direct naar inhoud van Regels
Plan: Weversweg fase 2 Hulshorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01210-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Weversweg fase 2 Hulshorst met identificatienummer NL.IMRO.0302.BP01210-vg01 van de gemeente Nunspeet;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het oppervlakte dat hiervoor gebruikt wordt is maximaal 40% van het oppervlakte van de woning tot een maximum van 50 m2. Detailhandel is niet toegestaan en reclame-uitingen alléén na een vergunning;

Onder een aan huis gebonden beroep wordt tevens verstaan:

  • een kleinschalige bedrijf zoals deze gevoerd wordt door een elektricien, loodgieter of schilder en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bedrijf en waarbij een kleine voorraad van kleine producten en / of grondstoffen inpandig aanwezig is en waarbij, beperkt en incidenteel, werkzaamheden worden uitgevoerd;
  • een internetwinkel type A1 en A2;
1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwd:

woningen van het type twee-aaneen of méér dan twee woningen aaneen gebouwd;

1.7 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.10 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van de bebouwing binnen een bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;

1.11 bestaande:

bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitsluiting van kelder(s), onderbouw(en), zolder(s) en/of vliering(en);

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging boven de goothoogte van een bouwwerk;

1.21 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.24 geliberaliseerde woning voor middenhuur:

huurwoning met een aanvangshuurprijs van ten minste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en ten hoogste een in een gemeentelijke verordening bepaalde, jaarlijks te indexeren aanvangshuurprijs, waarbij de instandhouding in die verordening voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.25 gevellijn:

de als zodanig aangeduide lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw in moet zijn gebouwd;

1.26 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.28 kap:

een dak dat loodrecht geprojecteerd voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;

1.29 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.30 ondergeschikte bouwdelen:

hieronder wordt verstaan plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken. (Schotel)antennes voor zover gelegen aan het voorerf vallen hier niet onder;

1.31 onderkomens:

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.32 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.33 parkeervoorzieningen

parkeerplaatsen t.b.v. (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen waarbij voldaan dient te worden aan het gemeentelijke parkeerbeleid en, voor zover van toepassing, mede dient te worden voldaan aan de eisen t.b.v. de ontsluiting en bevoorrading als opgenomen in het gemeentelijke beleid. Indien het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp geen (volledig) beeld geeft gelden de normen van het C.R.O.W. als beleidsdocument. Hierbij is voornoemd beleid dat beleid als bedoeld in artikel 3.1.2. lid 2 onder a van Bro en is het hebben en in stand houden van voldoende parkeervoorzieningen een voorwaardelijk verplichting op basis van de Wro;

1.34 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien de onder a tot en met b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.35 recreatief medegebruik:

vormen van recreatief gebruik van het agrarisch gebied en/of bossen en natuurterreinen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;

1.36 seksinrichting:

een inrichting bestemd voor het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seks en/of pornobedrijf wordt mede begrepen:

  • a. seksbioscoop::
    Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard;
  • b. seksclub::
    een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht;
  • c. seksautomaat::
    een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard;
  • d. sekswinkel::
    Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en videobanden, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker;
  • e. prostitutiebedrijf:
    Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie, zijnde het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen;
1.37 uitvoeren:

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.38 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.39 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, bij onduidelijkheid daarover, de als zodanig door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.40 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;

1.41 woning:

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de dakhelling:

de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak gerekend in graden;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatief medegebruik;
  • b. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplantingen;
  • c. paden;
  • d. waterlopen en waterpartijen;
  • e. een bloemenweide ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bloemenweide'.
3.2 Bouwregels
  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen.;
  • c. de hoogte van (nieuw aan te leggen) beplanting mag niet meer dan 8 m (in volwassen staat) bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. bemesting van de gronden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren:
    • 1. het aanleggen of verharden van wegen, paden en banen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    • 2. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse constructies, installaties of apparatuur met een grotere hoogte of diepte dan 75 cm;
    • 4. het vellen of rooien van houtgewas;
    • 5. het aanleggen of dempen van waterlopen, sloten en andere wateren.
  • b. Geen aanlegvergunning als bedoeld onder a is vereist voor werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de grond;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning slechts verlenen indien door de onder a genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en kwaliteiten van het gebied niet in onevenredige mate (kunnen) worden aangetast, dan wel de mogelijkheden tot herstel van die waarden en kwaliteiten niet in onevenredige mate (kunnen) worden verkleind.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplantingen;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. kunstobjecten en speeltoestellen;
  • d. paden, waaronder voet- en fietspaden;
  • e. watergangen en waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. een groene erfafscheiding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groene erfafscheiding'.
4.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, tenzij de gebouwen worden gebouwd ten behoeve van speelvoorzieningen en speeltoestellen;
  • b. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • d. De hoogte van (nieuw aan te leggen) beplanting mag niet meer dan 8 m (in volwassen staat) bedragen.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, tenzij de gebouwen worden gebouwd ten behoeve van speelvoorzieningen en speeltoestellen;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 6 m bedragen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een woning;

en in samenhang daarmee voor:

