direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elspeet - Noordwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP78124-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de noordwestzijde van de kern Elspeet wordt een woonwijk ontwikkeld: Elspeet - Noordwest. De eerste en tweede fase van deze woonwijk zijn inmiddels uitgevoerd. Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van fase 3, waarbij ten hoogste 90 woningen worden gerealiseerd.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van de kern Elspeet in de gemeente Nunspeet. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP78124-vg01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. Met de bestemming wordt geregeld wat de functie van de grond is. Ook geeft het bestemmingsplan aan wat er gebouwd mag worden, waarvoor de gebouwen gebruikt mogen worden en is het een toetsingskader voor omgevingsvergunningen. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting en is opgesteld volgens de laatste afspraken over de RO Standaarden 2012.

Verbeelding

De verbeelding, een kaart, laat tot op perceelsniveau zien welke bestemmingen er gelden. Met aanduidingen kan meer informatie worden gegeven over wat is toegestaan, bijvoorbeeld met bouwvlakken of maatvoeringen.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden.


Opzet van de toelichting

In deze toelichting is het volgende opgenomen:

  • een beschrijving van de bestaande situatie en van het voorgenomen initiatief (hoofdstuk 2);
  • een samenvatting van het relevante Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid (hoofdstuk 3);
  • in hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst op grond van het geldende beleid en de relevante milieuwetgeving. Ook wordt beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • hoofdstuk 5 geeft de verantwoording van de keuze van bestemmingen en wat er met de bestemmingen wordt beoogd;
  • het verslag van de procedure (hoofdstuk 6): de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

De toelichting voldoet hiermee aan de eisen die worden gesteld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Bij de voorbereiding van dit plan is het niet nodig om een milieueffectrapport, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, op te stellen. In hoofdstuk 4 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met aanwezige waarden van de gronden, de effecten op het aangrenzende gebied en de wijze waarop milieukwaliteitseisen (volgens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) bij het plan zijn betrokken

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied Elspeet - Noordwest ligt op de oude enk ten noorden van het centrum van Elspeet. De enk was het gemeenschappelijke akkerland van de eerste boerderijen. In de negentiende eeuw is de enk verkaveld en in agrarisch gebruik gebleven (grasland, moestuin, akker).

Het plangebied is ingesloten door de bestaande bebouwing van Elspeet. Langs de Nunspeterweg, Stakenbergweg en Nachtegaalweg is (deels oude) lintbebouwing aanwezig. Ten zuiden en oosten van het plangebied is meer planmatige woningbouw gesitueerd. Onderdeel hiervan is een gedeelte van de voltooide eerste en tweede fase van Elspeet - Noordwest. Ten westen van het plangebied, achter de lintbebouwing langs de Nachtegaalweg, ligt het landelijk gebied.

Het plangebied wordt grofweg omsloten door de Stakenbergweg (noord), de Wethouder van der Zandeweg (oost), de Tuinfluiter (zuid) en de Nachtegaalweg (west). Bijgevoegde afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP78124-vg01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK)

2.2 Toekomstige situatie

Het plan omvat de realisatie van fase 3 van de uitbreidingslocatie Elspeet - Noordwest. Het initiatief gaat ruimte bieden aan circa 90 woningen met een diverse typologie aan woningen.

Stedenbouwkundige visie

De open locatie tussen Nachtegaalweg en Nunspeterweg is al jaren in beeld als uitbreidingslocatie voor Elspeet. In 1998 is een stedenbouwkundige visie op dit gebied gemaakt. De verkaveling is enkele keren aangepast en het plan is al voor een deel gerealiseerd.

In 2015 is een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor fase 2 en 3 van Elspeet-Noordwest. In dit beeldkwaliteitsplan is eveneens het stedenbouwkundig concept voor de gehele opzet van de wijk beschreven en is een stedenbouwkundig plan met een indicatieve verkaveling opgenomen (zie onderstaand beeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP78124-vg01_0004.png"

Stedenbouwkundig plan met indicatieve verkaveling zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan van 2015

De ruimtelijke uitgangspunten voor de hoofdstructuur van dit oorspronkelijk plan zijn ongewijzigd. Als uitgangspunten zijn gehanteerd:

  • Het bewaren van de karakteristieke buitenrand met halfopen lintbebouwing
  • Het handhaven van doorzichten over de enk, waardoor de bolling van de enk zichtbaar blijft en het zicht op de kerktoren van de hervormde kerk mogelijk blijft
  • Het beloop van de straten en paden wordt opgezet naar analogie van de oude organische structuur en volgt de hoogtelijnen van de enk
  • Er wordt rekening gehouden met bestaande looproutes en beplanting
  • Centraal in het plan loopt een voetpad als een kerkepad. Dit pad schakelt diverse groenelementen aan elkaar
  • Daarnaast zijn enkele radiaal lopende voetpaden richting de Nachtegaalweg in het westen en de Nunspeterweg in het oosten voorzien

