Plan: | Klingelenberg fase 2C/3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0304.klingelenbergf2c-1703 |
Projectontwikkelaar Witte Projecten is voornemens op de nieuwbouwlocatie Klingelenberg fase 2C/3 in Tuil circa 39 grondgebonden woningen realiseren. Voor de grondgebonden woningen is in het moederplan 'Klingelenberg' een nader uit te werken woonbestemming opgenomen. Het onderhavig plan voorziet in een adequate juridisch-planologische regeling voor de realisering van woningen en de aanleg van de openbare ruimte in het nieuwe woongebied.
Omdat de ontwikkeling van Klingelenberg gefaseerd zal plaatsvinden, is geen sprake van een gedetailleerd en volledig uitgewerkt plan. In de stedenbouwkundige visie op het gebied zijn de hoofdstructuur van het nieuwe woongebied en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling vastgelegd.
De exacte verkaveling en inrichting zijn niet uitgewerkt, zodat bij de uitvoering van de plannen nog flexibiliteit bestaat en kan worden ingespeeld op de marktsituatie en de actuele woningbehoefte.
Omdat nog geen sprake is van een uitgewerkte verkaveling heeft voorliggend uitwerkingsplan een globaal karakter: het legt de hoofdlijnen van de nieuwe ontwikkeling vast, maar maakt binnen deze hoofdstructuur nog verschillende invullingen van het plan mogelijk. Belangrijke randvoorwaarden, zoals het maximum aantal te bouwen woningen en de maximale goot- en bouwhoogte zijn in het uitwerkingsplan wel vastgelegd.
Het uitwerkingsplan 'Klingelenberg fase 2C/3’ voorziet in een adequate juridisch-planologische regeling voor de realisering van woningen en de aanleg van de openbare ruimte in het nieuwe woongebied. De regels van het uitwerkingsplan sluiten aan op de regels van het moederplan en andere bestemmingsplannen van de dorpen in gemeente Neerijnen. Hierdoor gelden voor de nieuwe woningen in Klingelenberg fase 2C/3 vergelijkbare bouw- en gebruiksmogelijkheden als voor de woningen in de huidige kern van Tuil en gaat Klingelenberg fase 2C/3 een logische aanvulling op het stedelijk gebied van deze kern vormen.
Het plangebied ligt ten oosten van het dorp Tuil en is momenteel in gebruik als grasland. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd ontwikkelgebied Klingelenberg Noord. Aan de oostzijde ligt het bedrijventerrein Slimwei dat van het plangebied gescheiden wordt door de Oude Kuilenburgse vaart. Zuidelijk wordt het gebied begrensd door de (geplande) uitbreidingswijk Klingelenberg fase 3 met daarachter de N830 en de uiterwaarden van de Waal. Aan de westzijde grenst het plangebied aan reeds ontwikkelde fasen van Klingelenberg.
Figuur 1.1: Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Klingelenberg’, dat op 20 januari 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Neerijnen. De gronden in het plangebied zijn in het bestemmingsplan bestemd als ‘Woongebied - Uit te werken’.
Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied binnen bestemmingsplan 'Klingelenberg' (rode omkadering)
Het uitwerkingsplan ‘Klingelenberg fase 2C/3’ bestaat uit drie delen:
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het uitwerkingsplan.
In hoofdstuk 2 is de planbeschrijving opgenomen. In dat hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. Hoofdstuk 4 betreft de relevante milieuaspecten en hoofdstuk 5 bevat de juridische toelichting. In hoofdstuk 6 en 7 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
De ruimtelijke structuur van de gemeente Neerijnen, als onderdeel van het Rivierengebied, wordt bepaald door rivierbeddingen met oevers (de uiterwaarden), bebouwde stroomruggen, open komgebieden en infrastructurele doorsnijdingen van de A2 en de spoorlijn Utrecht - 's-Hertogenbosch. Het gebied De Klingelenberg (voormalige camping) is gelegen tussen de oostelijke rand van de bestaande kern Tuil en de westelijke rand van het bedrijventerrein Slimwei te Waardenburg. Het westelijk deel van de gemeente Neerijnen wordt gekenmerkt door een groot open komgebied met verdichte oeverwallen langs de Waal. De landschappelijke reeks rivier-uiterwaard-oeverwal-komgebied ligt hier min of meer parallel aan de rivier. Het plangebied is gelegen op een smalle doorsnijding van het komgebied, tussen de oeverwallen waarop Tuil en Waardenburg liggen.
Door de nabijheid van de A2 is er ten westen van Waardenburg een nieuw bedrijventerrein ontwikkeld (Slimwei). Hierdoor is de open ruimte tussen Waardenburg en Tuil verkleind, maar er is nog steeds een groenzone met daarin de Oude Kuilenburgse vaart die de kernen van elkaar scheidt. De trekvaart zal, ook na de omvorming van de voormalige camping tot het nieuwe woongebied Klingelenberg, een structuurelement zijn dat de ruimtelijke en functionele scheiding vormt tussen het bedrijventerrein en de uitbreiding van Tuil.
Ruimtelijk is het omliggende stedelijk en landelijk gebied sterk verdicht. Uitzonderingen hierop zijn een smalle groenzone parallel aan de dijk, waarin de Graaf Reinaldweg/ Steenweg (N830) ligt en het open komgebied ten noorden van De Klingelenberg, waar het plangebied is gesitueerd. Dit laatste gebied bestaat hoofdzakelijk uit open weides.
Tuil is één van de kleinere kernen in de gemeente Neerijnen. De oorspronkelijke structuur wordt gevormd door de Sint Antoniestraat en de Langstraat. De bebouwing langs deze straten heeft een sterk individueel karakter, doordat de woningen in de loop van de tijd zijn ontwikkeld en er geen programmatische bouw heeft plaatsgevonden. Als geheel vormen deze straten een harmonieus beeld. Haaks op deze wegen lopen de Kruisstraat, de Haarstraat en de Melssinghdreef. Tuil kent een compacte ruimtelijke opzet. De kern heeft een dorpsstructuur met een typisch Betuwse opbouw van een dijkdorp met centrumvorming aan de dijk.
Zoals bij veel dijkdorpen in de Betuwe ligt het (historische) centrum van het dorp niet geografisch centraal, maar aan de kernrand bij de dijkopgang. Hier zijn veelal de eerste aanzetten tot dorpsvorming ontstaan, waar later kerk, café, school en dorpswinkel werden gevestigd; zo ook in Tuil.
De uitwaaierende wegen met lintbebouwing zijn vanuit het verleden agrarisch, zo ook de achterstraat parallel aan de dijk. De bebouwing langs deze straten heeft een sterk individueel karakter, met afwisselende kaprichtingen en kapvormen, verschillende bouwhoogten, afstanden tot de weg et cetera. Als geheel vormen deze straten desondanks een harmonieus beeld, door de eenheid in materialisering, overeenkomstige oriëntatie op de straten en bijvoorbeeld inrichting van ruime siertuinen.
Haaks op de oudere linten staan de Kruisstraat en de Melssinghdreef, die meer het karakter hebben van planmatig ontwikkelde woonstraten. De variatie aan bebouwingstypen is hier veelal lager, omdat de hoofdzakelijk naoorlogse bebouwing als woonbebouwing is gerealiseerd, terwijl in de dorpslinten een sterke menging is ontstaan met agrarische en andere bedrijfsbebouwing. De naoorlogse nieuwbouwwijkjes aan de Wilhelminastraat en het zuidelijk hiervan gelegen wijkje (omgeving Bleijenburg) liggen oostelijk van de oude kern. Ten noorden van de Wilhelminastraat gaat de kern over in het landelijke gebied met boomgaarden.
Midden in de kern aan de Sint Antoniestraat ligt een boomgaard met daarin een groot aantal fraaie volgroeide fruitbomen. Aan de kernranden van Tuil liggen twee begraafplaatsen, waaronder de begraafplaats grenzend aan het plangebied. De groene zone langs de Graaf Reinaldweg, die Tuil en de camping aan het zicht onttrekken, is vanwege de aanwezigheid van kasteelfundamenten in archeologisch opzicht waardevol. De beplanting is echter dusdanig verwilderd dat hiervan weinig elementen zichtbaar of herkenbaar zijn. Aan de noordzijde van Tuil ligt een klein speelterrein en voornamelijk in de linten is relatief veel groen aanwezig.
