direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dronten - Dronter Energie Opslag Olsterpad (D4018)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D4018-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In het buitengebied van de gemeente Dronten is het project Dronter Energie Opslag (hierna ook DEO) voorzien, een grootschalig energieopslagsysteem (hierna ook EOS) ten noorden van het transformatorstation van Windplan Groen. Het project Dronter Energie Opslag is een initiatief van drie initiatiefnemers: Begro Energy Projects B.V., Pure Energie Batterij Groen B.V. en Flevo-BESS B.V.

Met het energieopslagsysteem kan opslagcapaciteit voor (duurzaam) opgewekte elektriciteit verhuurd worden aan energieleveranciers: Storage as a Service. Het systeem kan helpen bij het uitgesteld leveren van duurzaam opgewekte stroom aan het landelijk hoogspanningsnet. Hiermee kunnen pieken en dalen op het elektriciteitsnet als gevolg van weersafhankelijke elektriciteitsproductie, zoals elektriciteit uit zon en wind, worden afgevlakt. Met het energieopslagsysteem spelen de initiatiefnemers in op de grote behoefte aan flexibiliteit op de elektriciteitsmarkt en leveren zij een bijdrage aan de transitie naar een robuuste, stabiele en duurzame energievoorziening in Nederland.

Het energieopslagsysteem bestaat uit één of meerdere schakel- en meetinstallaties, gebouwen en op het terrein opgestelde transformatoren, omvormers en energiedragers, zoals batterijsystemen, en andere bijbehorende voorzieningen. Grootschalige energieopslag is op het moment flink in ontwikkeling. Grootschalige energieopslag door middel van lithium-ion batterijmodules is momenteel de gangbare techniek om de opgewekte elektriciteit op te slaan, maar de ontwikkelingen gaan snel. In het onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is uitgegaan van lithium-ion batterijopslag, als de momenteel gangbare en beschikbare techniek. Het bestemmingsplan biedt echter nadrukkelijk de flexibiliteit voor een invulling met een vergelijkbare (of mindere) effecten op de omgeving om nieuwe technieken voor batterijen en energiedragers in de nabije toekomst niet uit te sluiten, aangezien de markt van energieopslagtechnieken sterk in ontwikkeling is.

Het geldende bestemmingsplan staat het plaatsen van een grootschalig energieopslagsysteem niet toe op de locatie. Voor het energieopslagsysteem is derhalve een nieuw bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan is opgesteld om het energieopslagsysteem mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is circa 6 hectare groot en bevindt zich op een agrarisch perceel ten noorden van het transformatorstation van Windplan Groen. Het plangebied is ingeklemd tussen het Olsterdwarspad aan de noordzijde en het transformatorstation van Windplan Groen aan de zuidzijde. Ten oosten en westen liggen agrarische percelen. De exacte begrenzing van het plangebied is opgenomen in de digitale verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan. In Figuur 1.1 is een luchtfoto opgenomen van het plangebied.

Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0001.png"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Buitengebied Dronten

Ter plaatse van het geplande energieopslagsysteem geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Dronten D4000" (vastgesteld 5-10-2016) met de bestemming 'Agrarisch', zonder verdere aanduidingen, en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. De voor 'Agrarisch aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor agrarisch grondgebruik, cultuurgrond met daaraan ondergeschikt onder meer kleinschalige duurzame energieontwikkeling en nutsvoorzieningen. Het energieopslagsysteem is niet ondergeschikt waardoor het geldende bestemmingsplan de realisatie niet toe laat. Voorliggend plan vervangt derhalve de enkelbestemming uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten'.

De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' is ter bescherming van mogelijk te verwachten gematigde/middelhoge archeologische waarden. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1,7 hectare, is archeologisch onderzoek nodig waarin:

  • de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en;
  • in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Dronten" [bron:www.ruimtelijkeplannen.nl]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0002.png"

Inpassingsplan "Windplan Groen"

Ter plaatse van het plangebied gelden tevens aanduidingen van het rijksinpassingsplan "Windplan Groen" (vastgesteld 9-10-2019). Dit is de gebiedsaanduiding 'geluidzone-industrie' van het naastgelegen transformatorstation. Daarnaast zijn dat de gebiedsaanduidingen 'overige zone - windpark infrastructuur 1' en 'overige zone - windpark infrastructuur 2' ten behoeve van de aanleg van infrastructuur voor het windpark en de gebiedsaanduiding 'overige zone - overdraai' voor het overdraaigebied van de windturbine.

Op het zuidwesten van het perceel rust op een heel klein deel de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1b'. Deze bouwaanduiding is gekoppeld aan specifieke bouwregels van een bestemming uit het inpassingsplan.

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - windparkinfrastructuur 1' zijn voorzieningen behorend bij de functies zoals opgenomen in artikel 4.1 toegestaan in de vorm van:

  • a. kabels en leidingen;
  • b. ter plaatse van de 'overige zone - schakelkast' een schakelkast met een maximum bouwhoogte van 4 meter en een maximum oppervlakte van 80 m2.

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - windparkinfrastructuur 2’ zijn voorzieningen behorend bij de functies zoals opgenomen in artikel 4.1 toegestaan in de vorm van:

  • a. onderhoudswegen met een maximum breedte van 6 m;
  • b. bruggen;
  • c. op- en afritten; en
  • d. kraanopstelplaatsen met een maximum oppervlak van 3.500 m2 per windturbine.

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - overdraai' is het overdraaien van rotoren van windturbines zoals bedoeld in Artikel 4 van deze planregels toegestaan.

Op basis van artikel 14.1 van de planregels van het inpassingsplan mag de gemeente Dronten pas na 10 jaar een bestemmingsplan vaststellen voor de gronden in "Windplan Groen" (sub a) tenzij er geen afbreuk wordt gedaan aan de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan "Windplan Groen" (sub b).

Artikel 10 geeft de verhouding van het inpassingsplan weer met bestemmingsplannen met sub a 1/m d:

  • a. "De enkelbestemmingen uit het inpassingsplan treden in de plaats van de enkelbestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen;
  • b. Voor zover de enkelbestemmingen 'Bedrijf - Nutsvoorziening' en 'Bedrijf - Windturbinepark' uit het inpassingsplan samenvallen met dubbelbestemmingen en aanduidingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit die bestemmingsplannen te vervallen;
  • c. Voor zover de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het inpassingsplan, samenvallen met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen blijven de regels van die bestemmingen van toepassing, met dien verstande dat de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het inpassingsplan prevaleren boven de regels uit de onderliggende bestemmingsplannen;
  • d. Voor zover dit inpassingsplan de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.12 Wabo [red.: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht] niet wijzigt, blijven de regels uit genoemde bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen onverkort van toepassing."

Figuur 1.3 Uitsnede inpassingsplan "Windplan Groen" [bron:www.ruimtelijkeplannen.nl]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0003.png"

1.4 Procedurele en juridische context

Relatie met de milieueffectrapportage

In onderdeel C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), dat een AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) is bij de Wet milieubeheer (Wm), worden de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r. of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.

Een energieopslagsysteem staat niet op de C- of D-lijst in het Besluit m.e.r. Voor de planvorming en vergunningverlening voor het energieopslagsysteem is derhalve geen m.e.r.-procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling nodig.

Bevoegd gezag

De gemeente Dronten treedt als bevoegd gezag op. De gemeente is primair verantwoordelijk voor de gemeentelijke ruimtelijke ordening tenzij er sprake is van een rijks- of provinciaal belang.

Een beperkt deel van het plangebied valt samen met het rijksinpassingsplan 'Windplan Groen'. Op grond van artikel 14.1 van de planregels van dat plan mag de gemeenteraad van Dronten geen bestemmingsplan vaststellen voor de gronden van dat inpassingsplan tenzij geen afbreuk wordt gedaan aan de uitvoerbaarheid van windplan Groen. Met onderhavig bestemmingsplan is geen sprake van afbreuk waardoor de gemeenteraad haar bevoegdheid voor vaststelling van dit bestemmingsplan kan gebruiken.

Relatie met het inpassingsplan 'Windplan Groen'

Het inpassingsplan 'Windplan Groen' bevat in artikel 10 van de planregels bepalingen ten aanzien van de verhoudingen met bestemmingsplannen, dus hoe de regels uit het inpassingsplan zich verhouden tot andere bestemmingsplannen.

Artikel 10 'Verhouding met bestemmingsplannen' staat in paragraaf 1.3 opgenomen. Uit de planregels is niet eenduidig op te maken of onderliggende bestemmingsplannen ook gemeentelijke bestemmingsplannen zijn van latere vaststellingsdatum. De toelichting van het inpassingsplan 'Windplan Groen' zegt het volgende ter toelichting: "De bestemmingsplannen in het plangebied van het inpassingsplan behouden grotendeels hun werking (zie hiervoor). Een aantal onderdelen van de geldende bestemmingsplannen in het gebied komt met het inpassingsplan te vervallen. Het inpassingsplan gaat deel uitmaken van de geldende bestemmingsplannen en deze bestaan dus naast elkaar als zelfstandige documenten. Deze documenten moeten in samenhang worden gelezen voor een compleet beeld van de juridisch-planologische situatie in het gebied. De onderlinge verhouding tussen het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen is vastgelegd in artikel 10 en artikel 14 van de regels van dit inpassingsplan. Voor een toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.4."

Om te voorkomen dat dit bestemmingsplan afbreuk zal doen aan de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan 'Windplan Groen', zoals bedoeld in artikel 14.1 van de planregels van 'Windplan Groen', is ervoor gekozen om aanduidingen die ook in het plangebied van dit bestemmingsplan voorkomen in dit bestemmingsplan over te nemen. Het gaat om de volgende aanduidingen: gebiedsaanduidingen 'geluidzone-industrie', 'overige zone - windpark infrastructuur 1', 'overige zone - windpark infrastructuur 2' en 'overige zone – overdraai'. Het voorgenomen plan is verenigbaar met deze aanduidingen en daarmee met het inpassingsplan.

De aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1b' is gekoppeld aan een specifieke bestemming uit het inpassingsplan en kan enkel worden overgenomen als die bestemming ook wordt overgenomen. De bouwaanduiding is enkel van toepassing op de windturbine van Windplan Groen en is niet relevant voor onderhavig bestemmingsplan. Om die reden is deze bouwaanduiding niet overgenomen.

Crisis- en herstelwet

Onderhavig bestemmingsplan valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet.1 Een gevolg van de werking van de Crisis- en herstelwet is dat de beroepsprocedure sneller wordt doorlopen en een beroepsschrift direct de gronden van het beroep dient te bevatten. Het is wel noodzakelijk in bekendmaking op te nemen dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan gegeven. Zowel de huidige als de beoogde situatie van het plangebied worden hierbij besproken, als ook de landschappelijke inpassing. In hoofdstuk 3 wordt het beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau behandeld. In hoofdstuk 4 worden verschillende omgevingsaspecten en onderzoeksresultaten besproken. In hoofdstuk 5 worden de planregels toegelicht. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit enkel agrarische grond zonder bebouwing (zie Figuur 2.1 en Figuur 2.2). Het plangebied ligt op het perceel ten noorden van het bestaande transformatorstation van Windplan Groen. Tussen het plangebied en het transformatorstation ligt nog een strook van circa 20 meter, waar kabels zijn aangelegd die verschillende windparken van Windplan Groen via het transformatorstation van Windplan Groen en het onderstation van TenneT/Liander verbinden met het hoogspanningsnet. Deze strook kan in de toekomst weer gebruikt worden voor agrarische doeleinden, maar niet voor het energie opslagsysteem. Deze strook is onderdeel van de zone die in het Rijksinpassingsplan voor Windplan Groen is aangeduid als 'Overige zone - windparkinfrastructuur 1'. In het noorden van het plangebied ligt ook een strook. Deze strook is in het Rijksinpassingsplan voor Windplan Groen aangeduid als 'Overige zone - windparkinfrastructuur 2'. Binnen een gedeelte van de strook waar deze gebiedsaanduidingen gelden zijn reeds de wegen en kabels voor Windplan Groen aangelegd. De realisatie van het energieopslagsysteem is verenigbaar met deze reeds aangelegde infrastructuur. Ten westen van het plangebied wordt een windturbine opgericht van Windpark Hoge Vaart Zuid, onderdeel van Windplan Groen.

Figuur 2.1 Locatie plangebied (vanaf Olsterpad oostzijde) [bron: Google Maps]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0004.png"

Figuur 2.2 Locatie plangebied (vanaf zuidkant richting noorden) [bron: Pondera Consult]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0005.png"

In Figuur 2.3 is een overzicht weergegeven van het plangebied in relatie tot de diverse onderdelen van Windplan Groen, dat wordt aangesloten op het hoogspanningsnet via het transformatorstation van GDG en het onderstation van TenneT/Liander. De hoogspanningsverbinding waarop het transformatorstation van Windplan Groen - het Gesloten Distributiesysteem Groen (GDG) - via het onderstation van TenneT/Liander wordt aangesloten is ook zichtbaar op de luchtfoto.

Figuur 2.3 Overzicht indeling plangebied [bron: Ventolines]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0006.png"

2.2 Toelichting op het plan

In de beoogde situatie wordt het gehele plangebied bestemd voor een grootschalig energieopslagsysteem, inclusief voorzieningen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het systeem en waterberging. Er zijn bouwregels opgesteld met betrekking tot de maximaal toegestane bouwhoogtes van de verschillende componenten binnen dit bouwvlak. Tevens is een regel opgesteld voor het maximaal toegestane bebouwingspercentage. Om een goede landschappelijk inpassing van het energieopslagsysteem te borgen is tevens een gebruiksregel opgenomen.

