Plan: | Leusderweg 320 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00206-0301 |
Op de Leusderweg 320 ligt een manege die niet meer als zodanig in gebruik is. Het voormalige manegeterrein is tijdelijk in gebruik geweest bij vrijwilligers die er oude paarden verzorgen.
De vorige eigenaar van het terrein Leusderweg 320 en de gemeente hebben van 2008 tot 2014 overleg gevoerd om de ambulancedienst RAVU en andere maatschappelijke voorzieningen (fysiotherapie, tandartsenpraktijk, kinderopvang) te huisvesten op het manegeterrein. In 2014 besloot de RAVU om zich niet aan de Leusderweg 320 te vestigen. De eigenaar heeft zich ingezet om binnen de voor RAVU gereserveerde oppervlakte een andere kandidaat te vinden. Dat is niet gelukt. Inmiddels heeft de eigenaar aangegeven woningbouw op het terrein mogelijk te willen maken. De huidige eigenaar heeft hiertoe Holistic Development B.V. ingeschakeld om op deze plek woningbouw te realiseren.
In oktober 2017 vraagt Holistic Development B.V. aan het college om medewerking de locatie te ontwikkelen via een nieuw samenwerkingsmodel voor ruimtelijke planontwikkeling. Het college heeft ingestemd mee te werken aan deze nieuwe werkwijze rekening houdend met een eis van 35% sociale huur en een bijdrage te leveren aan de ambitie Amersfoort in 2030 CO2-neutraal.
Omdat woningbouw in strijd is met het ter plaatse geldende Chw bestemmingsplan “Amersfoort Zuid en Kattenbroek”, is voor dit terrein het onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Op 22 juni 2021 heeft de gemeenteraad ingestemd met het toepassen van de coördinatieregeling. Dat betekent dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, ook de procedure voor de benodigde omgevingsvergunning wordt doorlopen. Hiertoe heeft Holistic Development B.V. op 13 juli 2021 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend.
Het voormalige manegeterrein heeft een besloten ligging. Aan de zuidzijde grenst het terrein aan de afrit van de A28. De oostzijde grenst aan het bosgebied Landgoed Nimmerdor. Het Landgoed Nimmerdor bestaat voornamelijk uit bos welke binnen het Natuur Netwerk Nederland valt. Ook een deel van het plangebied valt onder de het Natuur Netwerk Nederland en mag niet worden bebouwd. Aan de noordzijde van het plangebied ligt het sportpark van voetbalvereniging Amsvorde. De westzijde van het plangebied wordt begrensd door de Leusderweg. Aan de overzijde van de Leusderweg staan grondgebonden woningen van 1 of 2 bouwlagen met een kap.
Globale begrenzing plangebied
Vogelvluchtfoto bestaande situatie (2021), vanaf zuidzijde
Het manegegebouw ligt midden op de kavel, met ruimte aan alle zijden. De kavel wordt aan alle zijden omzoomd door groen en bomen. Een belangrijk uitgangspunt voor nieuwbouw op deze locatie is, het behoud van deze bomen.
Op het terrein is het voornemen om 56 grondgebonden en gestapelde woningen te realiseren. De uitgevoerde Boomeffectanalyse (zie bijlage 1) is input geweest voor de stedenbouwkundige opzet.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van Amersfoort, in het zuiden van de wijk Leusderkwartier.
Ligging plangebied, bron: Google maps
Voor het gebied geldt het Chw bestemmingsplan “Amersfoort Zuid en Kattenbroek”. Hierin heeft Leusderweg 320 de bestemming 'Sport'. Binnen de sport bestemming zijn enkel sportvoorzieningen toegestaan. Woningbouw is binnen deze bestemming niet toegestaan.
Uitsnede verbeelding Chw bestemmingsplan “Amersfoort Zuid en Kattenbroek”
Het is gewenst om voor de realisatie van woningen een nieuw bestemmingsplan op te stellen in plaats van mee te werken via een Wabo-projectbesluit. Met een nieuw bestemmingsplan wordt de bestemming definitief gewijzigd. Op die manier hebben de nieuwe woningen straks de juiste bestemming en hebben de nieuwe bewoners rechtszekerheid over hun (directe) woonomgeving en bestaan er ook mogelijkheden voor bijvoorbeeld het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis.
Voor deze ontwikkeling heeft Holistic Development B.V. samen met Common Eye een model ontwikkeld om de omwonenden en andere stakeholders te betrekken bij de herontwikkeling. Dit model is een nieuwe manier van werken en is mede ingegeven door de in aantocht zijnde Omgevingswet. Onder onafhankelijke begeleiding vanuit het in samenwerking gespecialiseerde bureau Common Eye is door relevante stakeholders in Amersfoort samengewerkt aan de planvorming. De samenwerkingstafel is samengesteld uit de volgende stakeholders: Forum Flehite, toekomstige bewoners, Vertegenwoordiging Indische Buurt, Amsvorde, direct omwonenden Indische Buurt, SGLA, Schouwgroep Nimmerdor en Stichting Behoud Nimmerdor.
De eerste bijeenkomst was in december 2017. De samenwerkingstafel is vele malen bijeengekomen. Dit heeft geresulteerd in gedragen invulling van het terrein. De resultaten van de samenwerkingstafel is 27 november 2018 in een rondetafelgesprek aan de raad gepresenteerd. Er vinden nog steeds bijeenkomsten plaats, om de gehele samenwerkingstafel op de hoogte te houden.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de Regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en deze toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint na dit inleidende hoofdstuk met de planbeschrijving in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 staat een beschrijving van de beleidskaders. De omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5, waarbij een korte toelichting op de regels wordt gegeven. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 staan de regels voor de verschillende bestemmingen. Het betreft regels over bebouwing en gebruik van de gronden. Algemene regels, die betrekking hebben op alle bestemmingen, zoals algemene bouwregels, staan in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregel.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen waar gelden. Door in de digitale verbeelding te klikken (zie www.ruimtelijkeplannen.nl), zijn alle relevante gegevens voor de betreffende locatie te zien.
In dit hoofdstuk wordt het plan beschreven aan de hand van een aantal aspecten zoals wonen, stedenbouw, verkeer, parkeren, groen en omgevingskwaliteit.
Ter plaatse van de voormalige manegeterrein wordt met dit bestemmingsplan de bouw mogelijk gemaakt van 56 woningen woningen. Het gaat om 34 gestapelde woningen en 22 grondgebonden woningen, in verschillende prijscategorieën.
In onderstaande afbeelding is zichtbaar wat de precieze verdeling van de woningen zal zijn.
