Plan: | Hogeweg 239 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00124-0301 |
Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling mogelijk van de locatie Hogeweg 239. Van Bekkum Projecten B.V. (verder: Van Bekkum) heeft het voornemen om vijf woon-werkwoningen te realiseren op deze locatie. Het betreft een perceel van circa 5500 m² gelegen aan de zuidkant van de Hogeweg, grenzend aan Bloeidaal.
Om dit plan te kunnen realiseren wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld volgens artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan is volgens een voor Amersfoort uniforme systematiek opgesteld. Verder is voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is volgens de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) gemaakt. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. Deze digitale systematiek voldoet volledig aan de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.
De Hogeweg is de provinciale weg tussen Hoevelaken en Amersfoort. Het gedeelte waaraan de Hogeweg 239 (verder: het plangebied) is gesitueerd, ligt buiten de bebouwde kom van Amersfoort. Aan de noordkant van de Hogeweg ligt het bedrijventerrein De Wieken-Vinkenhoef. Het perceel Hogeweg 239 ligt aan de zuidkant van de Hogeweg.
Op het perceel staat aan de Hogeweg een vrijstaande woning met daarachter diverse opstallen. Opzet is om de huidige woning te laten staan en het achterliggende gebied te ontwikkelen tot een perceel met vijf woonwerk-woningen.
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Hogeweg. De oost- en zuidgrens van het plangebied bestaat uit de perceelsgrens met het perceel Hogeweg 241-243. Het perceel Hogeweg 237 is de begrenzing van de westzijde.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woon- en werkzone Bloeidaal' dat op 28 oktober 2014 is vastgesteld door de gemeenteraad. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Gemengd'. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of vergelijkbaar, voor kantoren (administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening) en alle bijbehorende voorzieningen.
Binnen het geldende bouwvlak mogen gebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van 9 meter toelaatbaar is. Het bouwvlak mag voor maximaal 35% bebouwd worden.
Het bouwen van de woon-werkwoningen zoals voorzien in het voorliggende plan, kan niet binnen deze bestemming uitgevoerd worden, de geldende bestemming laat geen woningen toe. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de beleidskaders in Hoofdstuk 2. In Hoofdstuk 3 staat de planbeschrijving en in Hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten staan weergegeven. De juridische planopzet wordt toegelicht in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan 'Hogeweg 239' (behalve de relevante milieuwetgeving, die komt in Hoofdstuk 4 aan de orde). Het beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Vanwege de beperkte omvang van het plangebied wordt in dit hoofdstuk met name aandacht besteed aan het gemeentelijke beleid. Het provinciaal beleid dat hier van toepassing is, wordt kort beschreven. Het rijksbeleid is achterwege gelaten omdat in het plangebied geen rijksbelangen aanwezig zijn.
In de gemeente Amersfoort is de procedure voor de bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie 'Rol van de Raad in RO-procedures' (vastgesteld op 10 februari 2009). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Voor bestemmingsplan Hogeweg 239 is gekozen om de procedure volgens model 1 te volgen. Model 1 wordt toegepast bij bestemmingsplannen voor ontwikkelingen met een beperkt karakter die zich in het algemeen afspelen op perceelsniveau, waarbij geen strijd is met andere beleidsterreinen. Vaak gaat het ook om zaken waarvan de provincie heeft aangegeven dat vooroverleg niet nodig is, er een actueel bestemmingsplan geldt of de kaders recent zijn bepaald.
Alle kenmerken behorende bij model 1 zijn van toepassing op voorliggend bestemmingsplan:
Op 13 september 2016 heeft het presidium ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 1 voor dit bestemmingsplan.
In het Coalitieakkoord 2014-2018 geeft het college aan op welke manier ze zich gaat inzetten voor de stad voor de korte en de lange termijn. Onder het motto "Samen maken we de stad" gaat de coalitie samenwerken met de raad, de stad en de regio. Dichtbij elkaar en steeds in gesprek over wat nodig is voor een economisch-vitale, veilige en zorgzame stad.
Uit het coalitieakkoord is onder meer de economische agenda van belang voor de ontwikkeling Hogeweg 239, waarmee wordt ingezet op behoud en realisatie van werkgelegenheid. Het realiseren van de woonwerk-woningen sluit hier goed op aan. Ook wordt verzocht zoveel mogelijk in te zetten op deregulering en worden bereikbaarheid en veiligheid een belangrijk aspect bij ontwikkelingen in de stad. In dit kader wordt de regeling van dit plan zo flexibel mogelijk opgezet, zonder afbreuk te doen aan de rechtszekerheid. Qua bereikbaarheid en veiligheid worden geen knelpunten voorzien.
Op 9 juli 2013 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Amersfoort 2030' vastgesteld. Ook vanuit de structuurvisie is de economie een belangrijk principe vanuit deze visie op Amersfoort. Voor de locatie Hogeweg 239 is het principe van functiemenging van toepassing. Wonen en werken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Om de balans tussen wonen en werken in stand te houden moet er in de stad naast meer ruimte voor woningen ook ruimte zijn voor banengroei. Amersfoort richt zich niet zozeer op het realiseren van nieuwe werklocaties, maar zoekt vooral naar ruimte voor functiemenging in de bestaande stad.
In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat het woonbeleid van de gemeente beschreven. Een ambitie is dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een groene omgeving.
Functiemenging van wonen en werken
Het geven van ruimte aan functiemenging past binnen de stedelijke dynamiek en de veranderende woonwensen. De vervlechting van wonen en werken vindt plaats in alle stedelijke woonmilieus, maar met verschillende accenten. Dit is ook de lijn in Visie Werklocaties waar bij werkfuncties een verschuiving zichtbaar is van grootschaligheid naar kleinschaligheid en van formele locaties (kantoor- en bedrijfsterreinen) naar informele locaties (gemengde zones en woonwijken).
Functiemenging kan op verschillende schaalniveaus gestalte krijgen: binnen de woning, in de straat, in de buurt, in delen van de stad. De mate van stedelijkheid speelt een rol bij de kansen voor combinaties van wonen en werken. Functiemenging draagt bij aan de reuring, sociale veiligheid, levendigheid en afwisseling in de woonomgeving.
In voorliggend bestemmingsplan Hogeweg 239 is sprake van functiemenging doordat wonen en werken wordt gecombineerd op één locatie.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklocaties 2030 vastgesteld. In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken. Met de Visie Werklocaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.
Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden
De verschuiving van werkgelegenheid van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’) is te zien en de verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker. De wens is om meer ruimte te bieden voor verspreide werklocaties. Dit past bij de stedelijke dynamiek en het streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum. Bij functiemenging op verspreide werklocaties gaat het over schone bedrijvigheid. Bovendien zal het in pure woongebieden overwegend gaan om kleine bedrijven. In meer gemengde en/of stedelijke gebieden zullen vaker ook grote bedrijven passen.
De voorgenomen ontwikkeling op het perceel Hogeweg 239 is geheel in lijn met deze visie werklocaties nu het wonen en werken op een goede manier wordt gecombineerd en ingepast in de directe omgeving.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd. Stilstaand verkeer is slecht voor de luchtkwaliteit. Met de toenemende ontwikkelingen in de stad ligt hier een opgave om een efficiënt verkeer- en vervoerssysteem in te richten voor alle modaliteiten. De gemeente wil de beschikbare verkeersruimte op het wegennet optimaal gaan benutten.
Het plangebied kan rechtstreeks via de Hogeweg worden ontsloten. Met het aanleggen van de Energieweg heeft de Hogeweg niet langer een doorgaande verkeersfunctie. Dit betekent dat de verkeersintensiteit op deze weg aanzienlijk is afgenomen. Hierdoor vormt de rechtstreekse ontsluiting op geen enkele manier een belemmering voor het overige verkeer dat gebruik maakt van deze weg.
In de nota parkeernormen Amersfoort zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit.
Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van
de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid' is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd voor parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is ook aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Het gemeentelijke beleid voor parkeren is als uitgangspunt gebruikt bij de uitwerking van het plan voor de Hogeweg 239. Voor de te bouwen woningen zijn de normen gehanteerd voor grondgebonden woningen gelegen buiten de (schil om de) binnenstad. Dit betekent een norm van 2 parkeerplaatsen voor de te bouwen woningen. Voor de invulling van de werkunits is nog geen concrete parkeernorm vast te stellen. Uiteraard moet hiervoor wel een oplossing op eigen terrein voor worden aangelegd. In paragraaf 3.2.2 wordt verder op de uitwerking van het parkeren ingegaan en wordt geconstateerd dat het parkeren in overeenstemming met het beleid kan worden uitgewerkt.
Voor het kappen van bomen is in de meeste gevallen een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen nodig. De grondslag voor deze omgevingsvergunning staat in artikel 2.2, lid 1 onder g van de Wabo. Dit is verder uitgewerkt in de artikelen 4.10 t/m 4.12 van afdeling 3 van de Algemene Plaatselijke verordening (APV). Binnen het plangebied staan geen bomen die voor de realisatie van dit plan gekapt moet worden.
Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang. De commissie ruimtelijke kwaliteit (CRK) is ingesteld om de kwaliteit van Amersfoort te bewaken. Dit doet zij mede aan de hand van de Welstandsnota. Het definitieve plan voor de Hogeweg 239 dient eveneens geaccordeerd te worden door de CRK.
Door het opheffen van het algemeen bordeelverbod hebben gemeenten bij het reguleren van prostitutie een grotere rol gekregen. Om ongewenste situaties en ontwikkelingen te kunnen voorkomen of te kunnen tegengaan is gemeentelijk beleid vastgelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Amersfoort (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2000). In deze nota is bepaald, dat er maximaal zeven seksinrichtingen in Amersfoort kunnen worden gevestigd.
In het facetbestemmingsplan 'Gebruiksbepalingen en seksinrichtingen' van de gemeente Amersfoort is (met uitzondering van de bestaande locaties) voor alle geldende bestemmingsplannen een verbod opgenomen voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken als of voor een seksinrichting. Ook in de regels van het voorliggende bestemmingsplan is voor de Hogeweg 239 een verbod opgenomen voor het vestigen van een seksinrichting, gebaseerd op het genoemde beleid.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS), is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. In de structuurvisie staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ordening. Op grond van de Wro heeft deze structuurvisie alleen een zelfbindende werking. Daarom gaat deze vergezeld van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV), ook op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. In deze verordening staan de regels waar de gemeenten zich bij het maken van bestemmingsplannen aan moeten houden en het zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten. Deze verordening is dus bindend voor de gemeenten.
Het provinciaal ruimtelijk beleid in de PRS bestaat uit drie pijlers:
Deze pijlers leiden in het provinciale beleid tot twee belangrijke beleidsopgaven die nodig zijn om de provincie Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
Bij het accent op de binnenstedelijke opgave wil de provincie tenminste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave. Het plangebied is gelegen binnen de rode contour en maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied van Amersfoort. Met het realiseren van een woonwerk-locatie wordt aangesloten bij de visie van de provincie op de binnenstedelijke opgave.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van vijf woon-werk woningen mogelijk op het perceel Hogeweg 239. Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk- en provinciaal beleid. Vanuit dit kader zijn er geen belemmeringen voor het project.
Op dit moment bevindt zich op het perceel Hogeweg 239 een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken. Deze woning blijft staan en wordt kadastraal gesplitst van het achtergelegen gebied. Op dit achterliggende perceel staan momenteel diverse opstallen, met name in gebruik voor opslag. Verder is het perceel begroeid met struiken, planten en grasland en staan op de zuidgrens diverse bomen.
De opzet van het plan is een erf te creëren met een combinatie van woon- en werkfuncties. De werkfuncties worden voornamelijk georiënteerd op een gemeenschappelijk binnenterrein. De woonfuncties, in de vorm van zogenaamde lofthomes, worden gesitueerd aan de rustige zijde van het perceel en zijn gericht op het omliggende land.
Om een buffer de maken tussen de woonwerk-woningen en het geluid van de snelweg, sluit een langgerekt werkgebouw het erf aan de snelwegzijde af.
Het plangebied wordt rechtstreeks ontsloten vanaf de Hogeweg en krijgt één centrale toegang. Met het aanleggen van de Energieweg heeft de Hogeweg niet langer een doorgaande verkeersfunctie. Dit betekent dat de verkeersintensiteit op deze weg aanzienlijk is afgenomen. Er is voldoende capaciteit aanwezig om het extra verkeer dat door deze ontwikkeling wordt gegenereerd te verwerken.
Het parkeren moet, zoals in paragraaf 2.2.1.7 is gesteld, op eigen terrein plaatsvinden. De belangrijkste voorwaarde daarbij is dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm wordt aangelegd. Per woning moet op eigen terrein worden voorzien in twee parkeerplaatsen. Met 5 woningen betekent dit 10 parkeerplaatsen, welke direct bij de woningen dan wel langs de toegangsweg worden aangelegd. De parkeernorm voor de werkruimtes is afhankelijk van de invulling daarvan. Naast de 10 plaatsen voor de woningen zijn er nog eens 9 parkeerplaatsen beschikbaar voor het werken. Hiermee wordt voldoende ruimte geboden om te voldoen aan de behoefte.
De werkfuncties oriënteren zich voornamelijk op het gemeenschappelijke binnenterrein. Via dit binnenterrein worden de individuele woon-werkwoningen en parkeerplaatsen ontsloten. Het is voor het overige aan de toekomstige gebruikers hoe dit binnenterrein verder wordt ingezet.
De diverse kavelgrenzen worden voorzien van gebiedseigen beplanting in de vorm van hagen. Deze zorgen ervoor dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast. Verder wordt voor het parkeren gebruik gemaakt van grastegels om het geheel zo groen mogelijk te houden. De op de zuidelijke erfgrens aanwezige bomen blijven staan.
Afhankelijk van de ontwikkeling van de verschillende gebieden moet onderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er - en zo ja welke - omgevingsgerelateerde belemmeringen in het bestemmingsplangebied aanwezig zijn. In dit hoofdstuk worden alle voor het plangebied relevante omgevingsaspecten behandeld.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidsgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder over de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel hierna).
Tabel: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Amersfoort Wet geluidhinder, zie www.amersfoort.nl/geluid). Hierin zijn voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied Hogeweg 239 ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort. De Hogeweg en de Wiekenweg hebben 1 of 2 rijstroken, wat betekent dat sprake is van een geluidszone van 200 meter (stedelijk gebied). Nabij het plangebied liggen ook de rijkswegen A28 en A1. Deze moeten volgens de wet altijd beschouw worden als buitenstedelijk. Gelet op het aantal rijstroken van 5 of meer is de zonebreedte van beide rijkswegen 600 meter. Het plangebied ligt grotendeels binnen de geluidszones van al deze wegen.
Uit de berekeningsresultaten zoals opgenomen in het akoestisch onderzoek en de aanvulling daarop (deze stukken maken als Bijlage 1 en 2 onderdeel uit van deze toelichting) blijkt dat de geluidsbelastingen van de lokale wegen Hogeweg en Wiekenweg voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting vanwege de rijkswegen voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde. De maximaal toegestane grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden.
Omdat alle woningen worden voorzien van een geluidsluw geveldeel, wordt voldaan aan het geluidsbeleid van de gemeente Amersfoort. Verdere geluidsreducerende maatregelen kunnen redelijkerwijs niet worden uitgevoerd. Burgemeester en wethouders stellen dan ook hogere grenswaarden volgens de Wet geluidhinder vast.
Spoorweglawaai
De meest nabijgelegen spoorlijn betreft de Valleilijn tussen Amersfoort en Ede-Wageningen. Deze spoorlijn is niet relevant voor het plangebied aangezien dit buiten de zone ligt waarbinnen geluidsbelasting volgens de wet onderzocht moet worden.
Industrielawaai
Amersfoort kent twee geluidgezoneerde industrieterreinen, de Isselt en NS rangeerterrein e.o.. Het projectgebied ligt buiten deze zones en is in dat kader niet relevant.
Gecumuleerde geluidbelasting
Bij blootstelling aan meer dan één geluidsbron moet de gecumuleerde geluidbelasting inzichtelijk worden gemaakt. Dit geldt voor woningen die ten gevolge van een geluidsbron een geluidbelasting ondervinden die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Aangezien voor het plangebied slechts één geluidsbron relevant is, is cumulatie van geluid niet aan de orde.
De ‘Wet luchtkwaliteit’ is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Ad. 3 De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt
dan 3000 woningen, is er sprake van een NIBM project.
De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in de hierna weergegeven tabel. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.
Tabel: Grenswaarden luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
Binnen het plangebied worden maximaal vijf woningen gerealiseerd. Dit aantal ligt ruim onder de NIBM grens van 1500 woningen bij 1 ontsluitingsweg. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient voor externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:
Deze veiligheidsnormen hebben wat betreft het plaatsgebonden risico de status van grenswaarde voor kwetsbare objecten en de status van richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, zie onder 'Basisnet'). Voor buisleidingen staat dit in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De centrale begrippen hierbij zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (24 uur per dag, gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Wanneer een (beperkt) kwetsbaar object in het invloedsgebied van een bedrijf, buisleiding of transportroute wordt toegelaten, moet het groepsrisico worden verantwoord. Hierbij moet meestal advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet het bevoegd gezag rekening houden met veiligheidsafstanden ter bescherming van mensen in de omgeving.
Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.
Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die horen bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Voor wegen en hoofdspoorwegen waarover vervoer van aanzienlijke hoeveelheden brandbare vloeistoffen plaatsvindt, zijn in de Regeling basisnet plasbrandaandachtsgebieden (PAG) aangewezen. Een PAG is een zone van 30 meter aan weerszijden van het wegvak of baanvak, gemeten vanaf de buitenste kantstrepen van de weg of vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer, waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening moet worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Het bevoegd gezag moet motiveren waarom de ontwikkeling op die plek mogelijk gemaakt wordt. Daarnaast gelden er volgens het Bouwbesluit 2012 aanvullende bouwvoorschriften in een plasbrandaandachtsgebied.
In Amersfoort geldt er een PAG langs het hele traject van de rijkswegen A1 en A28 door de gemeente. Voor het spoor geldt binnen Amersfoort een PAG voor het traject Baarn – Amersfoort West – Amersfoort Oost (tot de splitsing van het spoor richting enerzijds Zwolle en anderzijds Apeldoorn) en voor het traject Amersfoort Oost – Putten (richting Zwolle). Voor de spoortrajecten Amersfoort richting Utrecht, Amersfoort Oost richting Apeldoorn en voor de Ponlijn geldt geen PAG.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen. Vastgesteld is dat hiervan geen sprake is of dat de afstand voldoende groot is, wat betekent dat er vanwege externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor het plangebied.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Als basis wordt hiervoor de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering gehanteerd met daarnaast de individueel van toepassing zijnde milieu wet- en regelgeving.
Sinds 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna Activiteitenbesluit) van kracht geworden. Alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangseisen) vallen onder dit besluit. Het Activiteitenbesluit verdeeld de inrichtingen in drie types, Type-A, Type-B en Type-C inrichtingen. Type C inrichtingen hebben voor de activiteit milieu ook een omgevingsvergunning nodig. Aanwijzing van Type-C inrichtingen vindt plaats in artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In of nabij het plangebied komen geen Type-C inrichtingen voor.
Het algemene stankbeleid is door het Ministerie van VROM beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid en in aanvulling daarop in de Brief rijksbeleid geur (opgenomen in de NeR). Het algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid.
Onderdeel van het geurbeleid is dat de lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen.
Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen:
Het landelijk geurbeleid is opgenomen in de NeR (Nederlandse emissierichtlijn lucht). De NeR wordt wel beschouwd als een belangrijke richtlijn met betrekking tot emissies aar de lucht. Het heeft echter geen wettelijke status.
Het plangebied krijgt een bestemming waarbij zowel wonen als werken is toegelaten. Het gaat daarbij om kleinschalige bedrijven volgens de categorieën A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging.
In de omgeving van het plangebied zijn eveneens bedrijven toegelaten. Ten noorden van de Hogeweg gaat het om bedrijven in milieucategorie 3.2 en ten oosten en westen van het plangebied om bedrijven in milieucategorie 2. Verder zijn er diverse woningen in de directe omgeving van het plangebied, wat maakt dat gebied gekwalificeerd wordt als een gemengd gebied.
De bij de bestaande bedrijven behorende richtafstanden bedragen 10 meter voor milieucategorie 2 en 50 meter voor milieucategorie 3.2. De nieuw te bouwen woningen worden buiten de aandachtsgebieden van deze omliggende bedrijven gebouwd. Dit betekent dat de woningen geen belemmering vormen voor de omliggende bedrijfsbestemmingen en vice versa.
Binnen het plangebied is het mogelijk om bedrijven en woningen te bouwen. In dit bestemmingsplan is voor de bedrijven uitgegaan van de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging. De bedrijven in deze lijst worden aangeduid in de milieucategorieën A of B. Voor het perceel Hogeweg 239 wordt uitgegaan van bedrijven in de categorieën A en B. Categorie C bedrijven worden slechtst via afwijking en onder voorwaarden toegelaten.
De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:
Voor de bedrijven in deze categorieën gelden geen richtafstanden. Om te beoordelen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening kan aansluiting gezocht worden bij de richtafstanden van de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gemengd gebied. De categorie A bedrijven zijn vergelijkbaar met activiteiten in milieucategorie 1 en voor categorie B gaat het om activiteiten in de categorieën 1 (gevaar), 2 (stof en geur) en 3.1 (geluid). Hiervoor gelden de richtafstanden van 0 en 10 meter.
De bedrijfswoningen bevinden zich binnen de richtafstand van 10 meter, wat betekent dat de invloed van een bedrijf op de woning niet is uitgesloten. Aangezien het hier gaat om bedrijfswoningen gecombineerd met categorie A en B bedrijven, is enige invloed aanvaardbaar en is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het goede woon- en leefklimaat wordt verder gewaarborgd via de voorschriften van het Activiteitenbesluit.
Hogeweg 241 - Van Reenen
Ten westen van het plangebied, aan de Hogeweg 241, ligt het bedrijf van Van Reenen. Het betreft een bedrijf waarbij de bedrijfshallen zijn ingericht als commerciële units met een oppervlakte van circa 50 m² per stuk, welke door cliënten hoofdzakelijk gebruikt worden als opslag/magazijn en stalling van voertuigen. Verder is er een werkplaats voor houtbewerking en onderhoud-reparatie van tractoren en machines aanwezig en worden er tractoren, vrachtwagens, mobiele kranen en de maaimachines gestald.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van de Hogeweg 239 is onderzocht in hoeverre de geluidsniveaus van het bedrijf Van Reenen hierop van invloed zijn. Zie het akoestisch onderzoek met de aanvulling daarop die als Bijlage 1 en 2 onderdeel uitmaken van deze toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsniveaus vanwege het bedrijf Van Reenen voldoen aan zowel de richtwaarden volgens de VNG-publicatie als aan de grenswaarden volgens het Activiteitenbesluit. Het geluid van het bedrijf Van Reenen vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico's zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In 2013 is de Nota bodembeheer gemeente Amersfoort opgesteld met daarin opgenomen de bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente. Op deze kaart ligt het plangebied in de zone die op basis van de kwaliteitskaart is gekwalificeerd als klasse 'landbouw natuur'. Grondverzet in het plangebied kan plaatsvinden volgens het Besluit Bodemkwaliteit.
Met de invoering van de AMvB Bodemenergie op 1 juli 2013 worden de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warme Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'bodemwarmtewisselaars'' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen hebben meldingsplicht. Het is nog niet bekend welke energievoorziening voor het project gekozen wordt.
Historische en actuele gegevens over de bodem van het perceel wijzen uit dat het plangebied aangemerkt kan worden als 'niet verdacht' van bodemverontreiniging. Ter bevestiging van deze kwalificatie zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een verkennend bodemonderzoek gevraagd worden. Niet aannemelijk is dat er vanuit het aspect bodem belemmeringen optreden om dit plan uit te voeren.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de navolgende beleidslijnen een belangrijke rol.
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:
Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Het Provinciaal Waterplan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema “water als ordenend principe” loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Het Waterplan Amersfoort is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een mee sturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het voorliggende plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website.
Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft per email van 17 oktober 2016 aangegeven geen opmerkingen te hebben voor wat betreft de uitgevoerde watertoets. Hiermee is zij akkoord met het plan en vormt het aspect water geen belemmering voor de verdere uitvoering daarvan.
De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. De gebiedsbescherming is geregeld via de Natuurbeschermingswet en de Wet ruimtelijke ordening. De soortbescherming is geregeld door middel van de Flora- en faunawet.
De verschillende natuurwetgevingen in Nederland hebben als belangrijke component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Voor het plangebied is een Quickscan ecologie uitgevoerd, welke als Bijlage 3 onderdeel uitmaakt van deze toelichting.
In het belang van de gebiedsbescherming is er gekeken of er in of in de nabijheid van het plangebied sprake is van een Natura 2000-gebieden, een beschermd natuurmonumenten of van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het plangebied bevindt zich niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied (het dichtstbijgelegen gebied Arhemheen ligt op 7 km aftand) en/of Beschermd Natuurmonument. De voorgenomen werkzaamheden hebben ook geen externe werking op dergelijke gebieden. Vanuit de natuurbeschermingswet is er geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan. Het plangebied bevindt zich ook niet binnen de begrenzing van de EHS. Er is dan ook geen sprake van externe werking in dit kader. Vanuit het beschermingsregime van de EHS is er ook een belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Op circa 90 meter afstand van het plangebied liggen gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. Het natuurnetwerk dient in duisternis gehouden te worden. Dit betekent concreet dat er zonder adequate afscherming geen gebruik gemaakt mag worden van bouwlampen. Verder is het niet toegestaan om op de randzones van het natuurnetwerk te werken of materialen te plaatsen.
Voor de soortenbescherming is een toets aan artikel 75 van de Flora- en faunawet, waarin de Europese richtlijnen, de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn verwerkt zijn, van belang. Wanneer een plan ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, moet getoetst worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.
In de Flora- en Faunawet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd voor beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister.
Tijdens het oriënterend onderzoek zijn binnen de planlocatie geen aanwijzingen gevonden voor het voorkomen van beschermde soorten. Met het afwezig zijn van beschermde soorten is duidelijk dat een effect op de beschermde soorten niet mogelijk is door de voorgenomen ontwikkeling.
In de bomen en struiken langs het terrein kunnen tijdens de broedperiode vogels broeden. In het kader van de zorgplicht en om effecten te voorkomen moet de werkzaamheden buiten de broedtijd - half maart tot en met half augustus - starten.
Op het terrein zijn verscheidene container units, (bouw) materialen en steen- en houtstapels opgeslagen waaronder dieren kunnen schuilen. Voor het opruimen van het terrein dient de algemene zorgplicht van de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. De materialen en de steen- en houtstapels dienen voorzichtig en gefaseerd te worden verwijderd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen aanvullende onderzoeken noodzakelijk zijn. Van ontheffing van de Flora en Faunawet of een verklaring van geen bedenkingen is geen sprake. Ook is geen vergunning van de natuurbeschermingswet nodig, noch een afwijking van de ruimtelijke verordening. Vanuit flora en fauna zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het perceel.
Duurzaam bouwen is een term die staat voor milieuvriendelijk, gezond en toekomstbestendig bouwen. Energiebesparing en duurzame energie is een van de belangrijke onderdelen van het duurzaam bouwen.
Is duurzaam bouwen verplicht?
Vanuit het landelijke bouwbesluit zijn enkele aspecten van het duurzaam bouwen al verplicht, bijvoorbeeld het goed isoleren van woningen. De isolatiewaarde is uitgedrukt in zogenaamde Rc waarde. Nu is de Rc waarde voor daken min. 6,0 m²K/W voor gevels 4,5 m²K/W en voor begane grondvloer min 3,5 m²K/W.
Energie coëfficiënt voor nieuwbouw woningen bedraagt nu EPC=0,4. In 2018 wordt EPC verlaagd tot 0,2. Vanaf 2020 (over 4,5 jaar) moeten alle woningen energieneutraal gebouwd worden en gaat de EPC van de woning naar 0,0. De technieken om dit te bereiken zijn nu al bekend en toepasbaar. “Energieneutraal bouwen” betekent een huis zonder energierekening en geen CO2 uitstoot.
Het is raadzaam om naast de bouwoplossingen op het bouwbesluitniveau, ook de energieneutrale varianten in beeld te brengen. Architecten en installatieadviseurs met 2020 ambities hebben duurzame, energieneutrale oplossingen, die kosten effectief zijn, al “op de plank” liggen.
Voor zeer energiezuinige woningen biedt de gemeente Amersfoort de zgn. “groene vergunning” procedure aan. De vergunningsprocedure voor woningen met een Energieprestatie Coëfficiënt die 25% lager is dan wettelijk vereist (EPC <0,3) is aanzienlijk verkort, tot maximaal drie weken. Meer informatie is te vinden op www.amersfoort/vergunningen.
De energieprestatie is vanaf januari 2015 aangescherpt tot EPC= 0,4. De bouwers moeten meer dan voorheen het gehele energieconcept in ogenschouw nemen om aan de eisen te voldoen.
In Amersfoort gelden enkele specifieke eisen voor wat betreft het materiaalgebruik. Lood, zink en koper worden niet toegepast indien deze materialen in direct contact komen met regen-oppervlaktewater (tenzij dubbelgecoat). Tropisch hardhout wordt uitsluitend toegepast met FSC-certificaat of PEFC-keurmerk.
Er zijn al veel energieneutrale woningen in Nederland gerealiseerd. Ter inspiratie zijn er voorbeelden te vinden van energiezuinige woningen in de database van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (ROV): www.rvo.nl/initiatieven/energiezuiniggebouwd.
Passiefhuis is een van de mogelijke concepten voor het realiseren van een energieneutrale woning. Een passiefhuis onderscheidt zich door de bijzondere combinatie van een zeer hoogwaardig een aangenaam binnenklimaat en zeer laag energieverbruik. Door gebruik te maken van hoogwaardige buitenschilisolatie en het toepassen van bijvoorbeeld zonnepanelen, zonnecollectoren, warmteterugwinning, en hoge isolatienorm voor beglazing (zgn tripleglas), effectieve kierdichting is er nog maar heel weinig energie nodig om woning te verwarmen.
De verzamelde kennis op het gebied van energieneutraal bouwen in Europa wordt sinds kort ontsloten in een centrale database. Het gegevensbestand www.passregsos.passiv.de heeft een open opzet en wordt komende jaren uitgebreid en aangevuld. De database is het resultaat van een groot Europees project voor het bevorderen van (bijna) energieneutraal bouwen met passiefhuistechnologie en herwinbare energievoorziening.
Het klimaat verandert en het belang van een groene woonomgeving, met robuuste beplanting en zo min mogelijk bestrating wordt daardoor steeds groter. Het robuuste groen op de woonlocatie zorgt voor minder overlast bij de hevige regenbuien en minder “hitte” in de zomer.
Hoge struiken en hagen bieden ook een goede schuilplaats voor vogels. Op de website van de gemeente Amersfoort zijn voorbeelden te vinden van het vergroenen van de omgeving van een gebouw en ook de voorbeelden van het plaatsen van nestelstenen voor vogels (vleermuizen en gierzwaluwen). Groene daken en gevels zijn goed voor de natuur en zorgen voor een extra isolatie en betere luchtkwaliteit. Meer weten, zie hiervoor www.amersfoort.nl/groenestad.
Opvang van regenwater in een (ondergrondse) tank (t.b.v. toilet, wasmachine of tuin besproeiing) zorgt voor drinkwaterbesparing en zorgt voor minder overlast tijdens hevige regenbuien.
Amersfoort streeft naar een afvalloze stad in 2030. De goede afvalscheiding aan de “bron” reduceert de afvalstroom. De afvalscheiding opstelplek (restafval, papier, gft en kunststof) op de woonlocatie goed meeontwerpen en integreren in de architectuur.
De productie van bouwmaterialen is wereldwijd verantwoordelijk voor ca 40% CO2 uitstoot. Hergebruik van sloop- en bouwmaterialen; o.a. het toepassen van betongranulaat en metselwerkgranulaat van oude betonconstructies reduceert aanzienlijk CO2 uitstoot. Het toepassen van biobased en natuurlijke bouwmaterialen reduceert CO2 uitstoot, verhoogt het comfort en bijdraagt aan de gezonde woonomgeving. Meer over projecten en biobased materialen op www.biobasedbouwen.nl.
GPR- methodiek wordt gebruikt voor het meten van duurzaamheidsprestaties van een woongebouw. De gemeente is de licentiehouder van de GPR methodiek. De gemeente kan de GPR- methodiek beschikbaar stellen aan een architect of ontwikkelaar die bezig is met projecten binnen Amersfoort.
In de regels van dit bestemmingsplan worden geen eisen gesteld aan duurzaamheid. Wel moet de uiteindelijke aanvraag omgevingsvergunning voor het project Hogeweg 239 voldoen aan de minimum eisen uit het Bouwbesluit voor duurzaamheid.
Initiatiefnemer heeft het voornemen om bij de uitvoering extra aandacht te besteden aan duurzaamheid. Dit komt dan tot uiting in een zeer goede isolatie van gebouwen, drielaags glas en een slim klimaatsysteem op basis van een warmtepomp. Zowel de woningen als de werkruimten kunnen worden voorzien van geïntegreerde PV-panelen voor eigen energie opwekking. Verder zal er sprake zijn van een flexibel indeelbare bouwsystematiek wat de gebouwen levensloopbestendig maakt.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.
Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).
De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.
Bescherming per gebied
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling voor de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.