Binnen de strook tussen het terrein van het energieopslagsysteem en het transformatorstation van Windplan Groen zal een toegangspad en kabeltracé worden aangelegd.

De planregels zijn opgesteld aan de hand van de kenmerken van de verschillende onderdelen van het energieopslagsysteem, zoals beschreven in paragraaf 2.3.

2.2.1 Beschrijving onderdelen plan

De initiatiefnemers zijn voornemens om het energieopslagsysteem gefaseerd te ontwikkelen, afhankelijk van ontwikkelingen op de markt en behoefte aan regelbaar vermogen. Door deze afhankelijkheid is het op dit moment nog niet mogelijk om een planning te maken voor de exacte (gefaseerde) invulling van het terrein. Duidelijk is wel dat in eerste instantie maximaal 3 hectare van het terrein wordt ingevuld.

Op basis van de huidige inzichten wordt aangenomen dat het plangebied ruimte biedt voor een energieopslagsysteem met een vermogen tot 200 megawatt (MW) en opslagcapaciteit van 1600 megawattuur (MWh), dus ruim 250 MWh per hectare aan opslagcapaciteit. Het systeem kan met deze specificaties in acht uur volledig opgeladen en ontladen worden. Het energieopslagsysteem krijgt een aansluiting op het transformatorstation van Windplan Groen, waarmee het in verbinding staat met het (landelijke) hoogspanningsnet.

In de beoogde situatie kunnen onder meer de volgende elementen gerealiseerd worden binnen het plangebied:

  • batterijcontainers of batterijblokken;
  • omvormers;
  • transformatoren;
  • inkoopstations (ook wel schakelstations of schakelgebouw);
  • bliksempieken;
  • omheining inclusief beveiligingsinstallaties;
  • wegen en parkeerplaatsen;
  • bijgebouw voor opslag van materialen e.d.;
  • groenvoorzieningen (waaronder landschappelijke inpassing);
  • waterbergingsvoorzieningen;
  • geluidmitigerende voorzieningen.

Op dit moment is nog geen ontwerp van het systeem beschikbaar. De exacte uitwerking en invulling van het terrein is afhankelijk van de leveranciers, welke nog niet gecontracteerd zijn. De gangbare techniek is een batterijsysteem dat uit rekken van lithium-ion batterijmodules bestaat. Echter, andere soorten batterijen zijn ook een optie. Om de elektriciteit naar de plek van opslag te transporteren zijn er nog grofweg drie andere componenten nodig op het terrein: een schakelgebouw (inkoopstation), transformatoren en omvormers. In Figuur 2.4 zijn deze componenten schematisch weergegeven.

Figuur 2.4 Schematisch overzicht systeem

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0007.png"

De verwachting is dat er één schakel- en meetstation wordt gerealiseerd en een aantal grote clusters opslagmodules (batterijen) die met eigen omvormer en transformator verbonden worden met het schakelstation. Of er nog een tweede of derde schakelstation nodig zal zijn is sterk afhankelijk van het toe te passen vermogen en onderlinge afspraken tussen initiatiefnemers.

Ten behoeve van bliksembeveiliging zullen er op het terrein mogelijk ook bliksemafleiders (ook wel bliksempieken) gerealiseerd worden.

Hierna wordt ingegaan op de meest relevante elementen.

Omvormers en transformatoren

Omvormers en transformatoren zijn noodzakelijk als schakels tussen de stroom vanaf het transformatorstation van Windplan Groen en de batterijen. Omvormers zijn elektronische apparaten die stroom omzetten van gelijkstroom (DC, voor opslag) naar wisselstroom (AC, voor op het net) of juist andersom van wisselstroom naar gelijkstroom. Dit is nodig, omdat de spanning die wordt geleverd vanaf het net niet direct geschikt is voor opslag. De transformatoren worden gebruikt om de wisselspanning te verlagen of te verhogen. In Figuur 2.5 en Figuur 2.6 is een zogenoemde MV Skid weergegeven. Dit is een systeem waarbij de transformator direct aan de omvormer zit geschakeld. Deze afbeeldingen zijn ter indicatie. De mogelijkheid bestaat ook om de omvormer en transformator los van elkaar te plaatsen.

De afmetingen van de omvormers en transformatoren bedragen circa 20-30 m2 met een hoogte van circa 3 tot 4 meter.

Figuur 2.5 Schematische schakeling MV Skid naast batterijen

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0009.png"

Inkoopstation/ schakelstation

Het inkoop- en meetstation (ook wel schakelstation) is bedoeld voor het schakelen, doorvoeren, verdelen of meten van elektrische energie. Het inkoopstation kent verschillende vormen naar gelang de benodigde capaciteit en of er één of meerdere stations nodig zijn. Een van de mogelijkheden is een Prefab-gebouw met een bouwhoogte van 4 meter vanaf maaiveld.

Figuur 2.7 Voorbeeld schakelstation

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0010.png"

Het is van belang dat kabels vanuit het energieopslagsysteem en transformatorstation vanuit onderen aangevoerd kunnen worden in een inkoop- en meetstation door middel van een kelder of verhoogd station. Het is daarom wellicht ook wenselijk om een verhoogd inkoopstation te plaatsen. In Figuur 2.8 en Figuur 2.9 is een voorbeeld weergegeven van een verhoogd inkoopstation. De bouwhoogte van een verhoogd inkoopstation bedraagt circa 5,5 meter.

Figuur 2.8 Voorbeeld verhoogd inkoopstation

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0011.png"

Figuur 2.9 Voorbeeld verhoogd inkoopstation 3D

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0012.png"

Bliksempieken

Bliksemafleiders of bliksempieken zijn smalle metalen staven die verticaal de lucht insteken. Om deze functie goed te kunnen vervullen, steken de bliksempieken ruim boven de overige bouwwerken op het terrein uit. Bliksempieken kunnen op de grond rondom het energieopslagsysteem geplaatst worden en kunnen ook op bepaalde componenten van het energieopslagsysteem worden bevestigd. Tijdens onweer moet een bliksemafleider voorkomen dat er brand of kortsluiting wordt veroorzaakt, componenten worden beschadigd of worden vernield. Bliksempieken zijn ook aanwezig op het naastgelegen transformatorstation van Windplan Groen. In Figuur 2.10 zijn de bliksempieken bij het transformatorstation van Windplan Groen weergegeven. Op de achtergrond (rechtsboven) is het plangebied zichtbaar.

Figuur 2.10 Bliksempieken bij transformatorstation Windplan Groen

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0013.png"

2.2.2 Mogelijke inrichtingsvormen energieopslag

De huidige batterijopslagsystemen op de markt bestaan uit rijen van batterijcomponenten in een containeropstelling (al dan niet gestapeld), maar ook batterijen (blokken) die in de open lucht staan opgesteld. Daarnaast is ook de plaatsing van batterijen in een loods een optie die op de markt beschikbaar is. Hieronder wordt op de verschillende opties in gegaan.

Containeropstelling

Batterijcontainers (zeecontainers, 40-voeters) kennen een afmeting van circa 12,2 x 2,5 x 2,6 meter (lengte x breedte x hoogte). Tussen de containers wordt vanuit brandveiligheid een afstand van enkele meters aangehouden. Op of naast de batterijcontainers kan een koelsysteem geplaatst worden. De hoogte van een enkele laag batterijcontainers met het koelsysteem bedraagt circa 4 meter. Een voorbeeld van een energieopslagsysteem met containeropstelling is weergegeven in Figuur 2.11.

Figuur 2.11 Voorbeeld energieopslagsysteem met containeropstelling [bron: Pivot Power]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0014.png"

Opstelling in open lucht

De batterijen kunnen in plaats van in containers, ook als op zichzelf staande batterijblokken in de open lucht worden geplaatst. In Figuur 2.12 is hiervan een voorbeeld weergegeven.

Figuur 2.12 Voorbeeld energieopslagsysteem met batterijen in de open lucht [bron: ESB/Fluence]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0015.png"

Opstelling gestapelde containers

In Figuur 2.13 wordt een mogelijk toekomstbeeld van de batterij geschetst, bestaande uit twee gestapelde containers inclusief koeling, deze opstelling kent een bouwhoogte van circa 7,5 meter. Door het toepassen van deze opstelling kan er meer capaciteit aan batterijen worden gerealiseerd per vierkante meter.

Figuur 2.13 Toekomstbeeld batterij: twee gestapelde containers inclusief koeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0016.png"

Batterijen in loods

Tot slot kunnen de batterijen in plaats van in containers of in de open lucht ook gestapeld in één of meerdere loodsen worden geplaatst. Voor deze optie wordt voor de afmetingen aangesloten op de agrarische bebouwing in de omgeving (zoals ook geregeld in het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied) en wordt dus uitgegaan van een loods met een goothoogte van maximaal 9 meter en een nokhoogte van maximaal 15 meter. De batterijen worden in een soort van stellingen opgestapeld in deze loods.

Figuur 2.14 Voorbeeld van batterijopslag in loods [bron: EnspireMe]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0017.png"

2.3 Landschappelijke inpassing

Het energieopslagsysteem wordt voorzien van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. In Bijlage 4 van deze toelichting is het landschappelijk inpassingplan voor het energieopslagsysteem opgenomen. Onderstaand worden de belangrijkste onderdelen van dit plan besproken.

Kenmerken van het plangebied

Het gebied is gelegen ten zuidoosten van Dronten in een open gebied, tussen de bebouwde kom van Dronten en de bossen aan de randmeren in. Van noord naar zuid zijn de belangrijkste infrastructuurlijnen door de polder heen de N307, de spoorlijn, de N309 en de N709. Het plangebied zelf is gelegen aan de doorgaande infrastructuur de N309. De belangrijkste wegen en waterwegen in de directe omgeving zijn de N309 (Elburgerweg), de Hoge Vaart, de Oostwoldertocht, het Olsterpad en de Olsterweg. In de omgeving van het plangebied liggen linten van erven en bosjes, welke groene eilanden vormen in een open landschap. De open ruimte wordt hierdoor verdeeld in kleinere, in elkaar overlopende ruimtes. Vanaf 2022-2023 komen er rij-opstellingen van moderne windturbines tussen deze groene eilanden in.

Energielandschap in ontwikkeling

In het plangebied bevindt zich reeds een hoogspanningsverbinding en onlangs zijn er twee hoogspanningsstations in gebruik genomen. In de directe nabijheid van het plangebied worden ook windturbines gebouwd. Er vindt dus volop ontwikkeling plaats in de omgeving van het plangebied. Het is van belang dat de ontwikkeling van het energieopslagsysteem ruimtelijke gezien aansluit bij de andere ontwikkelingen.

Toekomstbeeld op hoofdlijnen

Bij de uitwerking van het plangebied (het energieopslagsysteem) als deelgebied binnen een groter geheel, moet er aandacht worden besteed aan:

  • de aansluiting op de kavelstructuur en kavelrichting;
  • de aansluiting op en versterking van de landschapsspecifieke karakteristieken en kernkwaliteiten ter plekke;
  • het zorgvuldig vormgegeven en inrichten van de randen (de 'inpassing');
  • lopende en te verwachte ontwikkelingen en de fasering daarvan;
  • het creëren van een afgeronde (tussen-)stap die ook zonder toekomstige ontwikkelingen 'af' lijkt en past in het gebied, parallel aan de ontwikkeling van boerenerven in het buitengebied.

Dit initiatief moet kunnen anticiperen op mogelijke toekomstige ontwikkelingen, die leiden tot het geschetste toekomstbeeld van een uitontwikkeld energie-dorp én kunnen anticiperen op het uitblijven van die nieuwe ontwikkelingen. Dit kan door ervoor te zorgen dat het initiatief zelf als een afgerond, zelfstandig geheel wordt ontworpen dat past in zijn omgeving door parallellen te trekken met de modulaire ontwikkeling van zowel erven als (onderdelen van) dorpen. Ook bij een gefaseerde ontwikkeling.

Uitgangspunten voor landschappelijke inpassing energieopslagsysteem

De uitgangspunten voor landschappelijke inpassing van het project kunnen worden uitgesplitst naar uitgangspunten voor de inrichting van het energieopslagsysteem en uitgangspunten voor de inpassing van het energieopslagsysteem. Hieronder volgen de uitgangspunten voor de inrichting van het energieopslagsysteem:

  • respecteren van landschappelijke kernkwaliteiten van het gebied (openheid, maatvoering, hoofdrichtingen);
  • inrichting geënt op bestaande verkavelingsrichtingen;
  • ontsluiting geënt op bestaande infrastructuur;
  • maatvoering en materialisatie in afstemming met andere (energie-) initiatieven.

Hieronder volgen de uitgangspunten voor de inpassing van het energieopslagsysteem:

  • respecteren van landschappelijke kernkwaliteiten van het gebied (openheid, maatvoering, hoofdinrichtingen);
  • inpassing geënt op bestaande verkavelingsrichtingen;
  • creëren van groene buitenrand(-en), parallel aan de boerenerven;
  • maatvoering rand(-en) in afstemming met uiteindelijke functie(-s) (zoals beperken van zicht op initiatief van buiten, breken van de wind, bergen van water, dempen van geluid of recreatief medegebruik);
  • soortenkeuze en beheer afstemmen op doelstellingen ten aanzien van ecologie en biodiversiteit en op agrarisch grondgebruik in de omgeving;
  • toepassen van inheemse, niet invasieve soorten;
  • inpassing nader afstemmen met omgeving en gemeente.

