direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kop van het Gildenkwartier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00061-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De laatste jaren heeft de omgeving van de Kop van het Gildenkwartier een metamorfose ondergaan met de voltooiing van het Gildenkwartier en de Eemhaven. Nu is het tijd om de ontwikkeling van dit gebied af te ronden en de locatie Kop van het Gildenkwartier te herontwikkelen. Deze herontwikkeling maakt deel uit van het omvangrijke stedelijke herontwikkelingsgebied Centraal Stadsgebied Noord.

De herontwikkeling van de Kop van het Gildenkwartier bestaat uit realisatie van 75 appartementen en 14 eengezinswoningen. Daarnaast wordt een bedrijfsruimte voor de havenvoorzieningen in het bouwblok gerealiseerd. Deze herontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan “Amersfoort-Oost”. Om de herontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het plangebied mogelijk. Bij het opstellen van het bestemmingsplan wordt aangesloten bij de uniforme systematiek die wordt gebruikt voor de bestemmingsplannen in Amersfoort. Hiermee wordt uniformiteit verkregen in kaartbeeld en planregels, waardoor de rechtszekerheid en de praktische hanteerbaarheid van de bestemmingsplannen wordt vergroot.

Tevens wordt voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De nieuwe digitale systematiek heeft weliswaar gevolgen voor het vertrouwde kaartbeeld en de opbouw van de regels, maar sluit naadloos aan bij de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.

1.2 Bestemmingsplan

1.2.1 Ligging en begrenzing van het bestemmingsplan

Het plangebied ligt ten noordwesten van het stadscentrum van Amersfoort en is gelegen aan de Eemhaven. Het wordt begrensd door de monumentale wijk Jericho en Jeruzalem - een gemeentelijk stadsgezicht - en het al gerealiseerde Gildenkwartier. Met de komst van het Gildenkwartier is in het verleden een grote kwalitatieve verbeteringsslag gerealiseerd. Bedrijvigheid heeft hier plaats gemaakt voor woningbouw met een hoogwaardige architectuur en een hoogwaardig ingerichte openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0001.jpg"

Ligging plangebied in een groter geheel

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0002.jpg"

Luchtfoto plangebied


Binnen het plangebied bevindt zich op dit moment een bedrijfsverzamelgebouw dat gesloopt gaat worden en een voormalig benzinestation, dat is aangewezen als gemeentelijk monument. Het benzinestation wordt in de plannen geïntegreerd en gerestaureerd.

Het plangebied wordt begrensd door de Koppelweg aan de noordzijde, de Grote Koppel aan de oostzijde, de Eem aan de zuidzijde en de Kwekersweg aan de westzijde.

1.2.2 Geldend(e) plan(nen)

De Kop van het Gildenkwartier is onderdeel van het bestemmingsplan “Amersfoort Oost” dat op 2 oktober 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad. In dit bestemmingsplan heeft het gebied een woonbestemming. Deze bestemming is, in afwachting van de ontwikkelingen met betrekking tot de Kop van het Gildenkwartier, overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan Centraal Stadsgebied-Noord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0003.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan Amersfoort-Oost


Het huidige schetsontwerp voor de locatie past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Enkele punten waarvoor een wijziging van het bestemmingsplan nodig is, zijn:

  • Realisatie van parkeerplaatsen voor muziekvereniging Juliana en Bernhard en Willem III. Hiervoor moet de bestemming 'cultuur en ontspanning' uit het geldende bestemmingsplan worden verruimd;
  • Verschuiven van het bouwblok richting de Eem om haaks parkeren langs de Koppelweg mogelijk te maken. Hiervoor moeten de woonbestemming en verkeersbestemming ter plaatse van de Grote Koppel, zoals deze zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan, worden verschoven.

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (voorheen:plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders van het project/bestemmingsplan en in hoofdstuk 4 staat de planbeschrijving. De omgevingsaspecten, met name ten aanzien van milieu, worden in hoofdstuk 5 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan en staat in hoofdstuk 8 een integrale afweging.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn.

De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten, staan genoemd in hoofdstuk 5.

2.2 Bestaande functies

2.2.1 Functies

Binnen het plangebied zijn nog enkele bestaande gebouwen en groene elementen aanwezig; een bedrijfsverzamelgebouw, een monumentaal benzinestation, een plantsoen met bomen langs de Koppelweg, groen nabij de Kwekersbrug en groen nabij muziekvereniging Juliana & Bernhard en Willem III.

Het bedrijfsverzamelgebouw

Dit gebouw is in eigendom van de gemeente. Het pand past niet binnen de herontwikkeling van het Gildenkwartier en wordt gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0004.jpg"
Bedrijfsverzamelgebouw gezien vanaf de Koppelweg


Het benzinestation

Tussen het bedrijfsverzamelgebouw en de Kwekersweg bevindt zich een monumentaal benzinestation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0006.jpg"

Benzinestation huidige situatie Benzinestation oorspronkelijke situatie


Het benzinestation is cultuurhistorisch en stedenbouwkundig van belang als onderdeel en restant van de vroeg naoorlogse infrastructuur. Het ensemble van de brug en het benzinestation tonen het oorspronkelijke belang van de Kwekersweg en Kwekersbrug als ingangsweg en entree van de stad. Het benzinestation ontleent zijn architectuurhistorische waarde aan de modernistische vormgeving, die zich uit in de hoofdvorm met de twee lessenaardaken, de vitrine-achtige en oorspronkelijk half zwevende aanbouw, details als de (dichtgezette) vitrine en de toegepaste kunst.

Het benzinestation is aangemerkt als gemeentelijk monument en wordt in het nieuwe plan ingepast en gerestaureerd.

Muziekvereniging Juliana en Bernhard en Willem III

Het pand aan de Grote Koppel 65 is de thuisbasis van muziek- en showband Juliana en Bernhard en van concertorkest Willem III.

Op 26 mei 1926 is het 'Christelijke Tamboers- en Pijpercorps JULIANA’ officieel opgericht. In 1936 kwam daar de jeugdafdeling ‘BERNHARD’ bij. Vanaf ongeveer 1975 maken ‘JULIANA’ en ‘BERNHARD’ een periode van groei door. Vanwege deze groei krijgt de vereniging in januari 1980 een eigen gebouw aan de Grote Koppel 65. In januari 2009 is een derde orkest toegevoegd aan de vereniging, concertorkest Willem III.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0007.jpg"

Verenigingsgebouw Juliana en Bernhard en Willem III aan de Grote Koppel 65

2.2.2 Openbare ruimte

Verkeer
De voor het plangebied relevante gebiedsontsluitingswegen zijn de Kwekersweg, de Brabantsestraat. Deze wegen liggen aan de rand van het plangebied. De woningen in het plangebied worden ontsloten via de erftoegangsweg de Koppelweg. De Kwekersweg en de Brabantsestraat maken deel uit van de OV verbinding Amersfoort Centraal - Vathorst. gebiedsontsluitingswegen zijn tevens 50 km-wegen. Langs de Kwekersweg en de Brabantsestraat staan bushaltes op loopafstand van het plangebied. De fietsers blijven gebruik maken van de bestaande fietsinfrastructuur langs de Kwekersweg, de Grote en Kleine Koppel naar de erftoegangswegen en fietspaden langs andere hoofdrijbanen.

De belangrijkste routes in en om het plangebied zijn op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0008.jpg"

Verkeersroutes in en om het plangebied

Parkeren
De opzet van de wijk is, gelet op het feit dat de ten noorden van de locatie liggende wijk een oudere wijk is, niet afgestemd op huidige autogebruik. Er is weinig parkeerruimte aanwezig door de smalle straten. Er wordt relatief veel op de stoep geparkeerd. Voor de ten oosten van de locatie liggende nieuwbouw is dit niet het geval. Daar is in het openbare gebied rekening gehouden met het parkeren.


De groene elementen

Het plantsoen langs de Koppelweg is vitaal en goed onderhouden. Het draagt bij aan een verfraaiing van het profiel. Het plantsoen dient te worden behouden.

Het groen nabij de muziekvereniging heeft geen structuurbepalende waarde. Dit geldt tevens voor het groen nabij de Kwekersbrug. Gekeken wordt in hoeverre het mogelijk is om bestaande bomen binnen deze groenstrook op te nemen in de planvorming.

Water
In het plangebied is geen oppervlakte water aanwezig. Wel grenst het gebied direct aan de primaire watergang de Eem.

2.2.3 Monumenten in de directe omgeving

Naast het monumentale benzinestation in het plangebied, bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied aan de Grote Koppel drie rijksmonumenten.




afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0009.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0010.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0011.jpg"
 

Het pakhuis d'Éersteling (Grote Koppel 7) is in 1904 ontworpen als opslagplaats voor koloniale waren naar ontwerp van de Amersfoortse architect H. Kroes.  

Het pakhuis Grote Koppel 12 dateert uit de 17e eeuw. Het heeft een bakstenen topgevel en is één van de best bewaarde pakhuizen in Amersfoort met pakhuis- deuren op de tweede en derde verdieping.
 

Het monument Grote Koppel 13 stamt vermoedelijk uit de 18e eeuw. De naam van het pand is het "Witte Lelietje". Het is een huis met een witgepleisterde gevel en kroonlijstgoot.
 

Een monumentale brug uit 1954, een voorbeeld uit de wederopbouwperiode, verbindt de Koppel met de Kop van Isselt. Deze brug, ontworpen door stadsarchitect D. Zuiderhoek staat op de gemeentelijke monumentenlijst.
 

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0012.jpg"

De Kwekersbrug

Het voormalige benzinestation aan de Kwekersweg 7, ontworpen door architect A. van Wageningen, in opdracht van de ‘Benzine en Petroleum Handel Mij’ (BP) is een goed voorbeeld van de industriële ontwikkeling van Amersfoort. Na een eerste ontwerp uit 1955 werd in 1957 het definitieve plan ingediend, waarbij het zwevende huisje, geplaatst voor een bakstenen muur met daarachter werkplaatsen, in een functionalistische stijl was ontworpen. Naast de architectonische betekenis van dit pand met de twee kenmerkende lessenaarsdaken, is het pandje ook stedenbouwkundig van belang door de relatie met de brug over de Eem. Een restauratieplan voor het pandje is in voorbereiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0013.jpg"

Benzinestation Kwekersweg 7

Het blokje Grote Koppel 94-100 sluit aan op het woningbouwcomplex Jeruzalem en Jericho, dat in 1988 door de raad als gemeentelijk stadsgezicht is aangewezen. Deze montagewoningen zijn in 1949 ontworpen door architect J.F. Berghoef in nauwe samenspraak met de gemeentelijke stedenbouwkundige A.H. Rooimans.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0014.jpg"

Grote Koppel 94-100

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan "Kop van het Gildenkwartier" op provinciaal- en gemeentelijk niveau (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in hoofdstuk 5 "omgevingsaspecten"). Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

3.2 Ruimtelijk beleid

Vanwege de beperkte omvang van het plangebied wordt in dit hoofdstuk met name aandacht besteedt aan het gemeentelijkbeleid. Het provinciaal beleid dat hier van toepassing is, wordt kort beschreven. Het rijksbeleid wordt achterwege gelaten omdat in het plangebied uitsluitend rijksbelangen ten aanzien van milieuwetgeving aanwezig zijn. Dit komt aan de orde in hoofdstuk 5 "Omgevingsaspecten".

