuust

De provincie wil de fysieke leefomgeving klimaatbestendig en waterrobuust maken. Het is belangrijk dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met een robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Onderdeel van een klimaatbestendige leefomgeving is klimaatadaptief bouwen. Om dit te stimuleren heeft de provincie Utrecht het initiatief genomen om met zoveel mogelijk gemeenten, bouwers, ontwikkelaars en waterschappen afspraken te maken over het 'klimaatrobuust' maken van gebouwen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de nota 'Afspraken klimaatadaptief bouwen Utrecht'. In de nota is klimaatadaptief bouwen onderverdeeld in de volgende thema's: hitte, droogte, wateroverlast, gevolgbeperking van overstromingen, biodiversiteit & natuurinclusiviteit en bodemdaling.

Bij de verdere uitwerking van het plan voor de openbare ruimte wordt geprobeerd de leefomgeving in te richten voor vijf gidssoorten. Wel rekening houden dat natuurontwikkeling verplaatsbaarheid van onderdelen van het plan niet in de weg mag staan. Onder andere wordt een natuurvriendelijke oever langs de nieuw aan te leggen wetering aangelegd.

Bij voorliggend plan is aandacht besteed aan klimaatadaptief bouwen. Navolgend wordt dit aan de hand van de thema's beschouwd.

Bodem en Waterprogramma

De provincie wil het watersysteem robuuster maken. Dit in verband met de druk waaronder het water is komen te staan. Door droogte is vraag naar (grond)water en drinkwater hoog, vooral tijdens perioden van hoge temperatuur en droogte. Eveneens kan tijdens perioden het grote hoeveelheden neerslag het hemelwater niet altijd voldoende in de bodem infiltreren wat kan leiden tot wateroverlast. Met de beoogde ontwikkeling wordt er rekening gehouden met het water in de omgeving van het plangebied. Verwijderde watergangen worden gecompenseerd en er worden maatregelen getroffen om water ter plekke vast te houden en te bergen.

Conclusie

Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie van de provincie Utrecht.

3.2.2 Omgevingsverordening provincie Utrecht

Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de Omgevingsverordening en Programma’s.

Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.

De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.

Programma’s

Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er
voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.

Planspecifiek

Het beoogde initiatief is in de interim omgevingsverordening aangeduid als ‘Stedelijk gebied’. Voor woningbouw is in artikel 9.15 lid 2 en 3 bepaald dat bij een bestemmingsplan (of omgevingsvergunning) moet worden onderbouwd dat de woningbouw past binnen de regionale programmeringsafspraken. Uit paragraaf 3.1.2 dat hieraan wordt voldaan. De woningbouw past binnen het belangrijkste basisprincipe voor verstedelijking uit het provinciaal programma Wonen en werk. Dit basisprincipe houdt in dat verstedelijking zo veel mogelijk binnenstedelijk nabij knooppunten plaats vindt. Het gebied bevindt zich op korte afstand van belangrijke ontsluitingswegen. Gesteld kan worden dat het voorliggende initiatief past binnen de Interim omgevingsverordening van de provincie Utrecht.

Conclusie

Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling in lijn is met de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Amersfoort 2030-2040

De Omgevingsvisie Amersfoort 2030-2040 is een aanvulling op de Structuurvisie Amersfoort 2030 (2013). Er is de afgelopen jaren veel veranderd in Amersfoort en de komende jaren zal er nog veel meer veranderen. De stad groeit omdat het voor veel mensen een aantrekkelijke plek is om te wonen, te werken en te recreëren. En vanwege economische ontwikkelingen, klimaatverandering en energietransitie zal de stad op verschillende plekken ingrijpend aangepakt moeten worden. De visie en strategie zijn samen met de ambities en doelen voor het beleid voor de fysieke leefomgeving vertaald in zes integrale ontwikkelopgaven.
1. Een groene stad in een groene omgeving die water omarmt;

2. Een duurzame CO2-neutrale stad;

3. Een stad met een duurzame mobiliteit;

4. Een inclusieve en aantrekkelijke stad om in te wonen;

5. Een stad met een veelzijdige en veerkrachtige economie;

6. Een stad waarin voorzieningen meegroeien.

Planspecifiek

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan meerdere ontwikkelopgaven uit de omgevingsvisie. Met de realisatie van de beoogde woningen wordt er aanbod gecreëerd voor een diverse groep woningzoekende om in Amersfoort een plek te vinden. Er worden in totaal 89 woningen gerealiseerd, waarvan 28 woningen met een maatschappelijke invulling, 28 betaalbare koopwoningen onder de NHG-grens en 33 woningen vrije sector. De nieuwe woningen zijn landschappelijk en stedenbouwkundig ingepast waarbij het bestaande, groene- en monumentale karakter van het terrein behouden blijft.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de gemeente.

3.3.2 Woonvisie Amersfoort 2011-2020

In de Woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. Het is een van de bouwstenen voor de structuurvisie waar vooral de ruimtelijke invulling een plek moet krijgen. In de koers voor de Structuurvisie Amersfoort 2030 is als ambitie vastgesteld dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een groene omgeving.

Er moet meer gebouwd worden dan alleen voor de eigen behoefte, want er is een groot aantal huishoudens van buiten Amersfoort dat op zoek is naar een woning in Amersfoort. Voor de komende jaren streeft de gemeente naar een gemiddelde netto toevoeging van 900 woningen per jaar. Dit streefprogramma ligt daarmee tussen de eigen vraag en de totale vraag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0007.png"

Tabel: Woningaanbod 2010-2029 Amersfoort (bron: Woonvisie 2011-2020)

Daarnaast wil de gemeente dat Amersfoort een sterke sociaaleconomische positie heeft en als jonge en levendige stad fungeert. Dit wil zij behalen door het behouden en zo nodig versterken van die specifieke kwaliteiten die het voor gezinnen aantrekkelijk maakt om in Amersfoort te wonen.
Planspecifiek

Het voorgenomen plan draagt bij aan een uitbreiding van het woningaanbod van Amersfoort. Het levert een bijdrage van 89 woningen. Met het vaststellen van het uitwerkingsvoorstel d.d. 26 maart 2024 heeft de gemeenteraad daarbij de volgende woningverdeling bepaald:

  • 28 woningen met een maatschappelijke invulling;
  • 28 betaalbare koopwoningen onder de NHG-grens;
  • 33 woningen vrije sector.

Hiervan krijgen 28 woningen een maatschappelijke invulling, betreffen 14 woningen betaalbare koopwoningen en 47 in de vrije sector. 14 van de 47 koopwoningen hebben een koopsom onder de grens van de Nationale Hypotheek Garantie.

De woningen worden voor stedelijke doelgroepen zoals één- en tweepersoonshuishoudens en eengezinswoningen gerealiseerd. Ook wordt daarmee ruimte gecreëerd voor (kleinschalige) zorggerelateerde mogelijkheden.

3.3.3 Groenvisie Amersfoort 2030

Op 8 november 2016 heeft de gemeenteraad van Amersfoort de 'Groenvisie Amersfoort 2030' vastgesteld. Met de groenvisie wil de gemeente de kwaliteit van de groenstructuur verbeteren. De groenvisie benadrukt dat Amersfoort een groene stad is, maar dat meer groen van belang is.
De doelen van de groenvisie worden aan de hand van een aantal thema's verwoord:

  • Stad van de groene ruimte
  • Biodivers Amersfoort
  • Recreatief Amersfoort
  • Eetbaar Amersfoort
  • Klimaatbestendig Amersfoort
  • Boomrijk Amersfoort

Groencompensatiebeleid

Aan de hand van de groenvisie heeft de raad van Amersfoort op 31 mei 2022 het Groencompensatiebeleid vastgesteld. Ruimtelijke plannen die niet passen in het geldende bestemmingplan dienen getoetst te worden aan het groencompensatiebeleid. De toetsing bestaat uit een stappenplan dat de initiatiefnemer dient te doorlopen.

Planspecifiek

Het voorgenomen plan is zorgvuldig ingepast op het bestaande terrein waarbij rekening is gehouden met natuurwaarden en ecologie. Ondanks dat het Militair Hospitaal binnen het stedelijk gebied ligt en het geen onderdeel is van de ecologische verbindingszone, kent het belangrijke natuurwaarden. De plannen zijn zo vormgegeven dat mogelijke negatieve effecten op deze natuurwaarden zoveel mogelijk beperkt worden. In paragraaf 4.4 wordt hier nader op ingegaan.

3.3.4 Welstandsnota

De welstandsnota van de gemeente Amersoort (origineel uit 2008) is in 2017 geactualiseerd vanuit de behoefte aan een beter hanteerbaar beleid voor de ruimtelijke kwaliteiten van de stad. Met de criteria en uitgangspunten voor de welstandsbeoordeling wordt een bijdrage geleverd aan het ontwikkelen en versterken van de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten binnen de gemeente Amersfoort. Naast de algemene criteria geldt er gebiedsgerichte criteria voor de 13 verschillende gebiedstypen die in de welstandsnota zijn onderscheiden.

Het plangebied ligt in een gebied met rijksbeschermde status waardoor de criteria niet van toepassing zijn. Aanvragen worden dan altijd voorgelegd aan de subcommissie Erfgoed van de Adviescommissie Omgevingskwaliteit (GAO), voorheen Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK).

Het plan is op 4 december 2023 besproken met de GAO. De commissie heeft zich positief geuit over het uitwerkingsvoorstel voor het Militair Hospitaal. De commissie is van mening dat er een bijzondere locatie-specifiek plan kan ontstaan dat een fijne en kwalitatieve woon- en leefomgeving kan opleveren. In aanloop naar de vaststelling van het uitwerkingsvoorstel d.d. 26 maart 2024 is het plan aangepast op de opmerkingen van de commissie.