Landschappelijk inpassingsplan voor de energieopslag

Op basis van bovenstaande uitgangspunten is een landschappelijk inpassingsplan (deel 2 van Bijlage 4 bij deze toelichting) opgesteld. Voor het inpassen van het energieopslagsysteem zijn landschapselementen uit het landschap in de omgeving als inspiratie gebruikt. Het gaat om de volgende elementen:

  • richtingen (hoofdrichtingen van verkaveling);
  • erfbeplantingen met robuuste randen en bosjes (zoals in de omgeving);
  • water en waterberging (i.v.m. vergroting van het verhard oppervlak);
  • meer natuurlijke bermen en oevers (doelstelling van de gemeente);
  • beheer dat gericht is op vergroting van de biodiversiteit (eveneens doelstelling van de gemeente).

In het landschappelijk inpassingsplan zijn deze ingrediënten vertaald naar een robuuste groene rand aan drie zijden van het energieopslagsysteem. De robuuste groene rand vormt de inrichting van de buitenrand van het plangebied. In deze robuuste groene rand is ook ruimte gereserveerd voor waterberging en infiltratie in de vorm van wadi's. Het totale plangebied meet ruim 306 meter bij 196 meter en wordt naar alle waarschijnlijkheid in fasen ontwikkeld. Een mogelijke uitwerking hiervan is weergegeven in Bijlage 4.

De robuuste groene randen zijn uitgewerkt in één mogelijk basisprofiel voor de eindsituatie. Ook is er een profiel uitgewerkt voor optionele, tijdelijke randen, indien fasering wordt toegepast. Uitgangspunt hierbij is dat elke fase steeds als een afgerond geheel wordt ingericht en ingepast.

Profielen voor groene rand

Voor de inpassing zijn twee mogelijke profielen van de groene buitenrand uitgewerkt; In het linker figuur staat het profiel voor een tijdelijke rand (12 meter breed), in het rechtse figuur staat het profiel voor de definitieve randen (15 meter breed). In beide profielen zijn hekken voorzien van 2,5 meter hoog. Voor het definitieve profiel geldt dat het houtsingeldeel (6 meter) telkens aan de binnenzijde en het zoomdeel (strook met beplanting van 3 meter) aan de buitenzijde van het plangebied ligt. De waterberging wordt aan de binnenzijde gerealiseerd. De exacte dimensies van de waterberging zijn afhankelijk van de uiteindelijk te realiseren waterbergingsopgave. In het zoomdeel worden alleen struiken en geen boomvormers toegepast. Beide profielen worden aangevuld met kruidenrijk gras.

Figuur 2.15 Mogelijke profielen voor inpassing (links tijdelijke rand, rechts definitieve rand) [bron: Oog voor schoonheid landschapsarchitectuur]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0018.png"

Beeldkwaliteitplan

Het beeldkwaliteitplan (deel 3 van Bijlage 4 bij deze toelichting) is een verzameling van handreikingen, regels en voorschriften, die de uitgangspunten van de stedenbouwkundige opzet van het plangebied voor het energieopslagsysteem en de ambities en uitgangspunten ten aanzien van beeldkwaliteit bundelt. Het beeldkwaliteitplan is een aanvulling op de welstandsnota van de gemeente Dronten (2013) en kan na vaststelling van onderhavig plan als formeel toetsingsinstrument voor de definitieve uitwerking en inrichting van het plangebied worden gebruikt. Een aanvraag omgevingsvergunning 'bouwen' voor het energieopslagsysteem of een gedeelte ervan kan dan getoetst worden aan het beeldkwaliteitplan.

Door middel van referentiebeelden en een toelichtende tekst worden op hoofdlijnen randvoorwaarden en criteria gegeven voor de vormgeving van gebouwen, opstallen en installaties, de bouwhoogtes, de materialisatie en de inrichting van de niet bebouwde ruimte. Ook komen onderwerpen aan de orde als verlichting, parkeren, laden en lossen, geluidwering, hekwerken en opslag in de buitenruimte. Het beeldkwaliteitplan richt zich op de invulling van het terrein en op de overgang van privé terrein naar openbaar gebied.

In onderstaande figuur wordt de stedenbouwkundige opzet van het totale terrein weergegeven. Deze opzet biedt eveneens de mogelijkheid om het energieopslagsysteem in verschillende fases te ontwikkelen.

Figuur 2.16 Stedenbouwkundige opzet [bron: Oog voor schoonheid landschapsarchitectuur, pagina 33]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0019.png"

Zoals in paragraaf 2.2.1 toegelicht, bestaat het energieopslagsysteem uit verschillende bouwkundige onderdelen. Het totaal van deze onderdelen wordt nader uitgewerkt in een gedetailleerd bouwplan dat bij de aanvraag omgevingsvergunning 'bouwen' zal worden ingediend.

Verhouding beeldkwaliteitplan en landschappelijk inpassingsplan

Het landschappelijk inpassingsplan gaat over het inpassen van het plan in de omgeving en ziet dus met name toe op de randen van het plangebied. Het beeldkwaliteitplan gaat over de (stedenbouwkundige) inrichting van het plangebied.

Verankering landschappelijke inpassing

Ten behoeve van het verzachten van de effecten van de energieopslag op het landschap en de omgeving, rekening houdend met een gefaseerde aanleg van de energieopslag, is een landschappelijk inpassingsplan en een beeldkwaliteitplan opgesteld. Om er zeker van te zijn dat de landschappelijke inpassing ook feitelijk wordt gerealiseerd is het uitvoeren van een inpassingsplan als verplichting opgenomen in de planregels. Deze voorwaardelijke verplichting geeft ook aan aan welke voorwaarden de landschappelijke inpassing dient te voldoen.

Door het vaststellen van onderhavig plan kan de gemeente Dronten het bijgevoegde beeldkwaliteitplan gebruiken bij de toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning 'bouwen'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Op nationaal niveau is nieuw omgevingsbeleid geformuleerd in de vorm van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI is een structuurvisie onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel met het NOVI, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als een omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland op basis van de nieuwe Omgevingswet die er aan komt. Het gaat daarbij om het uitzetten van een koers om opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, in goede banen te leiden. Het streven is daarbij de kwaliteit van de leefomgeving te behouden en zoveel mogelijk te versterken.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werken we aan onze prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Op land schiet de hoofdinfrastructuur voor transport en opslag van duurzame energie in gebieden soms nu al tekort. Naar 2050 toe neemt het aandeel duurzame energie alleen maar toe. Dan zijn veel meer aanpassingen aan de infrastructuur voor energie nodig. Ook de opgave voor ruimte voor de bronnen van duurzame energie zelf is groot. De NOVI geeft daarom richtingen mee die bij inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen voor de kwaliteit van de leefomgeving. De belangrijkste richting is de balans tussen beschermen en ontwikkelen. In het 'Rad van de Leefomgeving' zijn de richtingen weergegeven2 .

Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie is een prioriteit in de NOVI. De opgave is dan ook het waarborgen van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, het vervangen van fossiele energiebronnen door duurzame bronnen (inclusief besparing), de aanpassing van de netwerken voor warmte, gas en elektriciteit en het inpassen en zoveel mogelijk beperken van de ruimtebehoefte voor opwekking, conversie, opslag en transport van energie.

Ladder duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven, dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het plan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat inbreiding voor uitbreiding gaat. In de Ladder voor duurzame verstedelijking heeft het Rijk een motiveringseis opgenomen die aan de ene kant gericht is op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en aan de andere kant op regionale afstemming om overprogrammering tegen te gaan. Omdat het voorgenomen energieopslagsysteem is voorzien pal naast en direct in aansluiting op het terrein van het transformatorstation van Windplan Groen en het onderstation van TenneT en Liander wordt voldaan aan de Ladder. Er wordt aansluiting gezocht bij het industriële terrein van het transformator- en hoogspanningsverdeelstation. Tevens wordt naast het plangebied een windturbine opgericht en loopt ten zuiden van het plangebied de bestaande hoogspanningsverbinding.

Conclusie rijksbeleid

Het Rijk heeft hoge ambities met betrekking tot het vergroten van de opwek van duurzame energie. De productie van duurzame energie heeft een gevarieerd patroon (weersafhankelijk). Om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen, zet het rijk in op flexibiliteit van het systeem. Opslag van energie in batterijen en daarmee regelbare levering aan het net passen binnen deze strategie van 'buffering'.

Het Rijk stelt bovendien dat er voldoende ruimte gereserveerd moet worden voor de duurzame opwek en het transport van energie.

Onderhavig plan draagt bij aan de uitvoering van het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Met de Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld 8-11-2017) zet de provincie de koers uit voor de lange termijn. De ambities van de provincie zijn verwoord in kernopgaven. Binnen de kernopgave Duurzame Energie is er aandacht voor een slagvaardige aanpak van de energietransitie. Met een zo laag mogelijk energieverbruik en het zelf opwekken van energie zijn er straks in Flevoland alleen nog maar energieneutrale en energie producerende woningen en bedrijven. Er wordt onder andere gekoerst op: aardgasloze wijken, duurzame energieopwekking, isolatie van woningen, energiezuinige productiemethoden, energieopslag en smart grids.

Programma Landschap van de Toekomst

De structuurvisie 'Programma Landschap van de Toekomst' is vastgesteld op 13-10-2021. Dit programma presenteert de richtinggevende provinciale kijk op de waarde en identiteit van het Flevolandse landschap. Vanuit de kernkwaliteiten wordt een visie voor de toekomst geschetst. Eén van de thema's is 'regionaal perspectief voor energielandschappen'. Opgaven bij dit thema zijn:

  • Inrichten van energielandschappen met een hoge ruimtelijke kwaliteit.
  • Combineren van energielandschappen met opgaven als biodiversiteit en klimaatadaptie.
  • Ontwikkeling van gebiedsgerichte inrichtingsprincipes voor energielandschappen die passen bij de kwaliteiten van een gebied of plek.

Ter overweging wordt aangegeven dat de energietransitie in het landschap vanuit een integraal langetermijnperspectief moet worden bekeken. Verbinding van energie aan andere ontwikkelingen zorgt voor koppelkansen. En voor een efficiënte en multifunctionele inrichting van een duurzaam energielandschap waarmee verrommeling wordt voorkomen.

Verder wordt aangegeven dat toekomstbestendige energielandschappen moeten worden ingericht met zorgvuldigheid en een hoge ruimtelijke kwaliteit. Er dient aansluiting plaats te vinden bij de karakteristieken van een gebied of plek.

Het realiseren van een energieopslagsysteem in het plangebied van een windpark, direct naast een hoogspanningsstation van TenneT/Liander en het transformatorstation GDG B.V., sluit aan bij de visie van een duurzaam energielandschap uit de structuurvisie 'Programma Landschap van de Toekomst'.

Programma Energie in balans Flevoland

Om de uitstoot van broeikasgassen flink te verminderen en verdere opwarming van de aarde te voorkomen, is meer duurzame energie nodig. Dit vraagt om duurzame energiesystemen. Daarbij gaat het niet alleen om innovatieve manieren van opwekking, maar ook het in balans brengen van vraag en aanbod, op de energiemarkt. Energieopslag speelt hierin een belangrijke rol. Opslag is volgens het programma 'Energie in balans Flevoland' één van de vier manieren om flexibiliteit te creëren.

Provincie Flevoland heeft de ambitie om dé proeftuin van Nederland te worden op het gebied van omvangrijke energieopslag. De opzet van de proeftuin is gebaseerd op vier pijlers, namelijk opslag in batterijen, opslag in warmte, opslag in waterstof en hybride oplossingen.

Opslag in batterijen speelt een belangrijke rol in het beschikbaar houden van het elektriciteitsnet, als alternatief op netverzwaring, het opvangen van piek- en dalbelasting en het afstemmen van vraag en aanbod. Provincie Flevoland is hiervoor bij uitstek geschikt, vanwege de grootschalige opwek van wind- en zonne-energie.

RES-regio Flevoland

In Flevoland wordt er gewerkt aan een Regionale Energie Strategie (RES). Flevoland is één van 30 regio's in Nederland waarvoor een RES wordt opgesteld. In een RES schrijven regio's op hoe zij hun doelstellingen gaan bereiken en hoe zij gaan bijdragen aan het opwekken van 35 TWh aan hernieuwbare energie in 2030 in Nederland.

De RES 1.0 is vastgesteld door alle Flevolandse gemeenteraden, de Algemene Vergadering van het Waterschap en Provinciale Staten. De RES 1.0 gaat over de uitvoering van beleid om hernieuwbare energie op te wekken waarover besluitvorming al heeft plaatsgevonden bij de provincie, de gemeenten en het waterschap. Veel projecten zijn binnen dit kader al uitgevoerd of volop in uitvoering. Alles bij elkaar resulteert dit naar verwachting in een productie van 5,81 TWh hernieuwbare energie in 2030. Dat is de Flevolandse bijdrage aan de landelijke opgave om in 2030 35 TWh duurzame energie op te wekken.

In de RES wordt aandacht besteed aan duurzame opwek, het verduurzamen van warmte en energiebesparing. Maar ook energieopslag wordt steeds belangrijker geacht. De energiehuishouding van Flevoland kent namelijk grote schommelingen. Schommelingen worden veroorzaakt door een verschil in aanbod van duurzaam opgewekte energie. Opslag van energie kan ingezet worden als flexibiliteitsmiddel en zo dienen als alternatief voor netverzwaring. Opslag kan in batterijen of in waterstof. Het voorgenomen energieopslagsysteem past daarmee binnen de doelstellingen uit de vastgestelde RES 1.0.

