Plan: | Hof van Duurzaamheid fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.OV00071-0301 |
Ontwikkelaar SchipperBosch heeft in 2001 een deel van de totale kavel aan de Laan van Duurzaamheid gekocht, om hier een kantoorlocatie te ontwikkelen. Dit initiatief is om diverse redenen niet geslaagd, evenals verschillende daarop volgende plannen, waaronder een mobiliteitscentrum.
Eind 2015 is het initiatief ontstaan om op deze plek een tankstation en woningbouw toe te voegen aan de bestaande stad. Om dit plan planologisch juridisch mogelijk te maken, is het bestemmingsplan "Laan van Duurzaamheid" opgesteld.
Op 24 april 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Laan van Duurzaamheid vastgesteld. Tegen het vaststellingsbesluit zijn twee beroepen ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Raad van State). Op woensdag 20 mei 2020 is een tussenuitspraak gedaan.
Uit deze tussenuitspraak bleek, dat de beroepen op 2 van de 12 aangedragen punten gegrond zijn. Voor deze 2 punten heeft de gemeente de mogelijkheid gekregen om het vaststellingsbesluit te repareren (de bestuurlijke lus). Hiertoe heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan op 15 september 2020 opnieuw gewijzigd vastgesteld.
SchipperBosch is naar aanleiding van de motie 'Herbezinning tankstation Laan van Duurzaamheid', opnieuw met de beoogde exploitant van het tankstation in gesprek gegaan. Wat in 2018 nog niet mogelijk was, bleek nu wel mogelijk: door nieuwe inzichten van beide partijen is het gelukt om dusdanige afspraken te maken, dat afgezien werd van de realisatie van het tankstation. Daarmee was het niet langer noodzakelijk om het tankstation in het bestemmingsplan 'Laan van Duurzaamheid' te handhaven. Daarom is bij het herstelbesluit van 15 september 2020 over het bestemmingsplan 'Laan van Duurzaamheid' besloten om het gebied met de bestemming 'Bedrijf' uit het bestemmingsplan Laan van Duurzaamheid te schrappen.
Gelijktijdig met dat besluit, heeft de gemeenteraad ook besloten om het college de opdracht te geven om samen met de initiatiefnemer een plan voor woningbouw te ontwikkelen op het perceel dat vrijkomt door het schrappen van het tankstation en hiervoor een aparte planologische procedure op te starten.
Naar aanleiding daarvan heeft SchipperBosch een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van 40 sociale huur appartementen.
Het projectgebied ligt aan de zuidoostelijke rand van de wijk Nieuwland en in het meest westelijke puntje van het bedrijventerrein Calveen.
Ligging projectgebied
Het plangebied wordt begrensd door:
Nieuwe situatie
Voor het gebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen' (vastgesteld op 9 december 2014), waarin het onderhavige projectgebied de bestemmingen 'Bedrijventerrein-2', 'Water' en 'Groen' heeft. Woningbouw is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen'
In dit document wordt de aanvraag om een omgevingsvergunning gemotiveerd met een ruimtelijke onderbouwing. Dit is vereist op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a. onder 3
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Naast een omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan wordt een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen.
Na het doorlopen van de procedure kan de bouw van 40 appartementen worden gerealiseerd.
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie en de beoogde nieuwe situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet, waarin vanwege de relatief geringe omvang van het project met name wordt ingegaan op de gemeentelijke beleidsuitgangspunten ten aanzien van het plangebied. Rijks- en provinciaal beleid is voor dit project minder relevant. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de haalbaarheid van voorgenomen ontwikkeling, door het verantwoorden van milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 en 6 zijn afsluitende hoofdstukken, waarin respectievelijk wordt ingegaan op de procedure en de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
Het totale project Laan van Duurzaamheid ligt aan de zuidkant van Nieuwland en wordt ingekaderd door de Rondweg-Noord, de Oude Zevenhuizerstraat en de Laan van Duurzaamheid. Aan oostzijde c.q. de overzijde van de Laan van Duurzaamheid bevindt zich het bedrijventerrein Calveen. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de bebouwing van de Zevenhuizerstraat daarvan gescheiden een straatprofiel en een groenstrook.
Ter reductie van geluidshinder is aan deze zijde in het verleden een aarden geluidswal aangebracht. Deze blijft in het plan gedeeltelijk behouden.
Het totale plangebied heeft een omvang van ca. 2,4 hectare inclusief geluidswallen, watergangen en de locatie voor de nu voorliggende 40 appartementen.
In het vigerende bestemmingsplan is deze locatie bestemd als uitbreiding van het aan de overzijde gelegen bedrijventerrein, maar op dit moment is het huidige plangebied ingezaaid met gras.
Vogelvluchtfoto bestaande situatie
Op de projectlocatie was de realisatie van een tankstation voorzien. Door tussenkomst van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de gemeenteraad dat besluit herzien en wordt er nu gekozen voor een invulling met woningbouw, aansluitend op derest van de ontwikkeling aan de Laan van Duurzaamheid.
