direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Weversweg fase 2 Hulshorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01210-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Nunspeet is bezig om ten zuidwesten van de kern Hulshorst een nieuwe woningbouwlocatie te ontwikkeling: Weversweg fase 2. De eerste fase van Weversweg is inmiddels uitgevoerd en bestond uit het ontwikkelen van 55 woningen. Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van de tweede fase van Weversweg. Met dit plan worden 37 woningen gerealiseerd.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Harderwijkerweg aan de rand van de bebouwde kom van Hulshorst. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01210-vg01_0002.png"

Ligging plangebied in omgeving (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is globaal gelegen tussen de Harderwijkerweg, Klarenweg, het Molenpad en de Braambosch / Vlakken Eng in Hulshorst. Ten oosten van het plangebied ligt de gerealiseerde woonwijk Weversweg fase 1 met verschillende woningtypen, waaronder vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen en rijwoningen. Ten noorden en westen van het plangebied staan voornamelijk vrijstaande woningen binnen de lintbebouwing van de Harderwijkerweg en de Klarenweg. Ten zuiden van de planlocatie ligt het buitengebied met voornamelijk agrarische gronden. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied in de omgeving. In de huidige situatie bestaat het plangebied grotendeels uit grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01210-vg01_0003.png"

Luchtfoto plangebied (bron: kadastralekaart.com)

2.2 Toekomstige situatie

Met het plan worden 37 woningen in het plangebied toegevoegd. Het volledige schetsontwerp van dit plan is te vinden in bijlage 1. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het schetsontwerp. Navolgend wordt het plan op hoofdlijnen toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01210-vg01_0004.png"

Impressie toekomstige situatie (ontwerp: Buro SRO)

Programma

Het woningbouwprogramma in het plangebied Weversweg fase 2 bestaat uit vier verschillende woningtypen. Dit betreft 10 rug-aan-rug woningen (sociale huur) in het noordelijk deel van het plangebied, 12 rijwoningen en ten zuiden daarvan 9 levensloopbestendige woningen in het centrale deel van het plangebied en 6 twee-onder-één-kapwoningen in het zuidelijk deel van het plangebied.

Groen- en waterstructuur

Met het plan wordt door het plangebied een centrale verbindende groenstructuur met bomenrij gerealiseerd.

Nabij de rijwoningen komt een centrale groene ruimte met ruimte voor waterberging en een speelterrein. De bestaande haag en bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd. Aan de westkant van het plangebied wordt opgaand groen langs de randen toegevoegd. Het zuidoostelijk deel van het plangebied wordt ingericht als bloemenweide. Hier is tevens ruimte voor een wadi. Op deze gronden waren met de eerste stedenbouwkundige opzet voor Weversweg fase 1 en fase 2 ook woningen beoogd. Mogelijk worden deze gronden hier in de toekomst nog voor gebruikt.

Ontsluitingsstructuur en parkeren

Op het terrein worden meerdere erftoegangswegen gerealiseerd. De woningen worden via deze wegen ontsloten op de Braambosch en Vlakken Eng. Parkeren vindt plaats binnen het plangebied in parkeerkoffers. Deze worden op meerdere plaatsen toegevoegd rond de beoogde woningen. Bij een aantal hoekwoningen van de starterswoningen en bij alle twee-onder-één-kap woningen is ruimte voor parkeren op eigen terrein. Op de verkeers- en parkeersituatie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4. Tevens voorziet het plan in het toevoegen van voetpaden en verbindingen voor langzaam verkeer.

2.3 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Met het plan is sprake van nieuwbouw. De beoogde woningen worden daarmee opgeleverd conform de actuele eisen uit het Bouwbesluit. Dit betekent dat de woningen op basis van de laatste normen op het gebied van energie en isolatie worden opgeleverd. Uitgangspunt van het plan is dat hemelwater op eigen terrein wordt geborgen en geïnfiltreerd. Hiervoor is in het ontwerp van het plan een waterbergingsvoorziening opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Met het realiseren van 37 woningen is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder. Daarom dient de ladder te worden doorlopen.

Kwantitatieve behoefte

In december 2022 is het regionale woningmarktonderzoek Noord – Veluwe verschenen. De woningbouwbehoefte voor Nunspeet vormt een onderdeel van deze rapportage. De basis voor de berekening van de woningbehoefte is de Primos-prognose. Voor de gemeente Nunspeet betekent dit dat op basis van deze prognose en het inhalen van het woningtekort er een behoefte bestaat aan 885 – 1195 woningen tot 2030. Meer specifiek voor de kleinere kernen in de gemeente bedraagt dit 160 - 215 woningen.

De woningbehoefte voor de gemeente Nunspeet is afgezet tegen de bestaande plancapaciteit en laat zien dat deze redelijk in evenwicht zijn. Waar de huidige plancapaciteit niet in voorziet, is het risico op planuitval. In de Woondeal Noord - Veluwe die op 8 maart 2023 is ondertekend wordt er wel vanuit gegaan dat elke gemeente hiermee rekening houdt. Voor de berekening benodigde plancapaciteit is om die reden hiermee wel rekening gehouden. Met voorliggend plan worden 37 woningen toegevoegd aan de woningvoorraad van de kern Hulshorst. Gelet op de bestaande verhouding tussen de toekomstige behoefte en het bestaande aanbod, alsmede de actuele omstandigheden, bestaat vanuit kwantitatieve zin voldoende behoefte voor de realisering van 37 woningen.