3.2.1 Gemeente
3.2.1.1 Modelkeuze

In de gemeente Amersfoort is de procedure voor bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie “Rol van de Raad in RO-procedures” (vastgesteld op 10 februari 2009). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Voor bestemmingsplan Kop van het Gildenkwartier wordt de procedure behorende bij model 2 voorgesteld. Model 2 wordt toegepast bij bestemmingsplannen voor grotere gebieden die geactualiseerd worden of voor belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime. Voor dit soort gebieden is het wenselijk dat de raad van te voren kaders vaststelt, in de vorm van een startnotitie. Daarna kan het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

De kenmerken behorende bij model 2 zijn van toepassing op het nieuwe bestemmingsplan Kop van het Gildenkwartier. Het nieuwe bestemmingsplan wordt opgesteld om een belangrijke ontwikkeling mogelijk te maken waarmee het omvangrijke herontwikkelingsgebied Centraal Stadsgebied Noord wordt afgerond. De Kop van het Gildenkwartier vormt een ruimtelijk eindpunt voor zowel het al gerealiseerde Gildenkwartier, als voor de noordelijke kade van de Eem.

3.2.1.2 Startnotitie bestemmingsplan Kop van het Gildenkwartier

De gemeenteraad heeft op 8 oktober 2013 de startnotitie voor het bestemmingsplan Kop van het Gildenkwartier vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing en opzet van het nieuwe bestemmingsplan, de planning van de bestemmingsplanprocedure en de met het bestemmingsplan samenhangende financiën en overlegstructuur. In de notitie is het voorstel gedaan om voor dit bestemmingsplan de procedure te volgen behorende bij model 2.

3.2.1.3 Structuurvisie Amersfoort 2030

Op 9 juli 2013 is door de raad de "Structuurvisie Amersfoort 2030" vastgesteld. De centrale ambitie volgens de Koers Structuurvisie Amersfoort 2030 is dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een vitale en duurzame stad als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad met een centrumfunctie voor de regio Amersfoort. De ruimtelijke doelstellingen uit de Koers zijn:

  • Amersfoort realiseert voldoende woningen voor een diverse bevolking (vooral voor de drie doelgroepen: jonge gezinnen en gezinsvormers, vitale ouderen en jongeren en studenten) en met het accent op binnenstedelijk bouwen;
  • Amersfoort levert haar bijdrage aan een gevarieerde bedrijvigheid in de regio, waarbij het accent voor Amersfoort ligt op een verdere ontwikkeling als kennisstad;
  • Amersfoort blijft een groene stad met een goede samenhang tussen groene (en blauwe) gebieden in en om de stad en een versterking van de kwaliteit van de (openbare) ruimten in de stad;
  • Amersfoort biedt mensen een prettig leefklimaat in de wijken;
  • Amersfoort biedt een sprankelend cultureel klimaat en biedt ruimte aan diverse voorzieningen die passen bij de centrumfunctie van de stad in de regio;
  • Amersfoort wil de ambitie om een CO2 neutrale stad te zijn in 2030 zoveel mogelijk ruimtelijk faciliteren;
  • Amersfoort zorgt voor het behoud van haar cultureel erfgoed en ontwikkelt zich op stedenbouwkundig-architectonisch hoogwaardig niveau;
  • Amersfoort streeft naar goede bereikbaarheid van de stad en zorgt voor verbindingen in de stad (met name naar het centrum), waarbij duurzaam vervoer een prominentere rol krijgt.

Wat betreft de Kop van het Gildenkwartier wordt in de structuurvisie aandacht besteed aan het Valleikanaal en de Eem die twee belangrijke groen/blauwe structuren vormen die de stad doorsnijden. In een compactere stad is het dus van groot belang dat de Eem en het Valleikanaal beter beleefbaar worden en meer gebruikswaarde krijgen.

De Eem legt de directe verbinding tussen de historische binnenstad en een aantal belangrijke transformatiegebieden direct ten noorden van het spoor. Zowel voor de structuur van de stad, als voor de ontwikkelkansen voor de buurten langs de Eem willen wij de Eemoevers verder toegankelijk maken voor fietsers en voetgangers. Zo ontstaat er een aantrekkelijke samenhangende verbinding langs de Eem, van de Koppelpoort tot aan De Schans en de Maatweg. Het wordt een belangrijke structurerende publieke ruimte met een opeenvolging van grote (regionale) publieke voorzieningen. Deze opgave kan dus niet los worden gezien van de ontwikkeling en transformatie van Kop van Isselt en Jeruzalem.

3.2.1.4 Coalitieakkoord 2010-2014

In het college programma 2010-2014 geeft het college aan op welke manier ze zich gaat inzetten voor de stad voor de korte en de lange termijn. Centrale waarden zijn verbondenheid, slagvaardigheid en duurzaamheid. Een van de kernthema's is veligheid & handhaving. Het verhogen van de betrokkenheid, eigen verantwoordelijkheid en het versterken van het zelfoplossend vermogen van burgers zijn de belangrijkste pijlers voor de komende jaren. Toezicht op en handhaving van allerhande regelgeving door de overheid, van bestemmingsplannen tot parkeren, zijn essentieel om het gevoel van rechtsorde te bestendigen en overtredend gedrag al bij voorbaat te ontmoedigen. Meer dan in voorgaande jaren wordt bezien of regelgeving kan worden verminderd.

Andere kernthema's zijn Mobiliteit en Ruimtelijke ontwikkeling en projecten. Mobiliteit is voor mensen individueel en voor de stad als geheel van vitaal belang. Het domein van ruimtelijke ontwikkelingen bevat diverse reguliere opgaven. Met oog voor tegenstrijdige belangen wil het college meer ruimte laten aan burgers door, indien mogelijk, globaler te bestemmen.

3.2.1.5 Woonvisie Amersfoort 2011-2020

In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. Het is een van de bouwstenen voor de structuurvisie waar vooral de ruimtelijke invulling een plek moet krijgen. In de koers voor de Structuurvisie Amersfoort 2030 is als ambitie vastgesteld dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een groene omgeving.


Programma voor de stad

De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Voldoende planologische ruimte voor de realisatie van gemiddeld 900 woningen per jaar.

Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Alleen voor de grotere nieuwbouwlocaties omschrijven we de gewenste woonmilieus en geven richting aan de wijze waarop deze locaties worden ingevuld (woonmilieuprofiel). Hierin worden de randvoorwaarden voor de planontwikkeling meegegeven over de woningdichtheid, functiemenging, parkeren, financiële doelgroepen en de openbare ruimte. Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee versterken wij de positie als stedelijk hart van de regio.


Nieuwbouw in bestaande wijken

Voor andere delen van de stad en bij ontwikkelingen op kleinere locaties zal de nieuwbouw moeten passen binnen het daar aanwezige woonmilieu en ligt voor ons de focus op een zorgvuldig proces van de programmakeuze. Vanuit ons woonbeleid geven wij geen randvoorwaarden mee over het programma op kleine locaties (tot circa 30 woningen). Grotere nieuwbouwlocaties moeten passen bij de sfeer en schaal van de buurt. Ontwikkelaars en corporaties geven daar zelf invulling aan en wij geven daarvoor alleen een procesvereiste mee.

Centrumstedelijk woonmilieu

In de woningbouwprogramma's voor toekomstige locaties in de stad wordt voorzien in een hoog aandeel appartementen. Omdat uit woningbehoefteonderzoek blijkt dat de vraag lager is, is het gewenst dat de ruimte voor appartementen gelaten wordt in het centrumstedelijke woonmilieu van de stad. Dit is de zone rond de binnenstad met centrumstedelijke invloedssfeer. Daarnaast is er in het centrumstedelijk woonmilieu behoefte aan grondgebonden woningen.


Functiemenging van wonen en werken

Wij willen ruimte geven voor functiemenging omdat dat past binnen de stedelijke dynamiek en de veranderende woonwensen. De vervlechting van wonen en werken zien we in alle stedelijke woonmilieus, maar met verschillende accenten. Dit is ook de lijn in Visie Werklocaties waar bij werkfuncties een verschuiving zichtbaar is van grootschaligheid naar kleinschaligheid en van formele locaties (kantoor- en bedrijfsterreinen) naar informele locaties (gemengde zones en woonwijken). Functiemenging kan op verschillende schaalniveaus gestalte krijgen: binnen de woning, in de straat, in de buurt, in delen van de stad. De mate van stedelijkheid speelt een rol bij de kansen voor combinaties van wonen en werken. Functiemenging draagt bij aan de reuring, sociale veiligheid, levendigheid en afwisseling in de woonomgeving.


Kwaliteitseisen

De centrumstedelijke compacte invulling van locaties rondom de binnenstad sluit aan bij de duurzaamheidsambitie die uitgaat van intensief ruimtegebruik. Voor een duurzame stad is het daarnaast nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en toekomstwaarde hebben. Vooruitlopend op de komende vergrijzing is levensloopgeschikt bouwen het uitgangspunt. Ook in de bestaande voorraad zijn investeringen nodig om de kwaliteit, aanpasbaarheid, energiezuinigheid en mogelijkheden voor duurzame energieopwekking te verbeteren. Vanuit woonbeleid zijn energiebesparende maatregelen en energiezuinige nieuwbouw belangrijk omdat energielasten een steeds groter onderdeel vormen van de woonlasten. Mensen met lage inkomens wonen veelal in slecht geïsoleerde woningen en worden daardoor extra getroffen door de stijgende energieprijzen. In de bestaande woningbouw is veel energie te besparen door na-isolatie van de woningen. Bij nieuwbouw moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar energieneutraal bouwen.


Woonbeleid vanuit een nieuwe bestuursfilosofie

Woningmarktontwikkelingen en nieuwbouw die voor de stad belangrijk worden benoemd, onder de aandacht gebracht bij betrokkenen in de stad, zonder zelf een pasklaar antwoord te geven. Kwalitatief goede en gewilde woningbouw komt tot stand door de interactie tussen woonconsument en marktpartijen. Daarvoor worden minder regels gesteld. De gemeente heeft het vertrouwen dat marktpartijen, woningcorporaties, zorgpartijen en de bewoners zelf hun eigen rol en verantwoordelijkheid nemen.

3.2.1.6 Visie Werklocaties 2030

Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklokaties 2030 vastgesteld.

In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklokaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven. Ten aanzien van het voorliggende plangebied gelden de onderstaande aandachtspunten vanuit de visie.

Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden

We zien de verschuiving van werkgelegenheid van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’) en de verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker: gezien de trend is er behoefte aan en ze zijn steeds meer nodig om voldoende ruimte te bieden voor banengroei. Wij willen voor werkfuncties op verspreide werklocaties meer ruimte bieden. Dit past bij de stedelijke dynamiek: wij staan positief tegenover, en zullen indien mogelijk ruimhartig omgaan met functiemenging. Dit past ook in ons streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum, zoals ook opgenomen in de Woonvisie.