3.3.5 Verkeer- en vervoersplan Amersfoort

Op 23 september 2013 is het 'Verkeer- en vervoersplan Amersfoort' (VVP) door de gemeenteraad vastgesteld. In het VVP zijn de ambities van de gemeente voor de bereikbaarheid, verkeersveiligheid, duurzame mobiliteit en de keuzevrijheid in vervoersmiddelen beschreven.

Planspecifiek

Het complex ligt als een groene enclave in de stad. Insteek is dat dat behouden blijft. Er komen wel langzaam verkeerspaden door het gebied om het gebied ook toegankelijk te maken voor niet-bewoners. De benodigde parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgelost. De gekozen parkeeroplossing op eigen terrein is voldoende voor bewoners en bezoekers.

De herontwikkeling van het plan leidt tot een toename van de verkeersbewegingen en behoefte aan extra parkeerplaatsen. De verkeersbewegingen zijn echter maar marginaal hoger dan wanneer het terrein weer zou worden gebruikt conform de huidige kantoorbestemming. De verkeersveiligheid op het Zeevaarderspad is niet in het geding. In paragraaf 4.3 wordt verder ingegaan op het aspect verkeer en parkeren.

3.3.6 Omgevingsprogramma Groen-Blauw 2040

Het omgevingsprogramma Groen-Blauw 2040 is op 30 januari 2024 vastgesteld. Het doel van het omgevingsprogramma is om Amersfoort gezond, groen en leefbaar te houden. Het streven is dat Amersfoort in 2040 een natuurinclusieve stad is waarin genoeg natuur in de stad is om de stad leefbaar, gezond en economisch sterk te houden. Een voorwaarde hiervoor is het behouden van het groen en het groen mee te laten groeien met de ontwikkelingen van de stad.

Het omgevingsprogramma maakt de ontwikkeldoelen van de omgevingsvisie van Amersfoort verder concreet en gekoppeld aan een programmatische aanpak. De doelen van het doelen het omgevingsprogramma zijn:

  • 1. Een groene stad met water;
    • a. De stad is klimaatbestendig
    • b. Een natuurinclusieve stad met een vergrote en robuuste biodiversiteit
    • c. Ruimte voor water en kwaliteit van water
  • 2. Bereikbaar en voldoende groen voor mensen en dieren
  • 3. Een gezonde leefomgeving die uitnodigt tot bewegen en ontmoeten
    • a. De inrichting van de stad nodigt uit tot bewegen en ontmoeten

Planspecifiek

Het voorgenomen plan is zorgvuldig ingepast op het bestaande terrein waarbij rekening is gehouden met natuurwaarden en ecologie. Ondanks dat het Militair Hospitaal binnen het stedelijk gebied ligt en het geen onderdeel is van de ecologische verbindingszone, kent het belangrijke natuurwaarden. De plannen zijn zo vormgegeven dat mogelijke negatieve effecten op deze natuurwaarden zoveel mogelijk beperkt worden. In paragraaf 4.4 wordt hier nader op ingegaan.

3.3.7 Hoogbouwvisie

Amersfoort is een sterk groeiende gemeente waar de komende jaren 13.000 nieuwe woningen nodig zijn om de bevolkingsgroei op te vangen. Om dit te kunnen realiseren wil de gemeente Amersfoort onder meer inzetten op hoogbouw. Hiervoor is in juni 2019 de Hoogbouwvisie Amersfoort vastgesteld.

In de Hoogbouwvisie Amersfoort wordt onderscheid gemaakt tussen middelhoogbouw, hoogbouw en hoogbouw+. Per categorie worden doelen gesteld voor de betekenis van de ontwikkeling voor de buurt, wijk en stad:

  • Middelhoogbouw (5 t/m 8 lagen) moet passen binnen de bestaande structuren van de buurt en wijk én bijdragen aan de ambities van Amersfoort.
  • Hoogbouw (9 t/m 16 lagen) moet passen binnen bovenstaande voorwaarden én van betekenis zijn voor het stadsdeel waarin deze gelegen is.
  • Hoogbouw+ (meer dan 16 lagen) moet passen binnen bovenstaande voorwaarden én van betekenis zijn voor de stad én een positieve bijdrage leveren aan het stadssilhouet of dit niet negatief beïnvloeden.

Bij de herontwikkeling van het Militair Hospitaal worden vier nieuwe bouwvlakken mogelijk gemaakt. Bouwveld 1 en 2 maken gebouwen van 4 bouwlagen mogelijk. Bouwveld 3 en 4 maken gebouwen van 3 lagen bouwlagen mogelijk. in het plan is rekening gehouden met een verhoogde plint en hogere dakopstand. Daarmee vallen alle bouwvlakken in de categorie laagbouw. Het opstellen van een Hoogbouweffectrapportage (HER) is derhalve niet aan de orde.

Bezonning

Om de effecten van bezonning en schaduwwerking in beeld te brengen is een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 7). Bij een zonne/-schaduwstudie zijn de maanden maart en september bepalend (zomer en winter is de stand van de zon te "extreem". Uit de studie blijkt dat het noordelijke appartementengebouw meer schaduw zal krijgen door de nieuwbouw. Echter staan hier ook al heel veel bomen die voor schaduw zorgen voor de onderste appartementen. De schaduw voor de bovenste appartementen neemt iets toe maar het gebouw staat het grootste gedeelte van de dag niet in de schaduw. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is dit aanvaardbaar. De toename is beperkt qua oppervlak en de periode is slechts 1 tot 1,5 uur.

Voor de rijtjes woningen aan de James Cookstraat neemt de schaduw in de achtertuin toe aan het eind van de middag vanaf circa 16:00u. Vanaf circa17:00u. is het grootste deel van de achtertuin weer schaduwvrij. Het gebouw staat in de schaduw vanaf circa 17:00u tot zonsondergang. De bestaande bomen zorgen nu ook al voor schaduw. De toename van schaduw is vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar. De toename van schaduw en mogelijke overlast is uiteraard ook inherent aan het wonen in de stad.

Conclusie

Al met al blijkt dat de schaduwwerking als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling aanvaardbaar is.

Hoofdstuk 4 Aspecten fysieke leefomgeving

4.1 M.e.r.-beoordeling

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De wetgeving omtrent de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage 5 bij het Omgevingsbesluit. In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (richtlijn 2001/42/EG (Strategische milieubeoordeling), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing. Er zal niet meer getoetst worden aan de limitatieve lijst van m.e.r.-plichtige plannen en programma’s uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Het bevoegd gezag zal per specifiek geval na moeten gaan of er sprake is van een plan of programma in de zin van de SMB-richtlijn.
Er wordt onder de Omgevingswet geen onderscheid meer gemaakt tussen een formele en vormvrije m.e.r.-beoordeling op grond van aangewezen drempelwaarden. Er is dus nog maar één m.e.r.-beoordelingsprocedure. In bijlage 5 bij het omgevingsbesluit worden de projecten en de daarvoor benodigde besluiten waarvoor een m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt aangewezen. Als het project voldoet aan de voorwaarden van kolom 2, dan is er een m.e.r.-plicht. Als het project voldoet aan de voorwaarden in kolom 3, dan is er een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling bestaat uit 2 verplichte stappen.

  • Stap 1: Mededeling van de initiatiefnemer aan het bevoegd gezag;
  • Stap 2: Beslissing bevoegd gezag over wel of geen milieueffectrapportage.


De initiatiefnemer van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project moet zijn voornemen schriftelijk mededelen aan het bevoegd gezag. De mededeling is vormvrij, wel zijn er eisen aan de inhoud zoals opgenomen in artikel 11.10 van het Omgevingsbesluit. Dit kan een aparte aanmeldnotitie zijn.

4.1.1 Planspecifiek

Voor voorliggend plan is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld (zie bijlage 9). Uit de aanmeldnotitie blijkt dat, gelet op alle kenmerken van het project en uitkomsten van de daarbij verrichte onderzoeken naar diverse aspecten, kan worden uitgesloten dat de beoogde nieuwe situatie belangrijke nadelige effecten zal hebben voor de verschillende milieuaspecten. Er zijn geen essentiële milieueffecten die door middel van een milieueffectrapport nader onderzocht moeten worden. Voor de verschillende milieueffecten kan op basis van beschikbare onderzoeken behorende bij deze onderbouwing beoordeeld worden of er sprake is van potentiële effecten. Er is derhalve geen MER-procedure noodzakelijk.

4.2 Activiteiten en milieuzonering

Het aspect activiteiten en milieuzonering gaat in op de invloed die activiteiten hebben op hun omgeving. In de omgevingswet wordt in de bijlage bij artikel 1 het begrip milieubelastende activiteit (mba) gedefinieerd. Dit gaat feitelijk om alle activiteiten die enig negatief effect op het milieu kunnen hebben (met uitzondering van ‘directe lozingen’ en wateronttrekkingsactiviteiten). Milieubelastende activiteiten zijn niet in alle gevallen aan de orde. Er moet gecontroleerd worden of het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) of Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) instructieregels bevatten die relevant zijn voor het project.

In het gemeentelijke omgevingsplan wordt het milieuspoor verder geïntegreerd. De ‘Vereniging van Nederlandse Gemeenten’ (VNG) heeft in 2019 de uitgave ‘Milieuzonering nieuwe stijl’ gepubliceerd. Met deze uitgave wordt de toelating van bedrijven gereguleerd op basis van een voor een locatie beschikbaar gestelde milieuruimte per bedrijf, aan de hand van concrete milieuwaarden. De uitgave is verder doorontwikkeld tot geïntegreerde staalkaart. De Staalkaart Bedrijventerrein maakt inzichtelijk hoe activiteiten met gebruiksruimte en milieugevolgen inpasbaar kunnen worden gemaakt en welke regeling in het omgevingsplan hiervoor kan worden opgenomen. De staalkaart zal vervangen worden door de VNG-uitgave ‘Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet 2024’. Deze kan ook worden toegepast buiten bedrijventerreinen, in tegenstelling tot de uitgave uit 2019 en de geïntegreerde staalkaart.