Kenmerkend is echter dat dit veelal geen openbare groene ruimte betreft, maar particuliere terreinen. Dit is overigens ‘dorps-eigen’; openbare ruimte is relatief schaars. Wel leidt dit ertoe dat in onderhavig plangebied een groene speelplaats wordt ingericht. De oostzijde van de kern wordt grotendeels door de voormalige camping “De Klingelenberg” begrensd. Hier wordt woongebied De Klingelenberg ontwikkeld, geïnspireerd op het ruimtelijk-stedenbouwkundige patroon en de sfeer van een dorps woonmilieu. De daarin bepaalde ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten zijn bepalend voor de uitwerking van het ruimtelijk plan voor onderhavig plangebied. Dit sluit daardoor goed aan op de geplande uitleglocatie Klingelenberg.
Vanaf de Haarstraat is duidelijk zicht op de visueel onaantrekkelijke achterkant van dit bedrijventerrein. Tussen Tuil en Slimwei ligt de Oude Kuilenburgse vaart die als cultuurhistorisch waardevol object wordt aangemerkt.
Op het plangebied wordt een woongebied opgericht dat in totaal bestaat uit maximaal 39 grondgebonden woningen, inclusief parkeerplaatsen en verkeersontsluiting. De maximale goothoogte bedraagt 6,5 meter en bouwhoogte bedraagt 11 meter. Onderstaande figuur toont de toekomstige situatie binnen het plangebied.
Figuur 2.1: Inrichting plangebied fase 2C/3
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk losgelaten. Er is echter sprake van een ‘ladder voor duurzame verstedelijking' (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (zie ook paragraaf 3.5 van deze toelichting).
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van deze instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. Het Barro bevat onder meer regels voor het bouwen in het rivierbed van de grote rivieren. De regels zijn overgenomen uit de Beleidslijn grote rivieren en vormen een juridische vertaling van deze beleidslijn. Bestemmingsplannen die zijn gelegen in het rivierbed van de grote rivieren, moeten voldoen aan de regels die in het Barro zijn opgenomen. De buitendijks gelegen gronden aan de zuidzijde van de Waalbandijk (de uiterwaarden van de Waal) maken volgens de kaarten behorende bij het Barro deel uit van de rivierbedding van de Waal.
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de dijk en ligt daarom volledig buiten het rivierbed. Het Barro stelt geen beperkingen aan ontwikkelingen binnen het plangebied.
In 1999 is de Nota Belvedere verschenen. De Nota Belvedere geeft een visie op de wijze waarop in de ruimtelijke inrichting met cultuurhistorische kwaliteiten kan worden omgegaan. Het behoud en de benutting van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe en is één van de basisprincipes van ruimtelijke inrichting. Hierbij staat een ontwikkelingsgerichte benadering ('behoud door ontwikkeling') centraal. In de Nota Belvedere is aangegeven dat cultuurhistorie een belangrijke drager is voor ruimtelijke ontwikkelingen en als inspiratiebron kan worden gebruikt. Het Rijk wil bewerkstelligen dat aanwezige cultuurhistorische waarden bewust, vroegtijdig en volwaardig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming.
Uitgangspunt van de Nota Belvedere is dat op elke locatie in Nederland cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het ruimtelijk beleid voor de cultuurhistorie heeft daarom in principe betrekking op heel Nederland. De gebieden waar sprake is van een dusdanige cumulatie van cultuurhistorische waarden dat zij specifieke beleidsmatige aandacht verdienen, zijn aangemerkt als Belvederegebied. In totaal zijn 70 gebieden en 105 steden aangemerkt als Belvederegebied, waarbij zeldzaamheid, gaafheid en representativiteit selectiecriteria waren. De Tieler- en Culemborgerwaard is één van de aangewezen Belvederegebieden. Het gebied vormt een typisch voorbeeld van het rivierenlandschap, waar van oudsher bewoning plaatsvond op de oeverwallen en stroomruggen.
Onder de noemer 'Modernisering Monumentenzorg' (MoMo) is de laatste jaren op rijksniveau een verschuiving ingezet van een objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte bescherming van cultuurhistorische waarden. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening vastgelegd dat in de toelichting van bestemmingsplannen moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de bescherming daarvan wordt omgegaan. In hoofdstuk 2 van deze toelichting is ingegaan op de historische ontwikkeling van Tuil en op de cultuurhistorische waarden in het plangebied en de directe omgeving. De ontwikkeling van Klingelenberg fase 2C/3 aansluitend op het bestaande dorp Tuil past binnen de cultuurhistorische opbouw van het gebied.
De nieuwe woonbuurt vormt een logische voortzetting van het bestaande dorpsgebied en heeft geen aantasting van cultuurhistorische waarden tot gevolg. De uit cultuurhistorisch oogpunt waardevolle Oude Kuilenburgse Vaart blijft behouden, er zijn derhalve geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050.
Onderdeel van het Nationaal Waterplan zijn:
Met het Waterplan wordt richting gegeven aan de inrichting en beheer van de waterhuishouding. Het Waterplan voor stroomgebied Rijn - Maasdelta kent drie deelgebieden, Rijnmond-Drechtsteden, Zuidwestelijke Delta en het rivierengebied. Het waterveiligheidsbeleid in het rivierengebied, waaronder bestemmingsplan valt, berust op twee pijlers: rivierverruiming en dijkversterking. In dit kader wordt in de nabijheid van het bestemmingsplan een grote dijkversterking en dijkverhoging beoogd.
Op 8 juli 2015 hebben Provinciale Staten de geactualiseerde Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn twee hoofddoelen benoemd: een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen.
De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil om- gaan met ontwikkelingen en initiatieven. Als leidend principe en afwegingskader hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, in samenhang met de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (aantonen van de behoefte, afwegen van de mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied, motiveren bereikbaarheid).
De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. De provincie streeft ernaar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen, onder andere door een verandering van aanbod gestuurd bouwen in vraag gestuurd bouwen. Voor woningbouw geldt dat de woningen dienen te passen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio respectievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift in de Omgevingsvisie van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe bebouwing staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal.
De ladder vervangt het beleid van de woningbouwcontour en zoekzones zoals opgenomen in het Streekplan 2005. Voor de bepaling van de begrenzing van het stedelijk gebied wordt aangesloten bij de definitie daarvoor uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik worden een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Als juridische basis wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gebruikt, die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. In ieder bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening.
De ladder voor duurzame verstedelijking kent drie treden:
De systematiek van de ladder is het meest waardevol als deze op regionaal en structuurvisieniveau wordt toegepast, aangezien op die niveaus de samenhang tussen de bestaande voorraad en nieuwe ontwikkelingen op in- en uitbreidingslocaties kan worden beschouwd. In paragraaf 3.5 wordt ingegaan op de (Gelderse) ladder voor duurzame verstedelijking in relatie tot de woningbouw in Klingelenberg-fase 2C/3.
De geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 8 juli 2015. In de verordening heeft de Provincie regels gesteld voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
In de Omgevingsverordening is bepaald in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerend door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Toetsing
Betreffende locatie is opgenomen op de lijst van locaties die tot ontwikkeling gebracht kunnen worden. Deze projecten zijn vervolgens regionaal ingebracht, afgestemd en akkoord bevonden.
Nieuwe woningen zijn op grond van de Omgevingsverordening alleen toegestaan wanneer deze passen binnen het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Op dit moment is de regio in de afrondende fase van de Regionale Woonagenda. Belangrijk onderdeel hierin is het kwantitatief en kwalitatief regionaal woningbouwprogramma. In de paragraaf 3.3.2 wordt hier verder op ingegaan.
Conclusie provinciaal beleid
Voorliggend uitwerkingsplan past binnen de systematiek die gehanteerd wordt bij het regionale woningbouwprogramma. De provincie heeft ingestemd met het regionale woningbouwprogramma 2015.
De geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 8 juli 2015. In de verordening heeft de Provincie regels gesteld voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Op grond van artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening, mogen in een bestemmingsplan slechts nieuwe woonlocaties worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma of de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Op dit moment is dat het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 van kracht en zijn op grond van een woningbehoeftenprognose afspraken gemaakt tussen de provincie Gelderland en de gemeente Neerijnen (zie paragraaf 3.4.1 en verder).
Ontwikkeling van woningbouw in KIingelenberg fase 2C/3 past binnen deze afspraken.
3.2.3 Woonvisie Gelderland en Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Om ontwikkelingen op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft de Provincie de Woonvisie Gelderland opgesteld. Deze woonvisie bestaat uit drie delen. Het eerste deel (deel a: Woonbeleid met kwaliteit) omvat algemene beleidsvoornemens om te komen tot een woonbeleid met kwaliteit. Het tweede deel (deel b: Anders wonen in de regio) is een toespitsing van het algemene deel van de woonvisie op regionaal niveau. Deel c (Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019) is een regionaal afsprakenpakket over de ambities en opgave op het gebied van wonen.
Deel a: Woonbeleid met kwaliteit
De provincie Gelderland hanteert het uitgangspunt 'De juiste woning op de juiste plaats en op de juiste tijd'. Het betekent dat niet alleen het aantal woningen dat in een gemeente wordt gebouwd van belang is. Belangrijker is het in welke kern er wanneer welk soort woning wordt gebouwd. Dit moet aansluiten op de behoefte van vooral de eigen inwoners van de gemeente. Veel inwoners willen in hun eigen kern blijven wonen. Er wordt niet alleen aandacht geschonken aan nieuwbouw maar ook aan doorstroming, aanpassing en renovatie van woningen. De leefbaarheid in de (kleine) kernen vormt een belangrijk aandachtspunt.
Deel b: Anders wonen in de regio
Naast het algemene woonbeleid, zoals hierboven verwoord, wordt in de Woonvisie Gelderland ook gekeken naar het regionale woonbeleid. Het grondgebied van de provincie Gelderland is hierbij verdeeld in zes regio's. Het plangebied valt onder de regio Rivierenland. Voor deze regio gelden de volgende belangrijke beleidsopgaven:
Deel c: Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Voor het Kwalitatief Woonprogramma (KWP) is uitgangspunt dat in de periode 2010 tot 2020 in totaal circa 69.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. Voor de regio Rivierenland is dit nader uitgewerkt in een afsprakenkader. De Regio Rivierenland gaat zich richten op:
Om concreet in beeld te brengen hoeveel woningen in de gemeente Neerijnen moeten worden toegevoegd in de komende jaren, is een woningbehoeftenonderoek verricht, op basis waarvan afspraken met de provincie omtrent het woningbouwprogramma zijn gemaakt. In paragraaf 3.4.1 en verder wordt hierop ingegaan.
Het Waterplan Gelderland (vastgesteld op 11 november 2009) is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan van Gelderland. Het derde Waterhuishoudingsplan had een planperiode van 2005 t/m 2010. Het Waterhuishoudingsplan was gebaseerd op de Wet op Waterhuishouding. Ook het Waterplan is nog opgesteld onder deze wet, maar is na vaststelling onder het regime van de nieuwe Waterwet komen te vallen. In de Waterwet is opgenomen dat de provincies een of meerdere regionale Waterplannen opstellen met een looptijd van 6 jaar. Voor dit Waterplan Gelderland is dat de periode 2010 tot en met 2015.
Met het Waterplan wordt richting gegeven aan de inrichting en beheer van de waterhuishouding in Gelderland. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
In het Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwater-bescherming. Voor deze thema's is er beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 liggen.
In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
Conclusie
Het beleid dat in dit Waterplan Gelderland is beschreven is bindend voor de provincie, voor de waterschappen is het kaderstellend voor de doorvertaling van dit beleid naar hun waterbeheerplannen.
De gemeente Neerijnen maakt onderdeel uit van de regio Rivierenland. De Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 (januari 2004) formuleert als hoofdopgave het behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische landschap (bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie). De ruimtelijke structuurdragers geven de richting aan waarin verstedelijking, de functies van het landelijk gebied, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme zich in het Rivierenland mogen ontwikkelen, zodat het unieke landschap met haar contrasten behouden blijft dan wel wordt versterkt. De hoofdinfrastructuur wordt door de regio mede als leidend gezien voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor de hele regio geldt een kwalitatieve benadering van nieuwe verstedelijking, ruimtelijk geduid met de kwaliteitscontouren zoals deze voor de periode tot 2015 rond de kernen zijn getrokken in het kader van het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland.
De kernen van de gemeente Neerijnen zijn woonkernen met, ondergeschikt, een aantal voorzieningen. Deze voorzieningen hebben geen regionale functie. Ook dienen de kernen niet als opvang voor de regionale woonvraag.
Het ruimtelijk beeld op basis van de eerder genoemde structuurdragers en de opgaven voor het gebied leiden tot de volgende koers voor ruimtelijke ontwikkelingen:
Conclusie
Vanuit de structuurvisie is er geen specifiek project benoemd voor het plangebied.
De gemeenten van de regio Rivierenland hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en monitoren - actueel houden - van een regionaal woningbouwprogramma.
Om voldoende inzicht te hebben in de woningmarkt en als basis voor het regionale woningbouwprogramma heeft de regio Rivierenland in 2015 gezamenlijk een regionaal woningbehoeftenonderzoek uit laten voeren. Het regionaal woningbehoeftenonderzoek geeft inzicht in de verwachte woningbehoefte voor de komende jaren op basis van de effectieve vraag.
Het regionale woningbouwprogramma is een dynamische lijst en wordt jaarlijks geactualiseerd. Hierbij wordt gewerkt met een methodiek die uitgaat van de kwalitatieve woonbehoefte. Hiervoor is geput uit het regionaal woningbehoeftenonderzoek Rivierenland (WBO).
Toetsing van projecten
Alle projecten worden getoetst op drie punten:
I. Planstatus
Van alle projecten is de planstatus geïnventariseerd. Vanuit de provincie wordt mede gestuurd op planologische hardheid. Het is van belang om te monitoren of kansrijke plannen opgenomen zijn/worden in harde bestemmingsplancapaciteit. Voorkomen moet worden dat plancapaciteit gebruikt wordt voor niet-kansrijke plannen of projecten die pas op zeer lange termijn ontwikkeld worden. Plannen met harde plancapaciteit worden 'groen' gemarkeerd. Plannen met zachte plancapaciteit zijn 'rood'.
Voorliggende ontwikkeling scoort op dit punt 'Groen', omdat het moederplan al onherroepelijk is.
II. Urgentie
Onder deze noemer vallen in ieder geval de plannen waar sprake is van een verbetering van locatie en omgeving zoals bij herstructurering, bedrijfssanering, afronding van een gebied. Daarnaast kan een bepaald woningbouwprogramma, zoals voor senioren geschikte woningen in combinatie met zorgvoorzieningen, aanleiding zijn om prioriteit te geven aan een project.
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van huurwoningen en koopwoningen om in de behoefte van het dorp en omgeving te voorzien.
Hiermee scoort de ontwikkeling 'Groen'.
III. Woonmilieu, prijs en woningtype
In het WBO is aangegeven waar de belangrijkste tekorten en overschotten zijn. Het regionale woningbouwprogramma wordt hieraan getoetst. Dit kan aanleiding zijn om een aantal projecten opnieuw te bezien en mogelijk meer af te stemmen op de actuele vraag. Projecten worden gespiegeld aan de geschetste behoefte uit het WBO waarbij maatwerk per gemeente en kern mogelijk is. Een groot deel van de projecten bedient immers een specifieke, lokale vraag.
Voorliggend plan zal een divers aanbod hebben van woningtypen en prijzen en past binnen het WBO. Het plan scoort hiermee 'Groen'.
Indeling projecten
Alle bekende projecten zijn getoetst en ingedeeld in drie categorieën.
1. Kansrijke plannen en/of korte termijn (realisatie binnen vijf jaar)
Dit zijn plannen die goed aansluiten op de actuele marktvraag. Deels gaat het dan om projecten met woningen in de lagere huur- en koopprijscategorieën. Ook zorg gerelateerde woningen scoren hoog. Daarnaast lijkt de markt voor middeldure, en soms zelfs dure, koopwoningen weer aan te trekken. Projecten in categorie 1 zijn opgenomen in harde plancapaciteit. Kansrijke plannen waar nog geen vastgesteld bestemmingsplan voor is, worden opgenomen in categorie 2.
2. Plannen met aandachtspunten en/of middellange termijn (realisatie over vijf tot tien jaar)
De projecten in categorie 2 zijn plannen met een (beïnvloedbaar) risico. Zo kan het een kansrijk project zijn met als enige aandachtspunt dat er nog geen vastgesteld bestemmingsplan ligt. Andere belemmeringen zijn omgevingsfactoren zoals milieubelemmeringen of een te verwachten weerstand vanuit de omgeving.
Bij de toetsing wordt onderscheid gemaakt tussen plannen in categorie 2A waarvan verwacht wordt dat de oplevering gepland is voor de middellange termijn (2020-2025) en plannen in categorie 2B met aandachtspunten of belemmeringen.
3. Risicovolle plannen en/of lange termijn (realisatie tien jaar of verder)
Een deel van deze plannen betreft een of meer fasen van een groter project. Ook zijn er projecten die nog niet aansluiten op de actuele marktomstandigheden of waar concrete knelpunten gesignaleerd zijn. Tot slot zijn het projecten die ooit een keer bedacht zijn, in de tijd dat er nog onbeperkt plannen gemaakt werden, maar waarvan nu ingeschat wordt dat deze niet meer tot ontwikkeling komen.
Regionale woningbouwprogramma
De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen gezamenlijk het regionale woningbouwprogramma Rivierenland.
De voorliggende ontwikkeling is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma in de lijst projecten categorie 1. Op urgentie en programma scoort de ontwikkeling goed.
Conclusie regionaal beleid
Voorliggende ontwikkeling is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma en past hiermee in regionale afspraken.
Deze sociaaleconomische visie van Regio Rivierenland 2009-2020 is gemaakt voor en door de elf gemeenten in de regio, in samenwerking met de Kamer van Koophandel, het bedrijfsleven en overige maatschappelijke partijen.
Rivierenland kiest in de Sociaaleconomische visie voor een beleidsagenda met vier strategische beleidsthema's:
Deze thema's met bijbehorende uitwerkingen plus de bestaande sociaaleconomische activiteiten zijn onder de pijler Welvarend Rivierenland opgenomen in Eigen-Wijs Rivierenland, het Regionaal Ontwikkelingsprogramma 2008-2011.
De regio heeft gekozen voor deze vier sociaaleconomische beleidsthema's omdat ze effect hebben (inspanning op deze terreinen levert het meeste op ten opzichte van de investering) en stuurbaar zijn (dit beleid kan Rivierenland écht beïnvloeden). Bovendien sluiten deze beleidsthema's goed aan bij de Structuurvisie.
Conclusie
Voor het plangebied is er geen specifiek project benoemd vanuit de Sociaaleconomische Visie dat direct raakvlakken heeft met het uitwerkingsplan.
De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 28 juni 2012 de Woonvisie 2012-2020 en het woningbehoefte onderzoek (2011) vastgesteld. De Woonvisie 2012-2020 is gebaseerd op het woningbehoefte onderzoek dat begin 2011 is uitgevoerd.
De woonvisie rust op vier uitgangspunten:
Centraal in de Woonvisie staat de vraag hoe wij tot een beter evenwicht kunnen komen tussen het huidige planaanbod en de verwachte vraag. Die verhouding is nu behoorlijk scheef, zowel in aantallen als in soorten woningen. Dat is uiteraard niet onbegrijpelijk. De huidige planvoorraad is in de loop van de afgelopen jaren opgebouwd en vertoont nog sterk de kenmerken van de woningmarkt uit de jaren van voor de crisis.
De gemeentelijke planvoorraad is qua aantal voldoende om de vraag, zoals die regionaal met de provincie is afgestemd (ruimte voor 730 woningen tot 2020) te accommoderen. Kwalitatief passen echter nogal wat plannen niet bij de huidige marktsituatie, terwijl bovendien op de verdeling over de dorpen nogal wat af te dingen valt. Geconstateerd wordt dat er op basis van de toenmalig bekende plannen 190 woningen gepland zijn in Tuil, waarvan:
De gemeenteraad zet voor Tuil (zie conclusie woonvisie) in op:
Op 26 september 2013 heeft de gemeenteraad de Uitwerking van de woonvisie vastgesteld. Hieruit blijkt dat in Tuil de woningbehoefte tot 2020 zal toenemen tot 40 woningen en tot 2030 tot 60 woningen. Dat is aanzienlijk minder dan de circa 190 woningen die thans in plannen zijn opgenomen. De gemeente stelt dat met de woningbouwontwikkeling meer wordt gebouwd dan de behoefte is in Tuil. Echter is dit project destijds regionaal afgestemd zou dus moeten voorzien in de regionale behoefte. De Klingelenberg zal, zoals ook in de woonvisie vermeld staat, benut moeten worden voor de behoefte van gezinshuishoudens elders uit de gemeente Neerijnen.
Zoals ook in de woonvisie staat, beveelt de gemeente aan om de ontwikkeling af te stemming op de plaatselijke behoefte. Gelet op het flexibele karakter van het uitwerkingsplan worden verschillende woningtypes toegestaan die naar de behoefte binnen de gemeente gerealiseerd kunnen worden.
In het moederplan 'Klingelenberg' is uitgegaan van maximaal 125 woningen voor uit te werken woongebied. In de gemeentelijke woonvisie en de regionale woningbouwopgave is een aantal van 152 woningen opgenomen voor Klingelenberg. Het onderhavig plan kent een programma van maximaal 125 woningen. De exacte verkaveling en inrichting zijn niet uitgewerkt, zodat bij de uitvoering van de plannen nog flexibiliteit bestaat en kan worden ingespeeld op de marktsituatie en de actuele woningbehoefte.
In Klingelenberg zijn van de maximaal 125 woningen er 43 ontwikkeld in de eerdere fase. Voorliggend plan voorziet in maximaal 39 woningen waardoor er nog 43 woningen in de volgende fase kunnen worden gerealiseerd. Indien de actuele woningbehoefte voor de volgende fase anders is kan dat aanleiding zijn voor het aanpassen van het programma.
Omdat nog geen sprake is van een uitgewerkte verkaveling heeft voorliggend uitwerkingsplan een globaal karakter: het legt de hoofdlijnen van de nieuwe ontwikkeling vast, maar maakt binnen deze hoofdstructuur nog verschillende invullingen van het plan mogelijk. Belangrijke randvoorwaarden, zoals het maximum aantal te bouwen woningen en de maximale goot- en bouwhoogte zijn in het uitwerkingsplan wel vastgelegd.
Sinds 1 juli 2004 kan welstandstoetsing van bouwplannen alleen nog maar plaatsvinden als de gemeente beschikt over een welstandsnota. De gemeente Neerijnen beschikt over een dergelijke nota.
In de welstandsnota worden voor de gemeente Neerijnen verschillende gebiedstypen onderscheiden. Per type zijn in de nota specifieke welstandscriteria geformuleerd. Het gaat om de onderstaande gebiedstypen:
In de Welstandsnota is het plangebied aangegeven als 'naoorlogse woningbouw' aangeduid met een '3'.
Figuur 3.1: Uitsnede welstandsnota gemeente Neerijnen
In dit deelgebied zijn, zoals de naam al weergeeft, de na-oorlogse planmatige uitbreidingen van de gemeente Neerijnen opgenomen. Het betreft de uitbreidingen met de traditionele blokverkaveling, de uitbreidingen volgens de forumbeweging (de woonerven), en de in/uitbreidingen vanaf de jaren 1990. Binnen deze na-oorlogse planmatige uitbreidingen is er over het algemeen sprake van een duidelijke samenhang tot op straatniveau.
Bouwplannen zullen beoordeeld worden op de heersende architectonische samenhang. Het welstandsbeleid richt zich op het handhaven en, waar nodig, gericht verbeteren van de (basis)kwaliteit. De verdere uitwerking van het bouwplan zal aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
De gemeente heeft een archeologische inventarisatie voor het gehele Neerijnense grondgebied uitgevoerd en vertaald naar een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Met de vaststelling van het archeologische beleid door de gemeenteraad is er in de toekomst niet meer voor elk afzonderlijk bouwplan een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Gebieden met een lage verwachting zijn pas vanaf één hectare onderzoeksplichtig gesteld.
Bij toekomstige ontwikkelingen op plaatsen met een reeds bekende archeologische waarde (de zogenaamde AMK-terreinen) en de historische dorpskernen zal verstoring van de diepere ondergrond zoveel mogelijk moeten worden voorkomen of beperkt. Bij ingrepen vanaf 100 m² zullen deze waardevolle gebieden zelfs aan een (bureau)onderzoek en nadere afweging onderworpen moeten worden. Waar behoud in de bodem niet realiseerbaar is, zullen de consequenties voor wat betreft de aantasting van het bodemarchief in een zo vroeg mogelijk stadium inzichtelijk moeten worden gemaakt voor alle partijen die betrokken zijn bij de geplande ruimtelijke ontwikkeling.
In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op archeologische waarden en cultuurhistorie in het plangebied.
De gemeente Neerijnen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Neerijnen de beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
De gemeente Neerijnen legt de nadruk op de uitbreiding van woonkernen, maar daarnaast wordt ook plaats geboden voor uitbreiding en vestiging van lokale ondernemingen. Op basis van de aard en de omvang van risicobronnen in de nabijheid van kwetsbare functies kan worden gesteld dat de gemeente momenteel een relatief laag risicoprofiel heeft. Dit wil de gemeente zo houden.
Het doel van de beleidsvisie is om een toetsingskader te bieden dat duidelijk maakt hoe met bestaande en toekomstige externe veiligheidsrisico's dient te worden omgegaan. De beleidsvisie focust op nieuwe situaties. De essentie van de visie is weergegeven aan de hand van beleidsuitspraken op verschillende niveaus; algemene uitgangspunten, generieke beleidsuitspraken, gebiedsspecifieke beleidsuitspraken voor de meest risicovolle bedrijven en beleidsuitspraken voor overige risicoveroorzakende activiteiten. De opbouw impliceert een steeds verdergaande uitwerking, waarbij ook voorgaande stappen van toepassing zijn. Voor de genoemde risicovolle bedrijven en de overige risicoveroorzakende activiteiten gelden bijvoorbeeld ook de algemene uitgangspunten en de generieke uitspraken.
In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op externe veiligheid in het plangebied.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. In dat artikel is bepaald dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' ligt mede ten grondslag aan het provinciaal beleid en is als 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' opgenomen in de provinciale structuurvisie. In de voorgaande paragrafen is beschreven hoe het initiatief zich verhoudt tot het provinciale en gemeentelijke beleid. Hierna wordt het initiatief puntsgewijs getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op grond van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is voor onderhavig initiatief de volgende afweging gemaakt.
Op basis van bovenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat sprake is van een zorgvuldige afweging, die past binnen het provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskader en die voldoet aan het afwegingskader van de in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen 'ladder voor duurzame verstedelijking' en de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik'.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de planologische en milieuaspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische en milieuhygiënische situatie.
In het moederplan Klingelenberg is een verantwoording opgenomen van de milieuhygiënische aspecten op grond waarvan de uitbreiding Klingelenberg gestalte kon krijgen. Een aantal aspecten zijn geactualiseerd gezien het tijdsverloop. In dit hoofdstuk zijn de geactualiseerde onderzoeken opgenomen.
Er zal kort aandacht zijn voor de volgende planologische- en milieuaspecten: geluid (wegverkeerslawaai, industrielawaai, enz.), hinderlijke bedrijvigheid (agrarische- en niet-agrarische bedrijven), externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, water, flora en fauna en cultuurhistorie en archeologie. Verder wordt aandacht geschonken aan de ligging van kabels en leidingen.
Wettelijk kader
In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidgevoelige functies. Een uitzondering geldt voor:
Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.
Toetsing
Door Antea Group is een akoestische onderzoek uitgevoerd (juni 2017) en opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Hierbij is ook het voorgaand akoestisch onderzoek uit 2012 geraadpleegd.
Toetsing wegverkeerslawaai
Rekenresultaten A2
In onderstaande tabel zijn de maatgevende berekeningsresultaten (met de hoogste waarde) voor de A2 weergegeven. De volledige berekeningsresultaten per toetspunt en –hoogte zijn weergegeven in de bijlage 3 van het akoestisch onderzoek.
Uit deze resultaten blijkt dat op de gevels van de nieuw te bouwen woningen de geluidbelasting ten hoogste 58 dB exclusief correctie ex artikel 110g bedraagt ten gevolge van de A2. Wordt hierbij voor de goede ruimtelijke ordening rekeningen gehouden met de correctie ex artikel 110g Wgh dan is de geluidbelasting ten hoogste 56 dB. Bij alle woningen is de geluidbelasting hoger dan 48 dB inclusief correctie ex artikel 110g.
Rekenresultaten N830
In onderstaande tabel zijn de maatgevende berekeningsresultaten (met de hoogste waarde) voor de N830 weergegevens. De volledige berekeningsresultaten per toetspunt en –hoogte zijn weergegeven in de bijlage 4 van het akoestisch onderzoek.
Uit deze resultaten blijkt dat op de gevels van de nieuw te bouwen woningen de geluidbelasting ten hoogste 46 dB inclusief correctie ex artikel 110g bedraagt ten gevolge van de N830. Bij geen enkele woning wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden.
Rekenresultaat Havenstraat
In onderstaande tabel zijn de maatgevende berekeningsresultaten (met de hoogste waarde) voor de Havenstraat weergegevens. De volledige berekeningsresultaten per toetspunt en –hoogte zijn weergegeven in de bijlage 5 van het akoestisch onderzoek.
Uit deze resultaten blijkt dat op de gevels van de nieuw te bouwen woningen de geluidbelasting ten hoogste 51 dB exclusief correctie ex artikel 110g bedraagt ten gevolge van de Havenstraat.
Wordt hierbij voor de goede ruimtelijke ordening rekeningen gehouden met de correctie ex artikel 110g Wgh dan is de geluidbelasting ten hoogste 46 dB. Bij alle woningen is de geluidbelasting lager dan 48 dB inclusief correctie ex artikel 110g.
Toetsing railverkeerslawaai
In onderstaande tabel zijn de maatgevende berekeningsresultaten (met de hoogste waarde) voor de N830 weergegevens. De volledige berekeningsresultaten per toetspunt en –hoogte zijn weergegeven in de bijlage 7 van het akoestisch onderzoek.
Uit deze resultaten blijkt dat op de gevels van de nieuw te bouwen woningen de geluidbelasting ten hoogste 59 dB bedraagt ten gevolge van het spoor. Er wordt bij 29 woningen de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden.
Conclusie geluidtoets
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geprognosticeerde geluidbelasting van het nieuwbouwplan ten hoogste 59 dB zal bedragen vanwege railverkeer, waarmee de (voorkeurs)grenswaarde van 55 dB wordt overschreden. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 68 dB wordt niet overschreden.
Door de zoneplichtige wegen wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. In het kader van ‘goede ruimtelijke ordening’ is ook de A2 meegenomen in het onderzoek. Voor dit bouwplan is het treffen van maatregelen voor de A2 echter niet doelmatig.
Mogelijke geluid beperkende maatregelen
Bronmaatregelen rail
Een mogelijke bronmaatregel bij railverkeer zijn raildempers. Raildempers hebben een geluidsreductie van circa 3 dB. Deze maatregel is echter niet toereikend om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.
Overdrachtsmaatregelen
Schermen zijn effectief waar een hoge geluidreductie gehaald moet worden. Nadeel is wel dat door het plaatsen van schermen de geluidbelasting elders als gevolg van reflectie tegen het scherm kan toenemen. Ter hoogte van het plangebied liggen er al schermen aan de oostzijde van de A2 en aan weerszijden van de spoorlijn.
Om een (extra) geluidreductie op het plangebied te halen, dienen de bestaande schermen langs het spoor verlengd en/of verhoogd te worden. Vanuit financieel oogpunt zal dit niet gewenst zijn.
Ontvangermaatregelen
Het binnenmilieu wordt beschermd door de eisen opgelegd vanuit het Bouwbesluit. De geluidwering van de gevel dient zodanig te zijn dat het resulterende geluidniveau in de woning niet meer bedraagt dan 33 dB. Bij deze berekening wordt de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer of railverkeer gebruikt.
Gelet op de voorgenomen samenstelling van de uitwendige scheidingsconstructie van de nieuw te realiseren bebouwing, dient te worden beoordeeld of met de beoogde (bouw)materialen kan worden voldaan aan de aanvullende eis betreffende het ten hoogst toelaatbare binnenniveau voor de woningen.
Conclusie hogere waarde procedure / geluidadvies
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen dienen de volgende hogere waarden vast te stellen: In artikel 110a Wet geluidhinder en volgende is aangegeven onder welke voorwaarden hogere waarden kunnen worden vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend een hogere waarde vaststellen indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de geluidbron, onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
In deze paragraaf is hiervoor uiteengezet dat geluidbeperkende maatregelen in deze situatie niet doelmatig zijn. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen kan - onder voorwaarden - hogere waarden vaststellen voor de betreffende geluidgevoelige bestemmingen.
Hieronder is samengevat welke hogere waarden het college dient vast te stellen. Daarnaast is nader ingegaan in de onderzoeksverplichting voor de gevelgeluidwering van de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld.
Vast te stellen hogere waarden door B&W van Neerijnen
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen dienen de volgende hogere waarden vast te stellen:
Cumulatie van geluid
Indien een geluidgevoelige bestemming, waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld, in de zone van meerdere geluidbronnen ligt dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe hoog de gecumuleerde geluidbelasting is. De cumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 65 dB.
Een overzicht van de gecumuleerde geluidbelasting is opgenomen in bijlage 8.
Naar ons oordeel levert cumulatie van geluid geen buitensporig slechte geluidsituaties op. Het vaststellen van een hogere waarde is hiermee gerechtvaardigd. Het college van burgemeester en wethouders dient hierover echter nog een standpunt in te nemen (en te verantwoorden in haar hogere waardenbesluit). Ook kan er eventueel nog gekeken worden naar de hoge geluidbelasting door de A2. Aangezien het plangebied niet binnen de zone van de A2 valt, kan er geen hogere waarde worden vastgesteld.
Gevelgeluidweringsonderzoek (vervolg)
Voor alle woningen waarvoor het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen dient met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek te worden onderzocht of deze woningen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnen niveau kunnen voldoen. De wettelijke grondslag hiervoor is terug te vinden in het Bouwbesluit.
Wettelijk kader
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient aangetoond te worden dat (bestaande) bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt een milieuzone genoemd.
Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, versie 2009.
De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.
De VNG-brochure bevat specifieke regelingen voor "gemengde gebieden" en "gebieden met functiemenging". Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht.
Daarnaast is in de regels van het vigerend bestemmingsplan Klingelenberg onder artikel 8.2.f een onderzoeksverplichting opgenomen. Voor de uitwerking van het plangebied dient aangetoond te worden dat er een aanvaardbaar woon- en leefmilieu is verzekerd, alsmede dat de belangen van de omliggende bedrijven niet onevenredig worden geschaad.
Onderzoek
Door Antea Group is een onderzoek milieuzonering uitgevoerd (juli 2016) en opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. Onderstaand worden de belangrijkste uitkomsten weergegeven:
Conclusie
Ten aanzien van de functies in de omgeving van het plangebied geldt dat er geen sprake is van knelpunten (beperking ten aanzien van maximale milieuruimte).
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Op deze drie categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/ jaar PR-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevt en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat wijzigingen met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én veelal ook verantwoord moeten worden door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, het Bevt en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
Toetsing
Risicovolle inrichtingen:
Uit de risicokaart van de provincie Gelderland blijkt dat het bedrijf Rijnvallei Plantaardig (Zandweistraat 20) op ruim 700 meter van het plangebied ligt. Het Bevi is van toepassing op dit bedrijf vanwege de opslag van meer dan 10 ton verpakte gevaarlijke stoffen in een opslagruimte. Het plangebied ligt echter buiten het invloedsgebied van dit Bevi-bedrijf. Het plangebied is ook gelegen buiten het invloedsgebied van andere Bevi-bedrijven. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig.
Daarnaast ligt het plangebied ook niet binnen de veiligheidsafstanden van bestaande stationaire risicobronnen, waarop het Bevi niet van toepassing is.
Vervoer van gevaarlijke stoffen:
De gemeente Neerijnen heeft geen routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Dit betekent dat tankwagens met gevaarlijke stoffen In principe langs het plangebied kunnen rijden over gemeentelijke wegen. Aangezien op of nabij het plangebied geen bedrijven met opslag van gevaarlijke stoffen (in tanks) zijn gelegen (met uitzondering van enkele propaantanks en dieselolietanks), zal het vervoer van gevaarlijke stoffen in tankwagens over gemeentelijke wegen langs het plangebied zeer beperkt zijn. Daarom is geen rekening gehouden met de risico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt verder dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal, A2, Betuweroute, Basisnetroute spoor Utrecht-Meteren en de toekomstige basisnetroute spoor Meteren-Den Bosch. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 15 november 2016 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal, A2, Betuweroute, Basisnetroute spoor Utrecht-Meteren en de toekomstige basisnetroute spoor Meteren-Den Bosch. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)’ in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
Onderzoek
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate’. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Voor woningbouwlocaties geldt dat deze ‘niet in betekenende mate’ bijdragen als sprake is van minder dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of minder dan 3.000 woningen bij twee gelijkwaardige ontsluitingswegen. In het plangebied van dit uitwerkingsplan worden maximaal 38 grondgebonden woningen gerealiseerd. Het initiatief blijft derhalve ver onder de grens voor 'niet in betekenende mate', die is gesteld op 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Het project draagt dus 'niet in betekenende mate' bij. Er wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer. Er zijn derhalve uit oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het initiatief.
Omdat het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt, is een toetsing aan de grenswaarden conform de Wet milieubeheer niet noodzakelijk. Op basis van de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit kan echter eenvoudig worden geconcludeerd dat zelfs langs de drukste (provinciale) wegen in de gemeente Neerijnen geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 (een deelverzameling van PM10). Gezien de beperkte verkeersintensiteiten op de wegen in en rond Tuil mag er vanuit worden gegaan dat ook in de omgeving van het plangebied geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden. Er wordt dus ook voldaan aan artikel 5.16 lid a van de Wet milieubeheer.
Conclusie
De luchtkwaliteit in het plangebied staat realisering van de woningen niet in de weg.
Beleidskader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Toets
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Antea Group, zie Bijlage 3. Dit onderzoek geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein. Er is een aantal verontreinigingen en een voormalige stort op het terrein aanwezig geweest, welke gesaneerd zijn. Ook is op het perceel een boomgaard aanwezig geweest.
Conclusie
De verzamelde informatie geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein. Wel is op het perceel een boomgaard aanwezig geweest.
Wanneer een omgevingsvergunning, voor het onderdeel bouwen wordt aangevraagd, is een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Een bodemonderzoek volgens NEN 5740 is 2 tot 5 jaar geldig, afhankelijk van de activiteiten op het terrein. Het eerder uitgevoerde onderzoek is derhalve gedateerd.
Wanneer een verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd, kan dit worden uitgevoerd volgens de strategie ‘Onverdacht, niet lijnvormig’, waarbij de bovengrondmonsters op het terrein aanvullend onderzocht dienen te worden op bestrijdingsmiddelen (OCB’s).
Op basis van het vooronderzoek zijn de in onderstaande tabel opgenomen deellocaties te onderscheiden. Ook is in de tabel de strategie voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek weergegeven.
Verkennend bodemonderzoek
Aanvullend op het historisch bodemonderzoek en naar aanleiding van de reactie van de omgevingsdienst is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
Het verkennend bodemonderzoek (Van Dijk Geo- en Milieutechniek b.v. d.d. 5 juli 2017) is als Bijlage 7 opgenomen bij dit uitwerkingsplan.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb) geconcludeerd dat er milieu hygiënisch geen bezwaar tegen de voorziene herontwikkeling (nieuwbouw woonwijk) is.
Getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) voldoet de puinhoudende zandige toplaag niet aan de klasse wonen (industriegrond), voorafgaand aan de herontwikkeling dient de locatie mogelijk nog geschikt gemaakt te worden voor de functie 'wonen', de beslissing hieromtrent ligt uiteindelijk bij het bevoegd gezag.
Beleidskader
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 (en Boswet) vervangen.
In de nieuwe Wet natuurbescherming treedt de provincie op als bevoegd gezag (met uitzondering van landelijke projecten). Inhoudelijk zijn als gevolg van de wetswijziging voornamelijk (maar niet uitsluitend) veranderingen opgetreden in de soortenbescherming (voorheen Flora- en faunawet). Zo zijn na de inwerkingtreding veel zeevissen, zoetwatervissen, dagvlinders en plantensoorten niet meer beschermd. Echter een aantal vlinder- en libellensoorten en plantensoorten hebben bij de inwerkingtreding een beschermde status gekregen. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet geen vrijstelling meer, hier is in de Provincie Gelderland echter geen sprake van.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is gericht op het beschermen en het behouden van de goede staat van instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is het zogenoemde 'nee, tenzij-principe'. Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing van worden afgeweken. In de Wet natuurbescherming (Wnb) is onder andere bepaald dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten te handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en fauna, gedwongen is dergelijk handelen of nalaten achterwege te laten. Dit voor zover dit in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. Diegene moet alle maatregelen nemen die in redelijkheid van hem kunnen worden gevraagd om die nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is ook gericht op het beschermen van (natuur)gebieden. Deze natuurgebieden betreffen onder andere de zogenoemde Speciale beschermingszones op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Samen worden deze gebieden aangeduid als het Natura 2000-netwerk. Voor de bescherming van deze natuurgebieden is in de Nbw uitgebreide wet- en regelgeving opgenomen.
Toets
Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd (juli 2016) en opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Het onderzoek is opgedeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voortkomend uit de soortenbescherming komen een aantal verplichte voorwaarden in het kader van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming: Natuurnetwerk Nederland
Binnen het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Ook heeft de planontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.
Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998:
Op ca. 300 meter van het plangebied ligt het Natura-2000 gebied Rijntakken. Voor het project is een M.E.R.-beoordeling uitgevoerd (d.d. 23 juli 2012). Hierin is geconcludeerd dat geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is voor stikstopdepositie in relatie tot omliggende Natura 2000-gebieden.
Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura 2000-gebied zijn effecten op dit gebied uit te sluiten. Vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet, zoals het opstellen van een voortoets, zijn dan ook niet noodzakelijk.
Aanvullend op de natuurtoets is voor de woningbouwontwikkeling in Klingelenberg fase 2C/3 en Klingelenberg Noord op basis van het bekende programma een Aeriusberekening uitgevoerd, zie Bijlage 6.
Uit de Aerius-calculator blijkt dat op het natuurgebied Rijntakken voor het gebied geen relevante depositie plaatsvindt op OR-relevante hexagonen. Het concept wel of niet ontwikkelingsruimte beschikbaar (groen vinkje of rood kruis) is dus niet van toepassing.
Datzelfde geldt ook voor de stikstofgevoelige habitat H3150baz Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, buiten afgesloten zeearmen.
Voor zowel de natuurgebieden als habitattype volgt dat er geen overschrijding plaatsvind van de KDW (Kritische Depositie Waarden).
Soortenbescherming
Kort samengevat is het resultaat van de Natuurtoets dat in het plangebied geen beschermde soorten, anders dan broedvogels, voorkomen die de voorgenomen ontwikkeling kunnen beïnvloeden.
Conclusie
De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand onbebouwd gebied. Bij werkzaamheden in het plangebied zal de algemeen geldende zorgplicht, onderdeel van de Wet natuurbescherming, in acht worden genomen. Onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de ecologische waarden worden dan ook niet verwacht. De ontwikkeling heeft eveneens geen gevolgen op Natura2000-gebieden.
Locatie
Het project gebied ligt ingeklemd tussen de dorpen Tuil en Waardenburg. Het plan betreft de uitwerking van fase 2C/3 van het overkoepelend plangebied Klingelenberg. In figuur 1 is de locatie en de plangrens van het gehele projectgebied Klingelenberg weergegeven. In figuur 2 zijn de projectgrenzen van fase 2C/3 weergegeven en de ligging van de overige fasen.
Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door een weiland met watergang (Projectgebied Klingelenberg Noord, wat een op zich zelf staand plan betreft). Deze watergang is een B-watergang en zal in de toekomst bij de ontwikkeling van Klingelenberg Noord de status van A-watergang krijgen. Ten oosten is het gebied begrensd door de Oude Culemborgsche vaart en de overige zijden grenzen aan de overige fasen van het overkoepelend plan Klingelenberg waarvan fasen 1, 2a en 2b al zijn uitgevoerd. Na realisatie van fase 2C/3 zal ook de volgende fase worden ontwikkeld.
Figuur 4.1: Locatie van het projectgebied in de regio. Rode lijn is het gehele projectgebied Klingelenberg
Onderstaande figuur geeft een gedetailleerd beeld van het plangebied van fase 2C/3.
Figuur 4.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan Klingelenberg met globaal de ligging van het uitwerkingsplan (blauwe stippellijn)
Proces
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerders (in dit geval het waterschap Rivierenland en de gemeente Neerijnen) met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Voor het opstellen van deze watertoets (in de vorm van een waterparagraaf) heeft meermalen afstemming plaatsgevonden met de betrokken partijen. Ter afronding van het watervraagstuk zal de voorliggende waterparagraaf naar het waterschap gestuurd worden ter beoordeling.
Veiligheid (waterkeringen)
Onderstaande figuur geeft de zoneringen van de waterkering weer met de bijbehorende beschermingszones. De grens waar naar gekeken moet worden is de 'Bouwgrens'. Deze ligt niet in het projectgebied en daarom hoeft er geen rekening gehouden te worden met waterkerende objecten.
Figuur 4.3: Kaart zonering waterkering met ingetekend (rood) de projectgrens (indicatief)
Waterberging
Voor de waterberging is in het overkoepelend plan Klingelenberg de aanleg van een bergingsvijver voorzien. Voor de aanleg van de bergingsvijver voor fase 1 is reeds een watervergunning afgegeven (afgegeven 22 maart 2010 met kenmerk MAL/riv/200930765/113278).
De bergingsvijver wordt nu vergroot en reeds voor de definitieve situatie aangelegd waarbij de waterbergingscapaciteit voor fase 3 ook reeds wordt aangelegd. In tabel 1 is een overzicht weergegeven van de aangelegde toename aan verharding voor de verschillende fasen en de bijbehorende hoeveelheid waterberging die is gerealiseerd. Bij de berging in de vijver is uitgegaan van een peilstijging tot de overstortdrempel. Hoogte overstortdrempel +2,60 m NAP en waterpeil van de bergingsvijver van +1,80 m NAP geeft een bergende hoogte van 0,8 m.
Na gereedkomen van fase 2C/3 is er een totale hoeveelheid berging van 2.680 m³ gerealiseerd. De totale hoeveelheid verharding na gereedkomen van fase 2C/3 bedraagt 28.761 m².
Conform de huidige beleidsregels dient een berging van 436 m³ per ha. Toename verharding gerealiseerd te worden. Dit betekent dat na afronding van fase 2 de benodigde berging 1.254 m³ bedraagt. In totaal is 2.680 m³ gerealiseerd. Dit betekent dat na afronding van fase 2C/3 een overschot aan berging van 1.426 m³ resteert voor de volgende fase.
In de KEUR is opgenomen dat zonder een vergunning het verboden is hemelwater afkomstig van vernieuwd oppervlak op een oppervlakwaterlichaam te lozen. Deze bepaling geldt voor een toename van het verhard oppervlak van 1.500 m2 of meer. Dit is voor fase 2C/3 van Klingelenberg het geval. De bergingsvijver is in de legger van het waterschap opgenomen als A-watergang (zie figuur 4). Dit betekent dat voor het aansluiten van fase 2C/3 op de waterberging en het vergraven van de bergingsvijver vergunning plichtig is. Voor het aansluiten van de verharding en het vergraven van de waterberging moet daarom voorafgaand aan de realisatie een watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap Rivierenland. De maximale doorlooptijd voor een aanvraag watervergunning bedraagt 8 weken. Aan de aanvraag van een watervergunning zijn bij waterschap Rivierenland legeskosten verbonden.
Figuur 4.4: Legger watergangen
Grondwater en kwel
Uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand tot circa NAP + 2,50 m stijgt. Het huidige maaiveld varieert van NAP +2,55 m tot NAP +3,50 m. Rondom het plangebied zijn A-B watergangen aanwezig met een zomerpeil van NAP + 1,80 m en een winterpeil van NAP +1,60 m. Door de ontwaterende werking van deze watergangen ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand nabij open water rond de NAP + 2,20 m.
Ophoging is nodig om aan de ontwateringsnormen te voldoen. Naast ophoging wordt geadviseerd drainage toe te passen zodat ten tijde van hoge waterstanden in de Waal een goede ontwatering kan worden gegarandeerd.
Kruipruimteloos bouwen geldt als uitgangspunt. Door de vloerpeilen 30 cm boven de kruin van de weg te realiseren wordt voldaan aan de ontwateringsnormen onder woningen.
Inrichten en waterkwaliteit
Voor het inrichten van het gebied dient de bestaande watergang bewaard te blijven. Deze maakt onderdeel uit van het oppervlaktewaterstelsel dat van belang is voor de waterhuishouding en afwatering van Tuil en Klingelenberg. Ook is de richting van de watergang kenmerkend voor het landschap patroon. Dit geld eveneens voor de watergang die het plangebied aan het noorden begrensd.
Als uitgangspunt voor het inrichten van de oevers geldt dat minimaal 50% natuurvriendelijk moet zijn. Een natuurlijke oever betekent een minimaal talud van 1:5 vanaf de waterbodem.
Beheer en onderhoud watergangen
Ten aanzien van het beheer en onderhoud moet de bergingszone op een dusdanige manier zijn vormgegeven en beplant dat dit voor het beheer en onderhoud geen obstakels oplevert. Rondom de retentie dient een vier meter brede obstakelvrije strook aanwezig te zijn (wettelijke zone keur Waterschap). Bij een talud van minimaal 1:5 kan deze ook als onderhoudszone gebruikt worden.
Riolering en hemelwater
In het plangebied Klingelenberg wordt een apart vuilwaterstelsel gerealiseerd. Het vuilwaterstelsel wordt onder vrij verval geleidt naar een gemaal, waarna het via een persleiding aangesloten wordt op het gemengd riool in de Haarstraat. Gestreefd wordt naar het creëren van een vermaasd DWA-stelsel, zodat bij eventuele opstoppingen het vuilwater nog kan afstromen.
Het hemelwater wordt afgevoerd met behulp van een HWA-rioolstelsel richting de bergingsvijver.
Model regels
De uitbreiding van de bergingsvijver valt buiten de projectgrenzen van fase 2C/3. De waterberging wordt niet op de plankaart vastgelegd. De borging van de aanleg van de extra waterberging wordt geregeld middels een watervergunning en de uitbreiding van de retentievijver wordt in de legger van het waterschap verwerkt waarmee de waterberging juridisch is geborgd.
Beleidskader
Door de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in 2007 is de zorg voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten komen te liggen. Om hieraan vorm te geven heeft Vestigia een archeologische inventarisatie uitgevoerd voor het gehele grondgebied van de gemeente Neerijnen. Het doel hiervan was om archeologische waarden structureel mee te kunnen nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische inventarisatie is vertaald in een archeologische verwachtingenkaart en een archeologische beleidskaart.
Op de beleidskaart zijn voor het hele gemeentelijk grondgebied de archeologisch waardevolle gebieden en de archeologische verwachtingswaarden aangegeven. Er is onderscheid gemaakt tussen gebieden met een hoge archeologische verwachting, gebieden met een gematigde archeologische verwachting en gebieden met een lage archeologische verwachting. Tenslotte zijn gebieden aangewezen waar geen archeologische waarden worden verwacht. Uitgangspunt is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt moeten in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen de eventuele archeologische waarden door middel van een onderzoek in kaart worden gebracht.
Op de archeologische beleidskaart ligt het plangebied binnen de aanduiding ‘lage verwachting' en 'gematigde verwachting'.
Toetsing
Vanwege de mogelijk aanwezige archeologische resten is archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd op het terrein door Jacobs & Burnier (zie Bijlage 5). Uit het bureauonderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie ligt tussen de Waal en de beddinggordel van Herwijnen op oeverafzettingen van de Waal. De top van deze oeverafzettingen heeft een lage trefkans op sporen uit de periode Vroege Middeleeuwen - Nieuwe Tijd. Op de oeverafzettingen is waarschijnlijk nog een overslagpakket aanwezig met een lage trefkans op sporen uit de Late Middeleeuwen tot Nieuwe Tijd.
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart kunnen in het oostelijk deel van de onderzoekslocatie nog oeverafzettingen behorende bij de stroomgordel van Herwijnen aanwezig zijn. Deze oeverafzettingen hebben door hun ouderdom een middelhoge archeologische verwachting op sporen uit de periode Neolithicum – Vroege Middeleeuwen. Op de stroomgordel van Herwijnen zijn echter geen vondsten bekend.
Bij het verkennend booronderzoek zijn geen archeologische waarden aangetroffen. De ondergrond bestaat uit komafzettingen. Alleen in de bovengrond zijn lokaal enkele baksteenkruimels en houtskoolbrokjes waargenomen. Deze zijn zeer waarschijnlijk sub-recent en moeten niet opgevat worden als een bewijs voor bewoning ter plaatse in het verleden. Nader archeologisch onderzoek wordt niet geadviseerd.
Conclusie
De gemeente heeft dit onderzoek beoordeeld en onderschrijft de conclusies. Hiermee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De (kleinere) nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, kabelkasten en rioolinstallaties zijn niet afzonderlijk geïnventariseerd en bestemd, maar algemeen geregeld door het opnemen van nutsvoorzieningen in de bestemmingsomschrijving van de toegekende bestemmingen en de omvang ervan te beperken in de bouwregels.
Binnen het plangebied zijn, zoals genoemd in de paragraaf externe veiligheid, geen kabels, leidingen en straalpaden van zodanige importantie aanwezig, dat deze bij de planvorm betrokken dienen te worden c.q. afzonderlijk in het plan opgenomen dienen te worden.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de bestaande toestand en de beoogde ontwikkelingen zijn vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Dit uitwerkingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Deze SVBP maakt deel uit van een set Standaarden en Regels die door het toenmalige ministerie van VROM ontwikkeld is voor bestemmingsplannen en hebben betrekking op zowel de verschijningsvorm als de technische uitvoering van het plan. De SVBP schrijft voor op welke wijze de verbeelding moet worden vervaardigd en aan welke eisen de regels moeten voldoen. Dit houdt in dat onder andere de benaming van de bestemmingen en het kleurgebruik in deze Standaard zijn voorgeschreven. De SVBP is verplicht gesteld vanaf 1 januari 2010.
Het onderhavige uitwerkingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de nieuwbouw van circa 38 woningen met bijbehorende groen- en verkeersvoorzieningen. Bij het opstellen van het uitwerkingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de inhoud van de regels is aangesloten bij het handboek van de gemeente Neerijnen, de recente bestemmingsplannen voor de dorpen en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. Hierdoor is in Klingelenberg fase 2C/3 sprake van vergelijkbare bouw- en gebruiksmogelijkheden als in de omliggende woongebieden.
Er is gekozen voor een globale systematiek, waarbinnen nog diverse verkavelingen mogelijk zijn. Op de verbeelding is daarom gewerkt met een bestemmingsvlak ‘Woongebied’, waarbinnen zowel woningen als verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan. De overige aspecten, waaronder het maximum aantal woningen en de maximale bouwmogelijkheden, zijn beschreven in de planregels. Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen.
In dit uitwerkingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Groen
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, fiets- en voetpaden, verhardingen voor in- en uitritten, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Verkeer
De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut. Het openbaar gebied is hiermee bestemd.
Woongebied
De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor: wonen, aan-huis-verbonden beroepen, tuinen, erven en verhardingen, voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor de ontwikkeling van Klingelenberg fase 2C/3 wordt een exploitatieopzet opgesteld, waarin de kosten en baten van de ontwikkeling van het gebied in beeld worden gebracht. De exploitatieopzet wordt gedurende de looptijd van de ontwikkeling periodiek geactualiseerd.
Het ontwerp uitwerkingsplan 'Klingelenberg fase 2C/3' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.
Daarnaast is het plan conform de inspraakverordening voor een ieder ter inzage gelegd, waarbij aan eenieder de mogelijkheid wordt geboden om een zienswijze in te dienen.
Tegen het ontwerp uitwerkingsplan Klingelenberg fase 2C/3 zijn geen zienswijzen ontvangen.
Op 3 oktober 2017 is het uitwerkingsplan vastgesteld.