Wij hanteren hier een breed begrip van ‘werken’ (of bedrijven, bedrijvigheid). Naast kantoren of bedrijfsruimte kan het ook gaan om voorzieningen, cultuur, zorg, onderwijs en dergelijke. Bij functiemenging op verspreide werklocaties hebben we het over schone bedrijvigheid. Bovendien zal het in pure woongebieden overwegend gaan om kleine bedrijven. In meer gemengde en/of stedelijke gebieden zullen vaker ook grote bedrijven passen. Wij kunnen niet op voorhand bepalen waar en hoe meer functiemenging gaat ontstaan, daarvoor zijn marktpartijen aan zet.


Regeling bedrijven en beroepen aan huis

Begin 2010 hebben wij de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zetten wij voort. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.


Extra functiemenging op bijzondere locaties

Daarnaast zien we voor bepaalde locaties of gebieden kansen voor meer functiemenging. Daar is (of ontstaat) een meer stedelijk woon-, werk- en leefmilieu. Voor de Woonvisie en de Visie Werklocaties hebben wij bekeken waar wij nu al de grootste kansen voor functiemenging zien. Dit vormt input voor de Structuurvisie Amersfoort. In het kader van de Structuurvisie Amersfoort maken wij een nadere afweging of daar op langere termijn ook andere gebieden voor in aanmerking komen.

In de eerste plaats zijn er al volop mogelijkheden in de gebieden die al sterk gemengd zijn, zoals het centrum, wijkwinkelcentra en enkele grotere, doorgaande (stads)wegen. Voor veel bedrijfjes is de aanwezigheid van voorzieningen vaak een voorwaarde voor vestiging in een woonomgeving. Richting de toekomst zien wij echter ook andere gebieden die zich goed lenen voor functiemenging. Vooral de schil rond het centrum biedt kansen: de centrumvoorzieningen zijn dichtbij, er wordt de komende jaren veel vernieuwd en de wijken en buurten kennen al een bepaalde mate van menging en levendigheid die bijvoorbeeld in de wijken in Amersfoort Noord minder aanwezig is.


Kleine en grotere initiatieven elders

En tot slot dienen zich geregeld kleine en grotere initiatieven verspreid over de stad aan. Wij staan hier positief tegenover. Concrete initiatieven blijven we toetsen op onder andere de ruimtelijke inpasbaarheid, waarbij aspecten als parkeren, hinder voor de omgeving en stedenbouwkundige aspecten in de afweging worden betrokken.

3.2.1.7 Verkeer- en vervoerplan

Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd. Stilstaand verkeer is slecht voor de luchtkwaliteit. Met de toenemende ontwikkelingen in de stad ligt hier een opgave om een efficiënt verkeer- en vervoerssysteem in te richten voor alle modaliteiten. De gemeente wil de beschikbare verkeersruimte op het wegennet optimaal gaan benutten.

Dit houdt in dat gekeken wordt naar een slimmere indeling van bestaande rijstroken en ook, waar dit winst voor de totale afwikkeling oplevert, extra opstelstroken op kruispunten met verkeerslichten worden toegevoegd.

Op grond van het Verkeers- en Vervoersplan en het landelijke meerjarenplan Verkeersveiligheid is de verkeersveiligheidsvisie 'Duurzaam Veilig' geïntroduceerd. Op basis van deze visie zijn de wegen in Amersfoort volgens de leidende principes ingedeeld in twee categorieën: gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen.

De gebiedsontsluitingswegen (50 km-wegen) hebben een doorstroom functie om het doorgaand verkeer in het gebied af te wikkelen en de erftoegangswegen (30 km-wegen) hebben een verblijfsfunctie om het verblijfsgebied veilig toegankelijk te maken.

3.2.1.8 Nota parkeernormen

In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.

3.2.1.9 Welstandsnota

Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.

Voor het gebied Kop van het Gildenkwartier is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het geldt als toetsingskader naast de welstandsnota. De algemene beoordelingscriteria van de welstandsnota blijven evenwel onverminderd van kracht, het beeldkwaliteitplan kan gezien worden als een vervanging of uitwerking van de gebiedsgerichte beoordelingscriteria. De Welstandscommissie kan bij goede motivatie instemmen met afwijkingen van het beeldkwaliteitplan, mits de afwijkingen in lijn zijn met de bedoeling van het beeldkwaliteitplan én de betrokken stedenbouwkundige hiermee akkoord gaat.

In onderstaande tabel zijn de criteria opgenomen uit de welstandsnota zoals die gelden voor het gebied Koppel, waar de Kop van het Gildenkwartier onderdeel van is.

Algemeen   De bestaande gebouwde omgeving is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder (vergunningplichtig) bouwwerk.
Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande stedenbouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en de detaillering, kleur en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt dient te nemen.
 
Ligging en
plaatsing
 
Bebouwing is georiënteerd op belangrijkste openbare ruimte.  
Massa
en vorm
bebouwing  
Bebouwing heeft, met uitzondering van de 19e eeuwse panden, een eenvoudige hoofdvorm.
De vormgeving is bij de complexgewijs opgezette bebouwing gerelateerd aan belendingen en/of het bouwblok.
De situering van aan- en uitbouwen en van bijgebouwen is ondergeschikt aan die van het hoofdgebouw.
 
Detaillering,kleur- en
materiaal
gebruik
 
Kleur- en materiaalgebruik is bij de complexgewijs opgezette bebouwing gerelateerd aan belendingen en/of het bouwblok.  
Afwijken van de criteria   In uitzonderlijke gevallen kunnen de gebiedscriteria ontoereikend zijn. B&W kunnen dan op advies van de welstandscommissie van de criteria afwijken. Er moet dan wel sprake zijn van een bijzondere situatie en een bijzondere kwaliteit, die de afwijking rechtvaardigen. De welstandscommissie beoordeelt dat op basis van de algemene criteria uit hoofdstuk 5 van de welstandsnota.
 

3.2.1.10 Prostitutiebeleid / Verbod op sexsinrichtingen

Door het opheffen van het algemeen bordeelverbod hebben gemeenten bij het reguleren van prostitutie een grotere rol gekregen. Teneinde ongewenste situaties en ontwikkelingen te kunnen voorkomen of te kunnen tegengaan is het noodzakelijk dat gemeentelijk beleid wordt vastgelegd en dat de regelgeving wordt aangepast. De aanpassing van regelgeving bestaat uit het wijzigen van de APV door invoering van een vergunningstelsel voor seksinrichtingen en een regeling van seksinrichtingen in de bestemmingsplannen.

Het prostitutiebeleid van de gemeente Amersfoort is vastgelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Amersfoort (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2000). In deze nota is bepaald, dat er maximaal zeven seksinrichtingen in Amersfoort kunnen worden gevestigd. In verband met het stedelijke karakter, de groei van de gemeente en de centrumfunctie die Amersfoort voor de regio heeft, wordt een verruiming van het huidige aantal seksinrichtingen van vijf naar zeven verantwoord geacht.

In het facetbestemmingsplan 'Gebruiksbepalingen en seksinrichtingen' van de gemeente Amersfoort is voor alle geldende bestemmingsplannen een verbod opgenomen voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting. Dit gebeurt met uitzondering van vijf locaties waar de bestaande seksinrichtingen worden gelegaliseerd. De gemeente heeft zich bij de afweging om de inrichtingen te legaliseren laten leiden door onderstaande ruimtelijke aspecten. De overige twee seksinrichtingen zullen op een later tijdstip middels een bestemmingsplanherziening op een geschikte locatie worden ingepast. Op 1 september 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan aangaande het bovengenoemde facetbestemmingsplan en heeft de regeling zoals Amersfoort deze hanteert, geaccepteerd (200308704/1).

Ook in de regels van het voorliggende bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het vestigen van een seksinrichting. Deze keuze is gebaseerd op het bovengenoemde beleid. Seksinrichtingen hebben vanwege hun uitstraling en openingstijden immers een ruimtelijke impact op de omgeving die zich onderscheid van overige bedrijven.

Overige aspecten:

Naast het bovenstaande zijn de volgende aspecten bij de afweging van een locatie voor de vestiging van een seksinrichting in ieder geval ruimtelijk relevant geacht:

  • geen concentratie van prostitutie in een straat, buurt, wijk of gebied;
  • geen seksinrichting in een flat of specifieke woonstraat;
  • ligging aan een doorgaande weg;
  • geen seksinrichting in tussenwoningen of panden met half-steensmuren;
  • geen onaanvaardbare toename van de verkeersbelasting in een straat;
  • voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein of in de directe omgeving;
  • geen aanstootgevende en/of storende (licht)reclames;
  • geen seksinrichting in de nabijheid van kerken, moskeeën, (avond)scholen, clubgebouwen voor jeugdigen en daarmee vergelijkbare functies.
3.2.2 Provincie
3.2.2.1 Ruimtelijke Structuurvisie Provincie Utrecht

Bij het provinciale beleid is met name de Ruimtelijke Structuurvisie Provincie Utrecht van belang. Deze structuurvisie is ontstaan door een beleidsneutrale omzetting van het streekplan 2005-2015 van de provincie Utrecht. Deze omzetting vond plaats op 1 juli 2008. Provinciale Staten hebben hiervoor de “Beleidslijn nieuwe Wro” vastgesteld op 23 juni 2008.

In de structuurvisie worden verschillende ruimtelijke functies afgewogen en keuzen bepaald. Ook worden bestemmings- en bouwplannen van gemeenten aan de structuurvisie getoetst.

Binnen de structuurvisie vormen de begrippen kwaliteit, uitvoering en samenwerking gezamenlijk de rode draad. Er is een grote behoefte aan woningen en bedrijventerreinen. Ruimte hiervoor moet zoveel mogelijk worden gezocht binnen de huidige verstedelijking (inbreiden). In totaal is er ruimte gereserveerd voor 72.000 nieuwe woningen in de structuurvisie. Voor bedrijventerreinen is er ongeveer 100 ha aan ruimte gereserveerd. In de structuurvisie zijn ook de bebouwingscontouren van de gemeenten precies vastgelegd en op kaarten aangegeven. Daarbinnen mag worden gebouwd; daarbuiten niet. Het bestemmingsplan "Kop van het Gildenkwartier" ligt binnen de rode bebouwingscontour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0015.jpg"

De rode contour uit de structuurvisie van de provincie Utrecht

3.2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening behoefde het bestemmingsplan na vaststelling goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Het Streekplan en Handleiding vormden hierbij het toetsingskader. De nieuwe Wro kent de figuur van goedkeuring niet meer. Ter borging en doorwerking van het provinciaal belang kan de provincie een verordening vaststellen: kaderstelling vooraf. De figuur van verordening is nieuw in de ruimtelijke ordening. Maar de inhoud van de Utrechtse verordening is in die zin niet nieuw. De verordening is namelijk gebaseerd op de Wroproof gemaakte Structuurvisie (Beleidslijn nieuwe Wro) en de Wro-proof gemaakte Handleiding (Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro).

De Provinciale Ruimtelijke Verordening is op 21 september 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en in werking getreden op 24 december 2009.