Bij milieuzonering gaat het om de milieuthema’s die afstandsgerelateerd zijn en niet op een andere wijze zijn gereguleerd. Afstandsgerelateerd wil zeggen dat de milieubelasting afneemt bij grotere afstand, zoals bij geluid en geur.

In het stedelijk gebied kunnen grofweg drie soorten gebieden worden onderscheiden:

  • Industrieterreinen, bedrijventerreinen of andere werkgebieden: dit zijn gebieden waar de bedrijfsfunctie (of een andere werkgerelateerde functie) prevaleert;
  • woongebieden: dit zijn gebieden waar de woonfunctie (en andere milieugevoelige functies) prevaleert;
  • gemengde gebieden met wonen (functiemenging): dit zijn gebieden met een tussenvorm met zowel milieugevoelige functies als bedrijfsfuncties, maar ook andere milieubelastende functies zoals horeca, detailhandel etc.
4.2.1 Planspecifiek

Voor de beoogde ontwikkeling van het Militair Hospitaal is een onderzoek naar milieuzonering uitgevoerd (zie bijlage 13). Hieruit blijk dat het plangebied in een omgeving is gelegen dat gelet op het karakter aan te merken valt als “gemengd gebied”. Er is namelijk sprake van een gebied met een matige tot sterke functiemenging. De richtafstanden voor milieugevoelige ten opzichte van milieubelastende bestemmingen uit de VNG-bundel “Bedrijven en Milieuzonering “(2009) zijn daarom met een afstandstap verlaagd.

Doordat, vanwege het omgevingstype gemengd gebied, de richtafstand met één afstandstap verlaagd is vervallen de aan te houden richtafstanden voor de milieubelastende functies in het plan. Dit wil zeggen dat het kleinschalige bedrijven die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. Uitwaartse zonering is om die reden niet relevant.

Uit de inwaartse milieuzonering blijkt dat één milieubelastende bestemming in de omgeving hinder kan geven aan de te realiseren milieugevoelige bestemmingen binnen het plan. Dit betreft de ten oosten gelegen maatschappelijke bestemming (school) op een afstand van circa 5,50 meter van de gevel van de nieuwbouw, gebouw 03. er is nader onderzoek uitgevoerd en er zal een geluidwerende voorziening worden gerealiseerd op de erfgrens. zie verder paragraaf 4.6 'Geluid'. Vanuit de overige milieubelastende bestemmingen in de omgeving wordt geen hinder verwacht.

4.3 Verkeer en Parkeren

Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.

Parkeren

Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.

4.3.1 Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling behelst het toevoegen van 89 woningen. Dit gaat met een toename in verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied gepaard. Voor het berekenen van de te verwachten verkeerbewegingen en analyse van de verkeerssituatie is een onderzoek uitgevoerd naar deze onderwerpen (zie bijlage 12). De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder benoemd.

Verkeer

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling bedraagt circa 510 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Tijdens het drukste spitsuur (avondspits) bedraagt de extra verkeersgeneratie circa 45 motorvoertuigbewegingen. Dit komt neer op minder dan een motorvoertuigbeweging per minuut.

Bij maximale invulling van het bestemmingsplan bedraagt de verkeersgeneratie op een werkdag ca 364 motorvoertuigbewegingen. Gezien de geringe toename van de verkeersgeneratie in het drukste spitsuur worden geen problemen verwacht ten aanzien van de verkeersafwikkeling op kruispuntniveau. Minder dan een extra motorvoertuigbeweging per minuut zal naar verwachting niet leiden tot lange wachtrijen en/of verliestijden.

Op basis van de Wegenscan blijkt dat de maximaal wenselijke verkeersintensiteit op het Zeevaarderspad niet wordt overschreden door de verkeerstoename. Dat wil zeggen dat er na de ontwikkeling op het terrein van het voormalig Militair Hospitaal nog steeds sprake is van een verkeersveilige situatie, uitgaande van de bestaande vormgeving. Aanvullende maatregelen zijn om deze reden niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0008.png"

Tabel: Toekomstige verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling

wegvak   intensiteit 2030 autonoom   intensiteit 2030 plan   toename  
Zeevaarderspad   60   572   512  
Columbusweg (West)   1.100   1.394   218  
Columbusweg (Oost)*   2.700   2.918   294  

* maatgevende (drukste) wegvak van de Columbusweg

Tabel: Toename in verkeersintensiteiten per wegvak als gevolg van de beoogde ontwikkeling (in motorvoertuigbewegingen per werkdag)

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0009.png"

Verwachte verdeling van het verkeer vanaf de ontwikkellocatie

Parkeren

De 'Parkeernormen Auto Gemeente Amersfoort 2020' van de gemeente Amersfoort bevat de gemeentelijke parkeernormen die aangehouden dienen te worden bij een ontwikkeling. Deze parkeernormen zijn uitgangspunt voor de voorgenomen ontwikkeling. Het plangebied is gelegen binnen het gebiedstype ‘rest Amersfoort'. Uit de verkeersstudie blijk dat dat er in totaal, rekening houdend met de aanwezigheidspercentages, 96 parkeerplaatsen nodig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0010.png"

Parkeerbehoefte conform gemeentelijk beleid

Met de effecten van dubbelgebruik aan de hand van aanwezigheidspercentages bedraagt de parkeerbehoefte 86 parkeerplaatsen op het maatgevende moment (werkdagavond). Dit geldt alleen als alle parkeerplaatsen openbaar toegankelijk zijn.

Met de effecten van dubbelgebruik aan de hand van aanwezigheidspercentages bedraagt de parkeerbehoefte 77 parkeerplaatsenop het maatgevende moment (werkdagavond). Dit geldt alleen als alle parkeerplaatsen openbaar toegankelijk zijn.

Bij maximale invulling conform het bestemmingsplan bedraagt de parkeerbehoefte 95 parkeerplaatsen.

Conclusie

Het aspect ‘verkeer en parkeren’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Flora en Fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening gehouden te worden met de natuurwaarden ter plaatse. De Omgevingswet regelt activiteiten die met natuur te maken hebben. Deze natuuractiviteiten gaan over dieren en planten in het wild en gebieden waarin ze leven. Het doel van de regels is onder meer het beschermen van soorten en gebieden. Bij een ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden dat voldaan wordt aan natuurregelgeving uit de Omgevingswet.

De uitgangspunten, begrippen en systematiek van de Wet natuurbescherming zijn de afgelopen jaren al zoveel mogelijk afgestemd op de vergunning- en ontheffing verlening onder de Omgevingswet. De regels uit de Wet natuurbescherming zijn beleidsneutraal overgeheveld naar de Omgevingswet. Dat betekent dat het normenkader en de instrumenten ongewijzigd blijven. Hetzelfde geldt voor het beschermingsniveau voor habitatsoorten, vogelsoorten en andere (beschermde) soorten. Anders gezegd: de bescherming blijft op peil. Bovendien blijft ook de algemene zorgplicht bestaan.

Activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor dieren en planten in het wild worden flora- en fauna-activiteiten genoemd. De Omgevingswet geeft regels over flora- en fauna-activiteiten om soorten te beschermen. Een activiteit die significant nadelig kan zijn voor een Natura 2000-gebied wordt een Natura 2000-activiteit genoemd. Verder geeft de Omgevingswet ook regels over het vellen van houtopstand en herbeplanten om bossen te beschermen.

Gebiedsbescherming

Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Omgevingswet zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland-gebieden (NNN-gebieden) en andere bijzondere natuurgebieden en landschappen.

Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen voor habitattypen en -soorten opgesteld. Deze instandhoudingsdoelstellingen geven aan of de instandhouding moet zijn gericht op alleen behoud, of dat ook herstel moet worden nagestreefd om een habitattype of -soort weer in gunstige staat te brengen.

In het kader van de gebiedsbescherming is ook het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN is een samenhangend landelijk ecologisch netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones, en heeft ook ten doel om de structuur te laten aansluiten op ecologische verbindingszones in het buitenland. Het NNN is gericht op de bescherming, de instandhouding en zo nodig het herstel van een gunstige staat van:

  • aanwezige dier- en plantensoorten;
  • typen natuurlijke habitats;
  • leefgebieden van soorten die van nature in Nederland voorkomen.

Bijna alle aangewezen Natura 2000-gebieden zijn onderdeel van het NNN.

Soortenbescherming

Om de natuur te beschermen, geeft het Rijk regels voor flora- en fauna-activiteiten. Voor flora- en fauna-activiteiten met gevolgen voor dieren en planten in het wild, kan een omgevingsvergunning nodig zijn.

De beschermde soorten blijven in twee groepen verdeeld:

  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Voorts geldt dat iemand die weet of kan weten dat een flora- en fauna-activiteit nadelig kan zijn voor natuurbescherming, zich altijd moet houden aan de specifieke zorgplicht bij het verrichten van de activiteit. De specifieke zorgplicht geldt bij alle dier- en plantensoorten, dus bij (inter)nationaal beschermde soorten én bij andere soorten. De zorgplicht moet nageleefd worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Houtopstanden

Er gelden rijksregels als sprake is van het (deels) vellen van houtopstanden. Bij vellen kan een herbeplantingsplicht gelden. In het Besluit activiteiten leefomgeving worden echter uitzonderingen genoemd, zoals voor houtopstanden binnen stedelijk gebied, op erven of in tuinen en met een oppervlakte van minder dan 10 are.