Voor dit project is een architectuur en stedenbouwkundig plan opgesteld. Voor wat betreft de beeldkwaliteit is dit plan gekoppeld aan de regels behorende bij dit bestemmingsplan, om ze zo integraal onderdeel te maken van het toetsingskader voor de omgevingsvergunning.
Over het volume en de inpassing van de nieuwbouw staat in het architectuur en stedenbouwkundig plan:
Bestaande en nieuw gebouwde gebieden
De nieuwbouwgebieden van Common Woods integreren in de bestaande stad door een schaalgrootte te behouden die betrekking heeft op de directe omgeving.
De huizen volgen qua plattegrond en hoogte vergelijkbare afmetingen als die aan de andere kant van de weg, terwijl de grotere appartementsgebouwen op een manier worden uitgevoerd die hun grotere volume in kleinere delen opsplitst, meer in overeenstemming met de schaal van de omliggende wijken.
Omtrek
De nieuwe wijk grenst aan de bestaande stedenbouwkundige structuur van Amersfoort aan de Leusderweg. Gluurend door de groene bufferzone zien we een duidelijke relatie in uitstraling tussen de reeds bestaande woningen en het nieuwbouwproject Common Woods. Het is daarom de meest formele en zichtbare kant van het project bij het naderen ervan.
Andere randen kenmerken zich door hun open verbinding met de omliggende bossen. Het is alsof men in de natuur leeft. Hoewel ze verschillende karakters en relaties met de omgeving hebben, delen deze twee typen langs de omtrek van het perceel overeenkomsten, zoals flitsgevels met weinig verandering in de afwerking.
- identificeerbaar geheel
- aanzienlijke hoeken en nuttige randzones
Architectonische identiteit
Direct na het betreden van de nieuwe wijk ontvouwt zich een ander gezicht. Je wordt verwelkomd door een karakteristieke eik en je kunt je gemakkelijk oriënteren binnen een simpele scan van het gebied - één lokale ‘loop’ straat met identiteitsgevoel en een klein openbaar plein dat voor iedereen toegankelijk is. Hier zijn auto’s slechts bezoekers.
Om een levendiger buurt te maken en om duurzamer gedrag en een bijzonder actieve mobiliteit aan te moedigen, zou het aangename microklimaat voor de deur moeten beginnen.
Het is belangrijk om geen uitzonderlijke zakken met een aangenaam klimaat te creëren, maar om een aangenaam klimaat te creëren in de hele stedelijke vorm.
- visuele variatie
- alzijdige oriëntatie
- kleinere ruimtes voor verschillende tijden van de dag
- hybride ruimtes die binnen en buiten verbinden
- duidelijkheid tussen publiek en privaat zonder fysieke grenzen
Gezien de ligging van het plangebied tegen en deels in het NatuurNetwerkNederland van het landgoed Nimmerdor, is groen een belangrijk onderdeel van het stedenbouwkundig plan.
De bestaande bomen zijn geïnventariseerd en geanalyseerd op kwaliteit door de boomspecialisten van Copijn (zie bijlage 1). Gezien het concept van wonen in het bos zijn de bestaande bomen het startpunt voor de nieuwe stedenbouwkundige en landschappelijke ontwikkeling. Op onderstaande kaart worden de bomen op kwaliteit onderscheiden én wordt inzichtelijk welke bomen worden gekapt om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Vervolgens is ook een inrichtings- en beheerplan opgesteld (zie bijlage 1 van de planregels). Het inrichtings- en beheerplan is onderdeel van de planregels van dit bestemmingsplan, om te waarborgen dat de inrichting wordt zoals dat is gepland.
Voor een uitgebreide beschrijving van het groenconcept binnen het plangebied, wordt verwezen naar het inrichtings- en beheerplan.
Het nieuwe woongebied zal worden ontsloten via de bestaande ontsluiting van het manegeterrein: eerst Vening Meineszstraat en vervolgens op de Leusderweg.
Voor het voetverkeer komt er aan de zuidzijde en aan de oostzijde van het plangebied een ontsluiting, om ze een recreatieve verbinding te behouden tussen de woonwijk Leusderkwartier aan de westzijde en het landgoed Nimmerdor aan de oostzijde van het plangebied.
Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen.
Het uitgangspunt in de Nota Parkeernormen Amersfoort is dat het parkeren, zowel voor bewoners als voor bezoekers, volledig op eigen terrein wordt opgelost. Dat zal voor het project Leusderweg 320 ook gebeuren.
De nota parkeernormen Amersfoort maakt onderscheid in verschillende gebieden. De locatie Leusderweg is gelegen in het gebied 'rest Amersfoort'. Voor de Leusderweg 320 leidt dit tot een parkeereis van 81 parkeerplaatsen. In de tabel hierna is af te lezen hoe dit aantal is opgebouwd.
Binnen het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan) is hier rekening mee gehouden. Onder het oostelijke appartementengebouw wordt een parkeergarage gerealiseerd met ruimte voor 30 parkeerplaatsen. De overige parkeerplaatsen worden op maaiveld gerealiseerd, waarbij 4 van de grondgebonden woningen een garage zullen krijgen.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan "Leusderweg 320". Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Vanwege de beperkte omvang en de binnenstedelijke ligging van de ontwikkeling is een beschrijving van het provinciale- en rijksbeleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid. De relevante milieuwetgeving komt aan de orde in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.
Het nieuwbouwplan op deze locatie is strijdig met het geldende Chw bestemmingsplan “Amersfoort Zuid en Kattenbroek” (zie paragraaf 1.2.2). Daarom is het noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Voordat wordt gestart met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan, wordt vastgesteld volgens welk model de bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen. Gelijktijdig wordt ook een startnotitie voor het op te stellen bestemmingsplan ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad.
Modelkeuze
In de gemeente Amersfoort is de procedure voor de bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie 'Rol van de Raad in RO-procedures' (januari 2010). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Op 28 januari 2020 heeft de gemeenteraad ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 2 voor dit bestemmingsplan. Model 2 wordt onder meer toegepast bij voor belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime. Voor dit soort gebieden is het wenselijk dat de raad van tevoren kaders vaststelt in de vorm van een startnotitie. Daarna kan het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Startnotitie
In de vergadering van 28 januari 2020 heeft de gemeenteraad ook de startnotitie voor het bestemmingsplan “Leusderweg 320” vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing, de algemene kaders en opzet van het nieuw bestemmingsplan. Daarnaast geeft het ook een beeld van de met het bestemmingsplan samenhangende financiën en de overlegstructuur. Verder beschrijft het in het kort het proces om te komen tot een onherroepelijk bestemmingsplan voor deze locatie.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan, haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.