3.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie mogelijk van 75 appartementen en 14 eengezinswoningen. Daarnaast komt er een bedrijfsruimte voor de havenvoorzieningen in het gebouw. De ontwikkeling is in overeenstemming met zowel het gemeentelijk als het provinciaal beleid voor deze locatie.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan beschreven voor de Kop van het Gildenkwartier waarbij verschillende elementen aan de orde komen, zoals wonen, verkeer en groen.

4.2 Historische ontwikkeling

Het plangebied is gelegen aan de Eemhaven en wordt begrensd door de Eem, de monumentale wijk Jericho en Jeruzalem en het al gerealiseerde Gildenkwartier. Met de komst van het Gildenkwartier is in het verleden een grote kwalitatieve verbeteringsslag gerealiseerd van de belevingswaarde en gebruikswaarde van het gebied. Bedrijvigheid
heeft hier plaats gemaakt voor woningbouw met een hoogwaardige architectuur en een hoogwaardige ingerichte openbare ruimte. De Eemhaven en de kade zijn weer publiek domein geworden. Met de nieuwe inrichting, de aanleg van een passantenhaven en de nieuwe ontwikkeling op het CSG terrein wordt het centrum van Amersfoort langs de Eem verlengd. Onderdeel daarvan is de ontwikkeling van het Eemplein. De hoogwaardige kwaliteit wordt in het plan doorgezet waarbij de laatste bedrijvigheid aan de noordzijde van de Eem verdwijnt en er plaats wordt gemaakt voor woningbouw waarbij de kade weer een openbaar toegankelijk gebied wordt. Op deze wijze ontstaat er voor al het langzaam verkeer vanuit het centrum een interessant rondje om de Eem met als keerpunt de monumentale Kwekersbrug.

Een verbijzondering in het gebied is het oude benzinestation. Het benzinestation is cultuurhistorisch en stedenbouwkundig historisch van belang als onderdeel en restant van de vroeg naoorlogse infrastructuur. Het ensemble met de brug en het benzinestation tonen het oorspronkelijke belang van de Kwekersweg als invalsweg en van de Kwekersbrug als entree tot de stad. Het benzinestation ontleent zijn architectuurhistorische waarde aan de modernistische vormgeving, die zich uit in de hoofdvorm met de twee lessenaardaken, de vitrineachtige en oorspronkelijk half zwevende aanbouw, details als de (dichtgezette) vitrine en de toegepaste kunst. Het benzinestation is aangemerkt als gemeentelijk monument en wordt in het nieuwe plan ingepast en gerestaureerd.

4.3 Ruimtelijke opbouw

4.3.1 Relatie met de omgeving

De relatie met de directe omgeving is voor de vormgeving van het te realiseren plan zeer relevant geweest. Tegenover het plangebied aan de overzijde van de Eemhaven staat de gehandhaafde en opgeknapte monumentale industriële bebouwing van Sarah Lee en Rohm & Haas. Op dit moment is er vanaf de Koppelweg via de Grote Koppel zicht op deze gebouwen. Deze fraaie zichtlijn legt een relatie met de Eemhaven. De nieuwsgierigheid wordt gewekt. De zichtlijn op deze bebouwing dient gehandhaafd te blijven. De relatie met de Jericho en Jeruzalemwijk is relevant voor het toekomstige profiel van de straat. De woningen bestaan uit twee lagen met een kap of terugliggende derde laag. Het realiseren van hoogbouw tegenover deze woningen is niet wenselijk. Een maximale bouwhoogte van drie lagen is ruimtelijk goed in te passen. Voor wat betreft het volume en architectuur is de relatie met het bestaande Gildenkwartier zeer relevant. Het volume moet een relatie met het Gildenkwartier vormen waardoor het gehele gebied een duidelijke ensemble vormt. Er dient aansluiting gevonden te worden bij de bouwhoogte van het Gildenkwartier. Een bouwhoogte van vier a vijf bouwlagen langs de Eem is hier goed mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0016.png"  













1= Jericho Jeruzalem
2= Gildenkwartier
3= Sarah Lee en Rohm en Haas
4= Brandweer  

De bebouwing rond het plangebied

De belangrijkst openbare ruimte in de directe omgeving van het plangebied is de Eem, die met de nieuw aangelegde kades een belangrijke verblijfskwaliteit heeft gekregen, het Gildenplantsoen, het Groene Veld en het toekomstige Eemplein. Er zijn voldoende openbare ruimtes in de omgeving van het plangebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0017.jpg"

4.3.2 Verkeer

Naar aanleiding van de herontwikkeling van het plangebied van een bedrijfsverzamelgebouw naar een woongebouw, zal er in de verkeersstructuur niet veel veranderen.

De nieuwe woningen in het plangebied worden ontsloten via de erftoegangsweg de Koppelweg. Aan deze weg zal de ingang van de (half) ondergrondse parkeervoorziening ten behoeve van de woningen worden gerealiseerd.

Doordat het woongebouw iets verder van de Eem zal worden gesitueerd dan het huidige bedrijfsverzamelgebouw, wordt de kade langs de Eem op deze plek breder en wordt dit weer een openbaar toegankelijk gebied. Op deze wijze ontstaat er voor al het langzaam verkeer vanuit het centrum een interessant rondje om de Eem, met als keerpunt de monumentale Kwekersbrug.

4.3.3 Parkeren

Het gebruik van de juiste parkeernormen bij een vergunningaanvraag voorkomt parkeeroverlast en draagt bij aan een goed woon- en leefklimaat. Voor de herontwikkeling van de Kop van het Gildenkwartier worden de normen gehanteerd uit de in 2009 vastgestelde parkeernota. De belangrijkste normen voor de Kop van het Gildenkwartier zijn:

  • Woningen tot € 260.000: 1,7 parkeerplaats per woning
  • Voor duurdere woningen 2 parkeerplaatsen per woning

In deze normen zit een aandeel van 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers. Bestaande parkeerplaatsen die vervallen door de herontwikkeling, worden gecompenseerd in het openbare gebied.

In het plangebied worden 89 middelduur/ starters woningen gebouwd. Voor deze middelduur/ starters woningen (verkoopwaarde € 260.000,- prijspeil 2008) geldt een norm van 1,7 parkeerplaatsen per woning.

Het parkeren gebeurt grotendeels onder een dek binnen het blok. Een kleiner deel wordt op maaiveld langs de wegen opgelost. Het bestaande gebouw van de muziekvereniging Juliana en Bernhard en Willem III maakt momenteel gebruik van de parkeerfaciliteit op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw. Met de herontwikkeling van de Kop van het Gildenkwartier verdwijnt deze parkeermogelijkheid. Om toch voldoende parkeergelegenheden voor de muziekvereniging te behouden, is gekeken naar de mogelijkheden voor parkeren op eigen terrein. Om die reden is de muziekvereniging inclusief de buitenruimte rondom het gebouw meegenomen in het bestemmingsplan. Rond het verenigingsgebouw wordt het erf zodanig vergroot dat er 17 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Daarnaast worden er in de openbare ruimte nog 13 parkeerplaatsen gerealiseerd die toe te rekenen zijn aan het gebruik door leden van de vereniging.


Conclusie

Conclusie is dat voor het nieuwbouwproject aan de parkeernorm wordt voldaan. De aantallen van 152 voor de woningen( 106 binnen het bouwblok, 46 in de openbare ruimte), 13 in de openbare ruimte voor de vereniging en 17 op het erf van de vereniging. De parkeerplaatsen in de openbare ruimte kunnen meervoudig gebruikt worden. De aan te leggen parkeerplaatsen worden gebaseerd op de maatgevende periode, te weten de koopavond, waarop de meeste bewoners thuis zijn en diverse voorzieningen nog open kunnen zijn.

4.4 Programma

4.4.1 Wonen

Het bouwplan laat een programma zien bestaande uit eengezinswoningen aan de zijde van Jericho Jeruzalem en gestapelde woningbouw aan de zijde van de Eem en op de koppen. Hierbij wordt gedacht aan ongeveer 75 appartementen (huurwoningen) en 14 eengezinswoningen (koopwoningen). Om een indruk te geven van de ontwikkeling zijn onderstaand 2 afbeeldingen opgenomen van een schetsontwerp voor de nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0019.jpg"

4.4.2 Muziekvereniging Juliana en Bernhard en Willem III

Tegenover het te ontwikkelen bouwblok ligt het gebouw van de muziekvereniging Juliana en Bernhard en Willem III. Dit gebouw blijft gehandhaafd en houdt zijn huidige functie. De parkeerbehoefte van de gebruikers van het gebouw heeft een grote invloed op de inrichting van het openbare gebied en de inrichting van het eigen terrein.

4.4.3 Overige functies

Behalve wonen is het ook mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen. Hierbij moet voldaan worden aan een aantal voorwaarden die zijn opgenomen in de bestemming "Wonen 1" voor de eengezinswoningen en "Wonen 4" voor de gestapelde woningen.

Daarnaast ligt er de wens vanuit de gemeente om binnen het bouwblok havenfaciliteiten te realiseren. Hierbij moet gedacht worden aan doucheruimtes en toiletten voor de passanten in de haven.

Voor het benzinestation dient nog een nadere invulling gezocht te worden. Het is bijzonder wenselijk dat het benzinestation gebruikt gaat worden na de restauratie. Om het gebruik van het gebouwtje te stimuleren is een bestemming "Gemeng" opgenomen. Binnen deze bestemming zijn enkele functies opgesomd die mogelijk zijn binnen het gebouwtje.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.

5.1.1 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011

Het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 (verder PMP) is de verbindende schakel tussen het Europese en nationale milieubeleid enerzijds en de regionale uitwerking van het milieubeleid anderzijds. De provincie hecht er groot belang aan om haar ambities op het gebied van milieu en duurzaamheid vast te leggen en te delen. Dit PMP vervangt het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008.

De provincie blijft zich inspannen op het gebied van leefomgevingskwaliteit: zij behouden en herstellen de milieukwaliteit in de provincie, met luchtkwaliteit en geluidhinder als speerpunten. Hierbij staat de gezondheid van de burgers van de provincie Utrecht centraal. Daarnaast wil de provincie door de goede milieukwaliteit de voorwaarden scheppen voor de natuur en instandhouding van de biodiversiteit. De provinciale inspanningen op het gebied van luchtverontreiniging, hinder en externe veiligheid zijn steeds gericht op een gezonde leefomgeving en/of biodiversiteit.

Conform de Wet milieubeheer is Provinciale Staten verplicht minimaal eenmaal in de vier jaar een milieubeleidsplan vast te stellen. Omdat er nog geen nieuw ‘plan' is, is verlenging van het bestaande plan per 1 december 2012 aan de orde. Het huidige PMP wordt verlengd zonder ingrijpende wijzigingen, behalve dat de voorgenomen bezuinigingen worden verwerkt in het verlengde plan.

5.1.2 Milieubeleidsplan Amersfoort 2008-2011

In het milieubeleidsplan formuleert de gemeente Amersfoort haar ambities op het gebied van milieu. In het plan worden drie milieuthema's onderscheiden, 'Gezond en Veilig', 'Klimaat en Energie' en 'Natuur en biodiversiteit'. Duurzaam bouwen moet worden verbreed naar duurzaam wonen. Diffuse verontreiniging van afstromend regenwater moet fors worden verminderd en de kansen voor schoon water moeten worden benut bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij 'Klimaat en Energie' wordt ingezet op CO2-neutrale gemeente in 2030. Bij 'Natuur en Milieu' wordt de nodige aandacht gevraagd voor het versterken en uitbreiden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het Milieubeleidsplan is voor een periode van twee jaar verlengd.