Oorspronkelijke verbeelding bestemmingsplan Laan van Duurzaamheid, met in paars de bestemming voor een tankstation
Stedenbouwkundig plan Laan van Duurzaamheid
Stedenbouwkundig plan nieuwe fase 2 Hof van Duurzaamheid
Het oorspronkelijke plan heeft een orthogonale structuur en bestaat uit appartementsgebouwen aan de Rondweg, rijwoningen in het middengebied en een accent in de vorm van een kleinschalig appartementsgebouw in de noordelijke punt aan de Laan van Duurzaamheid.
Het nu voorliggende plan sluit daar op aan: in het verlengde van de appartementen langs de Rondweg, wordt nog een appartementengebouw toegevoegd.
Het nieuwe appartementengebouw omvat 40 appartementen. Het totale programma voor de Laan van Duurzaamheid komt daarmee op:
Indeling deelgebieden project Laan van Duurzaamheid, onderhavig project gaat over gebied D
Fase 1:
Oorspronkelijk programma Fase 1 op basis van 30% sociale woningbouw:
a. 33 sociale huurwoningen in plandeel B
b. 77 vrije sector woningen in plandelen A, B en C
Fase 2:
Voor Fase 2 (plandeel D) geldt het Deltaplan Wonen als uitgangspunt, zijnde: 35% sociale huurwoningen en 20% middeldure huurwoningen. In Fase 2 (plandeel D) worden 40 woningen gerealiseerd, wat programmatisch neerkomt op:
a. 14 sociale huurwoningen
b. 8 middeldure huurwoningen
c. 18 vrije sectorwoningen.
Fase 1 + Fase 2:
Met de toevoeging van fase 2 wordt de programmatische verdeling van de sociale huurwoningen voor fase 1 aangepast (uitruil met fase 2):
a. Programma Fase 1:
- 7 sociale huurwoningen in plandeel B
- 8 middeldure huurwoningen in plandeel B
- 95 vrije sector woningen in plandelen A, B en C
b. Programma Fase 2:
- 40 sociale huurwoningen in plandeel D.
Het openbaar gebied sluit aan op het ontwerp van het openbaar gebied van de rest van het plan en heeft een ontsluitingsstructuur met maatvoering conform RIOR. Specifiek is aandacht geschonken aan de overgangen naar de omgeving:
rooilijn en profiel aansluitend bij Calveen/Maanlander 16-19
Bestaand profiel met groenstrook is gehandhaafd. De bestaande wal wordt verlaagd. Het nieuwbouwplan wordt niet ontsloten via deze bestaande woonstraat.
Het profiel sluit aan op het verdere verloop van de Laan van Duurzaamheid. Specifiek is gekozen voor de situering van achtertuinen/vlonders en terrassen aan de weg. De oevers grenzend aan de erfgrens worden uitgegeven.
Het geluidsscherm is onderdeel van het plan. Deze sluit aan op het appartementengebouw en snijdt in het talud van de geluidswal. Daardoor is over de gehele lengte in de benodigde geluidskering voorzien. Het geluidsscherm heeft een hoogteverloop tot de hoogte van de luifel van het tankstation. Het tankstation staat los van het geluidsscherm.
In het plan is een tweetal onderdelen die in nadere afstemming zijn ontworpen:
De woningen binnen het plangebied worden ontsloten op het bestaande kruispunt met de Laan van Duurzaamheid. Voor het bestemmingsplan Laan van Duurzaamheid zijn de consequenties van het woningbouwprogramma met 110 woningen op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid in beeld gebracht (zie bijlage 1). Hieruit volgt dat de aansluiting van het gebied en het kruispunt Rondweg Noord- Laan van Duurzaamheid-Lancering het verkeer goed kan verwerken.
In aanvulling daarop is in beeld gebracht hoeveel woningen er maximaal extra bij de Laan van Duurzaamheid gebouwd kunnen worden, zonder dat dit ten koste gaat van de verkeersveiligheid of de verkeersafwikkeling in de directe omgeving (zie bijlage 2). Op basis van deze berekening kunnen er circa 433 woningen worden gebouwd, dat zijn er 323 meer dan de 110 die reeds in het programma zijn opgenomen. Het toevoegen van nog eens 40 woningen aan de reeds geplande 110 woningen is qua verkeersafwikkeling dus geen probleem.
Op basis van het programma en de parkeernota van de gemeente Amersfoort is een berekening gemaakt voor het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen. Voor een sociale huurwoning is de norm 1,0 parkeerplaats per woning. Bij 40 appartementen is de parkeereis dan 40 parkeerplaatsen. In het voorliggende ontwerp zijn 41 parkeerplaatsen aanwezig, daarmee wordt voldaan aan de norm.
Het project wijkt op de volgende punten af van het bestemmingsplan:
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het het projectbesluit Hof van Duurzaamheid fase 2 (behalve de relevante milieuwetgeving, die komt in 4 aan de orde). Het beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Vanwege de beperkte omvang van het projectgebied wordt in dit hoofdstuk met name aandacht besteed aan het gemeentelijke beleid. Het provinciaal beleid dat hier van toepassing is, wordt kort beschreven. Het rijksbeleid wordt achterwege gelaten omdat in het plangebied uitsluitend rijksbelangen over milieuwetgeving aanwezig zijn.