4.4.1 Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling voorziet werkzaamheden welke mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten en gebieden. Dit betreft een flora- en fauna activiteit zoals geformuleerd in de Omgevingswet. In het kader van de beoogde ontwikkeling zijn diverse onderzoeken verricht. De resultaten van deze onderzoeken worden hieronder samengevat.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Met meest dichtbijgelegen Natura 2000-gebied de Veluwe ligt op ongeveer 17 kilometer afstand. De afstand tot het Natura 2000-gebieden is zo groot dat geen negatieve invloed verwacht wordt van factoren die slechts een korte reikwijdte hebben, zoals bodemtrillingen, geluids- en lichtbelasting. Door de ligging van het plangebied buiten deze beschermde gebieden is een habitattoets in het kader van Natura 2000 niet noodzakelijk. De enige factor die op grotere afstand werkzaam is en op basis van zijn reikwijdte van invloed kan zijn, betreft stikstofdepositie. Daar wordt hieronder onder 'Stikstofdepositie' nader op ingegaan.

Soortenbescherming

Tijdens de soortgerichte onderzoeken op deze locatie werd de aanwezigheid van kleine vleermuisverblijfplaatsen en gierzwaluwnesten vastgesteld. Deze verblijfplaatsen kunnen door de voorgenomen werkzaamheden vernietigd, dan wel verstoord worden waardoor de Wnb overtreden wordt. Voor de vleermuisverblijfplaatsen werd een ontheffing Wnb verkregen (zie bijlage 17), dat was helaas niet mogelijk voor de gierzwaluwnesten. In overleg met de stadsecoloog van Amersfoort is gekozen om voor deze soort gebruik te maken van de generieke ontheffing van de gemeente Amersfoort. Om gebruik te kunnen maken van deze generieke ontheffing op basis van het Soortmanagementplan Amersfoort, is een uitvoeringsplan opgesteld (zie bijlage 16).

Uit het SMP is gebleken dat de voorgenomen handelingen mogelijk leidt tot aantasting van verblijfplaatsen van beschermde gebouwbewonende vogel en of vleermuissoorten en of beschermde grondgebonden zoogdieren. Om de voorgenomen werkzaamheden uit te kunnen voeren en gebruik te maken van het SMP, dienen er specifieke handelingen en stappen te worden genomen.

Daarnaast wordt ten aanzien van de vernietiging en verstoring van verblijfplaatsen van vleermuizen gebruik gemaakt van de ontheffing welke is afgegeven door de provincie Utrecht.

Stikstofdepositie

Omdat de beoogde ontwikkeling gepaard gaat met de uitstoot van stikstof in de bouw- en gebruiksfase moet er in beeld worden gebracht wat de mogelijke effecten van de ontwikkeling zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de 'Veluwe’, dat zich op een afstand van circa 17 km bevindt. De stikstofdepositie van de gebruiks- en bouwfase is derhalve in kaart gebracht door middel van een AERIUS-berekening (zie bijlage 21). Voor het berekenen van de stikstofdepositie op de relevante Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied, is gebruik gemaakt van AERIUS Calculator versie 2023.0.1. Uit de berekeningen blijkt dat

Houtopstanden

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een inspectie van het bomenbestand op het terrein uitgevoerd (zie bijlage 3). Aanvullend is een Boom Effect Rapportage uitgevoerd (zie bijlage 4 en addendum in bijlage 5).

Conclusie

De onderzoeken zijn positief beoordeeld.

4.5 Luchtkwaliteit

De overheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in en nabij de zogenoemde aandachtsgebieden aan de rijksomgevingswaarden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10). Soms wordt hier een rijksomgevingswaarde overschreden. Of de achtergrondconcentratie is zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project alsnog een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden.

Als de gemeente activiteiten toelaat, die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Er is een uitzondering voor activiteiten die weinig bijdragen aan luchtvervuiling: niet in betekenende mate (NIBM). Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • 1. Standaardgevallen NIBM, conform artikel 5.54 Bkl.
  • 2. Op een andere manier zoals de NIBM-tool of detailberekeningen.
4.5.1 Planspecifiek

De planlocatie ligt niet in een aandachtsgebied luchtkwaliteit, zoals bedoeld in artikel 5.51 lid 2 Bkl. De ontwikkeling van gebouwen met een woonfunctie tot maximaal 3.000 woningen (twee ontsluitingswegen) wordt per definitie aangemerkt als project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarmee is het project in het kader van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

Ook blijkt uit onderzoek dat het verkeer van de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt (bijlage 15). De huidige en de voor 2030 bekende achtergrondconcentraties aan de luchtkwaliteit zijn ruim lager dan de vastgestelde omgevingswaarden. De concentraties voldoen ook aan de advieswaarden van de WHO.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Geluid

De regels voor geluid zijn opgenomen in het omgevingsplan van Amersfoort (bruidsschatregels) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het bevoegd gezag moet bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw het geluid op geluidgevoelige gebouwen beoordelen. De kern is dat geluidsgevoelige gebouwen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Een geluidgevoelig gebouw (Artikel 3.21 Bkl) wordt gedefinieerd als een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een:

  • woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • gezondheidszorgfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan; of gebouw voor kinderopvang met bedden;
  • bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige gebouwen gebeurt aan de hand van vastgestelde geluidaandachtsgebieden, waarbij instructieregels gelden. De volgende geluidbronsoorten hebben een aandachtsgebied: rijkswegen, provinciale wegen, gemeentewegen, waterschapswegen, hoofdspoorwegen, lokale spoorwegen en industrieterreinen.

4.6.1 Planspecifiek

Een woning is een geluidsgevoelig object zoals bedoeld in artikel 3.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen dient erop toe te worden gezien dat het geluid op dat gebouw niet hoger is dan de standaardwaarden, zoals bedoeld in artikel 5.78t lid 1 Bkl. In het kader van de boogde ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeer en de nabij geleden basisschool (zie bijlage 10 en 11).

Wegverkeer

Met het beoogde plan wordt het terrein van het Militair Hospitaal getransformeerd naar een woon-, werk- en leefgebied. Om het geluid binnen het plangebied te bepalen, is een akoestisch onderzoek verricht naar het relevante wegverkeer (zie bijlage 10) .

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom, binnen het aandachtsgebied van de geluidbronsoort gemeentewegen (o.a.: Hogeweg, Flierbeeksingel, Columbusweg, Ringweg Kruiskamp, Zeevaarderspad en Sem Dresdenstraat).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0011.png"

Plangebied en omliggende wegen

Uit het onderzoek blijkt dat het geluid ten gevolge van de gemeentewegen, op de gevels van volgende gebouwen maximaal als volgt is:

  • Gebouw 3:
    59 Lden, alleen op west- zuid- en oostgevel hoger dan standaardwaarde;
  • Gebouw 4:
    60 Lden, alleen op west- zuid- en oostgevel hoger dan standaardwaarde;
  • Gebouw G:
    57 Lden, alleen op zuidgevel hoger dan standaardwaarde;
  • Alle overige gebouwen (en gevels): 53 Lden, of ruim lager dan de standaardwaarde

Op de drie zuidelijkste woongebouwen, kan het geluid hoger zijn dan de standaardwaarde van 53 Lden, maar de grenswaarde van 70 Lden wordt niet overschreden.

Gezien de situatie en het berekende geluid, zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om het geluid bij de nieuwe woongebouwen te reduceren tot de standaardwaarde. Wel zal bij de verdere uitwerken van het bouwplan ook rekening gehouden moeten worden met het gemeentelijke geluidbeleid. Elke nieuw te bouwen woning moet ten minste één geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte hebben. In de onderzochte situatie gaat het dan om de woningen in gebouwen 3, 4 en G.

Ter beoordeling van de aanvaardbaarheid van het geluid is het gecumuleerde geluid bepaald. Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen wat aanvaardbaar is. Het gecumuleerde geluid bedraagt maximaal 60 dB. Op de drie zuidelijkste gebouwen na, beschikken alle nieuwe woningen over een geluidluwe gevel en buitenruimte. Bij de verdere uitwerking van de woningen in de drie zuidelijke gebouwen, wordt bij iedere woning een geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimten gerealiseerd. Daarnaast kunnen alle bewoners gebruik maken van de geluidluwe parkachtige omgeving direct nabij nieuwe woningen. Op basis van het voorgaande wordt gesteld dat er binnen het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie.

PM: hoe verwerken in de regels?

Basissschool

Nabij het terrein van het Militair Hospitaal is een de James Cookstraat 10 een school aanwezig. De gevestigde onderwijsfunctie mag door de komst van de nieuwe geluidgevoelige gebouwen van het beoogde plan niet belemmerd worden in de bedrijfsvoering. Om dit uit te kunnen sluiten is een akoestisch onderzoek verricht naar de mogelijke hinder door het geluid vanwege de activiteiten van de school (zie bijlage 11).

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus

In onderstaande tabel zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op de ontvangerpunten gegeven, zoals deze veroorzaakt worden in de onderzochte bedrijfssituatie. In de tabel zijn ook de richtwaarden uit de VNG publicatie (ETFAL) en de waarde uit de bruidsschat omgevingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0012.png"

Tabel: Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) in dB(A) in de representatieve bedrijfssituatie

Uit de resultaten blijkt dat in de onderzochte bedrijfssituatie op alle ontvangerpunten (ruim) wordt voldaan aan de richtwaarden van de VNG brochure en de waarde uit de bruidsschat omgevingsplan.

Maximale geluidniveaus

In onderstaande tabel 2 zijn de maximale geluidniveaus weergegeven zoals deze ter plaatse van de ontvangerpunten in de directe omgeving kunnen optreden. Alle maximale geluidniveaus worden veroorzaakt door het stemgeluid van kinderen. In de tabel zijn ook de richtwaarden uit de VNG publicatie (ETFAL) en de waarden uit de bruidsschat omgevingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0013.png"

Tabel: De maximale geluidniveaus op de ontvangerpunten

Uit de tabel blijkt dat op alle ontvangerpunten wordt voldaan aan de gestelde (richt)waarden voor de maximale geluidniveaus.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat er voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, de maximale geluidniveaus en de indirecte hinder bij de beoogde nieuwe woningen wordt voldaan aan de richtwaarden van de VNG brochure en de toetswaarden uit de bruidsschat omgevingsplan. De bestaande school wordt door de komst van de nieuwe woningen niet belemmerd in haar bedrijfsvoering.