  • b. aan-huis-verbonden beroep;
  • c. tuinen en erven;

met bij een en ander behorende gebouwen en voorzieningen zoals paden, bermen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals een geluidscherm, palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. uitsluitend de volgende woningtypologieën mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding:

Verbeelding   aanduiding   bouwwijze  
aeg   'aaneengebouwd'   aaneengebouwde (rij)woningen  
tae   'twee-aan-een'   twee-aaneen gebouwde woningen  

  • c. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • d. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • e. de maximale diepte en breedte van het hoofdgebouw bedraagt 12 m;
  • f. de afstand van de niet-aaneen gebouwde zijden van twee-aaneen gebouwde woningen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.;
  • g. voorzien moet worden in voldoende parkeervoorzieningen (zie 1.33).

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale goothoogte bedraagt 3,5 m;
  • b. de maximale bouwhoogte bedraagt 5 m;
  • c. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd op minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • d. de gezamelijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per woning mag niet meer bedragen dan 60 m2;
  • e. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan 50% van het bebouwingsgebied;
  • f. en het bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt niet meer dan 50%;
  • g. afwijkend van de bepalingen onder:
    • 1. a en b geldt dat de goothoogte 5 m mag bedragen en de bouwhoogte 7 m als ten minste 15 m van de zijdelingse bouwperceelsgrens wordt gebleven en ten minste 15 m van het hoofdgebouw mits het hoofdgebouw ten minste 9 m hoog is;
    • 2. b geldt, daar waar de kapconstructie in het verlengde ligt van het hoofdgebouw, als maximale bouwhoogte de hoogte van het hoofdgebouw minus 1,5 m;
    • 3. c geldt, dat bij de rug-aan-rug woningen in het meest noordelijke bouwvlak, bijbehorende bouwwerken ook voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd;
  • h. voorzien moet worden in voldoende parkeervoorzieningen (zie 1.33).

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn van een woning bedraagt 1 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van een woning bedraagt 2 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt 6 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2 ten behoeve van het:

  • a. bouwen van bijbehorende bouwwerken tot aan én voor (het verlengde van de) voorgevelrooilijn;
  • b. verhogen van de toegelaten bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde met 1 m;
  • c. verhogen van de toegelaten goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken met niet meer dan 2 m.

6.3.2 Voorwaarden voor afwijken

Bij de afweging om, al dan niet, tot afwijking over te gaan worden in elk geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. het belang van de aanvrager;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van nabijgelegen gronden;
  • c. de stedenbouwkundige, milieukundige, planologische en verkeerskundige belangen;
  • d. de vraag of een zekerheidstelling nodig is m.b.t. de (plan)kosten;
  • e. de vraag of er eisen gesteld moeten worden aan het plan met betrekking tot bijvoorbeeld de (perceels)inrichting, sloop, situering, gebruik, termijnen, vormgeving, materiaal- en kleurgebruik etc.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Voorwaardelijke verplichting groene erfafscheidingen
  • a. Er mag op de woonpercelen direct grenzend aan de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groene erfafscheiding' uitsluitend worden gewoond conform artikel 6.1 als ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groene erfafscheiding' binnen de bestemming 'Groen' binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen op de desbetreffende percelen een groene erfafscheiding is aangelegd, welke bij de aanplant 1 tot 1,5 meter hoog is en in volgroeide staat 2 tot 2,5 meter hoog en bestaat uit streekeigen soorten. Na de aanleg dient deze groene erfafscheiding in stand te worden gehouden.
  • b. Er mag op de woonpercelen van de rug-aan-rug woningen waarbij de tuinen grenzen aan de reeds bestaande straat "Braambosch" (in het meest noordelijke bouwvlak) uitsluitend worden gewoond conform artikel 6.1 als binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen op de desbetreffende percelen een groene erfafscheiding, zoals aangegeven op het schetsontwerp in bijlage 1, in de vorm van een beukenhaag is aangeplant met een maximale hoogte van 1 meter. Na de aanleg dient deze groene erfafscheiding in stand te worden gehouden.
  • c. Voor de overige delen van de onder sub a beschreven groenstrook, de groenstrook gelegen tussen de bestaande woningen aan de Klarenweg en het plangebied, is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit betreft de delen van de groenstrook die grenzen aan de bestemming "Verkeer" en aan de achterpaden van de 6 rijwoningen waarbij de achtertuinen zich oriënteren richting de Klarenweg. Middels deze voorwaardelijke verplichting conformeert de gemeente Nunspeet zich aan de realisatie en instandhouding van het deel van de groenstrook welke grenst aan openbaar gebied. De gemeente Nunspeet spant zich in om binnen 2 jaar na de oplevering van alle woningen in het plangebied de groenstrook aan de rand van het plangebied tussen de bestaande woningen aan de Klarenweg conform de uitgangspunten van het in bijlage 2 bij de toelichting opgenomen beplantingsplan en de planregels te realiseren. Onder een groenstrook wordt het volgende verstaan: de groenstrook is bij aanplant 1 tot 1,5 meter hoog is en in volgroeide staat 2 tot 2,5 meter hoog en bestaat uit streekeigen soorten. Na de aanleg dient deze groenstrook in stand te worden gehouden