Beleidsregel Kleinschalige Ontwikkelingen in het Landelijk gebied

Op 17 juni 2008 is de Beleidsregel Kleinschalige Ontwikkelingen in Landelijk gebied vastgesteld door Gedeputeerde Staten (GS). Het doel van deze beleidsregel is om aan te geven hoe GS om wil gaan met de uitgangspunten die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot kleinschalige ontwikkelingen in landelijk gebied.

Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk om meer ruimte aan te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen. De bestaande activiteiten en functies mogen hierdoor echter niet verhinderd worden, De nieuwe functies mogen niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en ze moeten landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. De ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw dienen behouden te blijven of verder te worden versterkt.

Om verstedelijking te voorkomen heeft GS bepaald dat niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalig) agrarische bouwpercelen mogelijk zijn, mits deze activiteiten in opzet en ontwikkelingsperspectief kleinschalig van karakter zijn en blijven. Daarbij geldt dat de schaal van de activiteit wordt bepaald door de aard, de omvang, de verkeersaantrekkende werking en het aantal werknemers. Voor niet-agrarische activiteiten geldt dat in totaal maximaal 30% van het (voormalig) agrarisch bouwperceel bebouwd mag worden.

Het is niet toegestaan om niet-agrarische en/of agrarische aanverwante activiteiten te realiseren die qua aard, omvang, verkeersaantrekkende werking en aantal werknemers primair thuishoren op een bedrijventerrein of industrieterrein dan wel in of aansluitend aan de bebouwde kom. Deze regel is volgens het beleid in ieder geval van toepassing voor activiteiten die vallen in de milieucategorie 4 of hoger.

Omgevingsprogramma

Op 27 februari 2019 is het Omgevingsprogramma Flevoland vastgesteld en op 15 maart 2019 is het Omgevingsprogramma in werking getreden. Inmiddels zijn er door de Provinciale Staten van Flevoland verschillende beleidsstukken vastgesteld welke hebben gezorgd voor wijzigingen in het beleid. In het Geconsolideerd Omgevingsprogramma Flevoland zijn deze beleidswijzigingen verwerkt.

Provincie Flevoland wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden van het landelijk gebied meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. In Flevoland is sprake van verdergaande schaalvergroting en herstructurering. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich in de eerste plaats richt op duurzame productie en verwerking van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied om het economisch draagvlak te verbreden en deze te verweven met de bestaande landbouwfunctie.

In principe is vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of aansluitend aan het bebouwde gebied niet toegestaan. Tevens moeten de activiteiten kleinschalig van karakter zijn. Effecten die milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig ongewenst zijn wil de provincie voorkomen. De nieuwe functies mogen de landschappelijke en cultuurhistorische kern- en basiskwaliteiten van het gebied niet aantasten. De provincie ziet erop toe dat de mogelijkheden van verstedelijking in landelijk gebied voldoende wordt gemotiveerd. De motivering moet aantonen waarom de ontwikkeling in landelijk gebied moet plaatsvinden.

Op basis van het Omgevingsprogramma Flevoland, onderdeel 1.3.1, is er een experimentenkader voor dit initiatief doorlopen. Het kader geeft een ruimtelijke motivering voor het voorgenomen energieopslagsysteem in het buitengebied van de gemeente Dronten. Het kader is door Gedeputeerde Staten en door Provinciale Staten goedgekeurd. Het initiatief kan hierdoor vanuit de provincie ruimtelijk mogelijk worden gemaakt.

Conclusie provinciaal beleid

De provincie Flevoland is een ambitieuze provincie en maakt zich hard voor de energietransitie. Naast opwekking van duurzame energie onderschrijft de provincie ook het belang van energieopslag. In het programma 'Energie in balans Flevoland' noemt de provincie opslag in batterijen als een belangrijke manier om flexibiliteit te creëren op het energienet. De provincie ziet zichzelf als dé proeftuin voor energieopslagsystemen.

Het energieopslagsysteem is bij uitstek een functie voor de lange termijn: gedurende lange periode kan er energie worden gebalanceerd. Een grootschalig energieopslagsysteem in het buitengebied is echter niet in lijn met de Beleidsregel Kleinschalige Ontwikkelingen in het Landelijk gebied en het omgevingsprogramma, waarin grootschalige verstedelijking in het buitengebied als onwenselijk wordt gezien. Omdat het energieopslagsysteem is gelegen in de directe nabijheid van andere grootschalige energie-infrastructurele voorzieningen in het buitengebied en bijdraagt aan doelstellingen van de provincie op het gebied van de energietransitie kan alsnog uitvoering worden gegeven aan onderhavig plan door het doorlopen van het Experimenten Kader. Dit kader is inmiddels doorlopen voor onderhavig project en hierdoor kan het planologisch regime op experimentele basis worden verruimd.

In de nabijheid van de beoogde locatie zullen ook windturbines, het transformatorstation, het onderstation en de hoogspanningsverbindingen bepalend zijn voor de uitstraling. Het energieopslagsysteem wordt dus geplaatst in het al bestaande energielandschap. Het energieopslagsysteem heeft een industriële uitstraling en past bij de uitstraling van de andere installaties. Door het combineren van deze energie-functies in het landschap wordt verrommeling voorkomen en wordt juist gebruik gemaakt van de koppelkansen die het transformatorstation biedt.

Het initiatief is vanuit de provincie ruimtelijk mogelijk gemaakt door middel van een experimentenkader. Dit kader is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten.

3.3 Gemeente Dronten

Regionale Energiestrategie

De gemeente Dronten heeft de RES 1.0 vastgesteld. Zoals in paragraaf 3.3 is benoemd wordt er in de RES onder andere ingezet op opslag van energie. Doordat de gemeente de RES 1.0 heeft vastgesteld is er ook ingestemd met energieopslag als richting om te verkennen.

Klimaatbeleidsplan

In december 2017 heeft Aeres Hogeschool Dronten het klimaatbeleidsplan 'Dronten, meer dan klimaatneutraal' opgesteld. Het klimaatbeleidsplan is door de raad op 25 januari 2018 vastgesteld. In dit plan wordt ingegaan op de huidige stand van zaken en vervolgens wordt besproken hoe de gemeente kan blijven groeien op het gebied van duurzaamheid. De rol van de gemeente is in eerste instantie vooral gericht op 'het faciliteren van ontwikkelingen' en 'informeren' om het doel van de transities te bereiken.

Voor het welslagen van de transities zijn in het klimaatbeleidsplan drie belangrijke sporen opgenomen: duurzaam gedrag, duurzame technologie en duurzame organisatie. Voor een transitie naar een klimaatneutraal Dronten zijn verschillende duurzame technologieën belangrijk. In het klimaatbeleidsplan wordt gesteld dat naast windmolens en zonnepanelen ook de opslag van energie erg belangrijk is. Op die manier kan piekenergie worden opgeslagen en worden gebruikt op een ander moment.

Conclusie gemeentelijk beleid

In het RES 1.0 wordt, onder andere, ingezet op de opslag van energie. Het klimaatbeleidsplan geeft aan dat naast windmolens en zonnepanelen ook de opslag van energie erg belangrijk is om balans te creëren op het energienet en daarmee uiteindelijk een klimaatneutraal Dronten te realiseren. Onderhavig plan past binnen het beleid van de RES 1.0 en binnen de ambities van het klimaatbeleidsplan. Daarmee sluit het aan op het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

4.1.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Kortere afstanden zijn dus mogelijk, een richtafstand is geen wettelijke norm, maar dat vereist dan onderzoek en onderbouwing op maat.

4.1.2 Onderzoek

Het bedrijfsmatig grootschalig opslaan van energie in een energieopslagsysteem is niet vermeld in de VNG-publicatie. Gezien de op het terrein te realiseren componenten en bijbehorende milieueffecten is het systeem (bedrijf) het meest te vergelijken met elektriciteitsdistributiebedrijven met transformatorvermogen. Het aspect geluid is voor deze categorie bedrijven maatgevend voor de richtafstand tussen het bedrijf en gevoelige functies. Uitgaande van een voorzien vermogen van 200 MW voor het energieopslagsysteem zullen ongeveer 40 transformatoren gerealiseerd worden met een vermogen van 5 MVA3 per stuk en 19 transformatoren met vermogen van 10 MVA per stuk. Uitgaande van een vermogen van 200 MVA kan het systeem vergeleken worden met elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatorvermogen tussen de 100 en 200 MVA. Voor deze bedrijven geldt een generieke grootste minimaal aan te houden richtafstand van 100 meter tot aan een rustige woonwijk. De omgeving van het plangebied is te kenmerken als gemengd agrarisch gebied waardoor een kortere richtafstand kan worden gehanteerd van 50 meter.

De grens van het terrein voor DEO is gelegen op circa 310 meter van de dichtstbijzijnde woning. Hierdoor wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Overigens wordt ook voldaan aan de richtafstand voor elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatorvermogen tussen de 200 en 1000 MVA, deze is 200 meter voor het aspect geluid.

Omdat het energieopslagsysteem niet volledig vergelijkbaar is met een transformatorstation, en gezien de omvang van het terrein, is besloten een nader geluidsonderzoek uit te voeren (zie paragraaf 4.2).

Voor het aspect gevaar geldt een kortere aan te houden afstand van 50 meter ten opzichte van een rustige woonwijk voor een transformatorvermogen van 10-200 MVA en een aan te houden afstand van 50 meter voor een transformatorvermogen van 200-1000 MVA. Aan deze richtafstanden wordt ook ruimschoots voldaan.

4.1.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering is er sprake van een goede ruimtelijke ordening. Voor de volledigheid is nader onderzoek uitgevoerd naar het aspect geluid.

4.2 Geluid

4.2.1 Toetsingskader

Verschillende onderdelen van een energieopslagsysteem zullen geluid produceren als het systeem in bedrijf is. Het geluid is met name afkomstig van omvormers, transformatoren en de batterijen. Op het energieopslagsysteem is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (verder te noemen: Activiteitenbesluit) van toepassing, omdat het energieopslagsysteem een niet-vergunningplichtige inrichting is op grond van de Wet milieubeheer (Wm).

Het energieopslagsysteem wordt aangemerkt als niet-vergunningplichtige Wm-inrichting, zoals bedoeld in artikel 1.1 onder a van bijlage I, onderdeel C, categorie 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Uit dit artikel volgt dat er sprake is van een niet-vergunningplichtige inrichting wanneer er één of meer elektromotoren aanwezig zijn met een vermogen, of een gezamenlijk vermogen, groter dan 1,5 kilowatt (kW). Dit wel met dien verstande dat bij berekening van het gezamenlijk vermogen een elektromotor met een vermogen van 0,25 kW of minder buiten beschouwing blijft. Het energieopslagsysteem bestaat uit meer dan 1,5 kW aan elektromotorisch vermogen door de aanwezigheid van de koelsystemen en valt daarmee onder de directe werking van het Activiteitenbesluit.

In het Activiteitenbesluit zijn de in Figuur 4.1 opgenomen, voor het project relevante, geluidgrenswaarden opgenomen (artikel 2.17).

Figuur 4.1 Artikel 2.17 Activiteitenbesluit

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0020.png"

De optredende geluidniveaus als gevolg van het energieopslagsysteem worden getoetst aan de grenswaarden in artikel 2.17 Activiteitenbesluit. Bij de toetsing wordt het zogenaamde langtijdgemiddeld beoordelingsniveau' LAr,LT in dB(A) gehanteerd; deze grootheid wordt bepaald per etmaalperiode (dag, avond en nacht).

De etmaalwaarde Letmaal van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT in dB(A) met betrekking tot een inrichting of een industrieterrein is het hoogste van de volgende drie niveaus:

  • Ldag (= LAr,LT); dag: 07.00-19.00 uur;
  • Lavond (= LAr,LT) + 5 dB; avond: 19.00-23.00 uur;
  • Lnacht (= LAr,LT) + 10 dB; nacht: 23.00-07.00 uur.

Voor DEO geldt volgens het Activiteitenbesluit (Figuur 4.1 onder a) een norm van 50 dB Letmaal tussen 7:00 uur en 19:00 uur, op de gevel van gevoelige gebouwen. De 50 dB Letmaal waarde betekent dat de inrichting in de nacht moet voldoen aan een grenswaarde van 40 dB op de gevel van gevoelige gebouwen. Gezien de aard van het energieopslagsysteem (24 uur per dag in bedrijf, afhankelijk van vraag en aanbod energie) zullen de waardes in de nacht maatgevend zijn voor de ruimtelijke inpasbaarheid van het systeem.

Indien het geluid ter plaatse van de gevoelige objecten als tonaal worden beoordeeld, dient een toeslag van 5 dB in rekening te worden gebracht op bij de toetsing op de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (het geluid wordt 5 dB strenger beoordeeld). Op basis van door leveranciers van opslagsystemen aangeleverde octaafbanden kan worden aangenomen dat het geluid afkomstig van de componenten een tonaal karakter heeft. Of het geluid van het energieopslagsysteem ter plaatse van de gevoelige objecten daadwerkelijk als tonaal wordt herkend, hangt met name af van de geluidniveaus afkomstig van het energieopslagsysteem in relatie tot het ter plaatse aanwezige achtergrondgeluid.