Hiermee is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

4.7 Geur

Er bestaan diverse sectoren waar geurhinder een rol kan spelen, zoals onder meer bij veehouderijen en andere landbouwactiviteiten, de mengvoederindustrie, horeca, rioolwaterzuiveringsinstallaties, slachterijen, en (andere) milieubelastende activiteiten. In artikel 5.91 Bkl is opgenomen wat geurgevoelige gebouwen zijn. Specifieke beoordelingsregels voor geur voor de milieubelastende activiteit staan in artikel 8.20 Bkl.

In beginsel stelt de gemeente in het omgevingsplan regels voor geur om te zorgen voor een aanvaardbaar hinderniveau. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet dienen de activiteiten allereerst te voldoen aan de regels die in het tijdelijk omgevingsplan staan. Indien er nog geen aanpassing heeft plaatsgevonden van het tijdelijk omgevingsplan dan gelden de regels uit de Bruidsschat. Voor rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi's), het houden van landbouwhuisdieren en andere agrarische activiteiten moet de gemeente geurregels opnemen in het omgevingsplan. De gemeente stelt in aanvulling hierop waar nodig 1 of meer bebouwingscontouren geur vast waaraan een beschermingsniveau gekoppeld is. Voor andere geurveroorzakende activiteiten kan de gemeente zelf kiezen welke regels ze stelt. Tevens kan de gemeente omgevingswaarden voor geur opnemen in het omgevingsplan.

4.7.1 Planspecifiek

PM

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

4.8 Omgevingsveiligheid

Gemeenten nemen in hun omgevingsplan regels op over externe veiligheid. Dat geldt onder meer als zij in de buurt van een risicobron nieuwe gebouwen toestaan. Of als de gemeente nieuwe risicobronnen op haar grondgebied wil toestaan. Waar onder het oude recht de regels over externe veiligheid verspreid waren, waaronder in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), zijn de belangrijkste regels over externe veiligheid onder de Omgevingswet opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Kwetsbare gebouwen en locaties

Om kwetsbare gebouwen en locaties te beschermen tegen externe veiligheidsrisico's, gaat het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) in op drie categorieën waar afstanden voor kunnen gelden: 'beperkt kwetsbare gebouwen en locaties', 'kwetsbare gebouwen en locaties' en 'zeer kwetsbare gebouwen'. Beperkt kwetsbaar zijn bijvoorbeeld verspreid liggende woningen en recreatieterreinen voor nachtverblijf van ten hoogste 50 personen, bij kwetsbaar gaat het hierbij om meer dan 50 personen. Onder kwetsbare gebouwen vallen gebouwen met een woonfunctie (niet verspreid liggende bebouwing), kantoren en sportgebouwen. De categorie zeer kwetsbaar is nieuw en hieronder vallen gebouwen die groepen mensen bevatten die niet of slecht zelfredzaam zijn. Deze vielen voorheen onder de categorie kwetsbaar en bevatten onder meer onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang en dagverblijven.

Aandachtsgebieden

De Omgevingswet vult het groepsrisico anders in dan in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) het geval was. Bij risicovolle activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) regelt het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) dat gemeenten aandachtsgebieden aanwijzen. Aandachtsgebieden zijn gebieden die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende beschermd kunnen zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Er is een onderscheid tussen drie soorten gevaren: warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en concentratie giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Daarmee zijn er ook drie typen aandachtsgebieden: brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied en gifwolkaandachtsgebied.

De gemeente moet in het omgevingsplan binnen deze aandachtsgebieden rekening houden met het groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied. Dit is opgenomen in het eerste lid van artikel 5.15 van het Bkl. Aan het groepsrisico wordt voldaan door in het aandachtsgebied geen (zeer, beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties toe te laten. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat kan ook door het beperken van het aantal personen of de verblijftijd van personen in deze gebouwen of op deze locaties. Deze maatregelen dienen te geschieden met voorschriftengebieden. Een voorschriftengebied kan een deel van of het gehele aandachtsgebied zijn. In dit deel van het aandachtsgebied gelden dan aanvullende bouweisen voor nieuwbouw en vervangende nieuwbouw van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen. Deze aanvullende bouweisen staan in de artikelen 4.90 tot en met 4.96 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

Plaatsgebonden risico

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn er geen inhoudelijke wijzigingen voor het plaatsgebonden risico. Voor (zeer) kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties is in het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.7) een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico opgenomen van ten hoogste één op de miljoen per jaar (10-6/jaar). In het omgevingsplan moet deze grenswaarde 'in acht worden genomen'. (Zeer) kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties mogen daarom niet binnen de PR(plaatsgebonden risico)-10-6-contour van een activiteit worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties, zoals verspreid liggende woningen en kleine sportlocaties, geldt de PR-10-6-contour als standaardwaarde. Hiermee moet in het omgevingsplan 'rekening pagina 49 van 63 gehouden worden'. Dit houdt in dat aan de norm van ten hoogste één op de miljoen per jaar moet worden voldaan, tenzij er redenen zijn om af te wijken. Het Bkl geeft in de bijlagen ook aan wat de PR-contouren en aandachtsgebieden zijn.

Seveso-inrichtingen

De milieubelastende activiteit Seveso-inrichting wordt in paragraaf 3.3.1 van het Bal aangewezen. Deze activiteit kan schadelijk zijn voor het milieu. Er zijn vooral nadelige gevolgen voor de omgevingsveiligheid vanwege de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Bij een Seveso-inrichting gaat het om een bedrijf waar een gevaarlijke stof aanwezig is of mag zijn, of kan ontstaan bij verlies van controle over de processen. In bijlage 7 van het Bkl staan de afstanden voor het plaatsgebonden risico en de aandachtsgebieden. Onderdeel E6 gaat in op Seveso inrichtingen. Daar staat dat beide afstanden moeten berekend worden.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Er geldt verschillende nationale en internationale wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit zorgt ervoor dat de kans op een ongeval en het vrijkomen van deze stoffen zo klein mogelijk is. Er bestaat wet- en regelgeving voor vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, oftewel het Basisnet. Regels over vervoer van gevaarlijke stoffen blijven buiten de Omgevingswet bestaan onder de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Alle artikelen over de ruimtelijke ordening gaan over naar de Omgevingsregeling. In bijlage 7 onder C bij het Bkl zijn de afstanden voor de aandachtsgebieden voor het Basisnet:

  • 30 meter voor een brandaandachtsgebied
  • 200 meter voor een explosieaandachtsgebied

De Omgevingsregeling (artikel 2.23 Invoeringsregeling Omgevingswet) wijst wegen en spoorwegen aan die een aandachtsgebied hebben. Welke wegen en spoorwegen dit zijn, staat in de Regeling basisnet, tabellen 1 en 2. Voor deze wegen en spoorwegen gelden dan de eerdergenoemde aandachtsgebieden.

4.8.1 Planspecifiek

Om te bepalen of het plangebied nabij risicobronnen is gelegen die mogelijk invloed kunnen hebben op de beoogde ontwikkeling, is de risicokaart van de Atlas Leefomgeving geraadpleegd (zie afbeelding hieronder). Hieruit blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of nabij het plangebied is geleden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0014.png"

Uitsnede risicokaart, plangebied rood omcirkeld (bron: Atlas Leefomgeving)

Daarnaast blijkt uit de kaart dat er transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (Amersfoort - Apeldoorn) en de weg (A28) worden gevoerd. Deze routes liggen op dusdanig grote afstand (> 800 meter) tot het plangebied, dat het plangebied ruim buiten de brandaandacht- en explosieaandachtsgebieden van deze routes is gelegen.

De dichtstbijzijnde buisleiding van Gasunie (met kenmerk NL.IMEV.GASU.BuisleidingStelsel-W-520-05) met een brandaandachtsgebied ligt op ca. 770 meter afstand. Gelet op de afstand tot het plangebied vormt deze buisleiding geen gevaar.

Risicocommunicatie

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op de eerder genoemde scenario’s). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden.

De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio’s door het bestuur van de Veiligheidsregio’s uitgevoerd te worden. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.

Conclusie

Gezien het voorgaande vormt het aspect omgevingsveiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

PM: reactie VRU verwerken.

4.9 Welstand

Artikel 22.29 lid 1 onder b van het Omgevingsplan gemeente Amersfoort bepaalt dat het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota. Dat betreft hier de ‘Welstandsnota 2017 Gemeente Amersfoort’.

4.9.1 Planspecifiek

Een uitwerking van het gemeentelijk welstandsbeleid is te vinden in paragraaf 3.3. Het plan (versie 28-11-2023) is in december 2023 in de Advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) besproken.

4.10 Archeologie, cultuurhistorie en landschap

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Een gemeente moet in haar omgevingsplan rekening houden met cultureel erfgoed. Maar er zijn ook algemene rijksregels: in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) staan regels voor erfgoedactiviteiten. Artikel 13.8 Bal geeft aan gemeenten de mogelijkheid om in het omgevingsplan maatwerkregels te stellen ter invulling van de specifieke zorgplicht (3.7 Bal).

Gemeenten bepalen zelf of ze voor hun erfgoedbeleid archeologische beleidskaarten en/of cultuurhistorische waardenkaarten (laten) ontwikkelen. De archeologische verwachtingen en cultuurhistorische waarden zijn veelal doorvertaald in archeologische en cultuurhistorische dubbelbestemmingen. Deze dubbelbestemmingen worden opgenomen in het (tijdelijk) omgevingsplan in het gemeentebrede omgevingsplan. Indien het initiatief in deze (werkings)gebieden is gelegen, wordt hieraan getoetst.

In de bruidsschat is een algemene vrijstelling van het archeologisch onderzoek opgenomen in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid met een oppervlakte van minder dan 100 m². Gemeenten kunnen hier wel van afwijken door een andere oppervlakte op te nemen.