De belangrijkste dragers van het plan, die van belang zijn voor deze afrondende fase van Elspeet-Noordwest, worden gevormd door bovengenoemd kerkepad met groene ruimtes, de centrale groene ruimte die refereert aan de brink en de gebogen lopende Slingerlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP78124-vg01_0005.png"

Ruimtelijke hoofdstructuur van het plan (bron: Beeldkwaliteitsplan Elspeet Noordwest 2015)

Groenstructuur
In bijgaande afbeelding is de beoogde groenstructuur weergegeven. De groenstructuur wordt gedragen door het kerkepad waarlangs de centrale groenzone loopt. In de centrale groenzone is een mix van solitaire bomen voorgesteld.

Daarnaast bestaat de groenstructuur uit een groene begeleiding van de wegen in de vorm van laanbeplanting langs de Slingerlaan en de Nachtegaalweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP78124-vg01_0006.png"

Oorspronkelijke groenstructuur (bron: Beeldkwaliteitsplan Elspeet Noordwest 2015)

Gewijzigd plan

Sinds de uitvoering van het plan is de woningmarkt sterk veranderd. Er is in Elspeet onder andere behoefte aan meer woningen en met name aan betaalbare woningen. Dit wordt verder toegelicht in de paragrafen 3.1 en 3.3.2. Daarom zijn in voorliggend plan meer (goedkope) woningen toegevoegd dan in de oorspronkelijke stedenbouwkundige visie. Hiermee is sprake van een hogere woondichtheid en wordt op een enkele plek ook gebruik gemaakt van parkeerkoffers en op de hoek Nachtegaalweg en Stakenbergweg een appartementengebouw gesitueerd. De ruimtelijk gezien meest essentiële aspecten uit de initiële planopzet zijn daarbij wel in takt gebleven. Dit is de open bebouwingstypologie aan de Nachtegaalweg (vrijstaand en tweekappers). Verder is het radiaal het gebied uit lopende kerkepad in een groene setting in takt gebleven. Door de hogere woondichtheid heeft dit gevolgen voor de groenstructuur in het gebied De Slingerlaan.

De volgende afbeelding toont de stedenbouwkundige opzet met daarbij de wijzigingen n.a.v. de aanpassingen in het plan als gevolg van de veranderde woningbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP78124-vg01_0007.png"

Stedenbouwkundig plan (bron: De Jong + Lafeber Architecten)

In de noordwestelijke hoek van het plangebied wordt een appartementengebouw gerealiseerd. De woningen aan de buitenste rand van het plangebied zijn uitgevoerd als vrijstaande woningen en/of twee-onder-een-kap woningen. Hiermee blijft de dorpse sfeer van halfopen lintbebouwing behouden. De woningen achter de halfopen lintbebouwing betreffen rijwoningen. De woningtypes in de binnenste ring rond de brink bestaan uit tweekappers en vrijstaande woningen. De vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen kunnen ook uitgevoerd worden als levensloopbestendige woning. Minimaal 20 woningen vallen in de sociale sector (huur en/of koop).

Het plangebied sluit voor het autoverkeer via de Tuinfluiter aan op de Nachtegaalweg en sluit via de Ds. van Gilstweg aan op de Nunspeterweg. Verder takt het plan aan op de bestaande wegen in de buurt, zoals de Wethouder van der Zandeweg en Gerrit Mouwweg. De woningen aan de Nachtegaalweg aan de westzijde van het plangebied worden met een eigen inrit via de Nachtegaalweg ontsloten. Uitgangspunt voor het parkeren is dat bewoners van de vrijstaande woningen en de tweekappers parkeren op eigen terrein. Voor bezoekers en voor bewoners van de rijwoningen zijn parkeerplaatsen in de woonstraten aangelegd. Daarnaast worden meerdere parkeerkoffers in het plangebied gerealiseerd.

Het ontwerp voor de openbare ruimte wordt nog nader uitgewerkt in een inrichtingsplan. Bij het uitwerken van dat inrichtingsplan komen de details over bijvoorbeeld de materialisering van de wegen, de profielen als ook de precieze overgangen van privé - openbaar aan bod. Hiervoor gelden de uitgangspunten uit de paragraaf beeldkwaliteit.