In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Amersfoortse principes
Naast de uitgangspunten in de structuurvisie zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het realiseren van 56 woningen, van verschillende omvang en in verschillende prijscategorieën, past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden. Het project draagt bij aan het vergroten van het aanbod van woningen.
Wettelijk kader
Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. De ladder vormt een motiveringsvereiste waaruit moet blijken dat er bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten sprake is van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De essentie van de Bro-bepaling is dat bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling steeds sprake moet zijn van een aantoonbare actuele marktbehoefte en dat er uitdrukkelijk moet worden gekeken naar de ruimtelijke effecten. In dit hoofdstuk doorlopen we voor de beoogde ontwikkeling aan de Leusderweg te Amersfoort de noodzakelijke treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Trede 1: de voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte. Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat volgens het meest realistische economische scenario het aantal huishoudens tot het jaar 2039 zal groeien met ruim 20.000. Om die groei te kunnen faciliteren zijn er gemiddeld zo'n 760 nieuwe woningen per jaar nodig. Amersfoort moet die groei grotendeels binnenstedelijk realiseren. Daarom zijn alle daarvoor in aanmerking komende locaties, waaronder de locatie van de voormalige manegeterrein, nodig.
2013-2019 | 2020-2029 | 2030-2039 | Totaal | |
Huishoudens | 5.100 | 8.000 | 7.700 | 20.800 |
Woningen per jaar | 730 | 800 | 770 | 2.300 |
Figuur: Huishoudenontwikkeling en gewenste uitbreiding woningvoorraad 2013-2039 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")
Trede 2: indien uit de beschrijving van stap 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Het Besluit ruimtelijke ordening dwingt overheden ertoe om bij nieuwe ruimtelijke initiatieven allereerst te kijken of er mogelijkheden zijn om beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins te benutten. Hierbij kan gedacht worden aan binnenstedelijke gebieden waarbij de bebouwing niet langer doelmatig in gebruik is.
De ontwikkeling aan de Leusderweg voldoet aan de essentie van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en maakt door middel van herbestemming gebruik van beschikbare gronden binnen het bestaande stedelijke gebied. Een als sportvoorziening bestemd gebied wordt herbestemd ten behoeve van de realisatie van een woonlocatie voor woningbouw.
Trede 3: wanneer de ruimtevraag niet kan worden opgevangen binnen het bestaande stedelijk gebied, dient trede 3 doorlopen te worden. Trede 3 is niet aan de orde. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de herbestemming van het voormalige manegeterrein aan de Leusderweg 320 een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan sociale huurwoningen in Amersfoort. Dit past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking
In de nota parkeernormen Amersfoort zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan 'bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid' is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type woning of voorziening.
Relatie met dit bestemmingsplan
Het gemeentelijke beleid voor parkeren is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Voor de woningen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt wordt op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte. Zie verder paragraaf 2.4.2.
In 2004 is het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met de stad.
In 2016 is de Groenvisie vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Een groene stad voor recreatie, stadslandbouw, klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Een groene stad die samen met bewoners wordt vormgegeven en beheerd.
Bij al deze thema's uit de Groenvisie zijn dilemma's te noemen. Vaak zijn er tegenstrijdige belangen en wensen, kwaliteit versus kwantiteit, schaarse ruimte en middelen. Daarom is de Groenvisie verder uitgewerkt in de Bomenleidraad en wordt nog gewerkt aan een Groenstructuurkaart.
De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe we in Amersfoort met bomen omgaan en welke afwegingen we maken. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk.
Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.
De Bomenleidraad geeft aan hoe we met bomen willen omgaan en hoe we de waarden koesteren, beschermen en uitbouwen. De basis daarvan is het behoud en de bescherming van de bestaande bomen. We willen door goed beheer en zorg voor de groeiplaatsen onze bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee bouwen we aan een bomenbestand en boomstructuur met meer kwaliteit en meer waarde. Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging. Waardevolle bomen heb je niet van de ene op de andere dag. Bomen vragen tijd om tot volle wasdom te komen en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. We moeten daarom keuzes goed onderbouwd maken en het behoud, vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.
Om de 56 woningen te kunnen realiseren, worden enkele bomen op het middengebied van het terrein gekapt. Omdat de herinrichting gevolgen heeft voor de bomen, is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de bomen; boven- en ondergronds, de bedreigingen die te verwachten zijn voor de bomen bij het uitvoeren van de voorgenomen plannen en de randvoorwaarden die nodig zijn om de bomen (deels) te sparen. Het onderzoek ter plaatse van de gehele locatie is te vinden in bijlage 1 bij deze toelichting.
Welstandsnota
Aandachtsgebieden
In dit gebiedstype zijn de Hamseweg / Zevenhuizerstraat, Liendertseweg, Soesterweg, Leusderweg, Arnhemseweg en de Hogeweg aangemerkt als structuurlijn. Langs deze structuurlijnen is deze representatieve betekenis van bouwwerken mede bepalend voor de welstandsbeoordeling. Ze dragen bij aan de oriëntatie binnen het stedelijk weefsel. Daarnaast zijn delen van de bebouwing aan de Soesterweg en de Leusderweg onderdeel van gemeentelijk beschermde stadsgezichten. De beeldbepalende rol voor de stad vormt een extra aandachtspunt bij de welstandsbeoordeling.
Uitgangspunt is het herkenbaar houden en/of herstellen van de historische routes, linten en kernen, het tegengaan van schaalvergroting in een niet passende omvang en het vasthouden aan het bindende element: eenheid in verscheidenheid, de afleesbare ontstaansgeschiedenis, de rooilijn en de continue openbare ruimte (de weg of de straat). De (grote) diversiteit in bebouwing aan de linten maakt het mogelijk om bij nieuw- of verbouw nieuwe ontwikkelingen toe te staan. Daar waar het gaat om betrekkelijk gave lintbebouwing, is een wat voorzichtiger aanpak wenselijk. Met alle ingrepen en toevoegingen wordt het architectuurniveau van het pand geëvenaard en bij voorkeur verhoogd. Dit geldt ook voor de reclamevoering en eventuele erfafscheidingen. De stadsbouwmeester toetst altijd of het bouwplan bijdraagt aan de sfeer en kwaliteit van het hele lint/radiaal.