4.10.1 Planspecifiek

Archeologie

Het plangebied is in het geldende 'Veegplan B 2017', zijn de gronden in het onderhavige gebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3'. Bij bodemingrepen groter dan resp. 500 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Het Centrum voor Archeologie van de gemeente Amersfoort heeft in april 2022 in het plangebied Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 14). Uit het onderzoek blijkt dat er archeologische resten op het terrein aanwezig zijn. De gaafheid en conservering van de aangetroffen resten varieert van redelijk tot goed. Op basis van de resten zijn twee vindplaatsen onderscheiden: vindplaats 1 zijn alle resten die aan het Militair Hospitaal worden gekoppeld en dateren van 1877 tot heden. Vindplaats 2 betreft alle resten uit de periode 17de-19de eeuw. In deze periode kende het terrein een agrarisch gebruik. De archeologische resten van beide vindplaatsen worden als niet behoudenswaardig gewaardeerd en hoeven archeologisch niet nader onderzocht te worden.

Het uitgevoerde onderzoek geeft het gebied vrij voor ontwikkeling en realisatie. Dit laat onverlet als er een vonst wordt gedaan de meldingsplaicht van toepassing is. Meldingsplicht archeologische toevalsvondsten: (Erfgoedwet art.5.10) is: Indien bij bodemverstorende werkzaamheden zaken worden aangetroffen, waarvan de vinder weet of redelijker wijs moet vermoeden dat het gaat om archeologische vondsten of sporen, dan is diegene verplicht dit direct te melden.

Cultuurhistorie

Rond 1870 werd Amersfoort als garnizoensstad aangewezen, vanwege haar centrale ligging. De heideterreinen zoals de Vlasakkers en Leusderheide werden als oefenterreinen ingezet. Na 1870 wilde Nederland een nieuw verdedigingsplan, in de Vestigingswet van 1874 werd dit geregeld. De Grebbelinie lag vlakbij Amersfoort en deze werd gereactiveerd. Amersfoort werd hiermee een voorpost van de Nieuw Hollandse Waterlinie.

In 1877 werd de “garnizoensinfirmerie” gebouwd naar volgens de – toen voor zorgcomplexen revolutionaire – ‘Paviljoenstijl’. Het ontwerp was in eerste instantie bedoeld voor een locatie aan de Woestijgerweg, maar is uiteindelijk aan de Hogeweg gerealiseerd. Dit ontwerp bestond oorspronkelijk uit een hoofdgebouw met vier barakken en een vrijstaande barak aan de noordzijde. De vrijstaande barak was bestemd voor militairen met een besmettelijke ziekte. Drie jaar na de bouw van de infirmerie werd deze opgewaardeerd tot een militair hospitaal.

Later, in 1894 zijn aan de zuidzijde twee barakken toegevoegd. Uiteindelijk werden in 1915 twee vrijstaande paviljoens gebouwd op het terrein en na 1950 werden aanbouwen aan de achterzijde van het hoofdgebouw en vrijstaande bebouwing in de noordoosthoek gerealiseerd.

Het Militair Hospitaal is van cultuurhistorische waarde als;

a. Een tastbare herinnering aan de modernisering van de Nederlandse landverdediging in de negentiende eeuw.

b. Een voorbeeld van de innovaties in de ziekenhuisbouw in die periode.

c. Een plek met een bijzondere gebruiksgeschiedenis, die in de vele verhalen en betekenissen voorleeft.

Landschap

De parkaanleg van het Militair Hospitaal is van landschappelijke waarde, als erfenis van de “healing environment” die hier werd aangelegd ten behoeve van de verpleging van zieken. Het onderscheid tussen het wandelpark, met een representatieve uitstraling aan de voorzijde en een meer op gebruikserf met voorzieningen, logistiek en nutsfuncties aan de achterzijde van het terrein, is redelijk bewaard gebleven.

Daarnaast heeft het Miltair Hospitaal ook een ensemble- en architectonische waarde.

Rijksmonumentale status

Het geheel van het complex (zowel de gebouwen als omringende gronden) zijn aangewezen als Rijksmonument.

4.11 Bodem

Een omgevingsplan bevat waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. De waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Een bodemgevoelige locatie en een bodemgevoelig gebouw worden als volgt gedefinieerd:

Een bodemgevoelige locatie is in ieder geval een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw;

Een bodemgevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan 2 uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. Onder een bodemgevoelig gebouw vallen ook een woonschip of een woonwagen. Een uitbreiding of wijziging van een bestaand gebouw of een bijbehorend bouwwerk tot 50 m2 valt niet onder het begrip bodemgevoelig gebouw.

Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie art. 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89K Bkl, art. IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem).

4.11.1 Planspecifiek

Bij een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

Uit het vooronderzoek (zie bijlage 2) zijn vier verdachte deellocatie naar voren gekomen, de overige locatie wordt op basis van het vooronderzoek als onverdacht beschouwd. De locatie is op basis van het aangetroffen puin in de bodem verdacht op voorkomen van asbest in de bodem. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek waterbodem en de locatie inspectie wordt het waterbodem onderzoek uit 2015 nog representatief geacht voor de kwaliteit van de waterbodem op de locatie.

De sliblaag is verspreidbaar op het aangrenzend perceel, niet verspreidbaar in zoet oppervlaktewater, toepasbaar in oppervlaktewater voor klasse B en toepasbaar op landbodem als klasse Industrie. De vaste waterbodem betrof zand, welke niet toepasbaar is op landbodem (minerale olie), als Klasse A is geclassificeerd voor toepassen in zoet oppervlaktewater.

Uit de resultaten van het onderzoek en de gegevens van de voorgaande onderzoeken blijkt dat de bekende verontreiniging bij deellocatie 1 een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft met een heterogeen diffuse verontreiniging met zink. De geschatte omvang van deze verontreiniging bedraagt circa 50 m3. Conform de reeds aanwezige beschikking zijn er geen risico’s voor de mens, ecologie en verspreiding en hoeft de locatie niet met spoed te worden gesaneerd.

Deellocatie 2, 3 en 4 worden op basis van alle beschikbare gegevens als plaatselijke (sterke) verontreinigingen met een beperkte omvang beschouwd. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodeverontreiniging conform de Wbb. Het opnemen van de verontreinigingen bij deel locatie 2 en 3 in de beschikking van deellocatie 1 wordt daarmee als onterecht gezien.

Op het onverdachte terreindeel is onder de asfaltverharding een plaatselijke sterke verontreiniging met lood en barium aangetoond. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

4.12 Waterbelang

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Nationaal Water Programma 2022-2027

In het Nationaal Water Programma (NWP) beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Het programma is vastgesteld in 2021 en anticipeert op de Omgevingswet. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart en de functies van de rijkswateren. Voor de periode 2022-2027, maar ook verder vooruit. Doel is werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het Nationaal Waterprogramma is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021.
Bodem- en waterprogramma 2022-2027 

Het Bodem- en waterprogramma provincie Utrecht 2022-2027 (hierna BWP) is vastgesteld in 2021. Hierin zijn de ambities voor bodem en water uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht uitgewerkt. Onderdeel van het programma is het wettelijke verplichte Regionaal Waterplan onder de Waterwet. Het plan voldoet aan de eisen van een Regionaal Waterprogramma volgens de Omgevingswet.

In het BWP wordt uitvoering gegeven aan vier verplichte Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Ook actuele thema's, zoals omgaan met toenemende periodes van droogte en wateroverlast, en toenemende drukte in de ondergrond, zijn onderdeel van het BWP. Verder wordt beschreven wat de relatie is met andere provinciale beleidsthema's of programma's. Het programma is een vervolg op het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 geeft Waterschap Vallei en Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van zes jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) is eind 2021 vastgesteld en is de opvolger van het waterbeheerprogramma. Het BOP is de gebiedsgerichte doorvertaling van de BOVI2050. Het BOP is het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. Het waterbeheerprogramma is resultaatsverplichtend en zelfbindend. Voor het Eemland zijn gebiedsdoelen/-programma's vastgesteld. Deze laten zien waar het waterschap voor staat t.a.v. waterveiligheid en schoon en voldoende oppervlaktewater.

Watervisie gemeente Amersfoort 2021-2040

De watervisie is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. De ambitie is dat Amersfoort een gezonde, groene stad is met mogelijkheden om te groeien. Een goede waterhuishouding is elementair voor een afgewogen inrichting en beheer. Ook speelt een goede waterhuishouding een belangrijke rol in (recreatief) gebruik, economie, cultuurhistorie, groenblauwe structuren, biodiversiteit en toekomstbestendige (klimaat)oplossingen. Het klimaat verandert, er ligt een grote binnenstedelijke woningbouwopgave en het gebruik van de openbare ruimte zal intensiveren. Daarom zijn extra inspanningen nodig op het gebied van het waterbeheer om de stad leefbaar te houden. Met name bij nieuwe ontwikkelingen liggen hiervoor kansen. Daarbij wil de gemeente Amersfoort om kunnen gaan met de gevolgen van klimaatverandering en de natuur meer kansen geven. Amersfoort hanteert voor de duurzame ontwikkeling van nieuwbouwplannen het Convenant Toekomstbestendige Woningbouw. Specifiek voor water zijn aanvullende uitgangspunten opgesteld (Uitgangspunten Klimaatadaptief Bouwen, dec. '23).