4.2.2 Onderzoek

Voor het energieopslagsysteem is een geluidsonderzoek uitgevoerd. In het uitgevoerde onderzoek (Bijlage 1) is getoetst aan de criteria zoals beschreven onder het toetsingskader. Voor de uitgangspunten van het gehanteerde rekenmodel wordt eveneens verwezen naar Bijlage 1.

Voor het energieopslagsysteem is een conservatief scenario geformuleerd (volledig terrein ingevuld, 100% load, inclusief tonaliteitstoeslag, geen geluidmitigatie) met het aantal transformatoren, omvormers en batterij-units. Dit scenario is in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Doorgerekend scenario

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0021.png"

Tabel 4.2 Nabijgelegen woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0022.png"

Rekenresultaten

Zonder aanvullende maatregelen leidt doorrekening van het scenario voor het energieopslagsysteem tot de rekenresultaten zoals weergegeven in Tabel 4.1. De geluidcontouren voor 50 dB Letmaal mét en zonder 5 dB(A) tonaliteitstoeslag zijn weergegeven in de bijlage van Bijlage 1. De 50 dB Letmaal contour, komt voor deze situatie overeenkomt met de 40 dB Lnacht (LAr,LT in de nachtperiode) contour.

Tabel 4.3 Geluidsniveaus nabijgelegen woningen bij full load omvormers, transformatoren en batterijen

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0023.png"

Met de conservatieve uitgangspunten (volledig terrein ingevuld, 100% load, inclusief tonaliteitstoeslag, geen geluidmitigatie) wordt niet overal voldaan aan een geluidbelasting van 50 dB Letmaal. Omdat er voor het energieopslagsysteem geen onderscheid is tussen dag, avond of nacht, is de nachtperiode maatgevend vanwege de straffactor van 10 dB.

Om te rekenen met realistische uitgangspunten is gekeken naar het daadwerkelijk gebruik en geluidsproductie van het EOS in de nacht. Ter plaatse van meteostation Lelystad is in 2021 geen nacht geweest waarin de gehele nachtperiode de temperatuur boven 25 graden Celsius was. Daarom is er een aanvullende berekening uitgevoerd waarbij de omvormers op 50% load opereren, hetgeen een meer representatieve bedrijfssituatie is dan full load. Full load komt namelijk enkel voor bij temperaturen boven de 25 graden Celsius. De geluidbronvermogens van de omvormers zijn in dat geval verminderd met 7 dB(A), conform de specificaties.

De geluidbelastingen van een representatieve bedrijfssituatie van een 200 MW/1600 MWh opstelling zijn hieronder weergegeven in Tabel 4.4. De contouren staan weergegeven in Figuur 4.2.

Tabel 4.4 Geluidsniveaus nabijgelegen woningen bij representatieve bedrijfssituatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0024.png"

Op basis van de geluidberekeningen voor het conservatieve scenario blijkt, op basis van de aangeleverde geluidgegevens van de transformatoren, omvormers en batterij-units, dat het mogelijk is om in een representatieve bedrijfssituatie aan 50 dB Letmaal te kunnen voldoen. Daarbij is gerekend met 200 MW elektrisch vermogen en een opslagcapaciteit van 1600 MWh. Het gehele terrein is daarbij ingevuld met geluidbronnen. Afhankelijk van het definitieve ontwerp en keuze van onderdelen is het mogelijk dat er bijvoorbeeld minder vermogen en opslagcapaciteit gerealiseerd wordt en/of dat slechts een deel van het terrein ingevuld wordt. Wanneer het uiteindelijke ontwerp bekend is, kan deze opnieuw worden doorgerekend en worden getoetst. Het energieopslagsysteem dient rechtstreeks aan het Activiteitenbesluit te voldoen.

Figuur 4.2 Geluidcontouren representatieve bedrijfssituatie met (blauw) en zonder (rood) tonaal geluid [bron: Pondera Consult]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0025.png"

In de planregels van het bestemmingsplan wordt opgenomen dat geluidgezoneerde inrichting niet is toegestaan. Dit om te waarborgen dat een energieopslagsysteem niet uitgroeit tot een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor) en Wet geluidhinder (Wg). Voor dergelijke inrichtingen geldt een ander toetsingskader dan voor voorliggend plan is gehanteerd. In de praktijk betekent dit dat het maximaal gelijktijdig in te schakelen transformatorvermogen in de open lucht niet meer dan 200 MVA kan zijn.

Cumulatieve geluidbelasting

Op basis van geluidonderzoeken die eerder door Pondera zijn uitgevoerd is de cumulatieve geluidbelasting in de referentiesituatie (enkel transformatorstation en Windplan Groen) gecumuleerd met de geluidbelasting van de representatieve bedrijfssituatie inclusief tonaliteitstoeslag van DEO (zoals weergegeven in Tabel 4.4) In Tabel 4.5 is de cumulatieve geluidbelasting van de referentiesituatie weergegeven. In Tabel 4.6 is de cumulatieve geluidbelasting van de situatie na realisatie van DEO weergegeven. In de cumulatieve berekening zijn enkel relevante geluidsbronnen meegenomen, namelijk het transformatorstation GDG en de windturbine van Windplan Groen. Andere geluidsbronnen hebben geen significante bijdrage aan de cumulatieve geluidbelasting en zijn daarom niet meegenomen.

Tabel 4.5 Cumulatieve geluidbelasting referentiesituatie [dB]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0026.png"

Tabel 4.6 Cumulatieve geluidbelasting na realisatie DEO [dB]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0027.png"

De cumulatieve geluidbelasting neemt ter plaatse van de nabijgelegen gevoelige objecten toe met 1-2 dB Lcum. Een dergelijke toename is niet hoorbaar voor het menselijk oor. Aan de hand van de methode Miedema is de akoestische kwaliteit van de omgeving ten gevolge van de cumulatieve effecten bepaald en kan de leefomgeving objectief worden beoordeeld. De methode Miedema wordt nader toegelicht in Kader 4.1.

Kader 4.1 Toelichting en voorbeeld methode Miedema

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0028.png"

In Tabel 4.6 is de cumulatieve geluidsbelasting weergegeven na realisatie van het energieopslagsysteem. De uiteindelijke geluidsbelasting betreft maximaal 55 Lcum. De Miedema methode geeft aan dat de kwaliteit van de akoestische omgeving tot 50dB Lden goed is, tot 55dB Lden redelijk en tot 60dB Lden matig. De kwaliteit van de akoestische omgeving na de realisatie van het energieopslagsysteem is ter plaatse van nabijgelegen woningen 'redelijk' tot 'matig'. Een redelijke geluidbelasting is zonder meer ruimtelijke aanvaardbaar. Op drie toetspunten is de geluidbelasting matig. Hierbij is van belang dat in deze berekeningen straffactoren zijn opgenomen vanwege het tonale karakter van het geluid en de nacht- en avondtoeslag. De daadwerkelijke geluidbelasting ligt dan ook lager en een geluidbelasting van 55 dB zal in werkelijkheid niet gehaald worden. De geluidbelasting van het energieopslagsysteem is in combinatie met het geluid van andere bronnen uit de omgeving dan ook ruimtelijk aanvaardbaar.

4.2.3 Conclusie

In de planregels is opgenomen dat een energieopslagsysteem dat op de projectlocatie wordt gerealiseerd geen geluidzoneringsplichtige inrichting mag zijn. Op basis van geluidberekeningen voor het conservatieve scenario voor het energieopslagsysteem blijkt dat het mogelijk is om in een representatieve bedrijfssituatie aan 50 dB Letmaal te kunnen voldoen. Er is voor het aspect geluid derhalve sprake van een goede ruimtelijke ordening. Bij het plan zijn meerdere initiatiefnemers betrokken, waardoor sprake kan zijn van meerdere inrichtingen. In het kader van de goede ruimtelijke ordening wordt om die reden de norm van 50 dB Letmaal cumulatief toegepast. Dit houdt in dat het gehele energieopslagsysteem (alle inrichtingen gezamenlijk) binnen de norm van 50 dB Letmaal moet blijven.

In het definitieve bestemmingsplan zal een geluidverdeelplan worden toegevoegd, waarmee elk deelgebied van het plangebied, geluidsruimte toegewezen krijgt. Hiermee wordt de handhaafbaarheid van de cumulatieve geluidsnorm geborgd.

4.3 Natuur

4.3.1 Toetsingskader

Wanneer er wordt gesproken over natuurbescherming dient er onderscheid te worden gemaakt tussen gebiedsbescherming, soortenbescherming en de bescherming van houtopstanden. Deze bescherming is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Voor de realisatie van het plan is het niet nodig om bomen te kappen. Bescherming van houtopstanden wordt dus niet nader beschouwd.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Met het onderdeel gebiedsbescherming worden binnen de Wet natuurbescherming de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.

Activiteiten mogen geen negatieve effecten hebben op de waarden waarvoor het gebied is aangewezen. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op het NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.

Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het NNN. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Het NNN kent ook geen externe werking, een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime "andere soorten". Daarnaast zijn landelijk van een aantal vogelsoorten de nesten jaarrond beschermd. Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen.

Voor ieder ruimtelijk plan is het verplicht om te toetsen of het leidt tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien dit niet mogelijk blijkt, is het nodig om na te gaan of een ontheffing kan worden verkregen.

4.3.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Er is onderzoek gedaan naar de effecten van de aanleg van civiele werken voor Windplan Groen op natuurwaarden. De aanlegwerkzaamheden voor het transformatorstation, dat één perceel zuidelijker is gelegen dan het energieopslagsysteem, zijn in dit onderzoek meegenomen. De te verwachten werkzaamheden voor de aanleg van het energieopslagsysteem zijn van vergelijkbare aard, waardoor de uitkomsten van het onderzoek ten aanzien van gebiedsbescherming ook bruikbaar zijn voor onderhavig plan. Het onderzoeksgebied voor het onderdeel ecologie is in een aantal gevallen ruimer genomen dan het projectgebied. Dit verschilt per effecttype en per diersoort. Voor mobiele soorten met een grote actieradius, zoals vogels, beslaat het onderzoeksgebied een groot deel van Flevoland.

Er grenzen geen Natura 2000-gebieden aan de projectlocatie. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft de Veluwerandmeren, welke op ongeveer 5 km afstand van het plangebied ligt. Dit gebied betreft een niet stikstofgevoelig gebied. Fysieke aantasting en andere directe effecten ten gevolge van de civiele werkzaamheden zijn dan ook niet aan de orde. In de natuurtoets is tevens beoordeeld of er sprake is van externe effecten op Natura 2000-gebieden. Voor zowel broedvogels als niet-broedvogels is beargumenteerd dat significant negatieve effecten zijn uitgesloten. De beoogde werkzaamheden hebben geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende vogels.

Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het NNN. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Het NNN kent ook geen externe werking, een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof

In het kader van de gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming is er een AERIUS-berekening (Bijlage 3) uitgevoerd. Het EOS wordt in verschillende fases gerealiseerd. De berekening is gebaseerd op de realisatie van maximaal 3 hectare van het EOS per jaar.

Met behulp van de Aerius-Calculator, versie 2022 (per 03-02-2023 de meest actuele versie), is de stikstofdepositie berekend voor de bouwfase van het EOS. Voor deze berekeningen is de bouw van het energieopslagsysteem opgedeeld in 2 fasen. Per fase is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Uit de berekeningen volgt dat er gedurende geen van beide fasen stikstofdepositie plaatsvindt bij stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De uitkomst hiervan is toegevoegd als bijlage.

Op basis hiervan is het project uitvoerbaar en is er geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Om de gefaseerde bouw van het EOS te borgen is een specifieke gebruiksregel opgenomen.

Soortenbescherming

Er is een quick scan uitgevoerd om te bepalen of de beoogde werkzaamheden een overtreding van de Wnb als gevolg hebben. De resultaten met betrekking tot soortenbescherming worden hieronder besproken. De volledige quick scan is opgenomen als Bijlage 2.

Het plangebied betreft een gebied bestaande uit akkers welke intensief gebruikt worden. Er zijn in het plangebied geen sloten aanwezig. Op dit moment is het plangebied geen geschikt leefgebied voor wilde flora en fauna soorten. Dit komt doordat er geen geschikte habitats in en nabij het plangebied aanwezig zijn. De mogelijkheid bestaat dat er passerende veldmuizen of gewone padden het plangebied doorkruisen. Voor deze soorten geldt de wettelijke zorgplicht uit artikel 1.11 Wnb. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg moet dragen voor de in het wild levende dieren en planten. Ook wanneer er geen beschermde soorten voorkomen geldt de zorgplicht. Uit literatuuronderzoek (NDFF 2022) zijn er geen beschermde soorten naar boven gekomen in de omgeving van het plangebied. Daardoor kan worden uitgesloten dat de werkzaamheden een overtreding van het Wnb als gevolg hebben.

In de periode wanneer het terrein niet meer als agrarisch wordt gebruikt en het energieopslagsysteem nog niet is gerealiseerd, bestaat de kans dat broedvogels, zoals de kievit, scholekster, kleine plevier, veldleeuwerik of graspieper in het gebied gaan broeden. Nesten van deze vogelsoorten zijn in de broedperiode (tussen maart en augustus) beschermd. Deze nesten mogen niet worden verwijderd.