Beeldkwaliteitseisen
Voor de bouw van woningen ter plaatse van het voormalige manegeterrein en de inrichting van de omliggende openbare ruimte willen we een nieuw beoordelingskader vast laten stellen in de vorm van beeldkwaliteitseisen die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Deze beeldkwaliteitseisen fungeren als toetsingskader voor de welstand bij de beoordeling van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen en de herinrichting van de omliggende openbare ruimte.
Het opnemen van beeldkwaliteitseisen in het bestemmingsplan is mogelijk op grond van de aankomende Omgevingswet. Door het opnemen van beeldkwaliteitseisen in het bestemmingsplan, worden deze beschikbaar gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl waarmee de vindbaarheid wordt vergroot.
Wanneer de nieuwe bebouwing en de inrichting van het omliggende openbare gebied zijn gerealiseerd, gelden weer de gebiedscriteria uit de Welstandsnota voor dit plangebied.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voor de bouw van 56 woningen in en een herinrichting van het openbaar gebied is in overeenstemming met het geldende beleid.
Voorliggend bestemmingsplan voor de bouw van 56 woningen en een herinrichting van het openbaar gebied is in overeenstemming met het geldende beleid.
In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan. De aspecten water, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, geluid, flora en fauna en archeologie komen aan de orde.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2022 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 28 september 2010 vastgesteld.
Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Archeologisch waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden
Het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 2 (hoog). In het bestemmingsplan geldt de volgende nummering: dubbelbestemming archeologie 2). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 100m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Archeologische verwachtingen
Het is archeologisch gezien een heel interessant gebied met een hoge verwachting op resten uit de Bronstijd tot en met de Late Middeleeuwen.
Om deze verwachting te toetsen is het nodig een archeologisch veldonderzoek uit te voeren. De beste onderzoeksstrategie is een Inventariserend Veldonderzoek middels Proefsleuven. Dit onderzoek kan pas worden uitgevoerd nadat alle bebouwing en verharding is verwijderd van het terrein. Voor een dergelijk onderzoek is een door de gemeente Amersfoort goedgekeurd Programma van Eisen noodzakelijk.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
Voor de beoordeling van de vraag hoe de nieuwe ontwikkeling zich verhoudt tot eisen van goede ruimtelijke ordening, is aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). De bestemmingen op omliggende percelen zijn hierbij van belang. De nieuwe woningen mogen geen hinder ondervinden van de activiteiten op deze percelen / in omliggende panden en omgekeerd mogen de omliggende functies geen belemmeringen ondervinden door de realisatie van de woningen.
De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden voor milieubelastende activiteiten tot gevoelige bestemmingen zoals woningen. Als aan de richtafstanden voldaan wordt is het aannemelijk dat er geen hinder zal ontstaan voor de omgeving.
Rondom de planlocatie zijn geen bedrijven aanwezig waarvan hinder is te verwachten. Ten noorden van het plangebied zijn sportvelden aanwezig op ongeveer 60 meter afstand van de dichtsbij gelegen nieuwe woningen. De richtafstand van een veldsportcomplex met verlichting is 50 meter. Hieraan wordt voldaan. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van de woningen.
Voor het vaststellen van een ruimtelijk plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en -beleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincie-overschrijdende projecten is dit de minister van EZ.
De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.
Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Gedeputeerde staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.
Relatie tot dit plangebied
In het kader van dit bestemmingsplan, is een quickscan Flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 2) en aanvullend een vleermuis en broedvogelonderzoek (bijlage 3). Uit de quickscan blijkt dat het noodzakelijk is om aanvullend onderzoek uit te voeren, omdat op basis van alleen de quickscan het niet duidelijk is in hoeverre huismus, vleermuissoorten en marters gebruik maken van de bebouwing.
Het nader onderzoek heeft uitgewezen dat er twee zomerverblijfplaatsen en één paarverblijf van gewone dwergvleermuis in het manegegebouw in het plantebied aanwezig zijn. Nestplaatsen van huismussen en verblijfplaatsen van marters zijn niet aangetroffen. Wel kunnen algemene vogelsoorten in het plangebied tot broeden komen. Omdat door de sloop van het huidige bebouwing de aangetroffen vleermuisverblijfplaatsen niet behouden blijven, zijn ter mitigatie van dit verlies twaalf al-ternatieve verblijfplaatsen in bomen aan de rand van het plangebied opgehangen. Deze verblijfplaatsen bieden een alternatief onderkomen voor aanwezige vleermuizen tijdens de fase waarin de huidige bebouwing gesloopt is, maar de nieuwbouw nog niet is gerealiseerd. In de nieuwe bebouwing worden vol-doende permanente alternatieve verblijfplaatsen gerealiseerd.
Voor het vernietigen van de aangetroffen verblijfplaatsen is een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Deze vergunning is afgegeven op 21 november 2019, zie bijlage 4.
De Wnb heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.
Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.
Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.
Conclusie plangebied
De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden ten opzichte van de projectlocatie zijn het gebied ‘Arkemheen’ op circa 11 km afstand en de ‘Oostelijke Vechtplassen’ op circa 17 km afstand Binnen de Oostelijke Vechtplassen zijn meerdere stikstofgevoelige habitats aangewezen. Het meest kritische habitattype is H3140 - Kranswierwateren met een kritische depositiewaarde (KDW) van 571 mol N/ha/jaar. Binnen de Arkenheen zijn geen stikstofgevoelige habitattypen aangewezen.
Uit de AERIUS berekeningen (zie bijlage 6, 7 en 8) volgt dat zowel vanwege de bouw, inclusief de sloop van de voormalige manege, en het gebruik van de woningen en appartementen aan de Leusderweg te Amersfoort de stikstofdepositie op de omliggende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet meer bedraagt dan 0,00 mol N/ha/jaar. Conform het door de Rijksoverheid gepubliceerde stappenplan Toestemmingsverlening stikstofdepositie bij nieuwe activiteiten geldt voor de te realiseren woningen en appartementen geen vergunningplicht in het kader van de Wet Natuurbescherming.
De Wet natuurbescherming beschermt houtopstanden met een oppervlakte van minimaal 1000 m2 en rijbeplantingen die bestaan uit meer dan 20 bomen. Doel is de instandhouding van het huidige areaal bos in Nederland. Deze bescherming heeft geen betrekking op houtopstanden binnen de bebouwde kom, op erven of in tuinen, wegbeplantingen, beplanting langs rijkswegen, boomsingels en in het geval van het dunnen van een houtopstand. Voor het vellen van bomen vallend onder de reikwijdte van de Wnb geldt een meldingsplicht bij GS en een herplantplicht. Aan de herplantplicht dient binnen 3 jaar na het vellen voldaan te zijn.