Kwalitatieve behoefte

Uit het woningmarktonderzoek blijkt naar welk type woningen vraag is in de regio. Zo blijkt dat een aandeel van 30% sociale huur binnen de netto opgave cruciaal is om problemen op de woningmarkt op te lossen. Daarnaast is er sprake van een toenemende vraag naar middenhuur en wordt geadviseerd voor koopwoningen de nadruk te leggen op een betaalbaar aanbod. Tevens is er behoefte aan geschikte woningen voor ouderen.

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van een mix aan type woningen in het plangebied, waaronder woningen bedoeld voor sociale huur, starters en levensloopbestendige woningen. Het toevoegen van deze type woningen levert een directe bijdrage aan het voorzien in de kwalitatieve woonbehoefte. De twee-onder-een-kapwoningen stimuleren doorstroming op de woningmarkt. Hiermee wordt de druk op de markt verlicht. Het plan voorziet in een voldoende bijdrage in de kwalitatieve behoefte.

Locatie

Onderhavig plan betreft de tweede fase van de woningbouwlocatie Weversweg en ligt binnen de bebouwde kom van Hulshorst en is daarmee een logische plek voor de geplande ontwikkeling. In de gemeentelijke Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.4.1) is een nadere toelichting opgenomen voor de locatiekeuze.

De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.

Conclusie

Het plan is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Klimaatadaptatie

De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. In paragraaf 4.6 is invulling gegeven aan de wijze waarop in dit plan is omgegaan met het voorkomen en/of beperken van de risico's van klimaatverandering.

Planspecifiek

Regionale woonagenda

In de Omgevingsverordening is onder meer bepaald dat een bestemmingsplan nieuwe woningen alleen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Dit is het geval bij onderhavig plan. Er dient te worden voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.1 is toegelicht dat hieraan wordt voldaan.

Nationaal landschap

Ook ligt het plangebied binnen de aanduiding 'Nationaal landschap maar buiten het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone', vanwege de ligging in Nationaal landschap Veluwe. Nieuwe bestemmingen die het Nationaal landschap aantasten zijn niet toegestaan. Binnen de Veluwe is het plangebied onderdeel van het deelgebied 'Randmeerkust Agrarisch'. Hierbij worden de volgende kernkwaliteiten omschreven: "Kleinschalige flank van het Veluwemassief met dorpen en buurtschappen, houtsingels en grasland. Er liggen bebouwingslinten parallel aan de hoogtelijnen." Er zijn specifiek voor het plangebied geen locatiespecifieke kernkwaliteiten geformuleerd.

In het ontwerp van dit plan is rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het nationaal landschap. Historische groenstructuren worden behouden en versterkt door de houtwallenstructuur aan te vullen, waar de woonvelden tussen komen te liggen.Hiermee wordt het Nationaal landschap in deelgebied Randmeerkust Agrarisch niet aangetast.

Molenbiotoop

In de provinciale verordening is tevens de molenbiotoop van molen 'De Maagd 'opgenomen. Binnen de molenbiotoop is geen nieuwe bebouwing of beplanting toegestaan als daardoor de windvang van de molen wordt beperkt. In dit plan is rekening gehouden met de molenbiotoop door binnen deze zone specifieke bouwregels op te nemen die de bouwhoogte beperken. Tevens is een beplantingsplan opgesteld waarin beplantingsprincipes in relatie tot de molenbiotoop zijn opgenomen. Zie hiervoor bijlage 2.

Conclusie

Het plan is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woondeal regio Noord-Veluwe

Als overheden staan Rijk, Provincies, Regio en gemeenten gezamenlijk voor een urgente woningbouwopgave met de corporaties en marktpartijen als belangrijke partners om tot uitvoering te komen. Er zijn onvoldoende woningen en de vraag stijgt. Met de Nationale Woon- en Bouwagenda (programma Woningbouw) zet de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) in op de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030. Het streven is dat ten minste twee derde van deze nieuwbouwwoningen betaalbaar zijn. Voor die betaalbaarheidsdoelstelling is nationaal de bouw van 250.000 sociale corporatiewoningen en 350.000 woningen in middensegment nodig. In de Nationale Prestatieafspraken tussen de corporaties, VNG, Woonbond en het Rijk is reeds vastgelegd dat de corporaties 250.000 woningen in de sociale huursector en 50.000 midden huurwoningen zullen realiseren tot en met 2030. Het is cruciaal dat de corporaties voldoende in positie worden gebracht om deze opgave te kunnen realiseren.

Alle partners die meedoen in deze Woondeal (gemeenten, corporaties, provincie en Rijk) hebben de ambitie om de opgaven op de woningmarkt het hoofd te bieden. Deze Woondeal wordt echter wel gesloten in een complexe en onzekere tijd; bouwers en ontwikkelaars hebben te kampen met oplopende bouwkosten en capaciteitsproblemen terwijl uitdagingen op het gebied van stikstof, netcapaciteit, water en mobiliteit vragen om het maken van scherpe keuzes. Juist vanwege deze omstandigheden is het zo belangrijk dat we ons samen sterk maken en via langjarig commitment de schouders er onder zetten. Versnelling en verhoging van de bouwproductie vraagt naast regie van Rijk en provincie nauwe samenwerking met gemeenten en denken in kansen en oplossingen. Dit vraagt visie, creativiteit, draagvlak, durf en daadkracht waarbij corporaties de positie hebben van een vanzelfsprekende samenwerkingspartner.