Om te voorkomen dat er verbodsbepalingen worden overtreden zijn in de quick-scan (Bijlage 2) een aantal mogelijke mitigerende maatregelen voorgesteld. Zo kunnen onder andere de werkzaamheden waar nodig door een ecologisch deskundige worden begeleid. Daarnaast dienen de werkzaamheden in een bepaalde volgorde (van binnen naar buiten) te worden uitgevoerd, zodat eventueel aanwezige soorten de mogelijkheid krijgen om het plangebied te verlaten. Tevens is het van belang dat de mogelijk aanwezige soorten zo min mogelijk worden gestoord. Dit kan door zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande wegen en paden en enkel verlichting aan te hebben wanneer dit noodzakelijk is.

Met betrekking tot broedvogels wordt het aangeraden om de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen. Wanneer dit niet mogelijk is dient het plangebied ongeschikt te worden gemaakt en gehouden voor broedvogels om zich te vestigen. Dit kan door structureel onderhoud, zoals het kort houden van vegetatie.

Wanneer de voorgestelde mitigerende maatregelen in acht worden genomen om te voorkomen dat er verbodsbepalingen worden overtreden, zijn negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op beschermde soorten uitgesloten.

4.3.3 Conclusie

Vanuit het aspect natuur is het project uitvoerbaar en er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Er is ook geen ontheffing of vergunning op grond van Wnb noodzakelijk.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Toetsingskader

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag voor de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. De Erfgoedwet, die per 1 juli 2016 de Monumentenwet 1988 heeft vervangen, vormt het kader voor de bescherming van het cultureel erfgoed.

Onder cultuurhistorie worden aanwezige archeologische waarden verstaan, maar ook overige cultuurhistorische waarden zoals historisch landschap, beschermende stads- en dorpsgezichten en monumenten.

4.4.2 Onderzoek

Archeologie

Effecten op archeologische waarden zijn gerelateerd aan grondroerende werkzaamheden. Deze vinden plaats in de aanlegfase. Grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd voor de aanleg van de funderingen van bouwwerken, kabels, onderhoudswegen en paden. Ter plekke van het plangebied geldt een archeologische verwachtingswaarde 'Waarde - Archeologie 4' uit het bestemmingsplan "Buitengebied Dronten (D4000)". Op grond van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek en een omgevingsvergunning nodig voor aanlegwerkzaamheden in de bodem met een oppervlakte van minimaal 1,7 hectare en een diepte van meer dan 0,4 meter. Gezien de omvang van het plangebied en daarmee de omvang van de energieopslag zal er waarschijnlijk archeologisch onderzoek uitgevoerd moeten worden. Omdat de concrete inrichting van het energieopslagsysteem nog niet bekend is wordt er voor dit bestemmingsplan gekozen om nog geen onderzoek uit te voeren en de dubbelbestemming 'Archeologie - Waarde 4' over te nemen. Eventuele aanwezige archeologische waarden zijn zo beschermd. Indien de drempel van 1,7 hectare daadwerkelijk wordt overschreden bij de planontwikkeling van het energieopslagsysteem wordt voor de vergunningverlening archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Archeologisch onderzoek ten behoeve van Windplan Groen

Ten behoeve van Windplan Groen en het bijbehorende transformatorstation is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit betreft een Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) en Verkennend en karterend booronderzoek. Het rapport is toegevoegd in Bijlage 5. Het plangebied voor het transformatorstation is onderdeel van het deelrapport Windpark Hoge Vaart Zuid (bijlage 5 van het rapport, vanaf pagina 130), aangezien dit terrein is gelegen in de directe nabijheid van windturbineposities HVZ 1.6 en HVZ 1.7 van dit windpark. Voor het Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) is ter hoogte van het voorgenomen transformatorstation van Windplan Groen en het onderstation van TenneT en Liander een linie met boringen uitgevoerd, zie Figuur 4.3. Het betreft boorpunten 126 tot en met 133. Ook ten noorden en westen van het plangebied voor DEO zijn diverse boringen gezet. Op deze boorpunten ligt boven het dekzand overwegend een pakket venige, of door laagjes detritusveen onderbroken klei met daar bovenop het pakket door zandlaagjes onderbroken klei van de Almere-afzettingen. Slechts zeer plaatselijk is detritusveen aangetroffen. In situ gevormd hoogveen ontbreekt volledig. Sporen van podzolvorming zijn evenmin aangetroffen. De resultaten van het verkennend booronderzoek geven derhalve geen aanleiding tot het adviseren van archeologisch vervolgonderzoek. Evenmin zijn hier tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden van Windplan Groen rekening zou moeten worden gehouden. Het uitgevoerde onderzoek van Windplan Groen geeft geen aanleiding om archeologische waarden te verwachten ter plekke van het plangebied voor DEO. De onderzoeksverplichting op basis van de dubbelbestemming blijft echter wel bestaan.

Figuur 4.3 Boorlocatie archeologisch onderzoek en locatie DEO (blauwe cirkel) [bron: ArcheoPro]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0029.png"

Nader archeologisch onderzoek kan worden uitgevoerd als duidelijk is waar grondroerende werkzaamheden verwacht worden, als een ontwerp is gemaakt voor de inrichting van het energieopslagsysteem.

Cultuurhistorie

Er zijn in en rondom het plangebied geen cultuurhistorische waarden zoals historisch landschap, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten aanwezig.

4.4.3 Conclusie

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Het plan heeft daardoor geen negatief effect op archeologische en overige cultuurhistorische waarden. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.5 (Externe) veiligheid

4.5.1 Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen, of een gevaarlijke inrichting, te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet het bevoegd gezag rekening houden met veiligheidsafstanden ter bescherming van individuen (plaatsgebonden risico) en groepen personen (groepsrisico).

Hieronder wordt ingegaan op de effecten van een energieopslagproject met behulp van lithium-ion batterijmodules. Dit is op dit moment namelijk de gangbare techniek om opgewekte energie op te slaan.

Hoewel lithium-ion energiedragers geen groot risico vormen bij juist gebruik, zijn er risico's aan verbonden. Zo kan volgens de Circulaire risicobeheersing lithium-ion energiedragers (2020) (hierna: de circulaire) door oververhitting een felle, lastig te bestrijden brand ontstaan en er kunnen giftige stoffen vrijkomen. In de circulaire heeft het Rijk, vooruitlopend op regelgeving, adviezen en maatregelen opgenomen om de veiligheid in de omgeving van de toepassingen van de lithium-ion energiedragers te verhogen. De adviezen zijn tevens gericht aan het bevoegd gezag dat te maken heeft met de beoordeling van externe veiligheidsrisico's in verband met het gebruik van een EOS met lithium-ion energiedragers. Aan degenen die de energiedragers opslaan, een EOS beheren en aan andere actoren in de keten, zoals de importeurs of producenten, wordt geadviseerd kennis te nemen van de inhoud van deze circulaire en de voor hen relevante maatregelen te treffen in overleg met het bevoegd gezag. De circulaire heeft geen bindend karakter en kan daarom niet meer dan richtinggevend zijn. Het gestelde in de circulaire is niet afdwingbaar.

4.5.2 Onderzoek

Vanuit het Bevi zijn er voor een energieopslagsysteem geen effecten en normen op het gebied van externe veiligheid waaraan getoetst moet worden. Nader onderzoek op basis van het Bevi is dan ook niet nodig. Op basis van de onderzoeksresultaten voor bedrijven en milieuzonering (paragraaf 4.1) is er in dit geval geen aanleiding om nader onderzoek te doen voor het aspect externe veiligheid, aangezien de dichtsbijzijnde woning ten opzichte van het energieopslagsysteem in dit geval op een afstand van 310 meter ligt. Het ligt ook meer voor de hand om zo nodig vanuit de bedrijfsvoering een risicoinventarisatie uit te voeren voor de aanvraag omgevingsvergunning bouw. Er is dan meer bekend over de inrichting, type energiedrager en veiligheidsmaatregelen. .

Circulaire risicobeheersing lithium-ion energiedragers

Het is nog niet bekend welke materialen er worden toegepast bij het energieopslagsysteem. Dat is afhankelijk van de leverancier. In het geval er lithium-ion batterijen worden gebruikt is de 'Circulaire risicobeheersing lithium-ion energiedragers (2020)' van toepassing. De volgende (brand)veiligheidsmaatregelen worden in de circulaire benoemd voor een EOS:

  • modulaire indeling en incidentbescherming;
  • klimaatbeheersing;
  • bliksemafleiding;
  • aanrijdbeveiliging;
  • branddetectie-/meldsystemen en particuliere alarmsystemen;
  • bij ontbreken modulaire indeling:

- gecertificeerd koel-/blussysteem;

- eventueel stortkoppeling/overloopvoorziening.

  • bij water als koel-/ blusmiddel: bluswatervoorzieningen;
  • bij inpandige opstelling: eventueel rookgasafvoer.

Bovenstaande maatregelen worden nog verwerkt in het ontwerp van het energieopslagsysteem. In de volgende fase, voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning 'bouwen', zal een uitgangspuntendocument (brand)beveiliging wordt opgesteld. In dit document zal beschreven worden op welke manier (bron)maatregelen ter beperking van risico's, welke zijn opgenomen in de circulaire (onderdeel 6 en 7), verwerkt worden in het project en daarmee het ontwerp van het energieopslagsysteem. Het uitgangspuntendocument (brand)beveiliging zal gezamenlijk met de ontwerptekeningen van het systeem en bijbehorende bouwwerken ingediend worden bij de aanvraag omgevingsvergunning 'bouwen'. Adviezen of maatregelen uit de circulaire kunnen door het bevoegd gezag worden omgezet in voorschriften in de omgevingsvergunning.

Gebruikelijke veiligheidsmaatregelen die leveranciers voor het energieopslagsysteem aanbieden zijn:

  • veiligheidssystemen op het gebied van branddetectie en -bestrijding, zoals gaslek detectiesystemen;
  • Battery Management System (BMS): dit is de operationele software die de toestand en werking van de batterij en systemen controleert. Het BMS detecteert en controleert de operationele condities (temperatuur, vochtigheid, energieniveaus, etc.);
  • ondersteunende systemen ten behoeve van temperatuurregeling (verwarmings- en koelingssytemen), ventilatie en verlichting.

Naast veiligheidsmaatregelen wordt in de circulaire ook gesproken over de ruimtelijke positionering van een EOS. Ten aanzien van de locatiekeuze voor een EOS wordt in de circulaire geadviseerd de nabijheid van bevolkingsconcentraties te vermijden en naarmate dit minder mogelijk is een strikter veiligheidsregime aan te houden. Het vestigen van een grootschalige EOS in een woonwijk is volgens de circulaire een afweging van risico versus bijdrage aan de energietransitie. Gelet op de minimaal toegestane afstand (+- 310 meter) van het voorgenomen energieopslagsysteem tot (beperkt) kwetsbare objecten en de afwezigheid van een woonwijk in de directe omgeving van het systeem, wordt geconcludeerd dat de locatie voldoet aan de richtlijnen uit de circulaire.

Nabij het plangebied van het EOS is een windturbine van Windplan Groen gelegen. Het EOS bevindt zich voor een minimaal gedeelte in het bestemde overdraaigebied van de windturbine en daarmee in de PR 10-5 risicocontour van de windturbine. In dit kleine gebied is echter geen beperkt kwetsbaar object voorzien. Het EOS bevindt zich gedeeltelijk in de PR 10-6 risicocontour van de windturbine. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden. Het EOS is geen kwetsbaar object, omdat het niet valt onder een van de categorieën, zoals genoemd in het Bevi. De locatie van het EOS ten opzichte van de windturbine van Windplan Groen vormt dan ook geen belemmering.

4.5.3 Conclusie

Vanuit het aspect (externe) veiligheid is er geen belemmering voor de ontwikkeling van het energieopslagsysteem. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Waterhuishouding

4.6.1 Toetsingskader

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterschapsbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterschapsbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dat geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig.

Voor de ontwikkeling van de Dronter Energie Opslag (DEO) is in het kader van de watertoets de normale procedure van toepassing.

Wet- en regelgeving en beleid

De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is hier opgenomen.

KRW

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie- en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd: vasthouden, bergen en afvoeren schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Waterwet

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het 'gebiedseigen water' wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). De waterschapsverordening vervangt de Keur bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Nationaal Water Programma

Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022) bestaat uit het landelijke en regionale waterbeleid, vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke Ordening. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en -beheer beschreven voor de periode 2022-2027. Het programma richt zich op schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Het programma geeft invulling aan de Europese richtlijnen waaronder de KRW, Richtlijn overstromingsrisico's, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de EU-richtlijn Marine Spatial Planning. Het programma geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.

Waterbeheerprogramma Waterschap Zuiderzeeland

Het projectgebied ligt in het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland. Het algemeen bestuur van Zuiderzeeland heeft het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 vastgesteld waarin lange termijn doelen (zichtjaar 2100), korte termijn doelen (2022-2027) en maatregelen van het waterschap weergegeven zijn. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de waterveiligheid, schoon en voldoende water en het thema water en ruimte. Het gaat hierbij om reguliere werkzaamheden van waterschappen, waaronder peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater.

4.6.2 Onderzoek

Watertoets

Ten behoeve van onderhavig plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat van de initiële digitale watertoets is opgenomen in Bijlage 6. Vervolgens heeft in het kader van voorliggende waterparagraaf overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemers en het waterschap over de raakvlakken van het project met belangen van het waterschap. Aandachtspunten en verbetervoorstellen zijn verwerkt in het plan en daarmee voorliggende waterparagraaf. Na het indienen van de digitale watertoets is er bijvoorbeeld nog ruimte voor waterberging toegevoegd. In het vervolg van deze paragraaf worden de uitkomsten en aandachtspunten vanuit de watertoets en het vooroverleg met het waterschap nader toegelicht.