De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Het perceel Hogeweg 239 ligt in een gebied dat volgens de archeologische beleidskaart is aangeduid als een gebied met een hoge archeologische verwachting. Hiermee valt het onder de gemeentelijke erfgoedverordening. Voor percelen met deze waarden geldt dat voor bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 100 m² en dieper dan 30 cm, vooraf een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
De diepte van de toekomstige bodemverstoring is op dit moment onbekend, maar uitgaande van de aanleg van bouwputten voor de bebouwing zal de bodem waarschijnlijk tot in het archeologische niveau worden verstoord, dat in dit gebied vanaf 30 cm beneden maaiveld verwacht kan worden. Door de graafwerkzaamheden die zullen gaan plaatsvinden, kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden verloren gaan. Voor het plangebied is geen specifiek bureauonderzoek uitgevoerd. Door de Sectie Archeologie van de gemeente Amersfoort is al veel onderzoek uitgevoerd in de directe omgeving van het plangebied zodat al voldoende kennis beschikbaar is.
In het kader van dit bestemmingsplan is een 'Archeologisch Programma van Eisen' opgesteld, dat als Bijlage 4 onderdeel uitmaakt van deze toelichting. Hiermee wordt vooruitgelopen op de onderzoeksplicht bij de omgevingsvergunning.
Hoofddoel van het inventariserend veldonderzoek is het vaststellen van de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van het bodemarchief op deze locatie om tot een waardestelling te kunnen komen op grond waarvan een besluit kan worden genomen hoe hiermee om te gaan bij de verdere realisatie van het plan. Daarnaast is het onderzoek gericht op het toetsen en aanvullen van de archeologische verwachting zoals opgenomen het programma van eisen.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
De ontwikkeling aan de Hogeweg 239 is geen activiteit die voorkomt in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zodat geen m.e.r.-plicht geldt. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt een stedelijke ontwikkeling van woningen vermeld onder D 11.2. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied betreft en 2000 of meer woningen omvat. Omdat in het geval van de Hogeweg 239 niet wordt voldaan aan deze criteria, is geen m.e.r.-beoordeling nodig.
Wanneer toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu, geldt de verplichting voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling ook voor activiteiten waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden. In deze gevallen moet gemotiveerd worden of een m.e.r.-beoordeling al dan niet nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten; daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten op het gebied van milieu voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van de plannen voor de Hogeweg 239 zijn uitgesloten.
Een bestemmingsplan bepaalt aan de hand van een verbeelding met bijbehorende regels hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden over de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van dit plan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting van dit plan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De primaire bestemming van dit plan is de bestemming 'Gemengd'. Deze bestemming maakt het mogelijk dat de woonwerk-woningen met alle daarbij behorende voorzieningen gerealiseerd kunnen worden. Binnen deze bestemming wordt eveneens vastgelegd welke bedrijven uit de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten (VNG, 2009)' ter plaatse toelaatbaar zijn. Deze 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' is als bijlage bij de regels opgenomen.
Naast de primaire bestemming kent het plan ook een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze bestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik waarmee het behoud en de bescherming van de archeologische waarden gewaarborgd wordt.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is (maatschappelijke uitvoerbaarheid), als over de economische uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een rol.
Volgens artikel 6.12. lid 1 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan gerealiseerd wordt. Volgens artikel 6.2.1. van het Bro wordt hier in ieder geval de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen onder verstaan. Voor het plangebied zal daarom in principe een exploitatieplan vastgesteld dienen te worden. Volgens artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.
De gemeente heeft met Van Bekkum een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed. In deze exploitatieovereenkomst is het kostenverhaal geregeld. Het kostenverhaal is hierdoor anderszins verzekerd. Hierom hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden bij vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad Amersfoort.
Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd voordat een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie over het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure voor de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Inspraak vindt plaats volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Model 1 wordt toegepast bij bestemmingsplannen voor ontwikkelingen met een beperkt karakter die zich in het algemeen afspelen op perceelsniveau, waarbij geen strijd is met andere beleidsterreinen. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het ontwerpbestemmingsplan en dit plan ook direct ter inzage wordt gelegd.
De ontwikkelaar heeft in het voorstadium alle direct omwonenden uitgenodigd voor een presentatie van de plannen. Degenen die er deze avond niet waren, zijn tijdens aparte bezoeken geïnformeerd over de plannen. De reacties waren over het algemeen positief. Over een aantal inrichtingsaspecten, zoals onder meer de erfafscheidingen, wordt nog verder overleg gepleegd.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Op grond van artikel 3.1.1., tweede lid kunnen GS bepalen wanneer er géén overleg vereist is. Hiervoor is een overleglijst vastgesteld waarin staat aangegeven wanneer overleg wel of niet noodzakelijk is.
Op grond van de overleglijst van de provincie is vastgesteld dat vooroverleg met hen over het plan Hogeweg 239 niet nodig is. In het kader van de watertoets is het plan separaat toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Van belangen van betrokken gemeenten of andere diensten betrokken bij de ruimtelijke ordening is geen sprake. Dit betekent dus dat het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro achterwege is gelaten.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen, waarbij iedereen de mogelijkheid had om een zienswijze over het plan kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. De gemeenteraad heeft dit bestemmingsplan op 7 maart 2017 ongewijzigd vastgesteld. Tot en met 27 april 2017 bestaat de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de Raad van State.
Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar ook via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie.
In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom voor ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).