Als regio zetten we in op een bouwopgave van ruim 12.500 woningen verspreid over de 7 gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Nunspeet, Oldebroek en Putten.1 Een opgave met onderliggende locaties en met voldoende financiële slagkracht bij de corporaties voor de invulling van de sociale huur binnen de totale woningopgave. Als samenwerkende partijen willen en kunnen we deze opgave aan. Toch betekent dat niet dat de ambitie zonder meer gerealiseerd kan worden. Daarvoor is het nodig dat er tegemoet wordt gekomen aan enkele essentiële randvoorwaardelijke condities.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01210-vg01_0005.png"

Regionaal aandeel in de provinciale en nationale opgave

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01210-vg01_0006.png"

Woningbouwopgave per gemeente

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden 37 woningen toegevoegd aan het regionale woonaanbod. De woningen

betreffen 14 woningen in de categorie sociale huur, 12 woningen betaalbare koop (tot € 355.000,- von), 5 levensloopbestendige woningen (rond de € 355.000,- VON) en 6 woningen in de categorie dure koopwoningen. De betreffende woningen zijn reeds als plancapaciteit voor de gemeente Nunspeet opgenomen in de Woondeal regio Noord-Veluwe. Gelet op het voorgaande, alsmede op de bestaande woonbehoefte in de regio, wordt gesteld dat het plan passend is binnen de Woondeal.

Conclusie

Het plan is passend binnen het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie 2018 Nunspeet

In de Omgevingsvisie zijn diverse “Idee kaarten” opgenomen. Deze idee kaarten benoemen voor de deelgebieden het doel, het streven voor het gebied en de afweegbare ontwikkelingsmogelijkheden op hoofdlijnen. Daarnaast zijn uitgangspunten met betrekking tot kwaliteit opgenomen. Dit zijn de uitgangspunten die van belang zijn voor het behoud en de versterking van de omgevingskwaliteit en identiteit van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01210-vg01_0007.png"

Overzicht deelgebied 2 (Omgevingsvisie 2018) Overzicht deelgebied 5 (Omgevingsvisie 2018)

Het plangebied Weversweg valt onder deelgebieden 2 en 5 in de Omgevingsvisie (gemengd kleinschalig overgangsgebied)/kern Hulshorst. De ambities/kwaliteit uitgangspunten voor deze deelgebieden zijn onder andere:

  • Zorgdragen voor geleidelijke en aantrekkelijke overgangen tussen de (nieuwe) bebouwingsclusters en het buitengebied. Kwaliteitsimpuls voorde (recreatieve)voorzieningen in het gebied.
  • Behoud van het open landschap en agrarische karakter.
  • Behoud van doorzichten naar de bosrand en naar het grootschalige open landschap
  • Versterken van de landschapstructuur; houtwallen in het coulissenlandshap en de open enken
  • Behoud van klein dorpse karakteristiek Hulshorst
  • Ruimtelijk versterken kern Hulshorst en aan recreatieve route Harderwijkerweg/ Zuiderzeestraatweg.
  • Er dient met respect omgegaan te worden met de karakteristieke agrarische structuur, de monumenten, de beeldkwaliteit en belevingswaarde van aanwezige bebouwing en van de inrichting van de openbare ruimte en de aanwezige groene en blauwe elementen in het dorp en zorggedragen worden voor het behoud van een goede verweving met het omringende buitengebied.
  • Het verbeteren van de toegankelijkheid van en zichtrelatie met landgoed Groeneveld

In bovengenoemde toelichting wordt al gesproken over het toevoegen van (nieuwe) bebouwingsclusters waarbij het van belang is dat zorggedragen wordt voor een geleidelijke en aantrekkelijke overgang tussen de nieuwe bebouwingsclusters en het buitengebied.

Bij het opstellen van het schetsontwerp voor het plan Weversweg fase 2 is zoveel mogelijk rekening gehouden met bovengenoemde uitgangspunten. De belangrijkste punten voor het stedenbouwkundig concept voor Weversweg fase 2 zijn:

  • De nieuwe buurt oriënteert zich op de Weversweg. Door in het noordoosten van het gebied de hoogste dichtheid te realiseren en deze naar het zuidwesten te laten aflopen, sluit de bebouwing op logische wijze aan op de kern.
  • Het dorpse karakter wordt benadrukt door de openheid van de omgeving nadrukkelijk in het plangebied voelbaar te maken. Met name in zuidelijke richting, maar ook in westelijke richting opent de bebouwing zich, waardoor het contact met het landschap vanuit het hart van de buurt tot stand wordt gebracht.
  • Lange lijnen in noord-zuidrichting vormen de dragers van de hoofdstructuur. Deze lijnen hebben soms een landschappelijk karakter en zijn soms van verkeerskundige aard.
  • Korte verbindingen en looproutes in oostelijke richting, richting het dorpshuis en de kerk maken het mogelijk op een natuurlijke manier aan te sluiten op het bestaande stratenpatroon.

Een andere relevante beleidsnota welke is geraadpleegd bij het opstellen van de Omgevingsvisie is de Integrale Ruimtelijke Toekomstvisie Nunspeet. Ook uit dit document blijkt dat het volledige plangebied (zowel fase 1 als ook fase 2) al langer in beeld was voor woningbouw.

Op onderstaande afbeelding welke afkomstig is uit de Integrale Ruimtelijke Toekomstvisie Nunspeet zijn de contouren van het plangebied (zowel Weversweg fase 1 als ook Weversweg fase 2) duidelijk zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01210-vg01_0008.png"

In de Integrale Ruimtelijke Toekomstvisie Nunspeet wordt uitgegaan van de bouw van 40 woningen in het plangebied in de periode 2003 tot en met 2015. In de praktijk is gebleken dat hiermee nog niet voldaan kon worden aan de woningbehoefte, vandaar dat dit aantal in de eerste fase is verhoogd naar 55 woningen. Het totale plangebied is groot genoeg om te voorzien in de bouw van ongeveer 100 woningen.

Hiermee voldoet het bestemmingsplan Weversweg fase 2 aan de in de Omgevingsvisie genoemde uitgangspunten voor het plangebied. Het plan is daarmee passend binnen de Omgevingsvisie.

3.4.2 Woonvisie "Goed wonen in de gemeente Nunspeet"

In februari 2020 is de visie “Goed Wonen in de Gemeente Nunspeet” vastgesteld, deze woonvisie geldt voor de periode 2020-2025. Wat betreft “wonen” gaat het goed in Nunspeet. De woningbouwproductie neemt toe en de laatste jaren kent de gemeente een positief verhuissaldo. Oftewel: er komen meer mensen wonen in de gemeente dan dat er vertrekken. De toename wordt voornamelijk veroorzaakt door de vestiging van jonge gezinnen uit de grotere steden. Jongeren, eenpersoonshuishoudens en paren zonder kinderen vertrekken juist naar de grotere steden.

De afgelopen jaren heeft de gemeente de woningproductie fors verhoogd, ondanks dat is er nog steeds sprake van druk op de woningmarkt. Het aantal huishoudens neemt toe en er is sprake van een inhaalvraag, als gevolg van de huidige krapte in de markt. Naast de natuurlijke groei van het aantal huishoudens, komt daarbovenop nog het woningtekort van starters en spoedzoekers.

De groei van het aantal huishoudens tot 2025 zorgt voor een uitbreiding van het aantal woningen met ongeveer 670 en wanneer verder wordt gekeken naar 2030 dan komt de uitbreiding in totaal uit op 950 woningen.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden 37 nieuwe woningen aan het plangebied toegevoegd. Het initiatief draagt daarmee bij aan het voorzien in de woningbehoefte in de gemeente Nunspeet. Het plan past hiermee binnen de Woonvisie.

3.4.3 Landschappelijk ontwikkelingsplan 2005

Met het Landschapsontwikkelingsplan 2005 (LOP) wil de gemeente de aandacht en het draagvlak vergroten voor het in stand houden en ontwikkelen van landschapskwaliteit binnen de gemeente Nunspeet.

Het plangebied is onderdeel van een overgangszone tussen de hoger gelegen Veluwe en het lage kustgebied langs de voormalige Zuiderzee. De overgangszone vormt een halfopen, kleinschalig gebied en wordt verdeeld door singels die loodrecht het gebied in steken vanuit de Veluwe. De Harderwijkerweg vormt de oorspronkelijke ontginningsbasis waaraan de dorpen Hulshorst en Nunspeet zijn ontwikkeld.

Tegenwoordig is dit landschap nog steeds te herkennen, al heeft het veranderingen ondergaan. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is er veel bebouwing en bedrijvigheid bij gekomen en zijn verscheidene houtsingels van het vroeger landschap niet meer zichtbaar.

Gebiedsgericht: Hulshorst

Hulshorst bestaat uit twee delen. Een groot deel langs de Harderwijkerweg met een aaneenschakeling van kleine bebouwingsclusters in een coulissenlandschap. Pas midden jaren 50 kreeg het dorp door de bouw van een school en kerk een herkenbaar centrum. Hieromheen zijn de afgelopen jaren de meeste huizen gebouwd.

Door de verspreiding van de bebouwing en de langgerekte vorm van het dorp is de relatie tussen de kern en het landschap groot. De steeds verdere verdichting van de kern zorgt voor een compacter dorp, waarbij het huidige open karakter vermindert.

In het LOP is de locatie Weversweg al als toekomstige woningbouwlocatie aangemerkt. Er wordt aangegeven dat de bosstroken ontwikkeld moeten worden in het plangebied. Verder moet de beplantingsstructuur ontwikkeld worden in de vorm van singelpatronen, bosstroken en erfbeplanting. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het LOP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01210-vg01_0009.png"

Uitsnede LOP (bron: gemeente Nunspeet)

Planspecifiek 

Met het plan wordt door het plangebied een centrale verbindende groenstructuur met bomenrij gerealiseerd. Tevens wordt aan de westzijde en de zuidzijde van het plangebied opgaand groen langs de randen toegevoegd. Dit sluit aan op de ambities uit het LOP. Het zuidoostelijk deel van het plangebied wordt in eerste instantie ingericht als bloemenweide, als overgang naar het landelijk gebied. In het LOP is de locatie tevens al als toekomstig woningbouwgebied aangemerkt.

Het plan is passend binnen het Landschapsontwikkelingsplan 2005.

3.4.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Weversweg Hulshorst' (vastgesteld op 5 januari 2010) en 'Buitengebied 2018' (vastgesteld op 27 september 2018). Navolgende afbeelding toont van de vigerende planologische situatie een uitsnede. Vervolgens wordt deze situatie nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01210-vg01_0010.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Ter plaatse van het zuidelijke deel van het plangebied geldt, op grond van het bestemmingplan 'Weversweg Hulshorst' de bestemming 'Agrarisch'. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd ten behoeve van agrarische cultuurgrond en groenvoorzieningen. Aan de oostkant van het plangebied zijn enkele stroken grond met de bestemmingen 'Woongebied' en 'Verkeer'. Ter plaatse van deze stroken is de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - bomenrij' gelegen. Ter hoogte van de als 'Agrarisch' bestemde gronden geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Een gedeelte van het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

Het noordelijke deel van het plangebied kent op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2018' de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen'. Voor deze gronden zijn tevens de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Een gedeelte van de gronden is daarnaast bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Overgangszone'. De betreffende agrarische gronden zijn tevens gelegen in een gebied aangeduid als 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

Overige plannen

Ter plaatse van het plangebied gelden tevens de volgende bestemmingsplannen:

  • Parapluplan Parkeren (vastgesteld: 29 april 2021);
  • Parapluplan Bed en Breakfast (vastgesteld: 30 juni 2022);
  • Parapluplan Onzelfstandige Bewoning en Logies Arbeidsmigranten / Seizoensarbeiders e.a. (vastgesteld: 2 juni 2022).

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Ten behoeve van onderhavig initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. Het doel van het onderzoek betreft het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem om te beoordelen of deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt een belemmering vormt voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor het aspect bouwen. Uit het onderzoek blijkt dat de resultaten hiervoor geen belemmering vormen. Het uitvoeren van vervolgonderzoek is niet aan de orde.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). Door de concentraties ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De volgende concentraties komen ter plaatse van de dichtstbijgelegen receptor (52584372_16065196) naar voren:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   10,2 µg/m3   14,5 µg/m3   7,8 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en (zeer) fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 37 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden geluidgevoelige objecten (woningen) toegevoegd binnen het plangebied. Voor onderhavig initiatief is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Hinder als een gevolg van spoorweg- of industrielawaai kunnen, gelet op de ruime afstand van het plangebied tot spoorwegen en industrieterreinen, op voorhand worden uitgesloten.

Wegverkeerslawaai

Circa 85 meter ten noorden van het plangebied is de Harderwijkerweg gelegen. Op deze weg geldt ter hoogte van het plangebied een maximale snelheid van 50 km/u. Geconcludeerd wordt dat voor de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geluid en dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter hoogte van het plangebied niet wordt overschreden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Met het plan worden geurgevoelige objecten (woningen) binnen het plangebied toegevoegd. De dichtstbijzijnde veehouderij in de omgeving van het plangebied is gelegen op circa 400 meter van het plangebied aam de Harderwijkerweg 440 in Hulshorst. Dit betreft een bedrijf waar melkvee gehouden wordt. Voor deze dieren is geen geuremissiefactor vastgesteld, waardoor sprake is van vaste afstandsdieren. Voor objecten binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter. Het plangebied ligt hier ruim buiten en voldoet dus aan deze afstand. Overige veehouderijen liggen op een nog grotere afstand van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat bij de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Omgekeerd zal het realiseren van de nieuwe woningen niet belemmerend werken voor de bedrijfsvoering van de veehouderijen in de omgeving van het plangebied. Andere woningen zijn dichter bij deze bedrijven gelegen en zijn in dat geval maatgevend ten aanzien van de bedrijfsmogelijkheden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Voor het plangebied dient vastgesteld te worden of in het kader van bedrijven en milieuzonering sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het plangebied is gelegen aan de rand van een kern, met in de omgeving voornamelijk woningen en agrarische gronden. Het dichtstbijgelegen bedrijf betreft een autodealer op circa 160 meter afstand aan de Harderwijkerweg 409 te Hulshorst. Deze en andere in de omgeving gelegen functies zijn getoetst in navolgende tabel.

Functie (adres)   Milieucategorie   Richtafstand   Feitelijke afstand tot plangebied  
Autodealer (Harderwijkerweg 409)   2   30 m (geluid)   ca. 160 m  
Autoreparatie (Harderwijkerweg 441)   2   30 m (geluid)   ca. 165 m  
Agrarisch bedrijf (Varelseweg 14)   2   30 m (geluid)   ca. 230 m  

Uit voorgaande tabel volgt dat het plangebied ruimschoots voldoet aan de gestelde richtafstanden. Gelet op de afstanden tot andere bedrijven, alsmede de aard van de daar toegestane activiteiten, kan bedrijfshinder voor onderhavig plangebied uitgesloten worden. Daarmee is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Gezien de afstanden tot bedrijven kan uitgesloten worden dat het toevoegen van woningen in het plangebied leidt tot belemmeringen in de bedrijfsvoering van in de omgeving gelegen inrichtingen. Daarmee levert het aspect milieuzonering geen belemmeringen op ten aanzien van het plan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling zijn de volgende rapporten opgesteld:

  • Quickscan externe veiligheid (bijlage 4);
  • Externe veiligheid buisleidingen (bijlage 5);
  • Verantwoording hoogte groepsrisico (bijlage 6);

Nadien is de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland om advies gevraagd ten aanzien van de ontwikkeling. Navolgend worden de relevante aspecten uit de rapporten en adviezen nader toegelicht.

Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Navolgende afbeelding toont van deze website een uitsnede. Op de afbeelding is te zien dat het plangebied gelegen is in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen, de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de A28.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01210-vg01_0011.png"

Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

Buisleiding

Ten aanzien van de aanwezige buisleidingen is een inventarisatie uitgevoerd om de veiligheidsrisico's ten behoeve van de beoogde woningen te beoordelen (zie bijlage 5). Op circa 230 meter van het plangebied ligt een hogedruk aardgasbuisleiding A-510 (36 inch, 66 bar). Het plangebied ligt binnen de verantwoordingszone voor het groepsrisico (450 meter). Daarnaast ligt op ongeveer 100 meter de hogedruk aardgasbuisleiding N-570-20 (12 inch, 40 bar). De verantwoordingszone van deze buisleiding ligt op ongeveer 140 meter.

Transport gevaarlijke stoffen per spoor

Op circa 950 meter van het plangebied ligt de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Dit is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Over dit spoor worden brandbare vloeistoffen, brandbaar gas, toxische vloei-stoffen en/of toxisch gas vervoerd. Er is een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter gemeten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6).

Transport gevaarlijke stoffen per weg

Op circa 1.000 meter van het plangebied ligt de A28. Dit is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Over deze weg worden brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. Er is een plasbrand-aandachtsgebied van 30 meter gemeten vanaf de buitenste kantstrepen. Uit tellingen blijkt dat er binnen de risicoplafonds tevens toxische vloeistoffen worden vervoerd. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6).

Scenario's

Buisleiding:

Vanwege (graaf)werkzaamheden kan een breuk ontstaan in een hogedruk aardgastransportleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hoge warmtestraling en rook. Afhankelijk van de afstand tot het ongeval en de bescherming van bijvoorbeeld gebouwen komen mensen te overlijden of raken ze gewond: van zeer zwaargewond tot lichtgewond. De schade aan objecten varieert van onherstelbare schade tot lichte schade. De effectafstanden zijn van toepassing vanaf elke willekeurig positie van de ondergrondse buisleiding. Een directe ontsteking van het uitstromende gas treedt op door statische of kinetische energie. Direct na de breuk is het uitstroomdebiet en daarmee de omvang van de fakkel-brand het grootst. De eerste fase is berekend over de eerste 20 seconden na de breuk. Het uitstroom-debiet loopt binnen enkele minuten na de breuk terug totdat een stabiel uitstroomdebiet wordt bereikt. Dit stabiele uitstroomdebiet blijft aanwezig totdat de leidingbeheerder het getroffen leiding-deel met afsluiters inblokt. Na het inblokken blijft de fakkel branden totdat de druk in de leiding gelijk is aan de omgevingsdruk.

Spoorlijn

Toxische wolk: Door een ongeval op het spoor kan bij een ketelwagen gevuld met een toxisch gas of toxisch vloeistof de aansluiting van de afsluiter afbreken. Er ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van het toxische gas of vloeistof vrijkomt. De toxische vloeistof verspreidt zich over het spoorbed, dampt uit en er ontstaat een giftige wolk die zich snel met de wind mee verspreidt. De toxische wolk kan bij lage concentraties worden geroken. Hogere concentraties veroorzaken ver-giftiging. Hierdoor kunnen personen in de omgeving slachtoffer worden. De omvang van de giftige wolk is afhankelijk van de inrichting van de omgeving en de weersomstandigheden.

Wegtransport

Toxische wolk: Door een ongeval op de weg kan bij een tankauto gevuld met een toxisch gas of toxische vloeistof de aansluiting van de afsluiter afbreken. Er ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van het toxische gas of vloeistof vrijkomt. De toxische vloeistof verspreidt zich over het wegdek, dampt uit en er ontstaat een giftige wolk die zich snel met de wind mee verspreidt. De toxische wolk kan bij lage concentraties worden geroken. Hogere concentraties veroorzaken vergiftiging. Hierdoor kunnen personen in de omgeving slachtoffer worden. De omvang van de giftige wolk is afhankelijk van de inrichting van de omgeving en de weersomstandigheden.

Groepsrisico

In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vastgelegd wanneer en op welke wijze de hoogte van het groepsrisico moet worden verantwoord. Bijlage 6 geeft invulling aan deze verantwoordingsplicht en aan de adviezen van de Veiligheidsregio.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en

Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is de digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlage 7). Hieruit blijk dat voor het plan het doorlopen van een normale procedure voldoende is. Wat betreft de toename aan verharding met voorliggend plan hebben de straten, paden en parkeerplaatsen een totale oppervlakte van 3.262 m². De woonpercelen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 6.212 m². De bebouwing binnen de woonpercelen heeft een totale oppervlakte van 2.096 m². De tuinen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 4.116 m², waarvan de helft als toename verharding dient te worden gerekend: 2.058 m². Met het plan neemt de totale oppervlakte aan verharding daarmee toe met 7.416 m². Waterschap Vallei en Veluwe gaat uit van een bergingseis van 60 mm berging per m² verhard oppervlak. De waterbergingsbehoefte komt daarmee op circa 445 m³ (7.416 * 0,06). Bij wadi's met een diepte van 30 cm is hiervoor een oppervlakte van circa 1.485 m² nodig (445 / 0,3). In het plangebied betreft de totale oppervlakte dat als groen wordt ingericht 7.912 m². Hiermee is er ruim voldoende ruimte om in de waterbergingshoefte te voorzien.

Het plangebied ligt, net als een groot gebied eromheen, in een grondwaterfluctuatiezone. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen.

Uit de rapportage van het bodemonderzoek is op te maken dat de grondwaterstand is vastgesteld op circa 2, 00 m -mv. Aangezien de grondwaterflucuatiezone uitgaat van mogelijke verhoging van de grondwaterstand van enkele decimeters, levert dit geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is een quickscan Wet natuurbescherming (zie bijlage 8) uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat 'gezien de afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling is uitgesloten dat er tijdens de aanleg- en gebruiksfase sprake is van effecten in Natura 2000-gebieden, als gevolg van storingsfactoren zoals geluid, licht, trillingen, optische verstoring, et cetera. Om de gevolgen met betrekking tot stikstofdepositie te beoordelen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 9). Uit de berekeningen komt naar voren dat voor het plan, afgezet tegen de referentiesituatie, de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar. Ten opzichte van de referentiesituatie is er dus geen sprake van een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000. Er is geen sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor het plan. Daarmee zijn vanuit het aspect gebiedsbescherming geen belemmeringen ten aanzien van het plan.

Soortenbescherming

De mogelijke gevolgen van het plan ten aanzien van soortenbescherming zijn eveneens getoetst in de Quickscan Wet natuurbescherming in bijlage 8. De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk negatieve effecten op door de Wnb beschermde soorten, namelijk steenuil, rugstreeppad en broedvogels. Door het nemen van mitigerende maatregelen kunnen negatieve effecten op broedvogels en rugstreeppad worden voorkomen. Nader onderzoek naar deze soorten is daarom niet nodig. Naar de steenuil (en kerkuil) is vervolgonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 10). In de omgeving van het plangebied is een nestplaats van de steenuil vastgesteld. Om effecten zoveel mogelijk te voorkomen zijn mitigerende en/of compenserende maatregelen nodig. Deze worden uitgewerkt in een activiteitenplan bij het aanvragen van een ontheffing. Dit activiteitenplan is voorzien van een onderbouwing met betrekking tot het ontbreken van alternatieven en dat het plan een in de wet genoemd belang dient. Als het bevoegd gezag akkoord gaat hiermee, verleent deze de ontheffing. Er is gezien het onderzoek geen reden om aan te nemen dat, indien de te treffen maatregelen worden genomen, de ontheffing niet verkregen zou kunnen worden. Gelet op het voorgaande wordt gesteld dat het plan uitvoerbaar is met betrekking tot soortenbescherming.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het toevoegen van 37 woningen leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie. Navolgende tabel toont een indicatie van het totaal aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie. Omdat in de huidige situatie geen verkeersaantrekkende functies in het plangebied gevestigd zijn, betreft navolgende tabel tevens de totale toename aan verkeersbewegingen. Er is uitgegaan van 'Niet stedelijk' gebied met ligging in 'Rest bebouwde kom'.

Type woning   Aantal   Maximaal aantal verkeersbewegingen   Totaal  
Koop, twee-onder-een-kap   6   8,2   49,2  
Koop, tussen/hoek   21   7,8   163,8  
Sociale huur   10   6   60  
      273  

Het plangebied beslaat een groot oppervlak dat op verschillende plekken en door meerdere wegen in de omgeving bereikbaar is, waardoor bestemmingsverkeer zich over het aangrenzende wegennet verspreidt. De locatie wordt ontsloten door de Braambosch en Vlakken Eng. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om de toegenomen verkeersgeneratie te verwerken.

Binnen het plangebied worden erftoegangswegen opgenomen. Deze zijn enkel bedoeld voor bestemmingsverkeer. Doorgaand verkeer maakt geen gebruik van de wegen. Tevens worden voetpaden en verbindingen voor langzaam verkeer binnen het plangebied toegevoegd.

Parkeren

Met het betreffende initiatief vergroot als een gevolg van het toevoegen van 37 woningen de parkeerbehoefte. Om aan te tonen dat het plan voorziet in voldoende parkeerruimte, wordt aangesloten bij de normen zoals opgenomen in de Parkeernota Nunspeet 2014. Navolgende tabel geeft een berekening van de toekomstige parkeerbehoefte.

Type woning   Beoogd aantal   Parkeernorm   Benodigd aantal parkeerplaatsen  
Twee-onder-een-kapwoning   6   2,4   14,4  
Rijwoning   21   2,2   46,2  
Sociale huurwoning   10   1,8   18  
Totaal       78,6  

Navolgende tabel toont het aantal parkeerplaatsen waarin het plan voorziet. Deze parkeerplaatsen worden zoveel mogelijk geclusterd in parkeerkoffers. Bij drie van de vier de hoekwoningen van de starterswoningen en bij de twee-onder-één-kap woningen is ruimte voor parkeren op eigen terrein.

Type parkeerplaats   Beoogd aantal   Parkeernorm   Totaal aantal parkeerplaatsen  
Regulier   67   1   67  
Lange oprit met garage   9   1,3   11,7  
Totaal       78,7  

Gelet op het voorgaande voorziet het plan in voldoende parkeerplaatsen om te voorzien in de parkeerbehoefte.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In (de directe omgeving van) het plangebied zijn geen objecten van cultuurhistorische waarde (rijks- of gemeentelijke monumenten) gelegen. Het plan leidt daarmee niet tot aantasting van deze cultuurhistorische waarden.

Molenbiotoop

Circa 310 meter ten zuidoosten van het plangebied is de molen 'De Maagd' aanwezig. Dit betreft een zogenoemde stellingsmolen. Bij het bepalen van de maximale bouwhoogte van de nieuwe bebouwing dient met de molenbiotoop rekening gehouden te worden. Bij de molenbiotoop van stellingmolens geldt, dat een bouwhoogte is toegestaan indien de hoogte daarvan lager is dan het niveau van de stelling over een afstand tot de molen van minimaal 100 m.Tussen de 100 en 400 meter is de uitkomst van de zogenaamde biotoopformule maatgevend:

H(x) = x/n+c*z

waarin:

  • H(x) = maximale toelaatbare hoogte van een obstakel op afstand x (in meters)
  • x = afstand van een obstakel tot de molen (in meters)
  • n = een constante, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving en de maximaal toelaatbare windreductie. In dit plan geldt de waarde 50 voor gesloten gebied.
  • c = een constante, afhankelijk van de maximaal toelaatbare windreductie, gewoonlijk met de waarde 0,2
  • z = askophoogte (helft van lengte gevlucht + de hoogte van de stelling) = 14.90 meter

Berekening:

  • Over een afstand tot 100 meter van de molen is een hoogte toegestaan van: 3.40 m.
  • Op een afstand van 100 meter van de molen is volgens de biotoopformule een hoogte toegestaan van 5.00 meter (H(100) = 100/50 + o,2 * 14.90  H(100) = 4.98 m. = afgerond 5.00 m);
  • Op een afstand van 200 meter van de molen is volgens de biotoopformule een hoogte toegestaan van 7.00 meter (H(200) = 200/50 + o,2 * 14.90  H(200) = 6.98 m. = afgerond 7.00 m);
  • Op een afstand van 250 meter van de molen is volgens de biotoopformule een hoogte toegestaan van 8.00 meter (H(250) = 250/50 + o,2 * 14.90  H(250) = 7.98 m. = afgerond 8.00 m);
  • Op een afstand van 300 meter van de molen is volgens de biotoopformule een hoogte toegestaan van 9.00 meter (H(300) = 300/50 + o,2 * 14.90  H(300) = 8.98 m. = afgerond 9.00 m);
  • Op een afstand van 310 meter van de molen is volgens de biotoopformule een hoogte toegestaan van 9.20 meter (H(310) = 310/50 + o,2 * 14.90  H(310) = 9.18 m. = afgerond 9.20 m);
  • Op een afstand van 400 meter van de molen is volgens de biotoopformule een hoogte toegestaan van 11.00 meter (H(400) = 400/50 + o,2 * 14.90  H(400) = 10.98 m. = afgerond 11.00 m).

Het plan voorziet niet in het toevoegen van bebouwing of beplanting van meer dan 9 meter hoog ter plaatse van het plangebied. Daarmee heeft het plan geen negatieve gevolgen ten aanzien van de windvang van de molen.

Archeologie

Voor onderhavig initiatief is, gelet op de aard van de ontwikkeling en de geldende archeologische dubbelbestemmingen, archeologisch onderzoek uitgevoerd middels proefsleuven (zie bijlage 11). Hierbij werden sporen van een middeleeuwse boerderij aangetroffen. Met de ontwikkeling zouden de archeologische waarden verstoord worden. Daarom is op advies van de regioarcheoloog een definitieve opgraving uitgevoerd. Deze vond plaats in week 40 van 2022. Het Archeologisch Diensten Centrum (ADC) heeft het werk uitgevoerd. Bij het onderzoek zijn sporen van twee middeleeuwse huisplattegronden aangetroffen. Daarnaast een aantal kuilen en greppels. De verwachte waterput is niet gevonden binnen het opgravingsterrein.

Met de opgraving zijn de archeologische waarden ex-situ behouden. Omdat het onderzoek in het veld is afgerond, is voldaan aan de onderzoeksplicht van de gemeente. In die zin wordt het terrein archeologisch vrijgegeven.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.

Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.

De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Planspecifiek

De gemeente Nunspeet heeft in het rapport 'Uitvoeringsplan Ruimtelijke Adaptatie 2022-2026' de risico's met betrekking tot klimaatverandering in de gemeente in kaart gebracht. Dit resulteert in ambities voor het omgaan met klimaatverandering. Navolgende aanpak sluit hierop aan:

Wateroverlast

Uitgangspunt van het plan is dat water zoveel mogelijk wordt opgevangen in de bodem en hier wordt vastgehouden. Ten behoeve van een goede waterhuishoudkundige situatie is in het plan een waterbergingsvoorziening opgenomen. Door woningen hoger dan het omliggende maaiveld aan te leggen, kan wateroverlast op de erven beperkt worden.

Hitte

Met het plan wordt gezorgd voor natuurlijke verkoeling in de vorm van planten en bomen. Hierdoor is de temperatuur in de openbare ruimte en in gebouwen aangenamer. De woningen worden gerealiseerd conform de actuele isolatienormen uit het Bouwbesluit. Daarmee zijn de woningen minder gevoelig voor hitte.

Droogte

Bij de aanplanting van groen kan rekening gehouden worden met soorten die aangepast zijn op het veranderende klimaat. Hemelwater wordt op eigen terrein geborgen en geïnfiltreerd.

Overstroming

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van grote rivieren. Voor het plangebied zijn er geen overstromingsrisico's in het geval een dijk bezwijkt.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot klimaatadaptatie.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De plankosten worden gedragen door de gemeente Nunspeet en daarvoor is voldoende budget beschikbaar. Het plan wordt gedekt vanuit de reserve grondexploitaties. Eventuele planschade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan komt voor rekening van de gemeente Nunspeet. Overige planschade zal mogelijk worden doorgelegd naar derden ontwikkelende partijen.

Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • De bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van het zuidoostelijk deel van het plangebied. Hierbinnen is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bloemenweide' opgenomen.
  • De bestemming 'Groen', ten behoeve van de groenstructuur, groenvoorzieningen en waterberging.
  • De bestemming 'Verkeer', ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied en parkeervoorzieningen als ook groenvoorzieningen.
  • De bestemming 'Wonen', voor het realiseren van de woningen en parkeervoorzieningen. Voor de situering van de woningen zijn bouwstroken opgenomen, waarbinnen met aanduidingen de toegestane woningtypen, het maximaal aantal wooneenheden en de maximale goot- en bouwhoogte zijn aangegeven.
  • De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop', ter bescherming van de windvang van de molen De Maagd.

Voor een aantal groenstroken in het plangebied is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het aanleggen en instandhouden van deze groenstroken.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

In september 2022 heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden voor de omwonenden. N.a.v. hiervan is het schetsontwerp op enkele punten aangepast. Tevens is er met direct omwonenden een uitgebreid participatietraject doorlopen. Naar aanleiding hiervan is het schetsontwerp op diverse onderdelen aangepast.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 23 augustus 2023 tot en 4 oktober 2023 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er acht zienswijzen ingediend. In de zienswijzennota in bijlage 12 zijn de zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien. De zienswijzen hebben op enkele onderdelen geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Deze wijzigingen zijn vermeld in de zienswijzennota.