5.2 Water

5.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

5.2.2 Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten woren om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

5.2.3 Waterplan provincie Utrecht

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan.Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema “water als ordenend principe” loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.

5.2.4 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Eem (tegenwoordig Vallei en Veluwe) zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

5.2.5 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Vitens Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.

Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.

5.2.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021

De afgelopen planperiode 2007-2011 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:

  • Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer, artikel 10.33)
  • Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt (Waterwet, artikel 3.5), en
  • Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater (Waterwet, artikel 3.6).


De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22), daarom ook wel het 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan' genoemd.

5.2.7 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

Op 31 oktober 2013 is voor het voorliggende plangebied een digitale watertoets uitgevoerd. De uitkomsten daarvan zijn verwerkt in voorliggend plan.

5.2.8 Water in relatie tot het plangebied

Oppervlaktewater

In dit plan is geen oppervlaktewater aanwezig.


Hemelwater

Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling, ook in stedelijk gebied. Om hieraan bij te dragen mogen bij ruimtelijke ontwikkelingen geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.

Het regenwater in het plangebied moet zoveel mogelijk worden verwerkt op eigen terrein, bijvoorbeeld door infiltratie in de bodem. Alleen als dit niet mogelijk is, moet het gescheiden worden aangeboden op het gemeentelijke riool.


Grondwater

Aangezien het projectgebied zich enkele meters naast de Eem bevindt is de grondwaterstand in grote mate gelijk aan het niveau van de Eem (zomerpeil - 0,20 m NAP, zomerpeil -0,40 m NAP) De grondwaterstand in de omgeving van de Kop van het Gildenkwartier varieert tussen de 1,60 meter en de 2,00 meter beneden maaiveld. Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo'n 20 tot 30 cm gaat stijgen. In onderstaande figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0020.jpg"

Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat deze zo moeten worden geordend en ingericht dat dit past bij de bestaande grondwaterstanden. Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn.


Riolering

Het projectgebied is gelegen tussen de Koppelweg, Grote Koppel en de Kwekersweg. In de Grote Koppel ligt op dit moment een gemengd riool wat vervangen zal worden door een gescheiden stelsel. In de Koppelweg ligt een gescheiden stelsel. Dit houdt in dat het afvalwater en regenwater door twee aparte stelsel wordt afgevoerd. Het afvalwater gaat rechtstreeks naar de zuivering en het regenwater wordt op de Eem geloosd.


Compensatie

In het plangebied vindt geen toename plaats van verhard oppervlak. Om deze reden is watercompensatie niet nodig.

Waterkering in het plangebied

In dit plangebied moet rekening worden gehouden met de hier liggende waterkering. Het huidige straatpeil ligt tussen de 1.90 en 2.13 +NAP, de toekomstige waterkeringshoogte zal op 2,30 +NAP (hoogte voor 2060) moeten komen te liggen. Dit geldt tevens voor de hoogte van de toegangsdrempel van de parkeergarage.

De kruinbreedte van de fictieve kering is 3 meter. De uiteindelijk benodigde breedte (afstand tot kade) is afhankelijk van de benodigde ophoging om te voldoen aan het peil van 2,30 +NAP. Deze ophoging zal met twee taluds onder hellingshoek 1:3 moeten worden aangebracht. Onderstaand is een principetekening opgenomen over de waterkering in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0021.jpg"

5.2.9 Reactie Waterschap Vallei en Veluwe

PM Aanvullen na vooroverleg met waterschap.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wettelijk kader

Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal;
  • 5. Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).


Ad. 3 Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.


Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorging-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.

5.3.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

Binnen het plangebied worden maximaal 89 woningen mogelijk gemaakt, zodat dit project aangemerkt kan worden als zijnde 'niet in betekenende mate'.

Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven.

Jaarlijks wordt een monitoring uitgevoerd in het kader van het NSL (Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit). Uit de monitoringsronde van 2011 blijkt dat in Amersfoort naar verwachting overal op tijd aan de grenswaarden zal worden voldaan. Dat wil zeggen dat in 2011 is voldaan aan de grenswaarden voor fijn stof en in 2015 zal worden voldaan aan die voor stikstofdioxide. Op de meeste plaatsen in Amersfoort wordt nu al aan deze grenswaarden voldaan. De monitoringstool is te raadplegen via http://mt2011.nsl-monitoring.nl .

In onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven van de te verwachten concentraties fijn stof en stikstofdioxide voor het jaar 2015 waarbij is gerekend met de verkeerscijfers van 2025, het ongunstigste verkeersscenario.

Voorts zijn de overige relevante parameters die bepalend zijn voor het vaststellen van de luchtverontreiniging maximaal ongunstig ingevoerd, waaronder stagnerend verkeer en een omgeving te typeren als street - canyon. Omdat niet aan die typeringen wordt voldaan zijn de werkelijke concentraties vele malen lager dan in onderstaande tabel weergegeven en voldoen ze ruimschoots aan de grenswaarden 40 ug/m3 en blijft het zgn. aantal overschrijdingsgevallen voor fijn stof PM10 ver beneden het toelaatbare aantal van 35 keer.

Jaargemiddelde concentraties fijn stof(PM10) en stikstofdioxide(NO2) op 10 uit de weg  
Straat   PM10 ug/m3   NO2 ug/m3  
Kwekersweg   < 24,7   <29,5  
Koppelweg   <24,3   <26,8  
Grote Koppel   <24,0   <25,0  
Kleine Koppel   <24,2   <25,8  

5.4 Bedrijven- en milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.

5.4.1 Inrichting Besluit omgevingsrecht

Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist.

In het plangebied komen geen bedrijven voor die zijn opgenomen in de genoemde bijlage 1 van het Bor.

5.4.2 Nota Stankbeleid

Het algemene stankbeleid is door het Ministerie van VROM beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid en in aanvulling daarop in de Brief rijksbeleid geur (opgenomen in de NeR). Het algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid.

Onderdeel van het geurbeleid is dat de lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen.

Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen:

  • als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig;
  • als er wel hinder is, worden maatregelen op basis van BBT afgeleid;
  • voor bepaalde branches is het hinderniveau bepaald en in een bijzondere regeling vastgelegd;
  • de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag.
  • het landelijk geurbeleid is opgenomen in de NeR (Nederlandse emissierichtlijn lucht). De NeR wordt wel beschouwd als een belangrijke richtlijn met betrekking tot emissies aar de lucht. Het heeft echter geen wettelijke status.
5.4.3 Bedrijven- en milieuzonering in relatie tot het plangebied

In de directe omgeving is de brandweerkazerne de bedrijvigheid die in de bedrijfsuitvoering belemmerd zou kunnen worden als gevolg van dit bestemmingsplan. Volgens de 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG moet een afstand in acht worden genomen tussen een brandweerkazerne en woningen van minimaal 50 meter. De afstand in voorliggend plan is minimaal 60 meter. Daarmee vormt de ontwikkeling die mogelijk is op basis van voorliggend bestemmingsplan geen belemmering voor de brandweerkazerne.

Voorts zijn er twee activiteiten die belemmerend kunnen zijn voor de ontwikkeling van het plangebied. Het betreft hier de bestemde muziekvereniging Juliana Bernhard en Willem III aan de Grote Koppel en het (nog) niet bestemde poppodium de Kelder aan de zijde van de Kleine Koppel. Omdat bij deze twee activiteiten geluid doorslaggevend is wordt de milieuplanologische beoordeling onder paragraaf 5.7.8 weergegeven.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Beleid en normstelling

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
5.5.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

5.5.3 Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld. In deze circulaire staat het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Uit de circulaire blijkt dat op meer dan 200 meter afstand van een aangewezen route gevaarlijke stoffen het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de het ruimtegebruik. Uit de circulaire blijkt verder dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de grenswaarde, richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken.

In 2013 of 2014 treden het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking. Tot die tijd zijn zogenaamde risicoruimten te vinden in de genoemde circulaire.

5.5.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

5.5.5 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water, en door leidingen.

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van bedrijven waar externe veiligheid een rol van betekenis heeft. Het dichtsbijzijnde bedrijf is Serva (Amsterdamseweg 7-9-11), waar een LPG vulpunt aanwezig is. Dit vulpunt ligt echter op een afstand van ruim 250 meter van het voorliggende plangebied en daarmee niet binnen de invloedssfeer.

Externe veiligheid kan ook een rol spelen bij het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en over het spoor. Het meest nabij gelegen transport van gevaarlijke stoffen vindt plaats over de spoorbaan, met de route Amersfoort-Apeldoorn/Zwolle. De 10-6 plaatselijke risico-contour (PR-contour) ligt op 3 m uit de as van de spoorbaan (Extern veiligheidsrapport Spoorzone, DHV, herziening februari 2003). Het plangebied ligt op ruim 350 m vanaf de as van de spoorbaan. Voor wat betreft dit plangebied zijn er geen effecten op het groepsrisico.

In 2013 of 2014 treedt het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking. Momenteel staat het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen nog in de Nota en circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). Conform artikel 5.2.3 van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen worden er in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Er zijn geen bijzondere omstandigheden vanwege de kwetsbaarheid van de Kop van het Gildekwartier waardoor specifieke maatregelen noodzakelijk zijn.

5.6 Bodem

5.6.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

5.6.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

5.6.3 Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het besluit bodemkwaliteit is het handhaven van de balans tussen de bescherming van de bodemkwaliteit en het gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

In 2013 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opnieuw vastgesteld.

5.6.4 Bodem in relatie tot het plangebied

In verband met de grootschalige ontwikkelingen in het Gildenkwartier heeft ter plaatse zeer uitgebreid bodemonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft tot gevolg gehad dat in een groot deel van het gebied een bodemsanering heeft plaatsgevonden. De sanering vond plaats tot een diepte van 1 meter en over dat deel waar gevaren bestonden voor de volksgezondheid. Waar geen risico's waren is de verontreiniging niet gesaneerd.

Voor elk bouwplan moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Dit gebeurt in het kader van de Woningwet. In artikel 8 van deze wet is bepaald dat de gemeente moet onderzoeken of door de bouw geen risico's ontstaan voor de gebruikers van het object door eventueel aanwezige verontreiniging. Dit is verder uitgewerkt in de bouwverordening van de gemeente. In de bouwverordening is ook aangegeven in welke situaties eventueel vrijstelling kan worden verleend van de plicht tot bodemonderzoek.

Aangezien de verplichting tot het uitvoeren van bodemonderzoek al sterk verankerd is in wet- en regelgeving en in de bouwverordening, zijn in de regels van dit bestemmingsplan geen bepalingen opgenomen op het gebied van bodemonderzoek. Dit zou mogelijk alleen maar leiden tot overregulering. Per aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt de situatie beoordeeld.

5.7 Geluid

5.7.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

5.7.2 Swung 1

Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.

De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.