Thema waterveiligheid

In de directe nabijheid van het energieopslagsysteem bevinden zich geen primaire-, regionale- en lokale waterkeringen. Ook ligt het plangebied niet in een beschermingszone van een kering. De realisatie van het energieopslagsysteem heeft geen invloed op waterkeringen. Voor dit onderdeel zijn geen uitgangspunten of aandachtspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema voldoende water

Wateroverlast

Streefbeeld: Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunten wateroverlast

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013.

Het plangebied ligt in landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto toe. Deze toename is groter of gelijk aan 2.500 m². Hiervoor is compensatie noodzakelijk.

Toetsing

Het terrein voor het energieopslagsysteem heeft een oppervlakte van 6 hectare (60.000 m2 ). Het terrein wordt voor een groot deel verhard als gevolg van de te realiseren bouwwerken, gebouwen en (gesloten) terrein- en wegverhardingen. Voor de toets aan de grens van 2.500 m2 wordt aangenomen dat 70% van de 6 hectare volledig wordt gebruikt voor de plaatsing van bouwwerken, gebouwen en (gesloten) terrein- en wegverhardingen. Voor de overige inrichting van het terrein zal naar verwachting gekozen worden voor groenvoorzieningen en een open verharding, zoals bijvoorbeeld kiezelstenen of grasbeton. De toename van het totaal aan verhard oppervlak is naar schatting, maximaal 4,2 hectare (worst-case).

Aangenomen wordt dat er meer dan 2.500 m2 aan verharding wordt toegevoegd in het landelijk gebied: compensatie voor de toename van de verharding is daarom noddakelijk.

Door de toename van het verhard oppervlak zal een versnelde afvoer van het hemelwater plaatsvinden, waarvoor gecompenseerd moet worden. Het plangebied is gelegen in het peilgebied ZOF Hoge Vaart 2004. Voor dit gebied geldt op dit moment een bergingsnorm van 6% van toegevoegd verhard oppervlakte aan waterberging in oppervlaktewater of per 100 m2 verhard oppervlakte aan waterberging in wadi's en/of infiltratievoorzieningen. Uitgaande van het worst-case scenario, een oppervlakte aan gesloten verharding/bebouwing van 42.000 m2, zal er 2.520 m2 (0,25 hectare) of 4.830 m3 aan waterbergend vermogen gerealiseerd moeten worden. Ongeacht de gekozen variant van watercompensatie is er voldoende ruimte om deze opgave binnen het plangebied van 6 hectare uit te voeren. In de planregels is opgenomen dat het binnen de bestemming 'Bedrijf - Energieopslag' is toegestaan om waterberging in de vorm van open water, wadi's en/of infiltratievoorzieningen te realiseren voor de uitvoering van de watercompensatie opgave. De planregel ten aanzien van landschappelijke inpassing (zie artikel 4.3.1) draagt bij aan het realiseren van voldoende waterberging in het plangebied.

De lozingsroutes voor afstromend hemelwater richting bergings- en/of infiltratievoorzieningen worden in het kader van de aanvraag watervergunning uitgewerkt, op basis van het nog op te stellen ontwerp en indeling van het EOS.

Er is sprake van een ruimtelijk uitvoerbaar plan.

Thema grondwater

Door Tauw is binnen het plangebied onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het grondwater. Uit de analyseresultaten blijkt dat het grondwater maximaal licht verontreinigd is met barium, molybdeen en/of naftaleen. Verhoogde gehalten aan zware metalen in het freatisch grondwater is een verschijnsel dat op tal van onverdachte locaties in Nederland voorkomt, zonder dat er sprake is van een verontreinigingsbron. De verhoogde gehalten kunnen veroorzaakt worden door wisselende milieuomstandigheden, verhoogde depositie uit de lucht en bodemprocessen. Aangezien in de grond geen verhoogde gehalten met zware metalen zijn gemeten, zijn de in het grondwater gemeten gehalten niet vanaf het maaiveld in de bodem gekomen. Daarom wordt aangenomen dat de verhoogde gehalten in het grondwater zijn veroorzaakt door natuurlijke (bodem) processen. Van een verontreinigde situatie is daarom geen sprake.

Het is op dit moment nog niet bekend of er grondwateronttrekking gaat plaatsvinden. In het geval dat er meer dan 1 m3 per uur aan grondwater wordt onttrokken dient een melding te worden gedaan bij Waterschap Zuiderzeeland. In het geval er meer dan 100.000 m3 per maand wordt onttrokken of in het geval de onttrekking langer duurt dan 6 maanden, dient een watervergunning worden aangevraagd.

Thema schoon water 

Uitgangspunten schoon water

In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron.

Goede oppervlakte waterkwaliteit

Streefbeeld: Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Onderdeel van het energieopslagsysteem is zijn olie-gekoelde transformatoren. Regenwater dat in de vloeistofdichte opvangvoorziening van de transformatoren valt wordt afgevoerd naar open water, via een olie-waterafscheider. Bij een olielekkage zijn er detectievoorzieningen om deze afvoer direct te stoppen. Aanvullend wordt een controlevoorziening aangebracht, zodanig dat het hemelwater in de opvangvoorziening kan worden bemonsterd. Verder komen er bij het energieopslagsysteem geen milieubelastende stoffen vrij die in het oppervlaktewater terecht kunnen komen. Ook is geen sprake van significant risico's als gevolg van uitlogende stoffen in het kader van bodembescherming.

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld: Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen.

Huishoudelijk afvalwater

Het is op dit moment niet duidelijk of er toiletten worden gerealiseerd in de meet- en schakelgebouwen. Omdat er geen riool in de directe nabijheid is zal voor huishoudelijk afvalwater gebruik worden gemaakt van een IBA-systeem (Individuele Behandeling van Afvalwater) of het opvangen van afvalwater in tanks, voor periodieke verwerking. In onderhavige situatie is het werken met een IBA systeem waarschijnlijk niet werkbaar. Het waterschap adviseert in die situaties om huishoudelijk afvalwater af te voeren naar een zuiveringslocatie.

4.6.3 Conclusie

Er zijn in het plangebied geen verontreinigingen aanwezig in het grondwater. Tevens zijn er geen primaire-, regionale- en lokale waterkeringen in de directe nabijheid van het energieopslagsysteem.

Vanwege de verharding die aangebracht gaat worden zal er versnelde afvoer van hemelwater plaatsvinden. Compensatie is noodzakelijk en hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden bij Waterschap Zuiderzeeland. Er blijft voldoende onbebouwde ruimte vrij in het plangebied voor watercompensatie, waardoor het plan uitvoerbaar is voor het aspect waterhuishouding.

Er is voor het aspect waterhuishouding sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.7 Elektrische en magnetische velden

4.7.1 Toetsingskader

Elektrische, magnetische en elektromagnetische velden komen overal voor. Bekende natuurlijke vormen zijn Uv-straling (zon), infrarode straling (warme voorwerpen) en zichtbaar licht. Elektromagnetische velden (EMV) zijn ook aanwezig bij het gebruik van huishoudelijke elektrische apparaten, zoals de magnetron en de stofzuiger, en bij het transport van elektriciteit over lange afstanden (via hoogspanningsverbindingen). De sterkte van deze velden neemt sterk af wanneer de afstand tot de bron groter wordt. Ook rondom een hoogspanningsstation kunnen magnetische velden voorkomen. De veldsterkte neemt zeer snel af: bij een afstand van ongeveer 10 meter rond een station (uitgezonderd ter plaatse van hoogspanningsmasten voor bovengrondse verbindingen) is het magneetveldzone veelal niet meer meetbaar. Een energieopslagsysteem kent grotendeels vergelijkbare componenten als een transformatorstation waardoor dit ook wordt geacht op te gaan voor het energieopslagsysteem.

Voorzorgbeleid

Voor bovengrondse hoogspanningslijnen heeft het Ministerie van VROM in 2005 (nader verduidelijkt in 2008) een voorzorgbeleid geformuleerd op basis van de advieswaarde 0,4 microtesla (mT). De Rijksoverheid adviseerde toen om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 mT. Uit wetenschappelijk onderzoek komen namelijk aanwijzingen dat kinderen die in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen wonen, mogelijk meer kans hebben om leukemie te krijgen. Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) ondersteunt sinds 2005 de uitvoering van het beleidsadvies met een Handreiking voor het berekenen van de magneetveldzone, een netkaart met indicatieve magneetveldzones en onderzoek.

Het geformuleerde voorzorgsbeleid was niet van toepassing op ondergrondse kabelverbindingen en hoogspanningsstations. In april 2018 heeft de Gezondheidsraad een advies uitgebracht aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over hoogspanningslijnen en kanker bij kinderen. De Gezondheidsraad adviseert het bestaande beleid voor bovengrondse hoogspanningslijnen voort te zetten. Daarnaast geeft de Gezondheidsraad de staatssecretaris in overweging het beleid uit te breiden naar andere bronnen van langdurige blootstelling aan magneetvelden in het elektriciteitsnetwerk zoals ondergrondse kabels en transformatorhuisjes. Inmiddels heeft de Gezondheidsraad tevens een verband gelegd tussen leukemie bij volwassenen en hoogspanningslijnen. Om die reden wil men het voorzorgsbeleid ook van toepassing laten verklaren op ondergrondse verbindingen en stations. Er wordt ook een gedeeltelijk verband gelegd tussen de neurologische ziektes ALS en Alzheimer bij beroepsgroepen met aanzienlijk hogere blootstellingen aan magnetische velden dan in de woonomgeving. Er wordt geen verband gezien met de neurologische ziektes MS en Parkinson. Men wil niet uitsluiten dat er een oorzakelijk verband kan zijn bij hoogspanningslijnen en neurologische ziektes.

4.7.2 Onderzoek

Uit recente projecten is gebleken dat bij ondergrondse hoogspanningsverbindingen op een afstand van in ieder geval meer dan 15 meter (horizontaal of verticaal) geen sprake meer is van overschrijding van de waarde van 0,4 microtesla. Op basis van de resultaten van de beoordeling bij bijvoorbeeld rijksinpassingsplan "Transformatorstation Oostzaan" en rijksinpassingsplan "Station Vijfhuizen" blijkt dat de afstand waarop de 0,4 mT is gelegen, tot maximaal enkele tientallen meters van de bron reikt. De afstand van bovengrondse en ondergrondse elektrische systemen van het energieopslagsysteem tot het dichtstbij gelegen gevoelige object (woning) is minimaal circa 310 meter. Gezien deze grote afstand kan er met zekerheid geconcludeerd worden dat er geen overschrijding van de 0,4 mT ter hoogte van gevoelige objecten optreden.

4.7.3 Conclusie

Vanuit het aspect elektromagnetische straling is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Bodemkwaliteit

4.8.1 Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient het bevoegd gezag onderzoek te verrichten naar de bestaande toestand van de bodemkwaliteit en deze te toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied.

4.8.2 Onderzoek

In het kader van de ontwikkeling van DEO is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Tauw B.V. Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater. Het onderzoek is als Bijlage 9 toegevoegd bij deze toelichting.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grond geen verontreinigingen zijn vastgesteld. Het grondwater is maximaal, licht verontreinigd met barium, molybdeen en/of naftaleen. De gehaltes van de bovenvermelde parameters zijn dermate laag en vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en vormen tevens geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Transformatoren

Transformatoren hebben oliehoudende onderdelen en kunnen daardoor van invloed zijn op de bodemkwaliteit in geval van calamiteiten. Op de uitvoering van het station is de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming van toepassing waarmee verzekerd wordt dat sprake is van een aanvaardbaar bodemrisico. Het bodemrisico bestaat uit het lekken van olie uit de installatie. De transformatoren zijn een gesloten installatie. Onder de transformatoren zullen vloeistofkerende betonnen opvangbakken aanwezig zijn. De bakken hebben voldoende capaciteit om de transformatorolie uit de installatie die erboven opgesteld staat plus 10% op te vangen in geval van lekkage. Voor het lozen van hemelwater vanuit deze vloeistofkerende voorzieningen wordt een oliesensor en oliescheider toegepast.

4.8.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek ter plekke van het plangebied is het niet aannemelijk dat er vervuilde grond op de locatie aanwezig is. Er is derhalve sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect bodemkwaliteit.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Toetsingskader

Op 15 november 2007 is een wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van deze regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer.

Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien deze voldoet aan één van deze voorwaarden:

  • er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'in niet betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie (toestemming) heeft verleend.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
4.9.2 Onderzoek

Onderhavig plan maakt een ontwikkeling mogelijk dat niet onder één van bovenstaande categorieën onder te brengen is en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Er hoeft daarom ook niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.9.3 Conclusie

De luchtkwaliteit zal door de ontwikkeling niet 'in betekenende mate' verslechteren. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect luchtkwaliteit.