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
8.1.1 Algemeen

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringzone – molenbiotoop' zijn bestemd voor de bescherming van de molenbiotoop.

8.1.2 Bouwregels

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' geldt dat de bouwhoogte van bebouwing niet meer mag bedragen dan aangegeven.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van onbebouwde gronden:
    • 1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van zwembaden met een oppervlakte van meer dan 40 m²;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardenbak.
10.2 Afwijken van de gebruiksregels
10.2.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 10.2.1 onder c in die zin dat gronden en bouwwerken gebruikt mogen worden ten behoeve van zwembaden met een oppervlakte van niet meer dan 60 m², met dien verstande dat het bouwperceel ten minste 1000 m² groot moet zijn.
10.3 Parkeerregels
10.3.1 Omgevingsvergunning
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en / of voor het wijzigen van het gebruik van een gebouw dan wel voor het wijzigen van het gebruik van een onbebouwd terrein wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw of het terrein in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor:
    • 1. het parkeren of stallen van auto's en fietsen;
    • 2. het laden of lossen van goederen;
    • 3. het realiseren van parkeervoorzieningen voor invaliden.
  • b. De onder a genoemde voorzieningen voor parkeren en laden of lossen worden gerealiseerd op eigen terrein, in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort respectievelijk op of onder het onbebouwde terrein waarvan het gebruik wordt gewijzigd.

10.3.2 Afwijken van de parkeerregels

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.3.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. of voor zover aantoonbaar op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

10.3.3 Voorwaarden voor het afwijken van de parkeerregels

De in lid 10.3.2 genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  • b. het woon- en leefklimaat;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

10.3.4 Parkeerfonds
  • a. Van de parkeerregels genoemd in lid 10.3.1 kan, indien er geen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd, en de parkeerplaatsen niet voldoende in het openbaar gebied aanwezig (kunnen) zijn, door het college van Burgemeester en Wethouders ook worden afgeweken met een omgevingsvergunning, door de aanvrager van een omgevingsvergunning een financiële bijdrage te doen storten in het parkeerfonds.
  • b. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid a, komt tot stand volgens Hoofdstuk 3 van de Parkeernota van de gemeente Nunspeet (2014).
  • c. De financiële bijdrage voor het parkeerfonds wordt berekend volgens Hoofdstuk 3 van de Parkeernota van de gemeente Nunspeet (2014).

10.3.5 Beleidsregels

Bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in de leden 10.3.1, 10.3.2, 10.3.3, en 10.3.4, wordt getoetst aan de beleidsregel Parkeernota van de gemeente Nunspeet (2014) in Bijlage 1 bij de planregels dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde, respectievelijk vervangende, beleidsregel.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de regels:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, van welke bouwwerken de oppervlakte niet meer dan 45 m2 en de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden, bebouwingsgrenzen en aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten, afmetingen en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten, afmetingen en percentages.
11.2 Voorwaarden voor afwijken

Bij de afweging om, al dan niet, tot afwijking over te gaan worden in elk geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. het belang van de aanvrager;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van nabijgelegen gronden;
  • c. de stedenbouwkundige, milieukundige, planologische en verkeerskundige belangen;
  • d. de vraag of een zekerheidstelling nodig is m.b.t. de (plan)kosten;
  • e. de vraag of er eisen gesteld moeten worden aan het plan met betrekking tot bijvoorbeeld de (perceels)inrichting, sloop, situering, gebruik, termijnen, vormgeving, materiaal- en kleurgebruik etc.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Geringe veranderingen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van (bestaande) bestemmings- en bouwgrenzen tot niet meer dan 5 m.

12.2 Planopzet

Burgemeester en wethouders kunnen de planopzet wijzigen in de vorm van het wijzigen van de in Hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingen in andere bestemmingen en/of aanduidingen mits deze zijn opgenomen in Hoofdstuk 2 van dit plan en waarbij, aanvullend op het bepaalde in 12.3, geldt dat de hoofdgroenstructuur in takt moet blijven.

12.3 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  • d. dat het wijzigingsplan past in een goede waterhuishouding;
  • e. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma indien het gaat om woningbouw;
  • f. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  • g. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zeker gesteld;
  • h. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Weversweg fase 2 Hulshorst'.