De gemeenteraad heeft op 15 september 2020 het bestemmingsplan Laan van Duurzaamheid opnieuw gewijzigd vastgesteld. Dit herstelbesluit is genomen naar aanleiding van een tussenuitspraak van de Raad van State waarin de raad onder andere de gelegenheid kreeg om een gebrek in de motivering van het tankstation te herstellen. De raad heeft daarop besloten de bestemming voor het tankstation helemaal uit het bestemmingsplan te schrappen. Daarbij heeft de raad ook besloten om het college de opdracht te geven om samen met de initiatiefnemer een plan voor woningbouw te ontwikkelen op het perceel dat vrijkomt door het schrappen van het tankstation en hiervoor een aparte planologische procedure op te starten.
Naar aanleiding daarvan heeft SchipperBosch de nu voorliggende omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van 40 sociale huur appartementen.
In het Coalitieakkoord 2014-2018 geeft het college aan op welke manier ze zich gaat inzetten voor de stad voor de korte en de lange termijn. Onder het motto "Samen maken we de stad" gaat de coalitie samenwerken met de voltallige raad, met de stad en de regio. Dichtbij elkaar en steeds in gesprek over wat nodig is voor een economisch-vitale, veilige en zorgzame stad.
Uit het coalitieakkoord is onder meer de duurzaamheidsagenda van belang voor het project Laan van Duurzaamheid. De coalitie beoogt een duurzame behandeling van plannen, waarbij wordt gekeken hoe evenwichtige voordelen kunnen worden behaald op ecologisch, sociaal en economisch gebied. Ook wordt verzocht zoveel mogelijk in te zetten op deregulering en wordt bereikbaarheid en veiligheid een belangrijk aspect bij ontwikkelingen in de stad.
Het schrappen van het tankstation voor fossiele brandstoffen komt mede voort uit deze duurzaamheidsambities. Het daarvoor in de plaats realiseren van duurzame sociale huurwoningen past beter in de visie van het college.
Op 9 juli 2013 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Amersfoort 2030' vastgesteld. De centrale ambitie volgens de Koers Structuurvisie Amersfoort 2030 is dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een vitale en duurzame stad als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad met een centrumfunctie voor de regio Amersfoort. De ruimtelijke doelstellingen uit de Koers zijn:
Visiekaart Amersfoort 2030
In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat het woonbeleid van de gemeente beschreven. Een ambitie is dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een groene omgeving.
De meest in het oog springende ambities in de Woonvisie zijn:
Doel
De Woonvisie geeft inzicht in de woningbehoefte, zodat er in Amersfoort kan worden voorzien in voldoende huisvesting aansluitend op deze woningbehoefte.
Programma voor de stad
De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen.
Uitgangspunten voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Alleen voor de grotere nieuwbouwlocaties worden de gewenste woonmilieus omschreven en richting gegeven aan de wijze waarop deze locaties worden ingevuld (woonmilieuprofiel).
Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Dit om de positie als stedelijk hart van de regio te versterken.
Nieuwbouw in bestaande wijken
Voor andere delen van de stad en bij ontwikkelingen op kleinere locaties zal de nieuwbouw moeten passen binnen het daar aanwezige woonmilieu en ligt de focus op een zorgvuldig proces van de programmakeuze. Bij grotere nieuwbouwlocaties in bestaande wijken wordt aan de ontwikkelende partijen gevraagd om op basis van een analyse van de woningbehoefte in de wijk of buurt tot planontwikkeling te komen. Dit moet passen bij de sfeer en schaal van de buurt. Ontwikkelaars en corporaties geven daar zelf invulling waarbij alleen een procesvereiste meegegeven worden.
Beschikbaarheid van woningen
De woonvisie blijft aandacht houden voor het aanbod van woonruimte voor woonconsumenten die zijn aangewezen op het sociale woningsegment. Daarbinnen is maatwerk nodig voor bijzondere doelgroepen die extra zorg en begeleiding nodig hebben. De gemeente maakt afspraken met de corporaties voor een nieuwe benadering waarbij de focus wordt gelegd op het aantal woningzoekenden dat aan een passende woning wordt geholpen. Het doel hiervan is de zoektijd van actief woningzoekenden te verlagen. Daarvoor krijgen de corporaties de ruimte om woningen te verkopen of te verhuren op een manier die aansluit op de behoefte van de groepen die zijn aangewezen op het sociale woningsegment. Dit maatwerk resulteert in een efficiënte inzet van de sociale voorraad.
Nieuwbouw in de sociale sector
Bij de vaststelling van de Woonvisie in 2011 was de verwachting, dat de behoefte van het aantal huishoudens dat is aangewezen op het sociale segment de komende jaren op peil zou blijven. Om ook het gemiddelde jaarlijkse aanbod van woningen in het sociale segment op peil te houden zou de sociale woningvoorraad in omvang ook gelijk moeten blijven.
Inmiddels blijkt er in Amersfoort een groot tekort aan sociale huurwoningen. De raad heeft daarom op 23 mei 2017 de 'Uitwerking strategie sociale woningbouw' vastgesteld. Hierin is vastgelegd dat bij nieuwe woningbouwontwikkelingen minimaal 35% sociale huurwoningen gerealiseerd dienen te worden.