Conclusie plangebied
Het plangebied ligt volledig binnen de bebouwde kom en valt daarom niet onder de reikwijdte van de Wnb voor zover het bossen en houtopstanden betreft. Er zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig binnen het plangebied.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones, ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van het NNN is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Omgevingsvisie Provincie Utrecht (2021) en de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht (2021) vormen het achterliggende beleidskader. Centraal staat het beschermen en ontwikkelen van beleefbare natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit.
Het uitgangspunt uit de Omgevingsverordening is dat een bestemmingsplan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt die de wezenlijke kenmerken en waarden, kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het natuurnetwerk Nederland (NNN) aantasten.
In de voorbereiding van dit bestemmingsplan is nog rekening gehouden met het voorgaande provinciaal beleid, de Provinciale Ruimtelijke Verordening , waarbij plannen, projecten of handelingen binnen het NNN het 'nee, tenzij'-regime van toepassing was. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én geen alternatieven.
In aanvulling op het NNN heeft de provincie gebieden aangeduid als Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. De provincie streeft ernaar deze gebieden aan het NNN toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan toegestaan. Wel geldt dat er geen onomkeerbare ingrepen en processen mogen plaatsvinden die het realiseren van natuur onmogelijk maken, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval, dan is compensatie nodig.
Gedeputeerde Staten kunnen gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als 'bijzondere provinciale natuurgebieden' en 'bijzondere provinciale landschappen'.
Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Conclusie plangebied
De oostelijke en zuidelijke randen van het plangebied maken deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De nieuwe woonwijk krijgt een zo groen mogelijk karakter waar veel ruimte is voor ecologie en biodiversiteit. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, is advies uitgebracht over het benutten van kansen voor biodiversiteit (bijlage 9) en een Nee, Tenzij-toetsing uitgevoerd voor de ontwikkeling binnen het NNN (bijlage 10).
De te realiseren groene woonwijk biedt veel kansen voor het vergroten van de biodiversiteit. Het huidige terrein heeft afgezien van de stukken waar oudere bomen staan en de verruigde paardenweide een beperkte natuurwaarde. In het gebied wordt voor een breed scala aan soortgroepen nieuw habitat gecreëerd, onder andere door dood hout in het gebied aan te vullen, bloemen- en kruidenrijke veldjes aan te leggen, insectenhotels te plaatsen, bosranden uit te breiden met een struiklaag (en andere lage vegetatie), extra broedgelegenheid te creëren voor vogels en meer geschikte verblijfplaatsen te bieden aan vleermuizen.
Voor de Nee, Tenzij-toets is de NNN-wijzer van de provincie Utrecht gebruikt, waarbij aan zes voorgeschreven criteria is getoetst:
1. Bestaande en potentiële waarden
2. Robuustheid en aaneengeslotenheid
3. Aanwezigheid van bijzondere soorten
4. Verbindingsfunctie van het gebied
5. Behoud van oppervlakte
6. Behoud van samenhang
Voor alle criteria geldt dat er geen negatief effect te verwachten is van de werkzaamheden op het NNN. Buiten het kappen van enkele bomen binnen het NNN en een lichte toename van menselijke activiteit is er geen negatieve invloed op het NNN. Op een aantal criteria valt zelfs een positief effect te verwachten.
De bestaande en potentiële waarden van het NNN worden bijvoorbeeld positief beïnvloed door het toevoegen van een struiklaag tegen de aanwezige bosrand en door het aanvullen van dood hout. De aanwezigheid van bijzondere soorten wordt door deze maatregelen ook bevorderd. Daarnaast wordt buiten het NNN, maar in het plangebied extra habitat gecreëerd voor onder andere insecten die onder de noemer karteersoorten bekend zijn bij de provincie. Zowel het aantal karteersoorten als het aantal individuen per karteersoort dat nu al in het plangebied voorkomt neemt naar verwachting toe.
Verder vergroot het uitbreiden van de bosrand het functionele oppervlak van het NNN; het toevoegen van kruidenrijk habitat en andere groenstructuren in de woonwijk draagt nog verder bij aan vergroting van het oppervlak natuur in het plangebied.
Ten slotte wordt de verbindingsfunctie van de gebiedsgrenzen verbeterd. De bomen in houtwallen en taluds rondom het plangebied kunnen door verschillende diersoorten als looproute worden gebruikt. In de toekomstige situatie worden deze structuren verbreed, waardoor de verbindingen meer beschutting bieden dan in de huidige situatie.
Daarmee wordt voldaan aan de uitgangspunten van het provinciale beleid over de NNN.
De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de bescherming van het landschap. Daarom hebben zij het behouden van de kwaliteit ervan als provinciaal belang opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Dit beleid is vertaald naar regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met het landschap. Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Conclusie plangebied
Binnen het bestemmingsplangebied komen geen beschermde kleine landschapselementen voor.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
Aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico's zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In 2013 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied “Leusderweg 249" in een zone met de bodemfunctieklasse “wonen”. De ontgravingsklasse voor de bovengrond is 'wonen'. De ondergrond heeft ontgravingsklasse 'landbouw/natuur'. De toepassing dient te voldoen aan klasse wonen.
Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. Voor de aanleg van open en gesloten systemen geldt een vergunningplicht.
In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl ) en is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedssfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen.
In opdracht van de initiatiefnemer heeft Milieutechniek ZVS Eemnes BV in april 2109 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan de Leusderweg 320 te Amersfoort (zie bijlage 11). Dit onderzoek is uitgevoerd in verband met voorgenomen nieuwbouw en daarvoor noodzakelijke wijziging van de bestemming van sport/recreatie naar wonen.
Doel van het onderzoek is de grond- en grondwaterkwaliteit op de onderzoekslocatie vast te leggen, teneinde inzicht te verkrijgen of er sprake is van bodemverontreiniging en zo ja, met welke parameters grond en grondwater zijn verontreinigd en of dit een belemmering vormt voor de afgifte van een omgevingsvergunning.
De grond is onderzocht op asbest. De hypothese ‘onverdacht’ ten aanzien van asbest in grond (NEN 5707) is komen te vervallen. Gedurende onderhavig onderzoek is op de noordelijke helft van kadastraal perceel F2376 gering asbest in de grond aangetoond. Dit heeft mogelijk te maken met de aanwezige dakbedekking op dit deel van het perceel. Het gehalte geeft geen aanleiding voor nader onderzoek.