Een SWUNG-beoordeling is hier alleen van toepassing op de emissiegetallen van de spoorbaan Amersfoort-Zwolle/Apeldoorn.

5.7.3 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel X).


Tabel X: zones langs wegen

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

Het plangebied wordt beoordeeld als stedelijk gebied en is gelegen in de zones behorende bij zowel '1 of 2'-rijstroken als bij '3 of meer'- rijstroken.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie en na een door Burgemeester en Wethouders van Amersfoort genomen ontheffingsbesluit Wet geluidhinder dat alleen van toepassing is op binnen de zones te projecteren woonbestemmingen waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet.

5.7.4 Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

Het SWUNG-aandachtsgebied, de geluidzone, heeft hier een breedte van 600 m. Het gehele plangebied valt binnen de geluidzone.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie en na een door Burgemeester en Wethouders van Amersfoort genomen ontheffingsbesluit Wet geluidhinder dat alleen van toepassing is op binnen de geluidzone te projecteren woonbestemmingen waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet.

5.7.5 Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

5.7.6 Geluidgezoneerd bedrijventerrein Isselt

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde 'grote lawaaimakers' moet op grond van art. 41 van de Wet geluidhinder een geluidzone worden vastgesteld. Grote lawaaimakers zijn inrichtingen die benoemd zijn in bijlage 1, onderdeel D, van het 'besluit omgevingsrecht". In de geluidszone gelden regels ten aanzien van nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen. Door middel van zonebeheer moet worden voorkomen dat als gevolg van de geluidemissie van de bedrijven gezamenlijk de geluidbelasting buiten de zone hoger wordt dan de voorkeurswaarde. Binnen de zone moeten zonodig maatregelen worden getroffen. De voorkeurswaarde bedraagt 50 dB(A) (etmaalwaarde), de uiterste grenswaarde bedraagt 55 of 60 dB(A) (etmaalwaarde), afhankelijk van de situatie.

Op Industrieterrein Isselt zijn meerdere grote lawaaimakers gevestigd en nieuwe grote lawaaimakers zijn niet uitgesloten. Rondom het industrieterrein is dan ook een geluidszone getrokken, die voor een deel over het plangebied valt. Op onderstaande afbeelding is de totale geluidszone van Isselt te zien, inclusief dat deel van de geluidzone dat binnen de grenzen van het plangebied valt. Het betreft de westelijke helft van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0022.jpg"

De geluidscontour van 50 dB(A) mag de grens van de geluidszone niet overschrijden. Fictief kan worden berekend wanneer zich dat net niet voordoet. In die situatie weet men dan ook waar precies de 55 dB(A)– en 60 dB(A)-contouren liggen. Binnen deze twee zones, voor zover gelegen binnen het plangebied, mogen geluidgevoelige bestemmingen alleen gebouwd worden als, via een door Burgemeester en Wethouders te nemen ontheffingsbesluit Wet geluidhinder, de geluidsbelasting niet meer bedraagt dan de toegelaten maximale grenswaarden. Daarbij moet wel worden voldaan aan nadere randvoorwaarden uit het gemeentelijke geluidhinderbeleid.

5.7.7 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort, vastgesteld op 11 november 2006). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden. Voor het plangebied Kop van het Gildenkwartier worden hogere grenswaarden vastgesteld.

5.7.8 Akoestische onderzoeken in relatie tot het plangebied

Weg- en railverkeer en bedrijventerrein Isselt

In opdracht van de gemeente Amersfoort heeft Alcedo een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de ontwikkeling van 75 appartementen en 14 eengezinswoningen in het gebied Kop van het Gildenkwartier, gelegen tussen De Eem, Kwekersweg, Koppelweg en de Grote Koppel. De resultaten zijn verwoord in het rapport "Kop van het Gildenkwartier te Amersfoort", rapportnummer 20134346.R01.V01, gedateerd 27 november 2013 (bijlage 1 bij deze toelichting). Deze locatie ligt binnen de geluidszones van zowel het ingevolge de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein als de wegen Brabantsestraat, Kwekersweg, Amsterdamsestraat, Nieuwe Poort en Ringweg Koppel en de spoorlijn.

In dit onderzoek zijn de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai en deze geluidsbelastingen worden getoetst aan de grenswaarden. Daarnaast wordt de geluidsbelasting afkomstig van de lokale wegen met een toegestane maximale rijsnelheid van 30 km/uur gepresenteerd en de cumulatieve geluidsbelasting.

Uitgangspunt voor het geluidsonderzoek zijn de tekeningen van Sluijmer en van Leeuwen d.d. 25-06-2013 en de van gemeente Amersfoort ontvangen verkeergegevens, de spoorgegevens uit het landelijk geluidregister en het actuele zonemodel van het industrieterrein van de gemeente Amersfoort.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt overschreden door de geluidsbelasting afkomstig van de Brabantsestraat en de Kwekersweg. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai en industrielawaai wordt tevens overschreden. De maximaal te verlenen hogere grenswaarde wordt voor geen enkele geluidsbron overschreden.

Het treffen van maatregelen is in deze situatie niet mogelijk of onvoldoende doeltreffend. Er dient voor 66 appartementen een hogere grenswaarde aangevraagd te worden voor een of meerdere geluidsbronnen.

In een aanvullend onderzoek dient vastgesteld te worden welke bouwkundige voorzieningen nodig zijn om voor deze woningen te kunnen voldoen aan de eisen voor de geluidswering uit het Bouwbesluit. Geadviseerd wordt om bij woning 1 t/m 7 en de appartementen 61, 62 en 63, die een hoge geluidsbelasting van de 30 km/uur weg Koppelweg ondervinden, ook rekening te houden met de benodigde geluidswering in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Geadviseerd wordt om bij de geluidswering uit te gaan van de gecumuleerde geluidsbelasting Lcum minus 33 dB, met een minimum van 20 dB, conform het Bouwbesluit. De benodigde geluidswering voor de woningen varieert hiermee van 20 tot 29 dB.

Omliggende geluidbronnen muziekvereniging Juliana Bernhard en poppodium de Kelder.

In opdracht van de gemeente Amersfoort heeft LBPSight twee akoestische onderzoeken uitgevoerd voor de ontwikkeling van 75 appartementen en 14 eengezinswoningen in het gebied Kop van het Gildenkwartier, gelegen tussen De Eem, Kwekersweg, Koppelweg en de Grote Koppel.

De resultaten zijn verwoord in:

  • het rapport "Muziek- en Showband Juliana Bernhard te Amersfoort, Akoestisch onderzoek in verband met voorgenomen woningbouw in nabijheid van oefenruimtes", kenmerk R030553aa.00001.eg, versie 01_001 en gedateerd 29 mei 2013 (bijlage 2 bij deze toelichting), en;
  • het rapport "Akoestisch onderzoek Poppodium De Kelder Eemlaan te Amersfoort", kenmerk R030567aa.00001.eg, versie 01_001 en gedateerd 13 februari 2014 (bijlage 3 bij deze toelichting).


Het plangebied ligt binnen het geluidinvloedsgebied van de bestemde muziekvereniging aan de Grote Koppel en ook binnen het invloedsgebied van het niet definitief bestemde poppodium de Kelder aan de Kleine Koppel. Doel van beide onderzoeken is na te gaan:

  • a. goede ruimtelijke ordening: in hoeverre is de realisatie van de woningen belemmerend voor het functioneren van de muziekvereniging (onversterkte muziek) en het poppodium (versterkte muziek);
  • b. zelfbeschermende maatregelen woningbouwplan: in hoeverre kan het woningbouwplan voorzien in zelfbeschermende maatregelen zonder het functioneren van de muziekvereniging en het poppodium te belemmeren en de woonkwaliteit waarborgen;
  • c. beheersing via maatwerkvoorschriften: komen de muziekvereniging en het poppodium in aanmerking voor het beheersen van de leefomgevingskwaliteit via het stellen van maatwerkvoorschriften in het kader van respectievelijk de Algemeen Plaatselijke Verordening voor onversterkte muziek en de Wet milieubeheer voor versterkte muziek.


ad. a goede ruimtelijke ordening in gemengd gebied

Het huidige gebied kan voor oplevering van de woningen worden getypeerd als een gemengd gebied als bedoeld in de VNG- brochure "Bedrijven en en Milieuzonering", uitgave 2009, waaraan in hoofdstuk 5 van de brochure ook milieukwaliteitsnormen (met beleidsruimte) zijn gekoppeld.

In de rapporten van LBP - Sight is de milieuplanologische beoordeling voor gemengd gebied voor de muziekvereniging weergegeven en wordt hierbij verwezen naar een eerder genomen Raad van State - uitspraak (zaaknummer 200909723).

Hoewel niet typische bedrijfsactiviteiten hanteert de brochure voor gemengd gebied een indicatieve afstand van 10 m voor de muziekvereniging en poppodium.

Na oplevering van de woningen is sprake van een als rustig woongebied te typeren woonenclave binnen een gemengd gebied. Elke woning grenst met tenminste 1 gevel aan dit rustige woongebied. Buiten deze woonomgeving blijft na oplevering van de woningen sprake van een gemengd gebied-beoordeling.

Maatgevend voor de beoordeling conform van de VNG-brochure is de minimaal aan te houden indicatieve geluidafstand tussen de gevel van een woning gelegen in een gemengd woongebied en de perceelgrens van de muziekvereniging en poppodium zonder enige geluidafscherming tussen bron en ontvanger. Deze bedraagt 10 m volgens de brochure. Daaraan wordt ruimschoots voldaan.

ad. b zelfbeschermende maatregelen woningbouwplan

Het ontwerp van het woningbouwplan voorziet in een woonenclave waar de buitenruimte kan worden getypeerd als rustig woongebied door de effectieve geluidafschermende werking van de woongebouwen. Aan die zijde zijn ook de gewenste binnenniveau's in de woningen afdoende gewaarborgd zonder extra geluidwering meer dan op grond van het bouwbesluit is vereist.

De gevels grenzend aan het gemengd gebied moeten worden beoordeeld op de optredende geluidbelasting op de gevel, te toetsen aan een toelaatbare gevelgeluidbelasting voor het langtijdgemiddelde geluidniveau van 50 dB(A) en zonodig eindigend tot een maximum van 55 dB(A) conform de VNG-brochure 2009.

Is de geluidbelasting te hoog dan dient het vereiste binnenniveau in de woning tenminste te worden gewaarborgd, door via de planregels van het bestemmingsplan eisen te stellen aan de geluidwering van geluidgevoelige gevels.

ad. c beheersing via maatwerkvoorschriften Wro, APV en Wet milieubeheer

De maatwerkvoorschriften bij de woningen zullen moeten worden verwerkt in de planregels van het bestemmingsplan (Wro) zoals bijvoorbeeld de eerder genoemde geluidweringseis hoger dan het Bouwbesluit vereist.