2.3 Beeldkwaliteit

Deze beeldkwaliteitsparagraaf geldt als aanvullend welstandsbeleid in lijn met de Woningwet en wordt als toetsingskader gebruikt bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor het bouwen.

In deze beeldkwaliteitsparagraaf zijn de beeldkwalteitsregels ten aanzien van de stedenbouwkundige opzet, architectuur en inrichting openbare ruimte geformuleerd. Voor een deel zijn dit eisen die zijn afgestemd op het nieuwe stedenbouwkundige plan en voor een deel overgenomen uit het oorspronkelijke beeldkwaliteitsplan dat in 2015 is opgesteld voor fase 2 en 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP78124-vg01_0008.png"

Ruimtelijke hoofdstructuur van het plan (bron: Beeldkwaliteitsplan Elspeet Noordwest 2015)

Het oorspronkelijk plan was opgebouwd uit deelgebieden met ieder een eigen sfeer:

  • de Brink/Omlijsting
  • de Slingerlaan
  • de Zoom

Ook voor het gewijzigde plan blijft het uitgangspunt om bovengenoemde deelgebieden een eigen sfeer te geven, waarbij de eenheid van het plan ook duidelijk zichtbaar is. Voor de deelgebieden gelden de volgende uitgangspunten ten aanzien van de beeldkwaliteit:

De Brink/Omlijsting

Stedenbouw:

  • De verkaveling bestaat uit tweekappers die het verloop van de brink volgen
  • De bouwhoogte is 1 tot 2 lagen met een kap
  • Het parkeren van de tweekappers vindt plaats op eigen terrein

Architectuur:

  • De bebouwing is voorzien van een zadeldak evenwijdig met de weg
  • Woningen naast openbare ruimte hebben een verbijzondering in de kopgevel of een tweezijdige kaporiëntatie
  • De hellingshoek van de kap is minimaal 35 graden
  • De dakvlakken hebben duidelijke overstekken, aan alle zijden van minimaal 30 cm
  • De zadeldaken worden in principe bedekt met matte keramische pannen in de kleur donkergrijs
  • De gevels dienen te worden uitgevoerd in genuanceerd metselwerk, in de aardetinten donkerrood, bruin of donkerpaars
  • Bijzonder metselwerkverband wordt aangemoedigd

Overig:

  • De Brink is een groene speelplek
  • De inrichting bestaat uit gras en boomgroepen; tevens kan deze ruimte dienst doen als wateropvang
  • Het openbaar gebied tussen de Brink en de Slingerlaan, waar het kerkepad loopt, dient voldoende breed te zijn; minimaal 2 meter en bij voorkeur 3 meter, zodat dit niet oogt als een achterpad en aan het profiel helder is dat het hier om een openbaar toegankelijke groenzone gaat
  • Erfscheidingen in de voortuin én langs openbaar gebied bestaan uit hagen van maximaal 2 m hoog op eigen terrein en worden door de eigenaren beheerd

De Slingerlaan

Stedenbouw:

  • De verkaveling bestaat uit rijwoningen en tweekappers die het verloop van de weg volgen
  • De bouwhoogte is 1,5 tot 2 lagen met een kap
  • Het parkeren van de tweekappers vindt plaats op eigen terrein.

Architectuur:

  • Bij de rijwoningen van meer dan 5 woningen verspringt het binnenste bouwdeel
  • Eind en hoekwoningen hebben een verbijzondering in de kap, bijvoorbeeld een verdraaiing loodrecht of een verbijzonderde eindgevel
  • De bebouwing is voorzien van een zadeldak met de nok evenwijdig aan de weg; de hellingshoek van de kap is minimaal 35 graden
  • De dakvlakken hebben duidelijke overstekken, aan alle zijden van minimaal 30 cm
  • De zadeldaken worden in principe bedekt met matte keramische pannen in de kleur donkergrijs
  • De gevels dienen te worden uitgevoerd in genuanceerd metselwerk, in de aardetinten donkerrood, bruin of donkerpaars
  • Bijzonder metselwerkverband wordt aangemoedigd

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP78124-vg01_0009.png"

Overig:

  • De Slingerlaan heeft een ruim profiel en is duidelijk de belangrijkste laan in het plan
  • De weg wordt aan één zijde begeleid door laanbomen
  • Het openbaar gebied tussen Slingerlaan en Stakenbergweg, waar het kerkepad loopt, dient voldoende breed te zijn; minimaal 2 meter en bij voorkeur 3 meter, zodat dit niet oogt als een achterpad en aan het profiel helder is dat het hier om een openbaar toegankelijke groenzone gaat
  • Begeleidende hagen langs dit kerkepad, als overgang van privé naar openbaar gebied, staan op particulier terrein. Hiervoor wordt op particuliere grond 80 cm gereserveerd
  • Parkeervakken op de straat worden omlijst met hagen. Parkeerkoffers sluiten aan bij de parkeerkoffers gerealiseerd in fase 2 en worden in elk geval richting de straat met groen afgeschermd