Gedurende onderhavig onderzoek is de bovengrond lokaal licht verontreinigd bevonden met lood. In de ondergrond komt lokaal minerale olie en PCB voor. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen aan koper, zink, cadmium, barium en/of xylenen vastgesteld. Het grondwater is troebel van karakter. De verhogingen kunnen hieraan zijn gerelateerd. Ook is het voorkomen van met name zware metalen geen onbekend verschijnsel in de regio.
Hoewel hiermee de hypothese ‘onverdacht’ ten aanzien van de NEN 5740 komt te vervallen, is een nader onderzoek niet noodzakelijk. De gehalten in de bovengrond voldoen aan de toekomstige bestemming van het perceel (wonen) en komen overeen met de verwachting volgens de bodemkwaliteitskaart.
Rekening houden met bovenstaande zijn er, volgens het uitgevoerde onderzoek, geen milieutechnische belemmeringen voor wijziging van de bestemming. Wel dient er rekening te worden gehouden met het feit dat de toepassing van (licht verontreinigde) grond aan beperkingen onderhevig is. Indien gedurende nieuw- of verbouw grond vrijkomt en niet op de onderzoekslocatie kan worden verwerkt, dient de grond te worden voorzien van een kwaliteitsverklaring conform het Besluit bodemkwaliteit, dan wel te worden aangeboden aan een erkende verwerker.
Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik als wonen.
De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een Historisch Vooronderzoek laten uitvoeren om in een vroeg stadium belanghebbenden te kunnen informeren over potentiële risico's. De kaart behorende bij dit onderzoek is op de gemeentelijke website te vinden (link naar informatie over niet gesprongen explosieven).
Voorliggend project in relatie tot conventionele explosieven
Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat het plangebied niet ligt binnen een risicogebied voor niet gesprongen explosieven. Het kaartmateriaal van Historisch Vooronderzoek bevestigt dat hier geen sprake is van verdacht gebied. Een nader onderzoek naar niet gesprongen explosieven is daarom niet nodig.
Uitsnede uit Risicokaart niet gesprongen explosieven
In 2030 wil Amersfoort een stad zijn zonder CO² uitstoot en daarnaast wil zij afvalloos en klimaatbestendig zijn. Deze ambitie, van een Duurzame Stad, vraagt een aanpak die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Er moet vergaande samenwerking en afstemming tussen alle ontwikkelende partijen plaats gaan vinden om lange termijnopgaven zoals een CO²-, klimaatbestendige-, en energie neutrale stad in 2030 te kunnen realiseren. De gemeente Amersfoort heeft daartoe een duurzaamheidsprogramma dat gaat over meerdere aspecten van duurzaamheid te weten:
Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam- en milieubewust bouwen. Zo ook in dit bestemmingsplan. Om CO²-(klimaat) neutrale wijken te realiseren moet de gemeente kiezen voor alternatieve, duurzame energiebronnen zoals zon, wind, aardwarmte, oppervlaktewater en restwarmte. We zien nieuwbouw of grootschalige renovatie en herontwikkeling dan ook als kans om de wijkopgave te verkleinen, duurzame energie aan te jagen of om eraan bij te dragen door middel van energieleverende nieuwbouw. Per locatie worden keuzes gemaakt in het verduurzamen van de lokale warmtevoorziening, om zo te komen tot energie-neutrale of energieleverende gebiedsontwikkelingen.
In 2021 moeten alle nieuwbouw gebouwen voldoen aan de BENG-normen (Bijna-Energie-Neutraal-Gebouw). De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) methodiek wordt vervangen door de BENG-berekeningsmethodiek. Om Europese afspraken omtrent het beperken van klimaatverandering te behalen moet de gemeente een stevige vermindering van CO² -uitstoot en forse beperking van energieverbruik gaan realiseren. Het landelijke beleid is om in 2050 een CO²-arme gebouwde omgeving te realiseren en geen aardgas meer te gebruiken.
De gemeente Amersfoort werkt ook aan deze opgave en stuurt er op aan om in 2030 een CO²-neutrale gemeente te zijn. Amersfoort heeft daartoe in maart 2017 de Green Deal Aardgasvrije Wijken getekend en in mei 2017 is de motie van de raad aangenomen over 'Aardgasloze Nieuwbouw'. Het Rijk zet ook stappen naar een 'aardgasloze', gebouwde omgeving. Het Rijk heeft daartoe de wettelijke verplichting om nieuwbouw woningen aan te sluiten op het gasnet vanaf juli 2018 laten vervallen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. Het is zaak om toekomstbestendig te bouwen en slimme investeringen te doen die bijdragen aan een CO²-neutrale, afvalloze- en klimaatbestendige stad.
MPG
Vanaf januari 2018 is een MPG berekening, de Milieu Prestatie Gebouwen, voor woningen en kantoren verplicht. De MPG methodiek geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100m². De MPG is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw. Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik. Na jaren van ervaring opdoen met de Milieuprestatieberekening Gebouw (MPG) is MPG vanaf 1-1-2018 verplicht, het resultaat moet voldoen aan de grenswaarde van 1,0 €/m2/bvo per jaar. Met de MPG is een belangrijke stap gezet om de effecten van het gebruik van grondstoffen in de bouw serieus als criterium geaccepteerd te krijgen.
Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:
Naast inspelen op de regionale woningbehoefte dient het project Into the Woods een ander groot maatschappelijk belang: het ontwikkelen van een zo duurzaam en efficiënt mogelijke manier van bouwen die toegepast kan worden op toekomstige gebiedsontwikkelingen.
De bouwsector is een van de meest vervuilende industrieën in Nederland, zowel op gebied van grondstoffenen brandstofgebruik als op het gebied van afvalproductie. Op deze gebieden is veel winst te behalen en dit is ook hard nodig, zo bewijst bijvoorbeeld de recentelijke stikstofuitspraak door de Raad van State.
Ondersteund met twee subsidies van het gemeentelijk Toekomstfonds doet Habitoo onderzoek naar het optimaliseren van circulariteit in het bouwproces en het ontwikkelen van een smart energy grid op basis van hernieuwbare energie. De woningen bij Into the Woods worden daarnaast modulair gebouwd uit herbruikbaar materiaal, wat een besparing in afvalproductie en CO2-uitstoot oplevert tijdens transport en constructie. Tot slot ontfermt een team van (landschaps-)architecten, boomspecialisten en ecologen zich over het integreren van natuur inclusieve maatregelen om de flora en fauna van landgoed Nimmerdor e.o. te beschermen en waar mogelijk te versterken. Via de functie van proeftuin voor modulaire, circulaire en natuur inclusieve bouwambities is Into the Woods wegbereider voor de woningbouwsector van de toekomst.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:
- kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen en scholen);
- beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld winkels of bedrijfsgebouwen).