Voor de muziekvereniging kunnen eisen voor het gebruik worden gesteld via de APV en voor het poppodium zonodig via de Wet milieubeheer

Geluidweringseisen via de planregels Wro

De geluidweringseisen via de planregels van het bestemmingsplan hebben in beginsel voor elke woning betrekking op 1 tot een maximum van 5 verschillende geluidbronnen met elk een daarbij behorend verschillend geluidspectrum:

  • industrielawaai Isselt
  • verkeerslawaai
  • spoorweglawaai
  • geluid muziekvereniging Juliana Bernhard
  • geluid poppodium


Om het vereiste binnenniveau te kunnen waarborgen voor 1 of meerdere geluidbronnen is een planregel met betrekking tot de vereiste geluidwering geformuleerd waaraan de omgevingsvergunningaanvraag dient te worden getoetst.

Deels bestaat die formulering al in het Bouwbesluit voor de geluidbronnen verkeers- en railverkeerslawaai ook voor industriegeluid, omdat deze eisen voortkomen uit het besluit Hogere Grenswaarden (ook wel ontheffingsbesluit) Wet geluidhinder.

Voor de overige geluidbronnen geldt geen formulering in het Bouwbesluit en daarom zal de planregel van het bestemmingsplan daarin moeten voorzien. Het geluid van het Poppodium wordt in de bestemmingsregels buiten beschouwing gelaten omdat het Poppodium een niet bestemde functie is. De gevolgen voor de geluidwering van de nieuwe woningen zijn onredelijk zwaar, wat uit het akoestisch onderzoek is gebleken. Omdat voor het Poppodium geen sprake is van een bestemde situatie, wordt afgezien van extra geluidwering als gevolg van deze geluidbron. Hieraan kan worden toegevoegd dat het eventueel bestemmen van het Poppodium op de huidige locatie belemmerend zal zijn voor andere geluidgevoelige ontwikkelingen in het Oliemolenkwartier en dat in die situatie de huidige huisvesting van het Poppodium dan zal moeten worden voorzien van extra geluidwerende maatregelen (aan de bron). Bij het bepalen van de toelaatbare omvang van die geluidstraling zijn de woningen op de Kop van het Gildekwartier daarin dan medebepalend.

5.7.9 De ontwikkeling van de Kop van het Gildenkwartier in relatie tot De Nieuwe Stad

Tegenover de Kop van het Gildenkwartier, aan de overzijde van de Eem, ligt De Nieuwe Stad. Dit is een gebied waarvoor op hoofdlijnen ideeën en wensen bestaan, maar waar veel ruimte is voor partijen om hun dromen te realiseren. Een gebied dat juist door samenwerking met anderen ontstaat. De Nieuwe Stad is een plek waar betrokken ondernemers elkaar versterken, waar gebruik boven bezit gaat, waar slimme ideeën en samenwerkingen ontstaan en waar gezamenlijk van onderop een innovatieve microstad wordt opgebouwd.

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Kop van het Gildenkwartier is geïnventariseerd welke functies eventuele belemmeringen zouden kunnen geven ten opzichte van de gewenste ontwikkeling. Dit is gedaan op basis van de in de omgeving aanwezige functies in relatie met de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering 2009".

"De Nieuwe Stad" is niet meegenomen omdat er planologisch juridisch geen belemmering is ten opzichte van de nieuwe ontwikkeling en de nieuwe ontwikkeling ook geen belemmering oplevert voor de Nieuwe Stad.

Het perceel van de Nieuwe Stad valt in het onherroepelijke bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen" en heeft daarin de bestemming Bedrijventerrein 1. Dit betekent dat De Nieuwe Stad bedrijfsactiviteiten mag verrichten vallend in de milieucategorie 1 tot en met 3.2 zoals aangeduid bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. In deze staat van Bedrijfsactiviteiten wordt niet uitgegaan van het gebiedstype "rustige woonwijk" omdat het hier gaat om het overgangsgebied tussen een industrieterrein en een woongebied. Vandaar dat typering van een "gemengd gebied" is gehanteerd. Bij deze typering behoort volgens de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering een maximale afstand van 50 meter bij milieucategorie 3.2.

Nu feitelijk aan deze afstand wordt voldaan, vormt De Nieuwe Stad planologisch gezien geen belemmering voor de ontwikkeling van de Kop van het Gildenkwartier.

Wat het aspect geluid betreft, vallen de activiteiten van De Nieuwe Stad niet onder de definitie van de Wet geluidhinder omdat het perceel van De Nieuwe Stad niet gelegen is op het geluidgezoneerde Industrieterrein, maar ligt in de geluidzone van dit industrieterrein. Dit is dan ook de reden dat De Nieuwe Stad geen onderdeel uitmaakt van het akoestische onderzoek in bijlage 1 bij deze toelichting.

5.8 Duurzaamheid

5.8.1 Beleid

Duurzaamheid is de samenhang vinden op sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. Daarbij moeten lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen in het zicht blijven. Duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw.

Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. Bij duurzaam bouwen gaat het om maatregelen boven het wettelijke minimum. De ambities van het Rijk zijn vastgelegd in het werkprogramma 'Schoon en Zuinig: Nieuwe energie voor klimaat'. Via convenanten met o.a. het bedrijfsleven en gemeentes wordt hier invulling aan gegeven. In het convenant 'Lente-akkoord' is afgesproken dat wordt gestreefd naar een stapsgewijse aanscherping van de energie-eisen tot energieneutrale nieuwbouw in 2020.

De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Duurzaamheid is een kernwaarde in het coalitieakkoord. Dit is vertaald in duurzaamheidsambities. Zo is Amersfoort in 2030 een stad zonder CO2 uitstoot. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het duurzaamheidsprogramma van Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam en milieubewust bouwen.

Beleid hierover is verankerd in het Milieubeleidsplan gemeente Amersfoort 2008-2011 (geldigheid met twee jaar verlengd). Met de woningcorporaties Portaal en De Alliantie zijn in Amersfoort afspraken gemaakt over duurzaam bouwen in het convenant Samen Duurzaam. In onderstaande paragrafen staat het gemeentelijk beleid verder toegelicht ten opzichte van duurzaam bouwen.

5.8.2 Prestatieafspraken duurzaam bouwen

Het college van Amerfoort heeft op 11 oktober 2011 besloten het duurzaam bouwen beleid gemeentebreed te baseren op het instrument GPR-Gebouw. Met dit instrument worden duurzaamheidsprestaties voor vijf verschillende thema's uitgedrukt in een score op een schaal van 0 tot 10, hoe lager de milieubelasting, hoe hoger de score. Hiermee zijn de gemeentelijke beleidsdoelstellingen vertaald naar de volgende prestatiescores voor nieuwbouw:

  • Energie: 7,5
  • Milieu: 7,0
  • Gezondheid: 7,0
  • Gebruikskwaliteit: 7,0
  • Toekomstwaarde: 7,0

Bovengenoemde prestatiescores gelden voor alle bouwprojecten en projecten waarbij de gemeente prestatie- of samenwerkingsconvenanten met externe partners afsluit.

Bij nieuwe wettelijke aanscherpingen van de energiecoefficient (EPC) , zal ook de GPR score voor het thema energie verder worden verhoogd.

5.8.3 Materiaalgebruik nieuwbouw

Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod.

Daarnaast dient uitsluitend FSC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout zoals verhit vuren, o.a. Plato, of geacetyleerd hout Accoya toegepast te worden.

5.8.4 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

Met de plannen voor de Kop van het Gildenkwartier wordt qua maatvoering van de bebouwing en profiel van de wegen, aansluiting gezocht bij het aangrenzende gemeentelijke stadsgezicht Jericho en Jeruzalem. Daarnaast wordt het voormalige benzinestation, een gemeentelijk monument, gerestaureerd en geïntegreerd in de plannen. Het ensemble van de brug en het benzinestation tonen het oorspronkelijk belang van dit gebied als ingangsweg en entree van de stad. Het herbestemmen van cultureel erfgoed, in dit geval van het benzinestation, creëert een meerwaarde en geeft een impuls aan de omgeving doordat verval wordt tegengegaan.

5.9 Flora en Fauna / ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

5.9.1 EU-Vogelrichtlijn / 1979 en EU-Habitatrichtlijn / 1992

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

5.9.2 Toets in het kader van gebiedsbescherming

De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van Economische Zaken aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).

Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.

Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is door de provincie Utrecht begrensd in diverse natuurgebiedsplannen. Waarbij de meest recente versie nu het Natuurbeheerplan 2011 is. In de structuurvisie heeft de EHS een zogenaamde Groene Contour gekregen, de grenzen van de EHS zijn daarbij bijna volledig overgenomen uit het natuurbeheerplan.

Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die binnen de groene contour vallen en die per saldo significant negatieve gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het “nee, tenzij” principe). Op basis van een afweging tussen het te beschermen belang en het met het plan of project gemoeide belang wordt al dan niet toestemming verleend door de provincie. Wordt een plan of project na afweging van belangen toch toegestaan, dan moet een besluit worden genomen over mitigerende (mitigeren is verzachten of verlichten) en compenserende maatregelen (het zogenaamde compensatiebeginsel). Als de mitigerende maatregelen onvoldoende zijn, moeten compenserende maatregelen worden getroffen: maatregelen waarmee nieuwe waarden worden gecreëerd die vergelijkbaar zijn (in kwantiteit of kwaliteit) met de verloren gegane waarden.

5.9.3 Toets in het kader van soortenbescherming

De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.

5.9.4 Flora- en Faunawet

De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.

Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.

Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:

  • Niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten;
  • Niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten;
  • Niveau 3: streng beschermde soorten.


Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving.

Indien het voortbestaan op locatie van beschermde soorten planten of dieren uit categorie 2 en 3 door een ingreep negatief beïnvloed worden, is het daarnaast nodig ontheffing aan te vragen van verboden handelingen op grond van de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag hierin is het Ministerie van Economische Zaken. De afweging van het belang van rode lijstsoorten vindt plaats in het spoor van de ruimtelijke ordening.

5.9.5 Flora- en Faunawet in relatie tot het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is binnenstedelijk, ligt op ruime afstand van beschermde natuurgebieden en ligt niet binnen de EHS of Groene contour. Flora- en fauna vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling die mogelijk is op basis van dit bestemmingsplan.

5.10 Archeologie

5.10.1 Beleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.

Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse Archeologisch- Belangrijke-plaatsen-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).

De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.


Bescherming per gebied

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.


Regeling in bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

De nummering van de gebieden in de regels van het bestemmingsplan komt niet overeen met de nummering op de archeologische beleidskaart. Hieronder volgt een opsomming van de gebieden met de benaming die ze hebben op de archeologische beleidskaart en in het bestemmingsplan.

Benaming op Archeologische beleidskaart   Benaming in bestemmingsplan  
Archeologisch waardevol gebied 1   Wordt beschermt via Monumentenwet, wordt niet opgenomen op de verbeelding en ook niet in de regels van het bestemmingsplan.  
Archeologisch waardevol gebied 2   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 1"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 2"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 4   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 5   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 4"  

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.

De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

5.10.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologisch waardevol verwachtingsgebied

Het plangebied ligt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied). In geval van ontwikkelingen met bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 500 m², dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00061-0301_0023.jpg"
Uitsnede archeologische beleidskaart Amersfoort

rood = gebieden met hoge archeologische waarden

oranje = gebieden met een hoge archeologische verwachting

geel = gebieden met een middelhoge archeologische verwachting


In het plangebied is nog geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Middeleeuwse bewoningsresten die met de stad Amersfoort te maken hebben worden niet direct verwacht. Voor het aantreffen van sporen en vondsten uit de tijd na de middeleeuwen (boerderij of pre-industrieel) is de kans groter. Mogelijk zijn er ook prehistorische sporen en vondsten.