De Zoom

Stedenbouw:

  • De verkaveling is een mix van vrijstaande woningen en tweekappers op brede kavels die het verloop van de Nachtegaalweg volgen
  • De rooilijn mag wisselend zijn
  • De bouwhoogte is 1 tot 2 laag met een kap
  • Nabij de kruising Nachtegaalweg-Stakenbergweg komt een verbijzonderd vormgegeven gebouw reagerend op deze specifieke situatie, de hoogte is afwijkend
  • Het parkeren van de vrijstaande woningen en de tweekappers vindt plaats op eigen terrein

Architectuur:

  • Langs de Nachtegaalweg is een variatie in kaprichting mogelijk
  • De gewenste beeldkwaliteit van de bebouwing op de hoek Nachtegaalweg-Stakenbergweg wordt nader uitgewerkt
  • De hellingshoek van de kap is minimaal 35 graden
  • De dakvlakken hebben duidelijke overstekken, aan alle zijden van minimaal 30 cm
  • De zadeldaken worden in principe bedekt met matte keramische pannen in de kleur donkergrijs; ook rieten daken zijn toegestaan
  • De gevels dienen te worden uitgevoerd in genuanceerd metselwerk, in de aardetinten donkerrood, bruin of donkerpaars

Overig:

  • Langs de Nachtegaalweg worden aan de oostzijde in een doorgaande groenstrook nieuwe laanbomen geplant
  • De bestaande markante bomen op de hoek Nachtegaalweg-Stakenberweg worden gehandhaafd
  • Het perceel op de hoek Nachtegaalweg-Stakenbergweg heeft een eigen parkeerkelder. De inrit ervan ligt aan de Nachtegaalweg zodat deze het groengebied aan de zijde van de Stakenbergweg niet doorkruist
  • Het gebouw op de hoek Nachtegaalweg-Stakenbergweg staat als het ware in het "openbaar" gebied; dit vraagt om een zorgvuldig vormgeven overgang van privé naar openbaar met behulp van groen, hagen, kleine hoogteverschillen of lage muurtjes
  • Erfscheidingen in de voortuin, als overgang naar de openbare ruimte, bestaan uit hagen van maximaal 1,0 m hoog. Ter hoogte van aan openbaar gebied grenzende achtertuinen is een met klimop begroeide afscheiding een minimumvereiste. De erfafscheiding is hier maximaal 2m hoog. Een 2m hoge haag behoort hier ook tot de mogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP78124-vg01_0010.png"

Status beeldkwaliteitparagraaf

Deze beeldkwaliteitparagraaf in dit bestemmingsplan wordt als aanvullend welstandsbeleid op basis van de Woningwet vastgesteld en vormt zo (mede) het kader voor de vergunningverlening. Het beeldkwaliteitsplan uit 2015, wat volledig aan de basis ligt van deze paragraaf (op de genoemde aanvullingen / veranderingen na) behoeft daarom niet noodzakelijkerwijs geraadpleegd te worden. Maar als achtergronddocument en ter inspiratie en houvast is het nog altijd een goed en actueel stuk en daarom als bijlage 10 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

2.4 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2021 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 1 juli 2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt een centrale groenzone in het plangebied aangebracht. Daarnaast bestaat de groenstructuur uit een groene begeleiding van de wegen in de vorm van laanbeplanting langs de Slingerlaan en de Nachtegaalweg. Deze groenzone heeft een functie met betrekking tot de opvang van regenwater en het voorkomen van hittestress in het plangebied. Wat betreft duurzaam waterbeheer wordt het schone regenwater dat op daken en bestrating valt binnen het plangebied geïnfiltreerd. Omdat het nieuwbouw van woningen betreft zal worden voldaan aan de huidige normen omtrent BENG.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Vanuit het Barro zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief maakt het mogelijk om circa 90 woningen te realiseren op een onbebouwd perceel. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.

Ten eerste dient de behoefte aan de woningen onderbouwd te worden.

De nieuwe woonvisie (2020) van de gemeente Nunspeet beschrijft drie ambities; 'betaalbare en passende woningen voor de lokale behoefte', 'een duurzaam huis' en 'zorgzame en inclusieve wijken'.