Gemeentelijk rioleringsplan 2021-2031

In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is beschreven hoe de gemeente de komende jaren invulling geeft aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Centraal doel is het behouden en versterken van een vitale en gezonde leefomgeving. Het inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt is een taak van de gemeente. Daarnaast treft de gemeente op doelmatige wijze maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater. De uitvoering van deze taken zoveel mogelijk aansluitend bij de natuurlijke situatie en in verbinding met andere maatschappelijke opgaven. In het landelijke Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie is afgesproken dat Nederland in 2050 klimaatbestendig is. Op basis van het basisrioleringsplan zijn maatregelen benoemd om regenwateroverlast tot een acceptabel niveau te beperken. De uitvoering van is zo mogelijk gekoppeld aan andere ontwikkelingen in de stad

Omgevingsprogramma Groen-Blauw 2040

Uitgangspunt van het programma Groen-Blauw 2040 (vastgesteld jan. '24) is een groene stad in een groene omgeving die water omarmt. In het omgevingsprogramma zijn duidelijke afspraken vastgesteld hoe groen te behouden en te laten meegroeien. Zo kan Amersfoort een groene en gezonde gemeente zijn en blijven.

4.12.1 Planspecifiek
4.12.1.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is binnen het plangebied het gebouwencomplex van het voormalig Militair hospitaal gelegen. Het gebied wordt aan de noordelijke helft ontsloten door
oppervlaktewater. Tussen de bestaande gebouwen bevinden zich asfaltwegen, grindpaden, tuinen en parkeerplaatsen.

Het plangebied is in de huidige situatie deels verhard en bestaat uit diverse gebouwen, verharde wegen en paden, parkeerplaatsen, een watergang en groen. De bestrating betreft een variatie aan tegels, klinkers en asfaltverharding. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 21.930 m2, het aandeel verharding bedraagt circa 10.512 m².

Oppervlaktewater

In de ruime omgeving van het plangebied liggen A-watergangen. Binnen het plangebied ligt een brede B-watergang die in beheer is van de gemeente. Voor het beoogde initiatief is alleen de B-watergang relevant. De B-watergang staat niet in verbinding met andere watergangen waardoor sprake is van een alleenstaand watersysteem, ofwel een vijver. De vijver wordt in de huidige situatie feitelijk niet onderhouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0015.png"

Uistnede: Legger watersystemen

Maaiveld

Om de maaiveldhoogten in het plangebied vast te stellen, is gebruik gemaakt van hoogtemetingen. In afbeelding 5 is een kaart met hoogtelijnen weergegeven, deze is eveneens opgenomen als bijlage 1. Het maaiveld binnen het plangebied varieert van circa 2,5 tot 3,35 m +NAP. Voornamelijk aan de zuidkant van het plangebied is een verlaging van de maaiveldhoogte te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0011.png"

Uitsnede kaart met hoogtelijnen (m +NAP)

Riolering

In de nabijheid van het plangebied is een gescheiden rioleringssysteem aanwezig. Het afvalwater, afkomstig van de gebouwen, wordt op dit systeem aangesloten. Het hemelwater wordt niet aangesloten op dit systeem, aangezien het middels infiltratie wordt afgevoerd.

4.12.1.2 Toekomstige situatie

In de huidige situatie is er sprake van ca. 10.512 m2 verharding. Met toekomstige verharding van 7.780 m2 neemt het aandeel verhard terrein af met 2.732 m2.

Geohydrologische situatie

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling en te realiseren infiltratievoorziening is voor het bepalen van de geohydrologische situatie gebruikt gemaakt van een bodemonderzoek (zie bijlage 1).

Uit het bodemonderzoek blijkt dat de hoogst gemeten grondwaterstand zich op een diepte van 0,83 m-mv bevindt. Uit peilbuisgegevens in de omgeving (B32B0363-001& GMW000000009476) blijkt dat tijdens de wintermaanden grondwaterstanden van circa 0,6 m-mv worden gemeten. Als worstcase uitgangspunt wordt in deze rapportage uitgegaan van de grondwaterstand van de peilbuisgegevens uit de omgeving, 0,6 m-mv. Het plangebied ligt niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied en/of binnen het invloed gebied van een industriële of particuliere grondwateronttrekking.

Uit de binnen het plangebied verrichte boringen blijkt dat de ondergrond voornamelijk uit zand bestaat. Om de doorlatendheid van de bodem te bepalen, is aangesloten bij grondsoort ‘middelfijn zand’ van rapportage ‘Beter bouw- en woonrijp maken’1, deze grondsoort heeft een doorlatendheid van één tot vijf meter per dag. Deze doorlatendheid wordt als goed beschouwd voor de infiltratie van hemelwater. Als worstcase uitgangspunt wordt voor het voorliggende onderzoek uitgegaan van het minimale, één meter per dag.

Op basis van het beleid van het waterschap geldt alleen een compensatieverplichting bij een toename van verhard oppervlak van meer dan 1.500 m². Om die reden is in deze watertoets alleen uitgegaan van de compensatieverplichting, die geldt vanuit de gemeente.

Bij de uitwerking van bergingsmaatregelen mag infiltratie worden meegenomen als berging, omdat wordt uitgegaan van een dynamische berekening (inclusief infiltratie).Voor het maatgevende scenario (T=250) geldt na infiltratie een resterende bergingsbehoefte van 1.713 m³.

Hemelwaterberging terrein

Uit de berekeningen ten behoeve van de waterparagraaf blijkt dat voor elke type bui ruim kan worden voldaan aan de bergingseisen van de gemeente binnen het plangebied. 

Watertoets

Voor het plan is een digitale watertoets uitgevoerd op www.hetwateradvies.nl. Uit de beoordeling volgt dat de normale procedure gevolgd dient te worden. Het toetsresultaat is in bijlage 1 opgenomen.

Bij de realisatie van het initiatief is sprake van een afname aan verharding ten opzichte van de bestaande situatie. Voor de berging van hemelwater is aangesloten bij de uitgangspunten Klimaat adaptief Bouwen van de gemeente Amersfoort, waaruit verschillende bergingseisen van toepassing zijn voor verschillende typen buien. Aan alle bergingseisen wordt bij het plan voldaan door middel van het bergen van hemelwater in onverharde delen van het plangebied en het bergen op groen. Hiernaast is het bij zwaardere buien toegestaan om water op straat en op de tuinen te bergen. Geadviseerd wordt om hemelwater richting onverharde delen af te voeren door middel van hoogteverschil op het maaiveld van de straat naar groen. Eventueel is het toegestaan het rioleringsstelsel te gebruiken als afvoer, mits geknepen en wanneer eigen waterbergingsvoorzieningen eerst worden gebruikt. Hemelwater kan eveneens worden afgevoerd naar de aanwezige watergang aan de noordzijde van het plangebied, zoals dit ook gebeurt in de huidige situatie.

Conclusie

Met de inachtneming van bovengenoemde zijn er geen belemmeringen voor de ruimtelijke procedure van het plan.

4.13 Niet gesprongen explosieven

4.13.1 Planspecifiek

De gemeente Amersfoort heeft voor de gehele gemeente een vooronderzoek laten uitvoeren naar niet gesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Om te bepalen of er een risico voor explosieven in of rondom het plangebied bestaat is de kaartlaag 'risicokaart niet gesprongen explosieven' op Amersfoort in Beeld geraadpleegd. Een uitsnede van deze kaart is op de onderstaande afbeelding te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.TAM001-0201_0013.png"

Uitsnede risicokaart niet gesprongen explosieven (bron: www.amersfoort-in-beeld.nl)

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van een gebied dat is verdacht op afwerp- en op geschutsmunitie. Vanwege deze twee verdachte gebieden is een aanvullend Vooronderzoek naar Ontplofbare Oorlogsresten uitgevoerd (zie bijlage 19). Uit de onderzoeken is namelijk naar voren gekomen dat er diverse oorlogshandelingen tijdens WO-II naar de situatie WO-II hebben plaatsgevonden en het aangrenzende gebied daarom aangemerkt wordt als verdacht gebied voor ontplofbare oorlogsresten.

Uit het onderzoek blijk echter dat er binnen de voorliggend projectlocatie zelf geen sprake is van een verdacht gebied voor ontplofbare oorlogsresten. De projectlocatie is daarmee niet langer verdacht op ontplofbare oorlogsreresten.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat de toetsing niet gesprongen explosieven geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.14 Duurzaamheid en gezondheid

De aspecten duurzaamheid en de gezondheid van mensen zijn steeds belangrijkere thema’s geworden. Om die reden zijn duurzaamheid en gezondheid in de omgevingswet verankerd. In artikel 1.3 sub a van de Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit als een belangrijk maatschappelijk doel opgenomen. In een omgeving die gezond gedrag stimuleert, zijn de bewoners over het algemeen gezonder dan in een omgeving die daar niet op is ingericht. Toetsing aan de aspecten duurzaamheid en gezondheid is sterk afhankelijk van het gemeentelijk beleid op deze thema’s. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaamheid en/of gezondheid in het omgevingsplan, zijn vastgelegd in de vorm van omgevingswaarden.

De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De eisen houden in dat nieuwe woningen (bijna) energieneutraal gebouwd moeten worden.

4.14.1 Planspecifiek

Voor het Militair Hospitaal is een duurzaamheidsvisie opgesteld die tegelijkertijd met het uitwerkingsvoorstel is vastgesteld (zie bijlage 6). Duurzaamheid kan op allerlei verschillende manieren worden ingevuld binnen het Militair Hospitaal van Amersfoort. Door niet vanuit één invalshoek te kijken naar duurzaamheid, maar door het integraal te onderzoeken, kunnen nieuwe kansen en waarden ontstaan. Hiermee kan een brede waarde worden gecreëerd voor mens en natuur. Dit geldt voor het gebied zelf én voor de nabije omgeving.

Met de ontwikkeling van dit bijzondere complex, en de omringende groene zone, wordt een uniek leefgebied toegankelijk voor wonen, werken en recreëren op een gezonde en duurzame wijze. Hierin wordt ingezet op een optimale balans tussen huisvesting en natuur. De groene enclave zal een verrijking vormen voor de stad Amersfoort als een gezonde en verbonden leefomgeving.