4.10 Niet-gesprongen explosieven

4.10.1 Toetsingskader

In de bodem kunnen niet gesprongen explosieven (NGE) aanwezig zijn die een risico vormen voor de veiligheid van het personeel dat werkzaamheden voor realisatie van het windturbinepark uitvoert. Daarnaast kan de openbare veiligheid in het geding komen. De aanwezigheid van explosieven is een ruimtelijk relevant criterium voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.10.2 Onderzoek

Voor het plangebied van Windplan Groen en bijbehorend transformatorstation is door IDDS Explosieven B.V. een vooronderzoek uitgevoerd naar NGE (Bijlage 7). Het doel van dit vooronderzoek is het vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is geweest bij oorlogshandelingen waardoor er mogelijk explosieven in het plangebied zijn achtergebleven. Indien er indicaties zijn, dan wordt een gebied als verdacht aangewezen.

Uit het onderzoek blijkt dat een deel van de huidige Flevopolder minstens sinds november 1942 onderdeel was van een door de Duitse strijdkrachten ingesteld schietoefenterrein voor geschut. In het gebied zijn veel explosieven geruimd sinds de drooglegging van de polder in 1957. De tot in de jaren '70 geruimde explosieven werden genoteerd per kavelnummer en de MORA's werden (en worden nog steeds) genoteerd op een adres of straat. Aan de hand van deze data is voor het gehele plangebied van Windplan Groen geanalyseerd welke gebieden verdacht zijn op het aantreffen van geschutmunitie en welke niet. De grens van de verdachte gebieden is bepaald aan de hand van de gebieden waarin veel munitieruimingen zijn gedaan. In het plangebied voor het energieopslagsysteem en de directe omgeving zijn weinig tot geen munitievondsten bekend. Het plangebied is derhalve als niet verdacht aangemerkt. In onverdachte gebieden kunnen de voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden zonder dat hiervoor verdere stappen in de opsporing van explosieven noodzakelijk zijn. De uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Figuur 4.5 Plangebied DEO (groene cirkel) ten opzichte van verdachte gebieden (oranje) [bron: IDDS Explosieven B.V.]

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0030.png"

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de juridische regels en aspecten van het bestemmingsplan behandeld. Als eerste zal de opzet van het bestemmingsplan worden toegelicht. Vervolgens wordt een artikelsgewijze toelichting op de regels gegeven.

5.1 Opzet bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), welke gelden sinds 1 juli 2008. Naast deze toelichting bestaat het bestemmingsplan uit planregels en een verbeelding.

Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP)

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP bevat standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog.

5.2 Artikelsgewijze toelichting

5.2.1 Inleidende regels

In het eerste hoofdstuk van de regels zijn de inleidende regels opgenomen. Deze regels bestaan uit de definities van begrippen in Artikel 1 en de wijze waarop gemeten wordt in Artikel 2.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk van de regels zijn de bestemmingsregels opgenomen. Het bestemmingsplan kent de volgende drie bestemmingen: Enkelbestemming 'Agrarisch', enkelbestemming 'Bedrijf - Energieopslag' en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Tevens kent het bestemmingsplan de functieaanduiding 'agrarisch' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - EOS infrastructuur'.

Vanuit het inpassingsplan van Windplan Groen worden de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie', 'overige zone - windpark infrastructuur 1', 'overige zone - windpark infrastructuur 2', 'overige zone – overdraai' en 'specifieke bouwaanduiding - 1b' overgenomen.

Enkelbestemming 'Agrarisch'

De enkelbestemming 'Agrarisch' ligt ter plaatse van het perceel dat in het plangebied is meegenomen om de infrastructuur voor de energieopslag en het windpark mogelijk te maken. Het gaat hier om de aanleg van (ondergrondse) leidingen, toegangswegen en dergelijke. De bestemming is afgestemd op de voor dit perceel relevante regels uit het bestemmingsplan Buitengebied Dronten (D2004).

Enkelbestemming 'Bedrijf - Energieopslag'

De gronden waarop het energieopslagsysteem zich bevindt zijn bestemd met de enkelbestemming 'Bedrijf - Energieopslag'. Op gronden met deze bestemming is een energieopslagsysteem, niet zijnde een geluidzoneringsplichtige inrichting, toegestaan inclusief bijbehorende voorzieningen.

Binnen het bestemmingsvlak mogen ook gebouwen en bouwwerken worden gerealiseerd met een maximaal bebouwingspercentage van 70% zodat er ruimte overblijft voor landschappelijke inpassing en waterberging. De bouwregeling biedt flexibiliteit voor de realisatie van verschillende energieopslagsystemen (zoals beschreven in paragraaf 2.2).

Functieaanduiding 'agrarisch'

De functieaanduiding 'agrarisch' is opgenomen om het bestaande agrarische gebruik mogelijk te houden op de aangewezen gronden, zodat de grondeigenaar de grond agrarisch kan blijven gebruiken zo lang deze nog niet in gebruik is genomen voor het energieopslagsysteem. Aangesloten is op de vergelijkbare regeling in het inpassingsplan "Windplan Groen".

Gebiedsaanduiding 'overige zone - EOS infrastructuur'

De gebiedsaanduiding 'overige zone - EOS infrastructuur' is opgenomen om op het stuk grond, tussen het energieopslagsysteem en het transformatorstation van Windplan Groen, kabels en leidingen en een toegangsweg mogelijk te maken, specifiek bedoeld voor de energieopslag.

Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inrichting

In de gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de landschappelijke inpassing. Het energieopslagsysteem, of een gedeelte er van mag pas in gebruik worden genomen en gehouden als er invulling is gegeven aan het landschappelijk inpassingsplan.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied Dronten en dient ter bescherming van eventuele in de bodem aanwezige archeologische waarden. In de bestemmingsregels is een vergunningplicht opgenomen voor bepaalde bouwwerken en werken en werkzaamheden, waarmee wordt geregeld dat archeologisch onderzoek verplicht is onder de in de planregels opgenomen voorwaarden en afhankelijk van het archeologisch onderzoek eventuele maatregelen moeten worden getroffen ter bescherming van aanwezige archeologische waarden.

5.2.3 Algemene regels

In het derde hoofdstuk van de regels zijn de algemene regels opgenomen.

In Artikel 6 is de Anti-dubbeltelregeling opgenomen. Het Bro stelt de verplichting de Anti-dubbeltelregeling over te nemen in bestemmingsplannen. Deze standaardbepaling zorgt ervoor dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen.

In Artikel 7 van de planregels staan de aanduidingen, welke over worden genomen uit het inpassingsplan Windplan Groen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In het vierde hoofdstuk zijn de overgangs- en slotregels opgenomen.

In Artikel 8 is het Overgangsrecht opgenomen. Deze regels zijn voorgeschreven in het Bro. Met deze regels worden de bestaande rechten op de gronden beschermd.

In Artikel 9 is de Slotregel opgenomen. Hier wordt de titel van het bestemmingsplan genoemd. De titel waarmee het bestemmingsplan wordt aangemerkt is "Dronten - Dronter Energie Opslag Olsterpad (D4018)".

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Kostenverhaal

Krachtens de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van één of meer woningen en/of andere hoofdgebouwen;
  • uitbreidingen van een gebouw van ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren dan voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren bij ingebruikname voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte ten minste 1.500 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een energieopslagsysteem en de daarbij behorende voorzieningen waaronder een inkoop-/schakelgebouw en mogelijk (een) gebouw(en) voor batterijopslag. De gebouwen zijn toegankelijk voor onderhoud. Aangezien hiermee wel sprake is van de bouw van een hoofdgebouw zoals bedoeld in artikel 6.2.1. sub b van het Besluit ruimtelijke ordening, is kostenverhaal verplicht. In het kostenverhaal wordt voorzien middels een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemers en de gemeente Dronten, waarin onder andere voorzien wordt in planschade en indien nodig afspraken over landschappelijke inpassing. Vastgelegd wordt dat initiatiefnemers eventuele planschade aan de provincie vergoeden wanneer planschade wordt vastgesteld.

De anterieure overeenkomst is op < voor vaststelling van het bestemmingsplan > door initiatiefnemers en gemeente ondertekend.

Planschade

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van de wijziging, herziening of afwijking van het bestemmingsplan, tegemoetgekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd. Eventuele planschadekosten komen voor rekening van de initiatiefnemer.

Financiële uitvoerbaarheid

De ontwikkelkosten worden door de initiatiefnemers zelf gedragen. Voor de investering in de realisatie van het energieopslagsysteem zal naast eigen vermogen ook vreemd vermogen worden ingelegd. De exacte structuur moet nog vastgesteld worden, maar initiatiefnemers kijken naar zowel risicodragend kapitaal via geïnteresseerde investeerders als naar leningen bij banken. Om de investeringskosten terug te verdienen en de operationele- en financieringslasten te dragen maken initiatiefnemers gebruik van 'value stacking': het toepassen van meerdere verdienmodellen. De voorziene verdienmodellen zijn:

  • het verhuren van opslagcapaciteit aan geïnteresseerde afnemers tegen een vaste of variabele vergoeding;
  • het verlenen van balanceringsdiensten aan hoogspanningsnetbeheer TenneT, zoals frequentiehandhaving of -herstel;
  • het verlenen van congestiediensten aan TenneT of distributienetbeheerder Liander;
  • handelen op onbalans- en/of 'intradaymarkten'.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is financieel-economisch uitvoerbaar. De energieopslag is financieel haalbaar en de gemeente hoeft niet zelf te investeren. Alle kosten en risico's worden hoofdzakelijk door de initiatiefnemers gedragen. Via een anterieure overeenkomst is het kostenverhaal verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Communicatie- en participatie

Het ontwikkelen van een duurzaam energieproject kan impact hebben op de omgeving. Het is voor zowel de inhoud van het plan als voor de acceptatie van het project bij de omgeving belangrijk dat de omgeving goed geïnformeerd wordt over de plannen en waar mogelijk betrokken wordt bij het proces. Om deze reden is er een communicatie- en participatietraject opgestart waarmee de initiatiefnemers een omgevingsdialoog faciliteren.

Totstandkoming communicatie- en participatieplan

Middels het procesparticipatietraject krijgen omwonenden en andere belanghebbenden de ruimte om betrokken te raken bij het project. Voordat de initiatiefnemers een communicatie- en participatieplan hebben opgesteld (zie Bijlage 8) is een uitgebreide gebiedsanalyse uitgevoerd met als resultaat de belangrijkste thema's, waar het project mee te maken kan krijgen, Met 'thema' wordt een maatschappelijk item bedoeld, dat zowel een positieve als negatieve invloed op het project kan hebben. Er zijn meerdere belangrijke thema's onderscheiden zoals ruimtelijke inpassing (omvang van het energieopslagproject, invulling randen van het plangebied en type en soort beplanting), flora en fauna, straling en recreatie.

Na de gebiedsanalysefase is een activiteitenprogramma opgesteld. In de onderstaande tabel zijn de activiteiten opgenomen die op dit moment zijn uitgevoerd of waarvan de uitvoering al wordt voorzien. Uiteraard kan de situatie of de behoefte van de omgeving en belanghebbenden veranderen. In dat geval wordt, waar wenselijk en redelijkerwijs mogelijk, een aanpassing op het activiteitenplan gemaakt. Onderstaande activiteiten vormen voor de initiatiefnemers de rode draad. In het communicatie- en participatieverslag worden alle activiteiten van de omgevingsdialoog beschreven en geëvalueerd.

Tabel 6.1 Planning activiteiten

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4018-ON01_0031.png"

Resultaten tot nu toe

Via keukentafelgesprekken en een informatieavond vindt er contact met omwonenden plaats. In hoofdlijnen staan de omwonenden niet direct onwelwillend tegenover het initiatief, maar hebben ze de initiatiefnemers wel een aantal aandachtspunten meegegeven. De aandachtspunten hebben met name betrekking op de landschappelijke inpassing van Dronter Energie Opslag en de eventuele mogelijkheid tot financiële participatie, of andere wijze waarop de omgeving kan meeprofiteren van dit initiatief. Deze aandachtspunten worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het initiatief en worden tijdens de volgende activiteiten nader met de omwonenden besproken.

Voor verdere informatie verwijzen we u naar het uitgebreide communicatie- en participatieverslag dat is opgenomen in Bijlage 8.

Inspraak

Naast het voornoemde participatietraject heeft het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van de gemeentelijke Inspraakverordening van 15 september tot en met 27 oktober 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie op het plan te geven. Er zijn twee reacties ingekomen. Deze reacties zijn van gemeentelijk commentaar voorzien in de nota 'Reactienota vooroverleg en inspraak bestemmingsplan Dronten - Dronter Energie Opslag Olsterpad (D4018)' die als bijlage 10 is opgenomen.

Financiële participatie

Door de omgeving actief te betrekken proberen de initiatiefnemers Dronter Energie Opslag (DEO) zo in te passen dat dit zo goed mogelijk aansluit bij het bestaande landschap en bij de wensen van met name omwonenden en de gemeente. Een belangrijke reden om financiële participatie aan te bieden bij sommige ruimtelijke ontwikkelingen is het besef dat door deze ontwikkeling de omgeving (sterk) kan veranderen. Bij DEO is de verwachting dat de impact op de omgeving en het landschap vergelijkbaar of minder is dan bij bedrijfsactiviteiten uit de omgeving, die als acceptabel worden beoordeeld. De initiatiefnemers van DEO hebben in afstemming met de gemeente besloten om een bijdrage te doen in een gebiedsfonds.

Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de vooroverlegpartners. In Bijlage 10 is een reactienota opgenomen waarin vanuit de gemeente is gereageerd op de ingediende overlegreacties.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van <datum> tot en met <datum> (6 weken) ter inzage gelegen. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn <aantal> zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in <Bijlage @>.

<resultaten toe te voegen na zienswijzenperiode>