Functiemenging van wonen en werken
Het geven van ruimte aan functiemenging is gewenst omdat dit past binnen de stedelijke dynamiek en de veranderende woonwensen. De vervlechting van wonen en werken zien we in alle stedelijke woonmilieus, maar met verschillende accenten. Dit is ook de lijn in Visie Werklocaties waar bij werkfuncties een verschuiving zichtbaar is van grootschaligheid naar kleinschaligheid en van formele locaties (kantoor- en bedrijfsterreinen) naar informele locaties (gemengde zones en woonwijken). Functiemenging kan op verschillende schaalniveaus gestalte krijgen: binnen de woning, in de straat, in de buurt, in delen van de stad. De mate van stedelijkheid speelt een rol bij de kansen voor combinaties van wonen en werken. Functiemenging draagt bij aan de reuring, sociale veiligheid, levendigheid en afwisseling in de woonomgeving.
Kwaliteitseisen
De centrumstedelijke compacte invulling van locaties sluit aan bij de duurzaamheidsambitie die uitgaat van intensief ruimtegebruik. Voor een duurzame stad is het daarnaast nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en toekomstwaarde hebben. Vooruitlopend op de komende vergrijzing is levensloopgeschikt bouwen het uitgangspunt. Ook in de bestaande voorraad zijn investeringen nodig om de kwaliteit, aanpasbaarheid, energiezuinigheid en mogelijkheden voor duurzame energieopwekking te verbeteren. Vanuit woonbeleid zijn energiebesparende maatregelen en energiezuinige nieuwbouw belangrijk omdat energielasten een steeds groter onderdeel vormen van de woonlasten. Mensen met lage inkomens wonen veelal in slecht geïsoleerde woningen en worden daardoor extra getroffen door de stijgende energieprijzen. In de bestaande woningbouw is veel energie te besparen door na-isolatie van de woningen. Bij nieuwbouw moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar energieneutraal bouwen.
Op 24 november 2014 is de Huisvestingsverordening 2014 in werking getreden. Deze verordening vertaalt het beleid van de woonvisie naar meer concrete regelgeving. Zo zijn in deze verordening onder andere regels over de verdeling van woonruimte, inschrijving woningzoekenden, urgentie, kamerverhuur en splitsing opgenomen. Voor de Laan van Duurzaamheid is dit met name relevant voor de te bouwen sociale huurwoningen.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklocaties 2030 vastgesteld. In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken. Met de Visie Werklocaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.
Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden
De verschuiving van werkgelegenheid van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’) is te zien en de verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker. De wens is om meer ruimte te bieden voor verspreide werklocaties. Dit past bij de stedelijke dynamiek en het streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum. Bij functiemenging op verspreide werklocaties gaat het over schone bedrijvigheid. Bovendien zal het in pure woongebieden overwegend gaan om kleine bedrijven. In meer gemengde en/of stedelijke gebieden zullen vaker ook grote bedrijven passen.
Regeling bedrijven en beroepen aan huis
Begin 2010 zijn de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Voor het grootste deel van de stad wordt hiermee voorzien in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd. Stilstaand verkeer is slecht voor de luchtkwaliteit. Met de toenemende ontwikkelingen in de stad ligt hier een opgave om een efficiënt verkeer- en vervoerssysteem in te richten voor alle modaliteiten. De gemeente wil de beschikbare verkeersruimte op het wegennet optimaal gaan benutten.
Op grond van het Verkeers- en vervoersplan en het landelijke meerjarenplan Verkeersveiligheid is de verkeersveiligheidsvisie 'Duurzaam Veilig' geïntroduceerd. Op basis van deze visie zijn de wegen in Amersfoort volgens de leidende principes ingedeeld in twee categorieën: gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. De gebiedsontsluitingswegen (50km wegen) hebben een doorstroomfunctie om het doorgaand verkeer in het gebied af te wikkelen en de erftoegangswegen (30km wegen) hebben een verblijfsfunctie om het verblijfsgebied veilig toegankelijk te maken.
In de nota parkeernormen Amersfoort zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit.
Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van
de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid' is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd voor parkeren. Parkeren moet zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het omliggende openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is ook aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Voor het kappen van bomen is in de meeste gevallen een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen nodig. De grondslag voor deze omgevingsvergunning staat in artikel 2.2, lid 1 onder g van de Wabo. Dit is verder uitgewerkt in de artikelen 4.10 t/m 4.12 van afdeling 3 van de Algemene Plaatselijke verordening (APV).
Bij de besluiten over het al dan niet verlenen van deze vergunning worden alle relevante aspecten gewogen. Hierbij gaat het om de natuurwaarde, landschappelijke waarde, beeldbepalende waarde, cultuurhistorische waarde, waarde voor de leefbaarheid en de waarde voor de directe omgeving (stadsschoon). Wanneer een of meerdere van deze waarden in het gedrang komen, wordt de vergunning geweigerd.
Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang. De commissie ruimtelijke kwaliteit (CRK) is ingesteld om de kwaliteit van Amersfoort te bewaken. Dit doet zij mede aan de hand van de Welstandsnota.