Het gemeentebestuur wil dat alle inwoners van de gemeente Nunspeet zo passend mogelijk wonen, en wil de vier kernen 'in balans' houden. Daarvoor is een uitbreiding van de woningvoorraad met circa 670 woningen nodig in de periode 2020 tot 2025, en tot 2030 in totaal 950 woningen. Voor starters is de grootste urgentie, maar ook het passend wonen voor senioren is een grote opgave. Dit vraagt vooral om meer betaalbare woningen: sociale huur en betaalbare koop. In de periode 2020-2025 wil het gemeentebestuur ten minste 135 sociale huurwoningen toevoegen en een vergelijkbaar aantal betaalbare koopwoningen.

Nunspeet heeft door omstandigheden jarenlang te weinig kunnen bouwen. Dit heeft voor een sterk negatief verhuissaldo gezorgd in de crisisjaren. De laatste paar jaar trekt de woningmarkt aan en in het bijzonder in Nunspeet, waar momenteel sprake is van een vestigingsoverschot (Woningmarktonderzoek gemeente Nunspeet, 2018). Het realiseren van circa 90 woningen levert een bijdrage aan de invulling van deze kwantitatieve behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP78124-vg01_0011.png" Actualisering woonvisietabel (bron: woningmarktonderzoek gemeente Nunspeet, 2018)

Wat betreft de kwalitatieve opgave blijkt uit woningmarktonderzoek dat in de gemeente Nunspeet in het koopsegment op korte termijn vooral behoefte is aan eengezinskoopwoningen tussen €262.000 en € 400.000 als ook goedkope koopwoningen tot € 181.000. Doordat het aantal gezinnen in Nunspeet ook in de toekomst groot blijft, is er ook op lange termijn een extra behoefte aan deze koopwoningen, maar ook aan koopwoningen boven de €400.000. In het huursegment blijk er op korte termijn vooral een extra behoefte te bestaan aan huurwoningen tot de liberalisatiegrens (€ 720,42 per maand, prijspeil anno 2019) en op lange termijn ook aan duurdere huurwoningen (Woningmarktonderzoek gemeente Nunspeet, 2018). Voorliggend plan bestaat uit een diversiteit aan woningtypen en prijssegmenten. Namelijk vrijstaande, twee-onder-een-kap en rijwoningen. Tevens bestaan de woningen uit (sociale) huur- en koopwoningen. Hiermee voorziet het plan in de behoefte van een brede doelgroep en in de hierboven beschreven kwalitatieve behoefte.

Daarnaast dient te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. Voorliggend plan betreft de derde en laatste fase van de uitbreidingslocatie Elspeet - Noordwest. De locatie bevindt zich binnen de bebouwde kom van de kern Elspeet. Voor de beoogde ontwikkeling zijn er binnen bestaand stedelijk gebied in Elspeet onvoldoende alternatieve locaties om dit programma te realiseren. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de realisatie van circa 90 woningen. Uit de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt de behoefte aan woningen in de gemeente Nunspeet / de kern Elspeet (zie paragraaf 3.1). Het plan wordt stedenbouwkundig ingepast in de omgeving en de woningen worden volgens de huidige normen omtrent energieneutraal bouwen gebouwd. De groenstructuur in het plangebied heeft een functie met betrekking tot de opvang van regenwater en het voorkomen van hittestress. Het plan voldoet aan het borgen van kwaliteit van de woon- en leefomgeving en het behoud van vitale steden en dorpen, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

Het initiatief is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 2018 Nunspeet

De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie voor de gehele gemeente opgesteld, de Omgevingsvisie Nunspeet. De omgevingsvisie Nunspeet is opgebouwd in thema's en een gebiedsgerichte uitwerking. De visie heeft als planhorizon 2030.

Eén van de thema's is het initiëren en accommoderen van gebiedsgericht milieu- en gezondheidsbeleid. De kernpunten van dit thema zijn:

  • Integraal verweven van gezondheids- en milieuaspecten in alle gemeentelijke thema's.
  • Gebiedsgerichte streefbeelden als uitgangspunt voor beheer en ontwikkeling hanteren, benoemen van actie op basis daarvan.

Gericht op de relatie gezondheid en inrichting leefomgeving, worden uitgangspunten gehanteerd als:

  • Voldoende groen, water en speelvoorzieningen ook in de kernen en goed bereikbaar vanuit de kernen.
  • Het stimuleren van fiets en openbaar vervoergebruik en het verminderen van het autogebruik.
  • Een aantrekkelijke en veilige inrichting van de openbare ruimte.
  • Letten op gezondheidsaspecten als luchtkwaliteit, zoönosen en fijnstof.