De aan het plangebied grenzende watergang de Eem is gegraven in de 13de eeuw en vervangt de Oude Eem die meer naar het noorden liep. Mogelijk zijn gedeeltes van de Oude Eem in de wijk Jericho bewaard gebleven.

Archeologisch waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

6.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding (voorheen plankaart).
  • De regels (voorheen voorschriften).
  • De toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

6.1.3 Principe-opzet plangebied

In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:

Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.

Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.

6.1.4 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.

Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.

6.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

6.2.1 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

6.2.1.1 Cultuur en ontspanning

De bestemming "Cultuur en ontspanning" is opgenomen voor muziekvereniging Juliana& Bernhard en Willem III. Het perceel heeft een bouwblok dat gelijk is aan het bouwblok in het nu nog geldende bestemmingsplan "Amersfoort-oost". Het deel van de bestemming waar geen bebouwing mag plaatsvinden maar wel mag worden geparkeerd is verruimd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan, om meer parkeerplaatsen aan te kunnen leggen voor de muziekvereniging. Dit is noodzakelijk omdat de muziekvereniging op dit moment parkeert op de plek waar het nieuwe woongebouw wordt gerealiseerd.

6.2.1.2 Gemengd

Het voormalige benzinestation heeft de bestemming "Gemengd" gekregen. Om enige flexibiliteit te creëren in mogelijk gebruik van het kleine gebouwtje is voor deze bestemming gekozen waarmee de volgende functies mogelijk zijn:

Maatschappelijke voorzieningen in de vorm van openbare dienstverlening; culturele voorzieningen, onder andere in de vorm van ateliers; bedrijven die in de bij deze regels behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging" zijn aangeduid als categorie A; administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening ; horeca van categorie a (h=a), onder andere in de vorm van een broodjeszaak of ijssalon.

6.2.1.3 Groen

In het plangebied komt langs de Koppelweg één strook voor met de bestemming "Groen". Van deze strook moet het groene karakter in stand worden gehouden. De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.

6.2.1.4 Tuin

De ééngezinswoningen (bestemming "Wonen - 1") hebben ieder een kleine voortuin die de bestemming "Tuin" heeft gekregen. Binnen deze bestemming zijn geen bouwwerken toegestaan. Uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de tuin en de woning, bijvoorbeeld een tuinhek.

6.2.1.5 Verkeer - Verblijfsgebied

Alle wegen binnen het plangebied zijn erftoegangswegen. Ze hebben de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" gekregen.

Binnen deze bestemmingen mogen enkel nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen worden gerealiseerd evenals geluidwerende voorzieningen.

6.2.1.6 Wonen

In het plangebied komen 3 woonbestemmingen voor, elk aangeduid met een nummer. Deze woonbestemmingen worden voor alle bestemmingsplannen gebruikt zodat een eenduidige bestemmingsregeling ontstaat voor de woningen in Amersfoort.

  • Wonen: deze bestemming ligt op het binnenterrein in het gesloten bouwblok, tussen de gestapelde woningen en de tuinen van de ééngezinswoningen. Hier is geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van een (half) ondergrondse parkeervoorziening.
  • Wonen-1: deze bestemming is gegeven aan de aaneengesloten woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming steeds om een rij woningen. Daar binnen zijn de woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Daar buiten, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels.
  • Wonen-4: deze bestemming is gegeven aan de gestapelde woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming om het gebouw. Daar binnen is de bebouwing voor gestapelde woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Ook is binnen deze bestemming een aanduiding opgenomen om de plaats van de ontsluiting van de (half) ondergrondse parkeervoorziening aan te geven en de plaats waar de havenvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd.

In de bestemmingen Wonen-1 en Wonen-4 is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.

6.2.1.7 Waarde - archeologie (dubbelbestemming)

Het voorliggende plangebied is een gebied met een middelhoge archeologische verwachting binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-archeologie" opgenomen.

Er mag slechts worden gebouwd indien aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zijn vastgesteld. Er zijn uitzonderingen op het overleggen van een onderzoeksrapport en er kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Daarnaast is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van meer dan 500 m² en dieper dan 30 cm. Ook hierop zijn uitzonderingen mogelijk en kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

6.2.1.8 Waterstaat (dubbelbestemming)

Deze dubbelbestemming is opgenomen om aan te geven waar de waterkering van de Eem is gesitueerd. Aan deze dubbelbestemming zijn voorwaarden verbonden aan het uitvoeren van werken/ werkzaamheden die de stabiliteit en hoofdfunctie van de waterkering kunnen aantasten.

6.2.1.9 Geluidzone - industrie (gebiedsaanduiding)

Deze gebiedsaanduiding is opgenomen voor de geluidzone van het bedrijventerrein Isselt. Hier mogen geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder worden gerealiseerd (zoals woningen), tenzij voldaan wordt aan een maximale geluidgrenswaarde van 50 dB(A) op de gevel.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

De Kop van het Gildenkwartier is qua exploitatie onderdeel van de grondexploitatie BSG (Bestaand Stedelijk Gebied). Deze grondexploitatie geeft inzicht in de kosten en opbrengsten aan de zijde van de gemeente. De kosten bestaan onder andere uit planontwikkelingskosten, verwervingskosten en kosten voor bouw- en woonrijp maken. De opbrengsten bestaan met name uit verkoopopbrengsten van bouwrijpe grond. Deze opbrengsten worden aangewend voor de dekking van de kosten. Voor het project Kop van het Gildenkwartier is het saldo positief, maar voor het totaal uit de grondexploitatie BSG blijkt dat niet alle kosten van grondexploitatie kunnen worden gedekt met (grond)opbrengsten; er resteert een tekort. Het tekort van de grondexploitatie BSG wordt gedekt middels de Voorziening voorraad onderhanden werk.

7.2.1 Exploitatieplan of overeenkomst

Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kan worden gesteld dat in het voorliggende bestemmingsplan "Kop van het Gildenkwartier" aangewezen bouwplannen mogelijk worden gemaakt. De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, als het verhaal van kosten anderszins verzekerd is.

De grond ter plaatse van de Kop van het Gildenkwartier is eigendom van de gemeente. Het kostenverhaal wordt verzekerd via de grondverkoop. Een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.

7.2.2 Conclusie

Met een ontwikkelaar/aannemer is een overeenkomst gesloten. Voor de 75 appartementen is de afzet verzekerd en voor de 14 eengezinswoningen is er binnen Amersfoort voldoende markt aanwezig. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.

Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen omdat het om een bestemmingsplan gaat voor een belangrijk project dat niet past binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. De procedure behorende bij model 2 betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan. Na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 7.3.3., wordt direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Omdat er geen inspraak is gehouden over het conceptontwerpbestemmingsplan, is er wel een inloopavond georganiseerd waarvoor naar de adressen rond het plangebied een uitnodiging is gestuurd. Deze inloopavond is gehouden op 3 december 2013. Tijdens deze avond bestond de gelegenheid om het conceptontwerpbestemmingsplan te bekijken en vragen te stellen aan ambtenaren van de gemeente. Daarnaast was de ontwikkelaar aanwezig om zogenaamde 'artist impressions' te laten zien van het ontwerp van de appartementen en woningen.

7.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op 10 december 2013 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan:

  • Provincie Utrecht
  • Ministerie van I&M
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Waterschap Vallei en Veluwe
  • VRU brandweer district Eemland
  • Servicebureau Gemeenten
  • Woonadviescommissie
  • Gehandicapten en Patienten Platvorm Amersfoort
  • SGLA

7.3.4 Reacties uit het vooroverleg

Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zijn 4 reacties ontvangen die onderstaand, samengevat, worden weergegeven.

  • Provincie Utrecht:

Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Er is geen strijd met provinciaal beleid. De ontwikkeling wordt door de provincie gezien als een positieve verandering.

  • Servicebureau Gemeenten:

Het Servicebureau Gemeenten heeft 3 opmerkingen op het plan.

  • 1. Uit de tekst blijkt niet voldoende wat de bouw van woningen betekent voor de vereniging Juliana & Bernhard en Willem III.
  • 2. Onduidelijk is wat het extra parkeren op het terrein van Juliana & Bernhard en Willem III betekent voor deze vereniging in het kader van een goede ruimtelijke ordening (nb dichtslaan van autoportieren is in het Activiteitenbesluit uitgezonderd van de beoordeling).
  • 3. Tegenover de geprojecteerde woningen ligt de Partyboot in de Eem. De Partyboot moet ook voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De afstand tot woningen wordt kleiner als de mogelijkheden van dit bestemmingsplan worden ingevuld. Ook hier geldt dat de consequentie voor de partyboot niet duidelijk is.

Reactie gemeente:

De opmerkingen van het Servicebureau Gemeenten zijn verwerkt in de toelichting op het bestemmingsplan in paragraaf 5.7. Daarin is uitgebreider beschreven wat de bouw van de woningen betekent voor de omgeving. Dit is gedaan op basis van een nieuw akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd door LBPSight en dat als bijlage is toegevoegd aan de toelichting.

  • Waterschap Vallei en Veluwe

Het advies van het waterschap is volledig overgenomen. Het waterschap heeft dan ook geen inhoudelijke opmerkingen op het plan Kop van het Gildenkwartier

  • Woonadviescommissie Amersfoort

De Woonadviescommissie Amersfoort (WAC) verzoekt om in het bestemmingsplan op te nemen dat alle nieuwbouwplannen, of renovaties waarbij de plattegronden van de woningen ingrijpend veranderen, voorgelegd moeten worden aan de WAC voor advies in VO-fase en DO-fase.

Daarnaast vraagt de WAC aandacht voor voorzieningen voor o.a. vogels en vleermuizen bij nieuwbouw. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld neststenen voor zwaluwen en mussenhotels.


Reactie gemeente:

Het is standaardprocedure dat alle aanvragen om omgevingsvergunning voor het realiseren van nieuwbouwplannen, of renovaties waarbij de plattegronden van de woningen ingrijpend veranderen, om advies voorgelegd worden aan de Woonadviescommissie.

De opmerking over voorzieningen voor onder andere vogels en vleermuizen wordt doorgegeven aan de ontwikkelaar. De Kop van het Gildenkwartier is echter een particuliere ontwikkeling waarbij het realiseren van voorzieningen voor vogels en vleermuizen niet opgelegd kan worden.

7.3.5 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 8 mei t/m woensdag 18 juni 2014 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door twee reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota (doc.nr. # 4719043). Eén zienswijze heeft aanleiding gegeven tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Aan hoofdstuk 5 van de toelichting is paragraaf 5.7.9 toegevoegd waarin de relatie tussen de Kop van het Gildenkwartier en de aan de overzijde van de Eem gelegen Nieuwe Stad wordt beschreven, met name op het gebied van geluid.

Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 9 september 2014 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer 4721019 het bestemmingsplan “Kop van het Gildenkwartier” gewijzigd vastgesteld.

7.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.

In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.