Door het opheffen van het algemeen bordeelverbod hebben gemeenten bij het reguleren van prostitutie een grotere rol gekregen. Om ongewenste situaties en ontwikkelingen te kunnen voorkomen of te kunnen tegengaan is gemeentelijk beleid vastgelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Amersfoort (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2000). In deze nota is bepaald, dat er maximaal zeven seksinrichtingen in Amersfoort kunnen worden gevestigd.
In het facetbestemmingsplan 'Gebruiksbepalingen en seksinrichtingen' van de gemeente Amersfoort is (met uitzondering van de bestaande locaties) voor alle geldende bestemmingsplannen een verbod opgenomen voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken als of voor een seksinrichting. Ook in de regels van het voorliggende bestemmingsplan is voor de Laan van Duurzaamheid een verbod opgenomen voor het vestigen van een seksinrichting, gebaseerd op het genoemde beleid.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS), is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. In de structuurvisie staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ordening. Op grond van de Wro heeft deze structuurvisie alleen een zelfbindende werking. Daarom gaat deze vergezeld van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV), ook op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. In deze verordening staan de regels waar de gemeenten zich bij het maken van bestemmingsplannen aan moeten houden en het zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten. Deze verordening is dus bindend voor de gemeenten.
Het provinciaal ruimtelijk beleid in de PRS bestaat uit drie pijlers:
Deze pijlers leiden in het provinciale beleid tot twee belangrijke beleidsopgaven die nodig zijn om de provincie Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
Bij het accent op de binnenstedelijke opgave wil de provincie tenminste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
In de structuurvisie zijn per pijler de verschillende provinciale belangen vastgelegd. Voor de ontwikkeling van de Laan van Duurzaamheid zijn met name de belangen van de pijlers Duurzame leefomgeving en Vitale dorpen en steden van belang. Het gaat dan om de volgende belangen:
Het plangebied Laan van Duurzaamheid is gelegen binnen de rode contour en maakt deel uit van het stedelijk gebied van Amersfoort. Met het woningbouwprogramma ligt het accent op een stedelijke ontwikkeling, waarmee wordt aangesloten op de actuele behoefte. Uit deze toelichting op de ontwikkelingen binnen het plangebied, lijkt dat er geen sprake is van strijd met de genoemde provinciale belangen.
Daarmee voldoet het bestemmingsplan Laan van Duurzaamheid aan het provinciaal beleid.
Wettelijk kader
Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. De ladder vormt een motiveringsvereiste waaruit moet blijken dat er bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten sprake is van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De essentie van de Bro-bepaling is dat bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling steeds sprake moet zijn van een aantoonbare actuele marktbehoefte en dat er uitdrukkelijk moet worden gekeken naar de ruimtelijke effecten. In dit hoofdstuk doorlopen we voor de beoogde ontwikkeling Hof van Duurzaamheid fase 2 te Amersfoort de noodzakelijke treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Trede 1: de voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte.
Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat volgens het meest realistische economische scenario het aantal huishoudens tot het jaar 2039 zal groeien met ruim 20.000. Om die groei te kunnen faciliteren zijn er gemiddeld zo'n 760 nieuwe woningen per jaar nodig. Amersfoort moet die groei grotendeels binnenstedelijk realiseren. Daarom zijn alle daarvoor in aanmerking komende locaties, waaronder de locatie Laan van Duurzaamheid, nodig.
Figuur : Huishoudenontwikkeling en gewenste uitbreiding woningvoorraad 2013-2039 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")
2013-2019 | 2020-2029 | 2030-2039 | Totaal | |
Huishoudens | 5.100 | 8.000 | 7.700 | 20.800 |
730 won p.j. | 800 won p.j. | 770 won p.j. |
Trede 2: indien uit de beschrijving van stap 1 blijkt dat sprake is van een actuele
regionale behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het
bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting
van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Het Besluit ruimtelijke ordening dwingt overheden ertoe om bij nieuwe ruimtelijke initiatieven allereerst te kijken of er mogelijkheden zijn om beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins te benutten. Hierbij kan gedacht worden aan binnenstedelijke gebieden waarbij de bebouwing niet langer doelmatig in gebruik is.
De ontwikkeling Hof van Duurzaamheid fase 2 voldoet aan de essentie van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en maakt door middel van herontwikkeling gebruik van beschikbare gronden binnen het bestaande stedelijke gebied. Een gebied waar de realisatie van een tankstation was voorzien wordt toegevoegd aan een woningbouwlocatie en biedt ruimte aan de realisatie van 40 nieuwe (sociale) huurwoningbouw.
Trede 3: wanneer de ruimtevraag niet kan worden opgevangen binnen het bestaande
stedelijk gebied, dient trede 3 doorlopen te worden.
Trede 3 is niet aan de orde. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied.
Conclusie woningbehoefte
Geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling van Hof van Duurzaamheid fase 2 een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan (sociale huur) woningen in Amersfoort. Dit past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van 40 woningen mogelijk grenzend aan het plangebeid Laan van Duurzaamheid. Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk en povinciaal beleid. Vanuit dit kader zijn er geen belemmeringen voor het project.
De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand stillbeginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of - kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten woren om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Het Waterbeheerprogramma (WBP) van Waterschap Vallei en Veluwe geeft de koers aan die het waterschap de komende jaren gaat varen. Voor waterkeringen, landelijk gebied, stedelijk gebied en waterketen zijn er programma's opgesteld.