Wat betreft wonen wil de gemeente dat iedereen moet kunnen blijven wonen in een woning en op een plek waar men zich thuis voelt. Dat geldt ook voor degene die zich vanwege werk of om andere redenen in de gemeente wil vestigen. Dit betekent dat nieuwbouw en herontwikkeling zo goed mogelijk voldoen aan de uitbreidingsbehoefte, zowel in aantallen, woningtypen als woningprijzen. De gemeente wil aantrekkelijke woonmilieus behouden en toevoegen. De ligging van de kernen te midden van natuurwaarden levert daarbij zowel kansen als uitdagingen op. Toevoegingen van woonlocaties zijn in balans met de uitbreidingsbehoefte. Er is geen sprake van een grote herstructureringsopgave, zodat dergelijke projecten kleinschalig van karakter zijn en een kwaliteitsimpuls moeten vormen voor de (woon)omgeving. Kernwoorden zijn duurzaam, energieneutraal en levensloopbestendig.

Planspecifiek

De realisatie van circa 90 woningen voorziet in de vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen. Er is ook behoefte aan deze woningen voor verschillende doelgroepen zoals blijkt uit de ladderonderbouwing in paragraaf 3.1. Voorliggend plan past binnen het beleid uit de omgevingsvisie van de gemeente Nunspeet.

3.3.2 Woonvisie

De woonvisie "Goed wonen in de gemeente Nunspeet" is vastgesteld op 20 februari 2020. De nieuwe woonvisie beschrijft drie ambities:

  • Betaalbare en passende woningen voor de lokale behoefte
  • Een duurzaam huis
  • Zorgzame en inclusieve wijken

Het gemeentebestuur wil dat alle inwoners van de gemeente Nunspeet zo passend mogelijk wonen, en wil de vier kernen 'in balans' houden. Daarvoor is een uitbreiding van de woningvoorraad met circa 670 woningen nodig in de periode 2020 tot 2025, en tot 2030 in totaal 950 woningen. Voor starters is de grootste urgentie, maar ook het passend wonen voor senioren is een grote opgave. Dit vraagt vooral om meer betaalbare woningen: sociale huur en betaalbare koop. In de periode 2020-2025 wil het gemeentebestuur ten minste 135 sociale huurwoningen toevoegen en een vergelijkbaar aantal betaalbare koopwoningen.

De gemeente wil een duurzame woningvoorraad die zich kenmerkt door groen en zuinig energieverbruik, dan wel energieneutraliteit. Tevens wil de gemeente goed wonen voor mensen met een zorgbehoefte mogelijk maken.

Doelgroepverordening sociale woningbouw
De gemeenteraad van de gemeente Nunspeet heeft in 2012 de Verordening doelgroepen sociale woningbouw vastgesteld. Hierin is vastgelegd welke prijs- en inkomensgrenzen gelden als er sprake is van sociale woningbouw in een bestemmingsplan.

Planspecifiek

Met voorliggend nieuwbouwplan wordt de laatste fase van de woonwijk Elspeet - Noordwest afgerond. Het plan draagt bij aan de uitvoering van de woonvisie. Met de ontwikkeling van circa 90 woningen voorziet het plan in de kwantitatieve woningbehoefte van de gemeente Nunspeet. Tevens voorziet het plan met een divers programma in de vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen. Met het plan worden vrijstaande, twee-onder-een-kap en rijwoningen gerealiseerd, waaronder sociale huur- en koopwoningen. Het plan past hiermee binnen het beleid van de woonvisie.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Elspeet Dorp 2011", vastgesteld op 14 augustus 2013. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan "Welstand Nunspeet 2015". De locatie heeft hierbij de dubbelstemming 'Waarde - Welstand, beperkte toets' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - 6 dorpen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP78124-vg01_0012.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Elspeet Dorp 2011" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied heeft een agrarische bestemming, waardoor de voorgenomen realisatie van woningen strijdig is met het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van circa 90 woningen. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Uit dit onderzoek volgt dat de bovengrond plaatselijk ligt verontreinigd is. Gelet op de aard en mate van de verontreiniging bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging. De bij de voorgaande sanering (Hunneman 2014-2015) op het zuidelijk aangrenzend terrein achtergebleven restverontreiniging is bij verificatie in het onderhavige onderzoek niet bevestigd. Geadviseerd wordt het onderhavige onderzoek ter beoordeling van de actuele verontreinigingssituatie voor te leggen aan het bevoegd gezag (provincie Gelderland).

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15577093 (aan de Nunspeterweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   13,1 µg/m3   15,8 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.


Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen van circa 90 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen van 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan geldt dat industrielawaai of spoorweglawaai niet aan de orde zijn. Het plangebied wordt grofweg omsloten door de Stakenbergweg, de Wethouder van der Zandeweg, de Tuinfluiter en de Nachtegaalweg. Hier geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen geluidszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor voorliggend plan toch een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 2. Hieruit volgt dat de eerste-lijns bebouwing langs de Nachtegaalweg hoger belast wordt dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De belasting is namelijk 49 tot 53 dB (na aftrek van 5 dB ex art 110g van de Wgh). Op de overige woningen ligt de geluidbelasting na aftrek van 5 dB ex art 110g van de Wgh onder de voorkeursgrenswaarde. Gelet op het belang van duurzaam grondgebruik en het gegeven dat het afbouwen van deze woonwijk op de wijze die als is ingezet kan geconcludeerd worden dat deze ontwikkeling ook vanuit optiek van het weglawaai voldoet aan goede ruimtelijke ordening. Enkele woningen worden weliswaar iets boven de voorkeursgrenswaarde belast maar daarmee komt een goed woon- en leefklimaat nog niet in het geding. Gegeven de gebruikelijke karakteristieke geluidswering van gevels van in elk geval 20 dB wordt niet voldaan aan de minimale binnenwaarde van 33 dB voldaan. Voor de binnenwaarde dient afgezien te worden van de aftrek ex art 110g Wgh. De benodigde gevelwering is derhalve, op de plek met de hoogste geluidbelasting, 25 dB. Via een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan wordt gezorgd voor de borging hiervan.

Voor de woningen met een geluidbelasting boven de voorkeurswaarde van 48 dB is getoetst of ze aan het gemeentelijke geluidbeleid voldoen. De gezondheidseffectscore (GES) is "matig" maar omdat er minimaal 3 verblijfsruimten aan de geluidluwe zijde zijn, er een geluidluwe gevel aanwezig is, een geluidluwe buitenruimte aanwezig is en, tot slot, het binnenniveau gehaald wordt past dit plan binnen het gemeentelijke beleid.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met voorliggend initiatief worden nieuwe milieugevoelige objecten toegevoegd: circa 90 woningen. Nachtegaalweg 41 ligt op relatief korte afstand van het plangebied. In 2009 is de Gebiedsvisie Nunspeet Onderbouwing Verordening ogv wet geurhinder en veehouderij Gemeente Nunspeet vastgesteld. Voor het plangebied is vastgesteld dat de geurnorm is gewijzigd van 3 OUE/m3 naar 6,5 OUE/m3. Het leefklimaat behorende bij deze geurnorm is op zijn minst 'redelijk goed'. De veehouderij wordt niet in haar mogelijkheden beperkt door de ontwikkeling. Daarnaast zijn de vaste afstanden gewijzigd in 50 meter. De veehouderijen aan de Nachtegaalweg worden al beperkt door omliggende woningen buiten het plangebied. Ook hierin ligt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. Er kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en zijn er tevens geen bedrijven die in hun bedrijfsvoering worden belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP78124-vg01_0013.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld

Uit de risicokaart is op te maken dat ten noordwesten van het plangebied op circa 770 meter afstand propaan ligt opgeslagen bij een camping. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze inrichting. Verder liggen er geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Planspecifiek

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van duurzaam waterbeheer. Het doel is inzicht te krijgen in de bodemopbouw en om te onderzoeken of de bodem geschikt is voor de infiltratie van hemelwater. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. De conclusie van dit onderzoek is dat de bodem geschikt is om het regenwater dat op daken en verhardingen valt ter plaatse in de bodem te laten infiltreren. De wijze waarop dat gebeurd wordt later uitgewerkt. Via een voorwaardelijke verplichting wordt dit tevens geborgd. Duidelijk is dat het aspect water niet aan uitvoering van dit plan in de weg staat.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 juli 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.

Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 4. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de 'Veluwe'. Dit gebied ligt op circa 450 meter afstand van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling van circa 90 woningen en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten (zie ook de rapportage welke hierna onder 'soortenbescherming' aangehaald wordt en waarin ook op de gebiedsbescherming ingegaan wordt). Aanvullend aan de volgende rapportage is één ecologisch aspect separaat getoetst: de stikstofbelasting vanuit het plan op beschermde natuurgebieden in de buurt. Dit is getoetst met een Aeriusberekening. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 5. De conclusie van deze rapportage is dat de stikstofbelasting met 0,02 mol/ha/j toeneemt. Hiertoe is een vergunning aangevraagd op basis van het stikstofregistratiesysteem.

Soortenbescherming

Het plangebied betreft nu een braakliggend terrein. Wat betreft soortenbescherming dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen (zie bijlage 4). Geconcludeerd wordt dat de aanwezigheid van beschermde soorten en hun leefgebied geen bezwaar vormt voor de beoogde ontwikkeling. Tijdens de werkzaamheden dient de algemene Zorgplicht in acht te worden genomen.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend plan betreft het mogelijk maken van circa 90 woningen. Het plangebied sluit voor het autoverkeer via de Tuinfluiter aan op de Nachtegaalweg en via de ds. Van Gilstweg aan op de Nunspeterweg. De Nachtegaalweg en Nunspeterweg maken onderdeel uit van de doorgaande wegenstructuur van Elspeet. Deze wegen bieden voldoende capaciteit voor de toename van het aantal verkeersbewegingen. Verder takt het plan aan op de bestaande wegen in de buurt, zoals de Wethouder van der Zandeweg en Gerrit Mouwweg. Hierbij wordt er rekening mee gehouden dat er geen sluipverkeer plaatsvindt. Tevens kan het langzaam verkeer via de bestaande straten op een snelle manier het centrum van Elspeet bereiken. De nieuw te bouwen woningen aan de Nachtegaalweg worden direct met een eigen inrit op deze weg ontsloten.

Uitgangspunt is dat bewoners van de vrijstaande woningen en de tweekappers parkeren op eigen terrein. De garage wordt achter de voorgevel van de woning geplaatst. Op deze wijze is gewaarborgd dat voor de garage een auto kan staan. Voor bezoekers en voor bewoners van de rijwoningen zijn parkeerplaatsen in de woonstraten aangelegd. Daarnaast worden meerdere parkeerkoffers in het plangebied gerealiseerd. Bij het uitwerken van het stedenbouwkundig plan en het civieltechnisch ontwerp wordt rekening gehouden met de juiste parkeernormen. Het hebben en in stand houden van voldoende parkeervoorzieningen is in de regels voorwaardelijk verplicht.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied betreft nu een braakliggend terrein. In het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Ook in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het initiatief een effect op kan hebben.

Archeologie

Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 2'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 120 m2 en dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld. In onderhavig plangebied zijn eerder archeologische onderzoeken verricht die het gehele plangebied dekken. De onderzoeksrapporten zijn toegevoegd als bijlage 6 en 7. Hierin wordt geconcludeerd dat voor enkele plekken vervolgonderzoek nodig is. Deze vervolgonderzoeken zijn uitgevoerd. De bijbehorende rapporten zijn toegevoegd als bijlage 8 en 9. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het gehele plangebied archeologisch kan worden vrijgegeven.


Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • De bestemming 'Groen' ten behoeve van de groenstructuur en groenvoorzieningen (noot: hierin zijn ook fiets- en wandelpaden toegelaten. Een iets andere ligging van deze beoogde voorzieningen buiten de op de verbeelding aangegeven bestemming 'Verkeer' is mogelijk. De bestemming 'Verkeer' als een smalle strook tussen de bestemmingsvlakken 'Groen' is slechts zo opgenomen omdat dit zo een duidelijker beeld oproept).
  • De bestemming 'Tuin' voor de voortuinen van de woningen.
  • De bestemming 'Verkeer' ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied en parkeervoorzieningen als ook groenvoorzieningen.
  • De bestemming 'Wonen' voor het realiseren van de woningen en parkeervoorzieningen. Voor de situering van de woningen zijn bouwstroken opgenomen, waarbinnen met aanduidingen de toegestane woningtypen zijn aangegeven. Voordat omgevingsvergunningen voor het bouwen verkregen kunnen worden, dient aangetoond te worden hoe omgegaan wordt met het regenwater en dat de geluidwering van gevels voldoende is om een goed binnenniveau te waarborgen, als ook een inrichtingsplan dient overlegd te worden. Deze verplichtingen zijn ter zekerstelling als voorwaardelijke verplichting opgenomen zodat het plangebied ook werkelijk goed aangelegd wordt voor enige periode. Daarna treedt vanuit publiekrechtelijke optiek de fase van normaal beheer in en daarom zijn de voorwaardelijke verplichtingen eindig. Er wordt ook gestuurd op de uitgiftesnelheid van de woningen om zo enerzijds te zorgen dat de beschikbare contingenten gebruikt worden als ook dat dat niet te snel of te langzaam gaat. Om in te spelen op marktomstandigheden kan hiervan afgeweken worden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Aangezien er geen sprake is van bovenlokaal belang is het niet benodigd om het bestemmingsplan in het kader van wettelijk overleg aan de provincie voor te leggen. Samen met het waterschap zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

De initiatiefnemers hebben omwonenden geïnformeerd over het plan.

6.4 Verslag zienswijzen

In bijlage 11 zijn de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.