Deze veiligheidsnormen hebben wat betreft het plaatsgebonden risico de status van grenswaarde voor kwetsbare objecten en de status van richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen. Rond het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. De afstand tot rijkswegen, spoorwegen en LPG-tankstations zijn zo groot, dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de woningen.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Zoals bepaald in de Wgh zijn (spoor-) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheids-zorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel).
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | ||
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 | |
3 of meer | 350 | ||
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 | |
3 of 4 | 400 | ||
5 of meer | 600 |
Zonebreedte langs wegen
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin is o.a. aangegeven hoe we omgaan met het verlenen van hogere waarden, welke aspecten we meenemen in het onderzoek en hoe we omgaan met transformaties. Ook zijn voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
In opdracht van BOOMBuilds heeft OMRT een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de locatie van het project Common Woods, ter hoogte van de Leusderweg 320. Het doel van de studie is de geluidsbelastingen op de gevels van het project als gevolg van verkeerslawaai te bepalen, zie bijlage 12.
De woningen betreffen een binnenstedelijk gebied. Echter, voor de geluidsbelasting ten gevolge van de rijksweg A28 moet gerekend worden met de waardes van buitenstedelijk gebied omdat er sprake is van een autosnelweg.
In het geval van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarden, is het gewenst geluidsreducerende maatregelen te treffen. De maatregelen worden idealiter getroffen in prioriteit van (1) bron, (2) overdracht en (3) ontvanger. Dit betreffen respectievelijk (1) wegdekalternatieven, (2) schermen en wallen, (3) geluidswerende of dove gevels.
Het onderzoek richt zich op de verkenning van een overdrachtsmaatregel (2) in de vorm van een geluidsscherm. Daaruit blijkt dat:
Omdat het realiseren van een geluidsscherm en van geluidsluwe gevels nodig zijn om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van de te verlenen hogere grenswaarde, worden deze maatregelen als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.
De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In het plangebied worden 56 woningen toegevoegd. De grens voor een ontwikkeling die Niet In Betekende Mate (NIBM) bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit ligt op 1500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg, of 3000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Het plan ligt hier ver onder. Daarom draagt het plan NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig. Overigens wordt in en rond het plangebied ruimschoots voldaan aan de wettelijke normen voor luchtkwaliteit volgens de monitoring van het NSL (zie www.nsl-monitoring.nl). Luchtkwaliteit is hiermee geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd. De beoordeling gebeurt aan de hand van een 'aanmeldnotitie'.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). Het voorliggen plan kan worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingstraject.
Het belang van de aanmeldnotitie en de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het project of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Op basis van de aanmeldnotitie beslist het bevoegd gezag (de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders) of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project.
Voor dit bestemmingsplan is een aanmeldnotitie opgesteld en is terug te vinden in bijlage 13.
Uit de notitie blijkt dat het plan geen significant negatieve effecten met zich meebrengt, waardoor er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden voor dit plan.
Daarom is besloten om voor dit bestemmingsplan geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld.
De m.e.r.-aanmeldnotitie is gebaseerd op de overige onderzoeken die zijn uitgevoerd voor dit bestemmingsplan, zie de bijlagen zoals opgenomen in Bijlagen bij de toelichting.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan (2016 - 2021)
Het Tweede Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Provinciaal Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven. Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze insteek is meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In het 'Bodem- Water- en Milieuplan 2016-2021' richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat gestreefd wordt naar:
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar, waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het noodzakelijk een balans te vinden tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds. Ook inspelen op de gevolgen van klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe om voorzieningen te treffen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en water vast te houden om droge periodes te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag worden benut, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren, bijvoorbeeld omdat anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft waterschap Vallei en Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop wordt omgegaan met water in het plangebied.
Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de gemeente Amersfoort, waterschap Vallei en Veluwe en Hydro Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021
Met de vaststelling van de Waterwet (2009) zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken is door de gemeente Amersfoort vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021.
Programma Klimaatbestendige en Groene Stad
In het Programma Klimaatbestendige en Groene Stad (2019) van de gemeente Amersfoort wordt bestaand beleid gebundeld en een stap gemaakt naar een uitvoeringsagenda. De ambitie is om in 2050 een waterrobuuste en klimaatbestendige stad te zijn, waarin economie, veiligheid en gezondheid niet of nauwelijks hinder ondervinden van klimaatveranderingen. Amersfoort doet dit door te werken aan het voorkomen van de negatieve effecten van wateroverlast en hittestress, en het zo veel mogelijk tegengaan van verdroging.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het beleid.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Voor het plangebied is door de initiatiefnemer een watertoets uitgevoerd, zie bijlage 14.
De conclusie uit dit rapport luidt:
"In het plan wordt voldoende waterberging voorzien om te compenseren voor de toename van het verhard oppervlak. Er wordt aan de bergingseisen van zowel het waterschap als van de gemeente voldaan.
Voor een groot deel van de buitenruimte worden halfverhardingen toegepast. Deze
worden als onverhard beschouwd. Hierdoor bedraagt het te compenseren oppervlak ca.
4.777m2. Hiervoor is ca. 334m3 aan waterberging benodigd. De trottoirs en terrassen
van woningen kunnen afwateren in het groen en daar infiltreren. Voor de afwatering van
daken wordt in totaal 245m3 aan waterberging voorzien. In de infiltratiestroken is nog
ca. 61m3 aan waterberging voorzien voor de afwatering van de rijbanen.
Het vuilwater van de woningen wordt gescheiden afgevoerd. Het ‘bruine’ vuilwater wordt
via een DWA-stelsel aangesloten op het openbare riool in de Leusderweg. Het overige
‘grijze’ vuilwater wordt afgevoerd naar de helofytenfilter in het gebied. Dit water wordt
hier gefilterd en hergebruikt."
Daarnaast worden enkele aanbevelingen meegegeven:
"Omdat de buffertanks een gesloten systeem zijn en enkel worden gebruikt voor beregening, wordt geadviseerd om een noodoverloop aan te brengen die aansluit op een grindkoffer. Zo kan overtollig hemelwater in de ondergrond infiltreren.
Bij het toepassen van halfverharding dient de verhardingslaag voldoende doorlatend te
zijn. De verwachtte infiltratiecapaciteit van de ondergrond wordt voldoende geacht om
hemelwater rechtstreeks te infiltreren.
Voor de afvoer van ‘bruin’ vuilwater en ‘grijs’ vuilwater dienen twee afzonderlijke
vuilwaterstelsels te worden aangebracht.
Bij verdere uitwerking dient de locatie van de toekomstige aansluiting van het vuilwater
te worden achterhaald. Ook de hoogte van de aansluiting is van belang in verband met
de hoogteligging van het nieuwe DWA-stelsel."
PM
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:
In tegenstelling tot reguliere woongebieden, wordt in dit bestemmingsplan aan de gebruiker van gronden en opstallen slechts beperkt vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. In dit bestemmingsplan zijn de tuinen bijvoorbeeld als Natuur bestemd, om te voorkomen dat hier vergunningsvrije bouwwerken kunnen worden gerealiseerd. Dit is nodig gezien de ligging van het plangebied deels tegen en deels in het NNN (zie paragraaf 4.4.4).
Het deel van het plangebied dat in de NNN ligt, heeft een bestemming Bos gekregen, gelijk met de bestemming van het aangrenzende deel van het NNN buiten het plangebied.
Voor wat betreft het gebruik van de bebouwing is een regeling voor beroepen en bedrijven aan huis opgenomen, wat toekomstige bewoners de ruimte geeft om te kiezen voor een beroep of bedrijf aan huis.
Voor uitzonderingssituaties biedt het plan wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.
Met het groen binnen het plangebied wordt zorgvuldig omgegaan, door aan de regels van dit bestemmingsplan ook een inrichtings- en beheerplan te koppelen.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.
Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming. In dit bestemmingsplan gaat het om een dubbelbestemming voor de bescherming van de archeologische waarden.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
In het plangebied ligt een groen 'centrumgebied', bedoeld voor ontmoeting, groenvoorziening en speelvoorzieningen voor kinderen. De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, waterberging, een buurtmoestuin en speelvoorzieningen. Er wordt qua bebouwing enkel een kas ten behoeve van de buurtmoestuin mogelijk gemaakt. Voor de inrichting en het beheer van het groen geldt het inrichtings- en beheerplan. Verder zal in dit gebied een Helofytenfilter worden geplaatst voor waterzuivering en een composteermachine voor de wijkcompestering.
De bestemming Natuur is gegeven aan het groen buiten de NNN, maar dat qua karakter daarmee gelijk te stellen is. Beperkt medegebruik als tuin is hier toegestaan, evenals recreatief medegebruik. Voor het onderscheid tussen de tuin die in privébeheer is bij de eigenaar en het overige groen, dat in beheer is bij de VvE, is voor de privétuinen een aanduiding 'tuin' opgenomden. Binnen deze aanduiding kunnen bewonersparkeerplaatsen worden gerealiseerd en per woning een terras van 20m². Er is binnen deze bestemming geen bebouwing toegestaan. Om duidelijkheid te geven dat hier ook geen vergunningvrije bebouwing is toegestaan, is in de regels opgenomen dat deze gronden niet dienen te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.
Voor de inrichting en het beheer van het groen geldt het inrichtings- en beheerplan.
Om onderscheid te maken tussen natuur buiten de NNN en binnen de NNN is de natuur die ligt binnen de NNN bestemd als Bos. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij het deel van de NNN dat buiten het plangebied ligt en ook de bestemming Bos heeft. Voor deze regeling is zo veel mogelijk aangesloten bij de bestemming Bos uit het aangrenzende plangebied. Voor de inrichting en het beheer van het groen geldt het inrichtings- en beheerplan.
Het gebied dat voor het openbare verkeer, parkeren en verblijf wordt gebruikt, heeft de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Qua bebouwing mogen enkel nutsvoorzieningen en 'andere bouwwerken', zoals palen, penanten en verlichtingselementen, worden gerealiseerd.
In het plangebied komen 3 woonbestemmingen voor. Deze woonbestemmingen worden voor alle bestemmingsplannen in Amersfoort gebruikt, zodat een eenduidige bestemmingsregeling ontstaat voor de woningen in Amersfoort.
Voor de woonbestemmingen is een maximum van in totaatl 56 woningen opgenomen, waarbij tevens is vastgelegd dat minimaal 35% van deze woningen een sociale huurwoning dient te zijn.
Binnen alle woonbestemmingen zijn onder voorwaarden beroepen en bedrijven aan huis toegestaan.
Vanuit het akoestisch onderzoek (zie bijlage 12) blijkt dat er maatregelen getroffen moeten worden om aan de normen te voldoen. Daarom is in de woonbestemmingen een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat deze maatregelen getroffen dienen te worden (en te blijven), voordat de woningen in gebruik kunnen worden genomen.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Gelet op het stelsel van de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op grond van artikel 6.2.1a Bro wordt een bouwplan van een of meer woningen (te weten 56 woningen) toegestaan. Er moet een afweging worden gemaakt over het vaststellen van een exploitatieplan. Dit is niet aan de orde als er sprake is van een overeenkomst.
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Met de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.
Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Op basis van de notitie "Rol van de raad in RO-procedures"(raadsbesluit d.d. 26 januari 2010, reg.nr. 3307116) zou voor het bestemmingsplan "Leusderweg 320" model 2 van toepassing kunnen zijn (zie paragraaf 3.2). Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept ontwerpbestemmingsplan.
Bij toepassing van model 2, wordt er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 6.3.3) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
In dit geval was vooraf inspraak ook niet nodig, omdat het plan tot stand is gekomen via de Samenwerkingstafel. Omwonenden en andere belanghebbenden zijn via dit traject nauw betrokken bij de totstandkoming van de plannen voor dit gebied.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 30 augustus 2021 is het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg verzonden aan RUD Utrecht, Waterschap Vallei en Veluwe, Provincie Utrecht en SGLA.
Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, is 1 reactie ontvangen van de RUD Utrecht. Zij hebben het concept-ontwerpbestemmingsplan op diverse onderdelen getoetst en komen op basis van die toets tot de volgende 2 opmerkingen:
- Geadviseerd wordt in de toelichting van het bestemmingsplan in te gaan op de mogelijkheid tot voorbereiding en bestrijdbaarheid van een ramp en de mogelijkheid om de locatie te ontvluchten.
Beide punten worden aan de initiatiefnemer als aandachtspunten voor de verdere uitwerking meegegeven.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van .... tot en met ..... ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door ... reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota (doc.nr. # .......). Enkele zienswijzen geven aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn in de zienswijzennota enkele ambtshalve aanpassingen voorgesteld.
Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op ...... heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer ........ het bestemmingsplan “............” gewijzigd vastgesteld.
PM