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Voor het plangebied als geheel is een watertoets uitgevoerd, zie bijlage 3.
De korte conclusie uit dit rapport luidt:
Het plan voorziet in nieuwbouw binnen een bestaand onbebouwd gebied. Het gebied is niet gelegen in een gebied met een overstromingsrisico.
Voor de afvoer van het hemelwater wordt gebruik gemaakt van de te realiseren wadi’s aan de noordkant van het plangebied. Verder dient het plangebied voorzien te worden van een infiltratiesysteem, middels infiltratie kratten per woning/appartementengebouw en onder de te realiseren parkeervoorzieningen. De overige benodigde berging van het hemelwater kan geschieden op het oppervlaktewater dat in het plangebied aanwezig is.
Met de inachtneming van bovengenoemde zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van het plan. Het project Hof van Duurzaamheid fase 2 sluit hierop aan.
Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Ad. 3 Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorging-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.
Voor het project is de een onderbouwing voor de luchtkwaliteit opgesteld (zie bijlage 4). De conclusie uit dit onderzoek luidt:
Samenvattend wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van de nieuwe woningen.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist.
In het plangebied komen geen bedrijven voor die zijn opgenomen in de genoemde bijlage 1 van het Bor.
Voor het realiseren van een appartementengebouw op de hoek van de Rondweg-Noord en de Laan van Duurzaamheid in Amersfoort is een onderzoek milieuzonering uitgevoerd. Deze ontwikkeling is fase 2 van het plan “Laan van Duurzaamheid”.
Het plan betreft de verwezenlijking van een milieugevoelige functie. Het plangebied ligt in een omgeving die gelet op het karakter is aan te merken is als “gemengd gebied”. Er is namelijk sprake van matige tot sterke functiemenging (woningen en bedrijven). Daarnaast ligt het plangebied direct langs de Randweg-Noord dat te typeren is als een hoofdstructuur. De richtafstanden voor milieuhinderlijke bestemmingen uit de VNG-bundel “Bedrijven en Milieuzonering “(2009) kunnen derhalve met een afstandstap worden verlaagd.
Uit de inwaartse milieuzonering blijkt dat de milieubelastende bestemmingen in de omgeving op basis van de werkelijke bedrijfsactiviteiten geen hinder geven aan de milieugevoelige bestemmingen binnen het plan. Echter op basis van de maximaal toegestane milieucategorie kan niet uitgesloten worden dat er geen milieuhinder ontstaat in de toekomstige situatie.
Op basis van dit onderzoek blijkt derhalve dat een goed woon- en leefklimaat niet zondermeer kan worden gerealiseerd. Voor het realiseren van een goed woon- en leefklimaat is het een optie om de betreffende milieucategorieën gelijk te stellen aan de huidige bedrijfsactiviteiten.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is op 1 april 2015 het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling basisnet van toepassing. Hierdoor vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Uit de wet- en regelgeving blijkt dat op meer dan 200 meter afstand van een aangewezen route gevaarlijke stoffen het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de het ruimtegebruik. Verder is het zo dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de grenswaarde, richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voor het plangebied Laan van Duurzaamheid is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, veiligheidsafstanden (waaronder LPG) tankstations, transportroutes over weg, spoor en water.
De conclusie is dat er voor het plan geen belemmeringen zijn en het plan ook naar de omgeving toe geen belemmeringen geeft.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd 6. Het doel daarvan is het vaststellen van de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie en het bepalen van de nulsituatie voorafgaand aan de geplande bouwactiviteiten.
Samengevat kan worden gesteld dat er in het onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor een bodemverontreiniging ter plaatse van het onderzochte terrein die de herontwikkeling in de weg kunnen staan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie onderstaande tabel).
Tabel: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort, vastgesteld op 11 november 2006). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
In verband met de nieuwbouw van het woongebouw is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is gedaan door SPA-WNP op grond van de Wet geluidhinder voor het woongebouw.
Het nieuwe appartementengebouw ligt binnen de bebouwde kom, in de geluidzones van de Rondweg Noord, de Laan van Duurzaamheid en de Jonkvrouw Foeytweg.
Voor de Oude Zevenhuizerstraat geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze weg, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze weg toch berekend. Dit omdat:
De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelastingen ten gevolge van de Rondweg Noord op veel van de appartementen hoger zijn dan de maximale ontheffing van 63 dB. Als maatregel wordt een geluidscherm aan de zuidgevel van het appartementengebouw gerealiseerd, voor de eerste t/m vierde verdieping.
Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe appartementen, na het treffen van deze maatregel een geluidbelasting (Lden) zullen ondervinden van maximaal:
Ook hebben alle appartementen één geluidluwe gevel, waarmee voldaan wordt aan het gemeentelijke geluidbeleid.
Gezien de situatie en de berekende geluidbelastingen, zijn er binnen het bouwplan verder geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de nieuwe appartementen te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze appartementen te kunnen realiseren moet de gemeente Amersfoort voor 14 appartementen een hogere waarde ten gevolge van de Rondweg Noord vaststellen en vastleggen in het kadaster.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Hierin zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet samengevoegd. Met de inwerkingtreding wordt het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen. Uiteindelijk zal de nieuwe Wet natuurbescherming worden opgenomen in de Omgevingswet.
Versterking regionaal natuurbeleid
De decentralisatie van deze verantwoordelijkheden naar provincies geeft provincies meer mogelijkheden hun natuurbeleid vanuit een eigen regionale benadering en in samenspraak met regionale partners te versterken. Goed regionaal ingebed natuurbeleid draagt bij aan het behouden, ontwikkelen en verbinden van de natuur. Provincies stellen hiertoe onder meer een eigen provinciale natuurvisie op.
In de op grond van de nieuwe wet opgestelde provinciale verordeningen zijn de provinciale regels voor bescherming van gebieden (Natura 2000), dieren en bomen opgenomen.
Extra verantwoordelijkheden provincies
Voor onderdelen van de oude natuurwetgeving, zoals ontheffingen in het kader van schadebestrijding, waren provincies al verantwoordelijk. Deze provinciale verantwoordelijkheden worden uitgebreid met verantwoordelijkheden die tot 1 januari 2017 nog aan het rijk toebehoorde. Dit betreft met name de verlening van vergunningen en ontheffingen in het kader van de bescherming van dieren, planten bij ruimtelijke ingrepen.
Voortaan moet bijvoorbeeld ook het kappen van bomen ook bij de provincie worden gemeld en zien zij toe op de uitvoering van de herplantplicht. In beide gevallen worden provincies ook verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving. Tot 1 januari lagen al deze verantwoordelijkheden nog bij het Rijk (i.c. de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland).
Faunabeheer en faunaschade
Het faunabeheerplan wordt het centrale plan voor het gehele faunabeheer. Populatiebeheer, schade- en overlastbestrijding en de jacht op de wildsoorten moeten conform het faunabeheerplan wordt uitgevoerd. De provincies stellen in hun verordeningen regels vast waar deze faunabeheerplannen aan dienen te voldoen. Het faunabeheerplan wordt opgesteld door de faunabeheereenheid. De wet natuurbescherming regelt dat in het bestuur van de faunabeheereenheden ook maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd zijn. Provincies hebben hierover afspraken gemaakt met de faunabeheereenheden.
De verlening van tegemoetkomingen voor faunaschade is naar de twaalf afzonderlijke provincies gedecentraliseerd. Tot 1 januari 2017 was hiervoor een zelfstandig bestuursorgaan (het Faunafonds) verantwoordelijk. De provincies hebben met elkaar afgesproken dat zij de uitvoering van deze taak gezamenlijk vorm blijven geven in de gezamenlijke uitvoeringsorganisatie BIJ12.
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
Op bosgebieden buiten de bebouwde kom (volgens de definitie van de Boswet) en groter dan 10 are of - bij rijbeplanting - meer dan 20 bomen, is de Boswet van toepassing. De Boswet beoogt het areaal bos in Nederland in stand te houden. Als bos waarop de Boswet van toepassing is, gekapt wordt is men altijd verplicht tot heraanplant, tenzij er sprake is van een goedgekeurd bestemmingplan. Als dat het geval is, moet compensatie van het betreffende bosareaal elders plaatsvinden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor naleving van de Boswet.
De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:
Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.
Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is door de provincie Utrecht begrensd in diverse natuurgebiedsplannen. Waarbij de meest recente versie nu het Natuurbeheerplan 2011 is. In het Streekplan heeft de EHS een zogenaamde Groene Contour gekregen, de grenzen van de EHS zijn daarbij bijna volledig overgenomen uit het natuurbeheerplan.
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die binnen de groene contour vallen en die per saldo significant negatieve gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het “nee, tenzij” principe). Op basis van een afweging tussen het te beschermen belang en het met het plan of project gemoeide belang wordt al dan niet toestemming verleend door de provincie. Wordt een plan of project na afweging van belangen toch toegestaan, dan moet een besluit worden genomen over mitigerende (mitigeren is verzachten of verlichten) en compenserende maatregelen (het zogenaamde compensatiebeginsel). Als de mitigerende maatregelen onvoldoende zijn, moeten compenserende maatregelen worden getroffen: maatregelen waarmee nieuwe waarden worden gecreëerd die vergelijkbaar zijn (in kwantiteit of kwaliteit) met de verloren gegane waarden.
Voor het project is een quickscan uitgevoerd voor flora en fauna (zie blijlage 7). Hieruit blijkt dat de afwijking van het bestemmingsplan met daaruit voortvloeiende ingrepen niet leidt tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Het uitvoeren van nader onderzoek naar effecten op Natura 2000, NNN en Groene Contour is niet aan de orde.
De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.
De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.
Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.
Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:
Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving.
Indien het voortbestaan op locatie van beschermde soorten planten of dieren uit categorie 2 en 3 door een ingreep negatief beïnvloed worden, is het daarnaast nodig ontheffing aan te vragen van verboden handelingen op grond van de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag hierin is het Ministerie van LNV. De afweging van het belang van rode lijstsoorten vindt plaats in het spoor van de ruimtelijke ordening.
Voor het project is een quickscan uitgevoerd voor flora en fauna (zie blijlage 7) . Hieruit zijn de volgende conclusies en aanbevelingen naar voren gekomen:
Beschermde gebieden
Vanwege de ligging op ruime afstand van Natura 2000-gebied en het NNN is het op voorhand uit te sluiten dat de voorgenomen plannen negatieve effecten tot gevolg hebben op NNN/Natura 2000-gebieden. Er hoeft dan ook geen Natuurtoets uitgevoerd te worden naar de effecten van de aanleg van de tennisbaan op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN en de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied. Evenmin is een AERIUS berekening noodzakelijk om de depositie van stikstof ten gevolge van de werkzaamheden in te kunnen schatten (zie ook bijlage 8).
Beschermde soorten
In de ruime omgeving van het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die beschermd zijn onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Het is echter duidelijk geworden dat de geplande ingreep geen negatieve effecten heeft op flora en fauna. De locatie is niet geschikt als leefgebied voor beschermde soorten.
Tabel 1. Overzicht mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
De ontwikkelingen in het plangebied Laan van Duurzaamheid zijn geen activiteiten die voorkomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zodat geen m.e.r.-plicht geldt. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt een stedelijke ontwikkeling van woningen vermeld onder D 11.2. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied betreft en 2000 of meer woningen omvat. Omdat in het geval van de Laan van Duurzaamheid niet wordt voldaan aan deze criteria, is geen m.e.r.-beoordeling nodig.
Wanneer toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu, geldt de verplichting voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling ook voor activiteiten waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden. In deze gevallen moet gemotiveerd worden of een m.e.r.-beoordeling al dan niet nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten; daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
De in hoofdstuk 4 van de ruimtelijke onderbouwing van het project Hof van Duurzaamheid fase 2 beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van de plannen voor Laan van Duurzaamheid zijn uitgesloten.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.
Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).
De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.
Bescherming per gebied
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Archeologisch waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden
Het plangebied valt onder de gemeentelijke erfgoedverordening en stelt de Gemeente Amersfoort in staat archeologische voorwaarden aan de ontwikkeling van het betreffende plangebied te stellen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg. Op grond van landschappelijke, historische en archeologische bronnen is geconcludeerd dat zich op deze locatie daadwerkelijk archeologische resten kunnen bevinden. Het plangebied ligt in een gebied dat met een middelhoge en een lage verwachting op de Archeologische Waarde en Beleidskaart (AWBK) van de Gemeente Amersfoort is opgenomen.
Daarom is voor het project als geheel, een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9). Met het verkennend booronderzoek is geen (deels) intacte podzolbodem aangetroffen in het onderzoeksgebied. Alle specifieke archeologische verwachtingen die gebaseerd zijn op de aanwezigheid van een (deels) intacte podzolbodem dienen derhalve heroverwogen te worden.
Daarom wordt aanbevolen om de specifieke verwachting voor resten uit het Mesolithicum en Neolithicum bij te stellen van middelhoog naar laag. De verwachtingen voor de overige perioden kunnen gehandhaafd blijven. Met name het gebied parallel aan de Oude Zevenhuizerstraat blijft archeologisch interessant omdat het een oude route is. Vanwege de grondwal konden hier niet alle geplande boringen worden gezet.
Voor het afwijken van het bestemmingsplan is een uitgebreide voorbereidingsprocedure nodig (artikel 2.12, lid 1, sub a van de Wabo).
Hiervoor moet het plan voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing. In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Verklaring van geen bedenkingen
Onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn burgemeester en wethouders onder andere bevoegd tot het verlenen van omgevingsvergunningen, waarbij wordt afgeweken van bestemmingsplannen. Bij grotere afwijkingen van het bestemmingsplan moet de raad voordat door het college een omgevingsvergunning kan worden verleend een verklaring van geen bedenkingen afgeven.
Alle kosten voor dit project worden gedragen door de initiatiefnemer SchipperBosch. De ontwikkelaar beschikt daarvoor over voldoende middelen. Voor de realisatie van het project zal de ontwikkelaar een deel van de grond verwerven van de gemeente en ontstaan er dus inkomsten voor de gemeente. Alle afspraken over plankosten en grondverwerving tussen initiatiefnemer en de gemeente zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst, waarin ook mogelijke planschadeverhaal is opgenomen. Planschade wordt op voorhand niet verwacht.
Het plan is economisch uitvoerbaar.
In het kader van de te voeren procedure wordt het ontwerp van de omgevingsvergunning met deze ruimtelijke onderbouwing gedurende zes weken ter inzage gelegd. Er zijn wel/geen zienswijzen ingediend.
Deze ontwikkeling is dusdanig concreet en uitgewerkt dat hiervoor een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Het project is getoetst aan het relevante beleid op alle overheidsniveaus. De ontwikkeling is ook aan alle milieuaspecten getoetst. Uit de onderzoeken is gebleken dat geen aantasting van het milieu of een overschrijding van wettelijk voorgeschreven normen plaats zal vinden.
Onderzoek heeft ook aangetoond dat er voldoende vraag is voor de nu voorziene 138 kamers40 woningen.
De afwijking van het vigerend bestemmingsplan zijn aanvaardbaar en de ontwikkeling is wenselijk.