Energie

Voor het monumentale deel geldt dat er veel energie nodig is voor klimatiseren in combinatie met de bouwkundige en monumentale beperkingen. Op basis van een indicatieve dakscan kunnen er globaal 200-260 panelen geplaatst worden wat lijkt te volstaan om in ieder geval aan de wettelijke eisen (BENG) te kunnen voldoen. Voor het ambitieniveau Energieneutraliteit (ENG) dient de schil aanzienlijk energetisch verbeterd te worden. De insteek is om met na-isolatie minimaal te voldoen aan de eisen conform bouwbesluit. Er dient daarbij optimaal gebruik gemaakt te worden van beschikbare daken én hoog rendement zonnepanelen. Niet overal kunnen namelijk zonnepanelen worden geplaatst i.v.m. de oriëntatie, type of aanzicht van het dak. Ook dient rekening gehouden te worden met beperking van opwekcapaciteit door schaduw van (obstakels op) daken en omliggende bomen. Gezien de bouwkundige en monumentale kenmerken zou een warmtenet ook goed passend kunnen zijn voor het bestaande (monumentale) complex.

Voor nieuwbouw appartementen met meer dan 4 bouwlagen geldt doorgaans dat een hoger ambitieniveau dan Energieneutraal (zoals Nul Op de Meter) lastig te realiseren is. Het beschikbare dakoppervlak in relatie tot het aantal appartementen vormt hierin een beperkende rol. Daarbij dient er ruimte vrijgehouden te worden op de daken om een deel van de (lager gelegen) daken te voorzien van (sedum)groen. Wel bestaat de mogelijkheid om extra energie op te wekken door zonnepanelen elders te plaatsen zoals in de gevel. Door “Nul-Op-De-Meter” als ambitie neer te zetten met “Energieneutraal” als ondergrens, wordt de nieuwbouw ontwikkeld tot een zeer energie-efficiënt complex en blijft er enigszins ruimte voor andere duurzame keuzes zoals groene daken.

Circulariteit

Door toepassing van massiefhoutbouw voor de nieuwbouw wordt de integratie van de appartementen-complexen in het bomenrijk gebied zichtbaar en tastbaar en gaat de ambitie verder dan traditionele bouw (zoals kalkzandsteen/beton) of houtskeletbouw. Met het behoud van het grondstof-intensieve deel (hoofdconstructie) wordt de grondstofimpact (en MPG score) aanzienlijk verlaagd. Een MPG score van 0,75 is aannemelijk, de score van 0,5 is ambitieus en sterk afhankelijk van andere materiaalkeuzes en de mate van zonnepanelen. Door de benodigde vervanging uit te voeren met herbruikbare grondstoffen (zoals hout) of secondair materiaal (gerecyclede materialen), kan een ‘grondstoffenneutrale hoofdconstructie’ worden bereikt. Door de hoofdconstructie van de nieuwbouw in (CLT) massiefhoutbouw uit te voeren wordt deze grondstoffenneutraal. De titel ‘volledig circulair’ is lastiger omdat er bij CLT wel sprake is van verlijming.

Het losmaakbaar uitvoeren van de constructie kan verder bijdragen aan behoud van waarde en het verhogen van de flexibiliteit voor andere functies in de toekomst. Vier factoren bepalen de losmaakbaarheid van een product: (1) het type verbinding, (2) de toegankelijkheid van de verbinding, (3) de vorminsluiting en (4) doorkruisingen. Door in het ontwerp en materiaalkeuze hier rekening mee te houden, kunnen materialen op termijn makkelijker op een hoogwaardige wijze worden hergebruikt. Vanuit Cirkelstad is een kader ontwikkeld om de circulariteit meetbaar te maken; “het Nieuwe Normaal”. Binnen dit kader wordt de mate van losmaakbaarheid uitgedrukt in een losmaakbaarheidsindex (LI) score1. Hierbij geldt een 0,4 score als een goed circulair uitgangspunt en een 0,6 score als ‘Excellent’. Voor het Militair Hospitaal wordt het circulaire uitgangspunt van 0,4 score gehanteerd. Ook de kansen voor regionale / lokale herkomst van toe te voegen materialen en herbestemming van af te voeren materialen zal worden meegenomen.

Duurzame mobiliteit

De infrastructuur wordt ingericht op een wijze waarop alternatieven voor eigen autogebruik worden gestimuleerd. Dit mede gebaseerd op de STOMP aanpak: STappen, OV, MaaS, Prive auto (STOMP). In het ontwerp van de fysieke parkeerfaciliteiten wordt eveneens rekening gehouden met veranderende (parkeer)behoefte in de toekomst waarmee faciliteiten ook voor andere doeleinden/(deel)functies ingezet kunnen worden. Het gebied wordt zo veel mogelijk autoluw ingericht met een veilig en prettig aanbod van voldoende wandelpaden. Naast een passend aanbod van elektrische laadpalen, biedt het gebied de infrastructuur die geschikt is voor mobiliteitsoplossingen zoals Mobility As A Service (MAAS) in de toekomst.

Klimaatadaptie

Door verschillende maatregelen te treffen op daken en in het gebied kunnen hinderlijke effecten als gevolg van hitte of extreme neerslag aanzienlijk beperkt worden. Verschillende gemeenten stellen reeds eisen aan opvang van regenwater en vertraagde afvoer op het gemeentelijk riool. Dankzij de aanwezigheid van veel groen en omliggende sloten kan met beperkte aanvullende maatregelen (voor opvang, hergebruik of vertraagd afvoeren van water) de hemelwater volledig losgekoppeld worden van het gemeentelijk riool. Hemelwater kan worden hergebruikt in de gebouwen voor bijvoorbeeld bewatering van natuur maar ook als grijswatercircuit voor toiletten. Door behoudt van bomen én toepassing van (gedeeltelijk) groene daken worden warmtewerende en verkoelende elementen gecreëerd om opwarming in het gebied te beperken. In samenspraak met de landschapsarchitect en een ecoloog kunnen faciliteiten worden getroffen om de biodiversiteit verder te bevorderen.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een duurzaam en klimaatadaptief plan.

Hoofdstuk 5 Participatie

5.1 Inleiding

Participatie bij het planvormingstraject geeft in een vroegtijdig stadium meer in zicht in de belangen en wensen van betrokken partijen en meer gelegenheid om deze in dat traject mee te wegen. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het participatieproces en de wijze waarop er invulling is gegeven aan het toepassen van participatiebeleid van de gemeente Amersfoort zoals vastgelegd in ‘Participatiegids Gemeente Amersfoort’. Aangegeven wordt hoe belanghebbenden bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

5.2 Participatie omgeving

Na vaststelling van de Startnotitie in 2021 heeft de initiatiefnemer meerdere bijeenkomsten georganiseerd met betrokkenen en omwonenden. Zo hebben in 2021-2023 diverse bijeenkomsten met de klankbordgroep en belanghebbenden plaatsgevonden waarbij zij zijn meegenomen in de planvorming. Daarnaast heeft op 16 november 2023 een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij omwonenden, geinteresseerden, belanghebbenden en raadsleden hebben kunnen reageren op het uitwerkingsvoorstel.

De belangrijkste vragen en aandachtspunten die in de gesprekken met belanghebbenden naar voren zijn gekomen zijn: zorgen over verkeer en parkeren gezien het omliggende wegennet, de toenemende drukte van het gebied, de uitstraling van gebouwen op bestaande woninge, de planning en de wijze van aanmelding voor de woningen.

De genoemde aandachtspunten hebben voor zover mogelijk een plaats gekregen in het uitwerkingsvoorstel. Uiteindelijk is het uitwerkingsvoorstel op 26 maart 2024 unaniem vastgesteld door de gemeenteraad. Met het onderhavige plan is het uitwerkingsvoorstel vertaald naar een juridisch-planologische regeling.

Hoofdstuk 6 Financiële haalbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Het kostenverhaal is het door de overheid verhalen van kosten op een initiatiefnemer. Het gaat over overheidskosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen. Bijvoorbeeld kosten voor het wijzigen van het omgevingsplan en het aanleggen van openbare voorzieningen. Met de inwerkingtreding van de omgevingswet is het exploitatieplan komen te vervallen. Het Publiekrechtelijk kostenverhaal is daarmee geïntegreerd in het omgevingsplan, het projectbesluit of de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

De gemeente en een initiatiefnemer kunnen een overeenkomst sluiten over kostenverhaal voorafgaand aan het besluit dat de aangewezen activiteit mogelijk maakt: een zogenoemde 'anterieure overeenkomst'. De Omgevingswet biedt daarvoor een grondslag. Naast het kostenverhaal kan ook een vrijwillige 'financiële bijdrage gebiedsontwikkeling' worden afgesproken. Dat is een bijdrage voor ontwikkelingen die niet onder het kostenverhaal vallen, maar wel bijdragen aan de kwaliteit van een gebied. Als er geen overeenkomst tot stand komt, moet het kostenverhaal op een andere manier geregeld worden. Meestal regelt de gemeente het kostenverhaal. Dat kan de gemeente doen door kostenverhaalregels in het omgevingsplan op te nemen of het kostenverhaal te regelen in de omgevingsvergunning.

In het voorliggende geval sluit de gemeente een anterieure overenkomst met de initiatiefnemer waarmee het kostenverhaal ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is verzekerd.

Hoofdstuk 7 Conclusie evenwichtige toedeling van functies aan locaties

De voorgenomen ontwikkeling betreft een initiatief waarbij 89 woningen op het terrein van het voormalige Militair Hospitaal worden gerealiseerd. Hiervoor worden bestaande, monumentale en niet-monumentale gebouwen gerenvoeerd en worden nieuwe gebouwen op een passende wijze op het terrein ingepast. Het initiatief is getoetst aan het rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid. Hieruit blijkt dat het initiatief in lijn is met dat beleid en in ieder geval niet in strijd is met het beleid.

Daarnaast is het initiatief getoetst op alle relevante aspecten over de fysieke leefomgeving en het milieu. Vanuit deze aspecten komt naar voren dat er geen belemmeringen worden gevormd voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling en dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies.