Plan: | Stationsomgeving Nunspeet |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0302.BP01197-ow01 |
De verkeerssituatie in het stationsgebied wordt gedomineerd door het verkeer op de Elspeterweg in combinatie met de aanwezige gelijkvloerse spoorwegovergang. De gemeente Nunspeet heeft een plan gemaakt om het Stationsgebied opnieuw in te richten en de verkeerssituatie in dit gebied te reconstrueren met als doel het opheffen van de als onveilig ervaren overweg Elspeterweg een verkeersveilige ontsluiting realiseren én een fraai verblijfsgebied te maken. De overweg wordt vervangen door twee onderdoorgangen. Eén voor snelverkeer en één voor langzaam verkeer welke met een opgang direct van uit de onderdoorgang toegang geeft tot het perron. Omdat de bestemmingen in de onderliggende bestemmingsplannen niet overal deze werken mogelijk maken, worden deze aangepast zodat het project uitgevoerd kan worden. In dit document wordt toegelicht en gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen tegen het centrum van de kern Nunspeet en de Veluwe. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied in de omgeving (rood omcirkeld). Bron: www.openstreetmap.org
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
In de stationsomgeving van Nunspeet komen vele verkeerstromen samen. Het spoor vormt een gelijkvloerse kruising met de Elspeterweg. Dagelijks gaan er grote verkeersstromen het dorp in en uit via de Elspeterweg. Deze weg vormt dan ook een van de twee belangrijkste ontsluitingswegen van Nunspeet. Voor zover het zijn bestemming niet in het stationsgebied zelf heeft, verspreidt al dit verkeer zich via het stationsgebied naar elders in of buiten Nunspeet.
De huidige overweg Elspeterweg is een belangrijke en drukke ontsluiting met de A28. De overweg is breed en de doorstroming op de overweg is onvoldoende waardoor deze als onveilig wordt ervaren. Aan de noordzijde van de overweg bevinden c.q. bevonden zich tot voor kort twee supermarkten (Jumbo en voormalige Emté) en een oud pannenkoekenrestaurant welke niet meer in gebruik is. Aan de zuidkant van de spoorlijn bevindt zich nu nog het (pand van) café-restaurant Joris.
Huidige situatie van de stationsomgeving Nunspeet
Het besluitvormingsproces in fasen
Onderzoeksfase
Nadat een westelijke rondweg rond Nunspeet niet mogelijk bleek is in opdracht van de gemeenteraad door het college in het najaar van 2016 een onderzoekstraject gestart naar de verbetering van de verkeerskundige en ruimtelijke kwaliteit van het stationsgebied. Tegelijkertijd heeft het college bij het ministerie van I & W een aanvraag ingediend om de gevaarlijke spoorwegovergang Elspeterweg op te nemen in het Landelijke Programma Veiligheid Overwegen (LVO). Deze aanvraag is gehonoreerd en vervolgens is onder leiding van ProRail een onderzoek naar de verbetering van de veiligheid op de overweg gestart. Voor beide trajecten is een integraal Plan van Aanpak opgesteld dat op 29 juni 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld.
De gemeente Nunspeet heeft in de raadvergadering van 29 juni 2017 unaniem besloten een onderzoek in te stellen naar de verbetering van de Stationsomgeving. Het betrokken O-team (onafhankelijk adviesteam namens het ministerie van Binnenlandse Zaken) heeft de gemeente geadviseerd bij de ontwikkeling en er zijn werkateliers georganiseerd door ontwerpbureau West 8 om samen met een brede vertegenwoordiging van de lokale bevolking, ondernemers en instellingen na te denken over de toekomstige invulling van het stationsgebied.
Het resultaat van het LVO-traject is dat het ministerie op 12 juni 2018 een intakebeslissing heeft genomen. Met deze beslissing is de spoorwegovergang is het kader van in het Landelijke Programma Veiligheid Overwegen (LVO) toegelaten tot de 5e tranche van het LVO.
In het besluit wordt aangegeven dat het ministerie onder voorwaarden bereid is een substantiële financiële bijdrage (€ 8,4 mln.) te leveren aan een oplossing van de spoorproblematiek Elspeterweg, indien die oplossing bestaat uit het volledig afsluiten van de overweg door middel van de realisatie van een onderdoorgang. In navolging van het ministerie heeft ook de provincie aangegeven hieraan financieel te willen bijdragen (€ 2,6 mln.).
Reden hiervoor is dat de Elspeterweg zowel een drukke als een belangrijke verkeersader is voor de gemeente Nunspeet. De spoorkruising in de Elspeterweg heeft een negatief effect op de bereikbaarheid van de gemeente en uit de LVO-studie blijkt dat de bouw van een onderdoorgang van de overweg de enige maatregel is om de problematiek op de overweg te mitigeren.
Parallel aan het traject om te worden toegelaten tot het LVO is gewerkt aan een variantenstudie. Op 22 mei 2018 is het rapport 'Onderzoek verbetering Stationsgebied, Samenvatting Proces en Advies' opgeleverd. Bij totstandkoming van het rapport zijn de belangrijkste stakeholders in een proces van co-creatie bij het onderzoek betrokken.
Uitwerkingsfase oktober 2018 – mei 2020
De Raad heeft op 27 september 2018 unaniem besloten in te stemmen met de uitwerking van het projectgebied met daarin een gescheiden onderdoorgang voor gemotoriseerd verkeer en een onderdoorgang voor langzaam verkeer inclusief een toegang naar het perron, met aandacht voor het doortrekken van de sfeer van de Veluwe naar het stationsgebied waar zo een aantrekkelijk verblijfsgebied ontstaat.
In het project 'verbetering Stationsomgeving' is vervolgens gewerkt aan de uitwerking van de door de raad vastgestelde voorkeursvariant. De doelstelling van de uitwerkingsfase was het opleveren een Voorlopig Ontwerp (VO+) dat een oplossing aandraagt waarbij de stationsomgeving verkeersveilig en bereikbaar is en waarbij het verkeer doorstroomt in een omgeving die aantrekkelijk, groen en uitnodigend is. De uitwerking vormt de basis om te komen tot realisatie. Belangrijk onderdeel van de opdracht was verder om de samenleving van Nunspeet te betrekken bij de uitwerking.
In de uitwerkingsfase zijn alle directe stakeholders in het gebied in maart en april 2019 middels klankbord- en werkgroepen betrokken. Rond het Veluwe Transferium zijn stakeholders ook individueel benaderd. De in de onderzoeksfase geformuleerde uitgangspunten konden met dit ontwerp nagenoeg allemaal worden ingevuld.
Met de mogelijkheid in 2019 om een deel van de locatie van de voormalige EMTE-supermarkt te verwerven kon de inrichting van het gebied zelfs worden verbeterd. Daarnaast kwam uit de klankbordgroep nadrukkelijk de wens om aandacht te schenken aan de sociale veiligheid rond de onderdoorgang voor langzaam verkeer. In de laatste klankbordgroep is er een aangepast ontwerp gepresenteerd waarbij deze onderdoorgang wordt verbreed en vorm gegeven wordt middels leggers in het landschap. Tevens is deze onderdoorgang voorzien van een schuin en groen talud. Deze aanpassing had ook gevolgen voor de inrichting van het Stationsplein en de ligging van de F.A. Molijnlaan. Het uiteindelijke ontwerp met genoemde aanpassingen kon rekenen op brede steun.
De uitwerking heeft op 28 mei 2020 geleid tot een unaniem raadsbesluit om over te gaan tot realisatie van de voorgestelde verbeteringen voor de stationsomgeving en de aanleg van de onderdoorgangen. De raad heeft hierbij tevens de benodigde financiële middelen beschikbaar gesteld. Met dit besluit is tevens voldaan aan de eisen voor de Rijks- en provinciale bijdragen.
Realisatiefase juni 2020 - heden
Hiermee was het moment aangebroken om op basis van het op 28 mei 2020 door de gemeenteraad genomen realisatiebesluit over te gaan tot het uitwerken van het Voorlopig Ontwerp Plus (VO+) naar een beeldvormend en tot slot technisch uitgewerkt Definitief Ontwerp (DO) dat door de gemeenteraad diende te worden vastgesteld. Op 16 december 2021 heeft de Raad het DO vastgesteld. Het vastgestelde beeldvormende DO dient als basis voor het aanbestedingsdossier van het gemeentelijke deel. Tevens dient het als input voor het deel waarvoor ProRail aanbestedende dienst is. Ook in deze fase zijn de gemeente stakeholders en de gemeenteraad nadrukkelijk betrokken bij het opstellen van het DO. Op basis van dit DO kon het voorliggende bestemmingsplan worden vervaardigd.
Het plan
De herontwikkeling van het stationsgebied van Nunspeet biedt een duurzame oplossing voor zowel de wegverkeersveiligheid, de spoorveiligheid, en zorgt alsmede voor een goede aansluiting van het stationsgebied op zowel het dorp als de Veluwe.
Met project wordt de overgang in de N310 verwijderd en een groot deel van het stationsgebied vernieuwd. De huidige overgang wordt vervangen door twee onderdoorgangen: voor gemotoriseerd verkeer en voor fietsers/voetgangers. Daarmee wordt direct de openbare ruimte aangepakt, om naast veiligheid ook de kwaliteit van de openbare ruimte een impuls te geven. De voornaamste, nu voorziene, wijzigingen in het gehele gebied in de stationsomgeving zijn de volgende:
De herinrichting van de terreinen rond de supermarkten, sloop voormalig pannenkoekenrestaurant Stroopstok en verplaatsing restaurant Joris zijn ook noodzakelijk t.b.v. realisatie van het beoogde plan. Deze worden / zijn in andere (bestemmings)plannen opgenomen en / of vallen op basis van overeenkomsten buiten de scope van voorliggend bestemmingsplan.
In navolgende afbeelding is het ontwerp opgenomen van de herontwikkeling van het stationsgebied.
Ontwerp herinrichting stationsgebied Nunspeet. Bron: West 8
Bovenstaande afbeelding is ook als bijlage 1 opgenomen bij dit plan zodat er beter ingezoomd kan worden op het plan.
Sfeerimpressies, bron: West 8
Meer achtergronden en impressies zijn te vinden in bijlage 2. Het ontwerp is uiteindelijk nog op enkele punten aangepast, met name op het Stationsplein.
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het planologisch mogelijk maken van de infrastructuur en verblijfsruimte in het gebied. Een groot deel van de voorgenomen ontwikkelingen kunnen al uitgevoerd worden binnen de vigerende bestemmingsplannen. Op een aantal plekken vormen de ontwikkelingen een conflict met de nu geldende bestemmingen. In navolgende afbeelding is aangegeven waar een conflict bestaat met het vigerende bestemmingsplan en waar de ontwikkeling nu middels voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Overzicht conflict gebieden met de vigerende bestemmingsplannen (conflict = grijs gearceerd)
Omwille van de duidelijkheid is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan gelijk van vorm als het projectgebied maar, zie bovenstaande afbeelding, grote delen van het plangebied kent al een bestemming welke in lijn zijn met het plan.
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 is deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 1 juli 2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
In het document 'Ambitiebepaling d.m.v. Ambitieweb' (zie bijlage 3) zijn de duurzaamheidsambities voor de herontwikkeling van het stationsgebied opgenomen. De ambities zijn met behulp van Ambitieweb in 12 thema's vervat. Ten aanzien van de drie thema’s Bereikbaarheid, Ruimtelijke kwaliteit en Ecologie & biodiversiteit is een hoge ambitie gesteld, de overige thema's hebben hoofdzakelijk een 'extra' ambitieniveau in het kader van duurzaamheid.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Het plan heeft daarmee geen effect op de aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Jurisprudentie wijst uit dat infrastructuurprojecten niet als nieuwe stedelijke ontwikkelingsprojecten worden beschouwd. Een nadere toets aan de ladder in het kader van de herstructurering van de infrastructuur in het stationsgebied kan hiermee achterwege blijven.
Conclusie
Het initiatief past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied is de volgende relevante regel uit de visie en verordening van toepassing:
Het plangebied ligt binnen een door de provincie aangewezen 'intrekgebied'. Artikel 3.33 van de verordening stelt dat bestemmingsplannen welke ontwikkelingen mogelijk maken binnen dit gebied, geen bestemmingen dienen op te nemen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Voorliggend plan maakt zulke bestemmingen niet mogelijk.
Het plangebied ligt binnen een door de provincie aangewezen 'Groene ontwikkelingszone' (zie tevens paragraaf 4.3 voor nadere toelichting). Artikel 2.52 van de verordening stelt dat bestemmingsplannen geen nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk mogen maken in dit gebied die leiden tot significante aantasting van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Onderhavig gebied ligt in gebied 'Noordrand Veluwe', waar gradiënt Veluwe, onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe en onderdeel van Natura 2000-gebied Veluwe met de bijbehorende habitats en soorten de kernkwaliteiten vormen. De voorgenomen ontwikkeling betreft de verplaatsing van de reeds bestaande weg waarmee negatieve effecten beperkt zullen zijn. Aangenomen wordt dat met het uitvoeren van de voorgenomen herinrichting nauwelijks sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten. Mogelijk verlies van groen areaal dient (in de directe omgeving) te worden gecompenseerd. Nunspeet streeft in haar plan naar een groene entree onder andere door brede groene taluds op gronden die thans verhard zijn. Van een afname zal nagenoeg geen sprake zijn. Het naastgelegen Veluwe Transferium is en blijft bovendien een ontvangstlocatie voor bezoekers van de Veluwe (RegioDeal) waarbij groen een belangrijk aspect blijft. Gezien de uitvoering van het project van groot openbaar belang is voor de verkeersveiligheid van het stationsgebied wordt het project uitvoerbaar geacht.
Een klein deel van de ondertunneling spoor door de Elspeterweg en de langzaamverkeerverbinding ter hoogte van het treinperron vallen binnen het 'Nationaal landschap buiten Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone en Nieuw Hollandse Waterlinie '. Artikel 2.56 van de verordening stelt dat binnen deze gebieden alleen bestemmingen mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten. Het plangebied ligt in het nationaal landschap Veluwe. Zoals ook hiervoor gesteld betreft de ontwikkeling de verplaatsing van de reeds bestaande weg en maakt voorliggend bestemmingsplan slechts enkele beperkte gedeeltes van de reeds uitvoerbare infrastructuur mogelijk. Geconcludeerd wordt dat de negatieve effecten beperkt zullen zijn. Bovendien is de uitvoering van het project van groot openbaar belang voor de verkeersveiligheid van het stationsgebied.
In voorgaande paragraaf 3.1, onder het rijksbeleid, is reeds gemotiveerd dat voorliggend plan niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is daarmee niet aan de orde.
Het initiatief past binnen de omgevingsvisie en omgevingsverordening Gelderland.
De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie voor de gehele gemeente opgesteld, de Omgevingsvisie Nunspeet. De omgevingsvisie Nunspeet is opgebouwd in thema's en een gebiedsgerichte uitwerking. De visie heeft als planhorizon 2030.
Eén van de thema's is de ontwikkeling van de stationsomgeving als levendig knooppunt in Nunspeet. Door ontwikkelingen door de jaren heen is bij deze hoofdentree van de kern Nunspeet een situatie ontstaan waarbij meerdere opgaven samenkomen en met name verkeerskundig te wensen overlaat. De gemeente wil de stationsomgeving in Nunspeet veiliger en aantrekkelijker maken en het dorp en de Veluwe beter verbinden met het station. De doelen voor het stationsgebied zijn:
Plan specifiek
De herontwikkeling van het stationsgebied sluit direct aan op de genoemde doelen in de omgevingsvisie. Met de verplaatsing en het verdiept aanleggen van de weg is de gelijkvloerse spoorwegovergang verleden tijd, wat zorgt voor een sterke verbetering in de verkeersveiligheid. De ontwikkeling zorgt voor een betere toegankelijkheid van het centrum van Nunspeet vanuit het zuiden en vice versa de Veluwe en het transferium vanuit de kern Nunspeet. De herontwikkeling van het stationsgebied in zijn geheel zorgt voor een verbetering van de ruimtelijk kwaliteit aldaar, waarmee het een prettige plek zal worden om te verblijven. De gebieden in voorliggend bestemmingsplan spelen een belangrijke rol in de mogelijkheid tot herontwikkeling van de benodigde infrastructuur.
De gemeente Nunspeet heeft in 2009 het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid (GVVP) vastgesteld. Dit plan is in 2015 geactualiseerd. Als hoofddoel van het GVVP geldt het met elkaar in samenhang beschouwen en beoordelen van de diverse ontwikkelingen en plannen die actueel zijn op dit moment. De beoordeling vindt plaats in het perspectief van het beoogde wensbeeld: waar wil de gemeente staan over pakweg 10 jaar als het gaat om het verkeer en vervoer. Alleen dan kan worden beoordeeld of maatregelen zinvol zijn; immers, iedere maatregel zou eraan moeten bijdragen dat de gemeente dichter bij haar wensbeeld komt, of in ieder geval daar niet verder van afgeraakt. Het GVVP vervult daarmee dus tevens de functie van toetsing-/beoordelingskader voor maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Het GVVP is een plan op hoofdlijnen en bevat geen concrete uitwerkingen en detailvoorstellen.
Planspecifiek
De stationsomgeving in een van de hoofdthema's in het GVVP. Uitgangspunt voor dit gebied is dat er gezocht dient te worden naar een oplossing die de verkeersdruk rond het station niet laat toenemen en het liefst vermindert en de omgeving van het station een sfeer meegeeft die past bij die van de F.A. Molijnlaan. Dit betekent dat autoverkeer geen overlast meer moet veroorzaken. Uitgangspunt voor het Stationsplein is een kwaliteitsvolle omgeving, met een groene aanblik en dorpse uitstraling. Daarbij moet gestreefd worden naar een laagwaardige verkeersafwikkeling, dat wil zeggen dat autoverkeer in alle richtingen is toegestaan, maar rustig rijdend en met prioriteit voor de verblijfskwaliteit. Voorliggend initiatief voorziet in de herinrichting van het stationsgebied met als doel een verkeersveilige ontsluiting realiseren. De focus ligt op de reconstructie van de Elspeterweg en de kruising met het spoor in Nunspeet. Daarmee voldoet het initiatief aan de ontwikkelingsrichting in het GVVP.
Een actualisatie van het GVVP is aanstaande. In de maand februari 2020 is het geactualiseerde plan open gesteld voor inspraak. Op 17 januari 2022 zal het geactualiseerde GVVP en de zienswijzenota ten behoeve van de vaststelling worden behandeld door de commissie Ruimte en Wonen. Voorliggend bestemmingsplan past ook binnen dit aanstaande GVVP.
Het plangebied ligt binnen het planologische regime van drie bestemmingsplannen, te weten:
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen:
Uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het realiseren van de herinrichting is voor een groot deel reeds mogelijk in de geldende bestemmingsplannen. Hier geldt ter plaatse de bestemming 'Verkeer' en deze bestemming blijft behouden. Op een aantal plekken in het plangebied is de huidige bestemming conflicterend met de beoogde ontwikkeling zoals reeds aangegeven in paragraaf 2.2. Op deze locaties gelden de bestemmingen 'Centrum', 'Groen', 'Horeca', 'Bedrijf', Natuur - Landschap', 'Wonen', 'Verkeer - Transferium' en 'Verkeer - Railverkeer'' en binnen deze bestemmingen is de reconstructie van de wegen niet toegestaan waardoor voorliggend plan in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Naast de genoemde enkelbestemmingen gelden voor een gedeelte van het plangebied ook de dubbelbestemmingen 'Leiding – Riool' en 'Waarde – Archeologie 3', de gebiedsaanduiding 'geluidzone – motorsportterrein' en de functieaanduiding 'railverkeer'.
Om de reconstructie van de infrastructuur in zijn geheel te kunnen uitvoeren is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend initiatief is een milieuhygiënisch bodem- en verhardingsonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Op het grootste deel van plangebied is grondverzet mogelijk onder de voorwaarden van het Bbk met de bodemkwaliteitskaarten als milieuhygiënische verklaring. De grond met interventiewaarde overschrijdingen en verontreiniging met asbest (o.a. ter plaatse van het voormalig pannenkoekenrestaurant) mag niet worden hergebruikt en dient voorafgaand aan de graafwerkzaamheden te worden gesaneerd en/of onder BUS-melding te worden uitgevoerd.
De zone direct rond de sporen is separaat onderzocht, zie bijlage 5. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er matig of sterk verhoogde gehalten zware metalen aanwezig zijn, gerelateerd aan het langdurige gebruik als spoorzone. Voor deze zone is grondverzet mogelijk onder voorwaarden van grondwerkzaamheden dienen onder BUS-melding te worden uitgevoerd.
Geconcludeerd wordt dat onder genoemde voorwaarden het plangebied vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor de toekomstige bestemming. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het dichtstbijzijnde rekenpunt 702163 (aan de A28 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 16,9 µg/m3 | 16,8 µg/m3 | 10,0 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend initiatief betreft de herinrichting van het stationsgebied van Nunspeet en met name de reconstructie van de Elspeterweg en de kruising met het spoor. Door de herinrichting zal er sprake zijn van een wijziging van de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen. Rondom de planwegen en de omliggende wegen zijn daarom de gevolgen op de luchtkwaliteit onderzocht, zie bijlage 6. Geconcludeerd wordt dat er ten aanzien van het initiatief op alle toetspunten wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wetmilieubeheer. Ook is er geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai, zie bijlage 7. Geconcludeerd wordt dat de (cumulatieve) geluidbelasting, ook na toepassing van maatregelen om de geluidbelasting op woningen te verlagen, de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De maximaal toelaatbare waarde van de Wet geluidhinder wordt evenwel niet overschreden. Voor de woningen waarbij een hogere waarde benodigd is, in totaal 99 woningen, worden gelijkoplopend met de procedure van voorliggend bestemmingsplan, hogere waarden vastgesteld. Het aspect geluid staat hiermee niet aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg.
Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming van personen tegen trillingshinder. Er kan echter ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra). In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. In de praktijk wordt veelal aangesloten bij de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:
Planspecifiek
In het kader van voorliggend initiatief is een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de herinrichting van het stationsgebied in Nunspeet op trillingen naar de omgeving, zie bijlage 8. In dit rapport zijn de gevolgen van het project qua trillingen naar de omgeving tijdens de aanleg en in de gebruiksfase inzichtelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat de aanlegfase geen verhoogd schaderisico geeft voor omringende panden, maar dat in het pand Elspeterweg 4 mogelijk enige trillinghinder gedurende een beperkte periode (een dag) kan optreden. De herinrichting van het Stationsplein heeft in de gebruiksfase een positieve invloed op trillingen door wegverkeer, aangezien door het initiatief de trillingsterkten in nagenoeg alle woningen rondom het Stationsplein significant afneemt en voor zowel licht- als zwaar verkeer wordt voldaan aan de geldende streefwaarden. Ten aanzien van het railverkeer treden er geen veranderingen op in de optredende trillingsterkte.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect trillingen.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief betreft de herinrichting van het stationsgebied van Nunspeet en met name de reconstructie van de Elspeterweg en de kruising met het spoor. Voor wat betreft het aspect milieuzonering m.b.t. bedrijven en gevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen heeft voorliggend plan geen consequenties. Verdere toetsing is niet nodig (noot: evident is dat er wel effecten te onderzoeken zijn op het vlak van milieu zoals weglawaai e.a.. Deze komen in andere paragrafen aan bod).
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting. De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart.nl)
Op 14 maart 2019 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheid ten behoeve van onderdoorgangen Nunspeet, zie bijlage 9. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling van de onderdoorgangen geen invloed heeft op het milieuaspect externe veiligheid met betrekking tot de spoorlijn. Daarnaast voorziet voorliggend plan niet in meer kwetsbare objecten in het gebied.
Gelet op voorstaande is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Om het milieu een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over het nieuwe bestemmingsplan dient op grond van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. vooraf te worden beoordeeld of er ten gevolge van de ontwikkelingen uit dit plan ook belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Op basis van die beoordeling moet worden beslist of voor het bestemmingsplan een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Die beoordeling is neergelegd in het gecombineerd plan- en project-m.e.r.-beoordelingsbesluit welke als bijlage 10 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
Het betreft een gecombineerde project-/ plan-m.e.r.-beoordeling. Het project-mer-beoordelingsbesluit is voor het bestemmingsplan nodig omdat er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage bij Besluit m.e.r. categorie D11.2). Het plan-mer-beoordelingsbesluit is nodig voor het bestemmingsplan nu ook een passende beoordeling voor het bestemmingsplan is verricht (artikel 7.2a Wm en artikel 3 van het Besluit m.e.r.).
De ontwikkeling van het stationsgebied wordt geclassificeerd als een stedelijk ontwikkelingsproject, waardoor het onder de D lijst, artikel 11.2, van het Besluit m.e.r. valt. Categorie D-11.2 luidt als volgt: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' De volgende drempelwaarden worden hierbij gehanteerd:
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op een totaaloppervlakte van circa 5 hectare. De geplande ontwikkeling blijft dus ver beneden de drempelwaarden van de m.e.r.-beoordelingsplicht. Voor activiteiten die op de D lijst voorkomen maar onder drempelwaarden liggen, dient wel een vormvrije project-m.e.r. beoordeling te worden uitgevoerd. Deze beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van de criteria die zijn opgenomen in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. In het rapport 'm.e.r.-beoordeling stationsgebied Nunspeet' van Tauw (bijlage 10) is getoetst aan die criteria.
Vanwege de passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming geldt er gelet op artikel 7.2a lid 1 van de Wm voor een bestemmingsplan in beginsel een plan-mer-plicht. Dat is echter anders wanneer sprake is van een geval als bedoeld in artikel 3 lid 1 Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Op 18 december 2020 is namelijk de twintigste tranche Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet in werking getreden (zie Stb. 17 december 2020, nr. 528). Daarmee is ter uitwerking van artikel 7.2a lid 2 Wm een nieuw artikel 3 aan het Besluit m.er. toegevoegd. Op basis van het eerste lid van dat artikel geldt voor onder meer bestemmingsplannen niet meer automatisch een plan-mer-plicht als er een passende beoordeling moet worden gemaakt. De in de wet opgenomen uitzondering is van toepassing op gemeentelijke plannen die het gebruik bepalen van kleine gebieden (artikel 3 lid 1 sub a) dan wel die zien op kleine wijzigingen van bestaande plannen (artikel 3 lid 1 sub b). Voor dergelijke bestemmingsplannen geldt in eerste instantie dan een verplichting tot het uitvoering van een plan-m.e.r.-beoordeling.
In dit geval is sprake van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een klein gebied. De term 'kleine gebieden' betekent dat de omvang van het gebied gering moet zijn vergeleken met het grondgebied van de desbetreffende lokale instantie, in dit geval het grondgebied van de gemeente Nunspeet. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 5 hectare. Wanneer dat wordt afgezet tegen de oppervlakte van het gemeentelijke grondgebied (= circa 12.953 hectare), moet geconcludeerd worden dat het gebied circa 0,386% van het totale gemeentelijk grondgebied bedraagt. In dit geval is er dus sprake van 'kleine gebieden' als bedoeld in artikel 3 lid 1 sub a Besluit mer. Zie hierover ook de conclusie van advocaat-generaal Kokott (van 8 september 2016, ECLI:EU:C:2016:665. Kokott acht een oppervlakte van ten hoogste 5% van het gebied dat binnen het lokale bestuursniveau valt, een richtcijfer om te kunnen spreken van een 'klein gebied'.
Het voorgaande betekent dat nu sprake is van een gemeentelijk bestemmingsplan dat het gebruik bepaalt van 'kleine gebieden' en waarvoor een passende beoordeling moet worden verricht, een plan-m.e.r.-beoordelingsbesluit nodig is. In die beoordeling moet getoetst worden of het plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft. In die beoordeling moet rekening worden gehouden met de criteria in bijlage II bij de smb-richtlijn (zie art. 3 lid 3 Besluit mer).
Deze plan-beoordeling voor 'kleine gebieden' is inhoudelijk gelijk aan de (beoordelings-)criteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn zoals de gelden voor een project-m.e.r.-beoordeling. Een project-m.e.r.-beoordeling kan daarom volgens de Afdelingsrechtspraak ook dienst doen als een plan-m.e.r.-beoordeling. Zie hierover expliciet ABRS 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1054.
Gelet op de inhoud van het door Tauw opgestelde rapport 'm.e.r.-beoordeling stationsgebied Nunspeet' (bijlage 10) en na een integrale afweging van de daarin beschreven milieueffecten aan de hand van de selectiecriteria uit bijlage III van de m.e.r.-richtlijn (en daarmee gelet op bijlage II van de smb-richtlijn) heeft het college van burgemeester en wethouders geconcludeerd dat de ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het bestemmingsplan heeft dan ook geen aanzienlijke milieueffecten. In dit oordeel zijn de in het rapport beschreven eisen en voorwaarden (mitigerende maatregelen) die in acht zullen worden genomen betrokken. Reden waarom in het gecombineerd plan- en project-m.e.r.-beoordelingsbesluit is besloten dat er daarom voor het bestemmingsplan gelet op de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. geen milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan, voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Planspecifiek
Omdat het aanleggen van de onderdoorgang effect kan hebben op de grondwaterstromingen en - standen is hiertoe onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 11). Het onderzoek heeft als doel inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van de bemaling op de omgeving. Het onttrekkingsdebiet en waterbezwaar zijn uitgerekend, evenals de verlagingen in de omgeving. Dit onderzoek is opgesteld in lijn met richtlijn BRL SIKB 12000, protocol 12010.
Ten behoeve van de aanleg van de tunnel is bij de beoogde uitvoeringsmethode geen bemaling benodigd gezien in dat geval gewerkt zal worden met onderwaterbeton. Hiervoor is minimale onttrekking van water benodigd. Uitvoering middels deze methode is echter nog niet met zekerheid te stellen aangezien nog niet zeker is of (overal) deze bouwtechniek toegepast kan worden. In de worst-case situatie is mogelijk dus toch sprake van reguliere bemaling. Dat is daarom als zodanig ook onderzocht in de passende beoordeling (zie bijlage 13). Hierin is geconcludeerd dat ook in dit worst-case scenario effecten op de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen zijn uit te sluiten.
Op basis van voorstaande kan dan ook geconcludeerd worden dat dit aspect niet aan uitvoering in de weg staat.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat bij ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moet worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende Natura 2000-gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen getroffen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van het voorgenomen initiatief is gekeken naar de consequenties van de herontwikkeling van het stationsgebied voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hiertoe is onder andere een voortoets stikstofdepositie en passende beoordeling uitgevoerd. De conclusies zijn hierna weergegeven.
Gebiedsbescherming
Op navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied te zien ten opzichte van de Natura 2000 gebieden in de omgeving.
Natura 2000 gebied Veluwe
De meest zuidelijke punt van het plangebied valt binnen het Natura 2000 gebied Veluwe. Op deze plek in het plangebied zijn geen grootschalige werkzaamheden voorzien. Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen van Natura2000-gebied Veluwe niet worden aangetast. Daarnaast zijn effecten op het Natuurnetwerk Nederland (NNN) uitgesloten. In de Groene Ontwikkelingszone (GO) zijn op twee plaatsen werkzaamheden voorzien die leiden tot verlies van groen areaal, wat kan leiden tot aantasting van de kernkwaliteit “onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe”. Het behouden, verplanten of herplanten is noodzakelijk om ten minste dezelfde hoeveelheid groen te behouden in de directe omgeving. Hieraan kan worden voldaan in de directe omgeving van het plangebied. Het plan kan in overeenstemming met het Natura 2000 gebiedsbeschermingsrecht en de provinciale regels met betrekking tot het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone worden vastgesteld.
Voorstoets en passende beoordeling
In de voortoets, zie bijlage 13, is vastgesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Veluwe niet worden aangetast als gevolg van optische verstoring, verstoring door geluid, verstoring door licht, verstoring of trillingen. Negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling zijn er namelijk niet.
Effecten als gevolg van stikstofdepositie zijn gezien de permanente toename van stikstof niet uitgesloten. Hierom is een passende beoordeling opgesteld. Hieruit blijkt dat significante gevolgen vanwege stikstofdepositie kunnen worden uitgesloten na toepassing van externe saldering. Hierdoor is het voornemen vergunningplichtig ingevolge de Wet natuurbescherming.
Uit de passende beoordeling volgt dat vanwege stikstof de natuurlijke kenmerken niet worden aangetast.
Voor wat betreft de overige storingsfactoren is er geen sprake van (significante) gevolgen, gelet op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Veluwe.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.7 lid 1 en 2.8 lid 1 en lid 3 Wnb kan worden vastgesteld. Ook kan de natuurvergunning in overeenstemming met artikel 2.7 lid 2, lid 3 en artikel 2.8 lid 1 en lid 3 Wnb worden verleend.
Soortenbescherming
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 12. Uit de natuurtoets is gebleken dat een negatief effect op verschillende beschermde soorten niet op voorhand is uit te sluiten. Om te bepalen of en in welke mate er beschermde soorten voorkomen is een aanvullend onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 14. Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen negatieve effecten heeft ten aanzien van beschermde soorten, na uitvoering van mitigerende maatregelen opgenomen in de rapportage.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor wat betreft het aspect ecologie is gezien bovenstaande aangetoond.
Nunspeet kent een hoofdwegenstructuur bestaande uit de Elspeterweg, Eperweg, Harderwijkerweg en Elburgerweg. Daartussen en -buiten liggen de woongebieden en bedrijventerreinen. Hoofdwegen vormen gezamenlijk de voorkeursroutes voor de afwikkeling van het autoverkeer op lokaal en regionaal niveau. De vormgeving van de hoofdwegen wordt mede bepaald door de hoeveelheid verkeer dat over deze wegen wordt afgewikkeld. Voor Nunspeet is de verwachting dat de verkeersgroei relatief beperkt blijft. Er zal sprake zijn van enige mobiliteitsgroei (meer verplaatsingen per auto per persoon) en matige groei door ontwikkelingen (uitbreidingen woon- en werkgebieden), vooral in het noordoosten van Nunspeet.
Met een ongelijkvloerse spoorkruising in de Elspeterweg, een tunnel voor fiets- en voetgangers onder het station en een nieuwe stations entree, maakt Nunspeet een grote kwaliteitssprong in de bereikbaarheid. Voor fietsers komen ruime vrijliggende fietspaden die als een netwerk aansluiten op de nieuwe onderdoorgang en nieuwe stations entree. Ook autoverkeer op de Elspeterweg kruist na realisatie van een tunnelbak het spoor ongelijkvloers; er hoeft daardoor niet meer gewacht te worden voor dichte spoorbomen. Het verkeer kan vlotter Nunspeet in- en uitrijden. De Elspeterweg met onderdoorgang krijgt een vormgeving passend bij de wegenstructuur van Nunspeet.
Een rijbaan met twee rijstroken (een per richting) is voldoende voor het huidige verkeersaanbod en is inpasbaar in de beschikbare ruimte. Door het opheffen van de gelijkvloerse spoorkruising wordt de Elspeterweg wellicht iets aantrekkelijker dan de Eperweg, met een gelijkvloerse spoorkruising. De verwachting is dat dit tot beperkt meer verkeer over de Elspeterweg zal leiden. De verkeersafwikkeling wordt namelijk grotendeels bepaald door de nieuwe rotonde Nijverheidsweg-Industrieweg, waarop de Elspeterweg zal aansluiten. Deze rotonde wordt enkelstrooks, ruimtelijk zoveel mogelijk passend bij en schaal van de huidige wegen en de gewenste kwaliteit van dit entreegebied van Nunspeet. De rotonde is daarmee een soort doseerpunt dat verkeer toelaat op de aansluitende wegen. De nu voorgestane ingrepen kunnen de verwachtte verkeersomvang aan. Daarmee is de opvangcapaciteit van dit gebied bereikt. Een verdere uitbouw van infrastructuur in dit gebied is onwenselijk en vraagt opnieuw om ingrijpende aanpassingen en gaat ten koste van de kwaliteit, leefbaarheid en bereikbaarheid van het gebied.
Een ruimer profiel voor de Elspeterweg, met twee rijstroken per richting en een ruimere rotonde of kruising met verkeerslichten, biedt weliswaar ook voor de verre toekomst voldoende capaciteit om verkeer te verwerken, maar vergt een veel groter ruimtebeslag en is een enorme aantasting van de kwaliteit van de openbare en landschappelijke ruimte van Nunspeet. Een dergelijke inrichting vraagt ook om verbreding van de aansluitende wegen Industrieweg en Nijverheidsweg. Een ruimer profiel van de Elspeterweg past niet in de maat en schaal van Nunspeet; het staat niet in verhouding tot de gewenste ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het gebied. Het past ook niet bij de wensen en ideeën voor het verbeteren van de uitstraling en het verblijfsklimaat bij de entree van Nunspeet en van het Stationsplein en omgeving.
Eerder al is de beleidskeuze vastgesteld om vast te houden aan de bestaande verkeershoeveel-heden in het stationsgebied met een beperkte groei. Op de langere termijn en/of bij verdere verkeersgroei is op gemeentelijk niveau de uitdaging hoe de verschillende verkeersmodaliteiten fiets, openbaar vervoer en auto het best gefaciliteerd kunnen worden. Inzet is om de omvang van het verkeer in dit gebied niet verder te laten groeien en de ontsluiting via Elspeterweg niet verder te bevorderen. Daarbij hoort de acceptatie van een beheersbare verkeersdruk op en rondom de nieuwe rotonde op piekmomenten (ochtend- en avondspits).
Tegelijkertijd kan worden ingezet op het bevorderen van de verkeersontsluiting via de Eperweg. Bij een verdere verkeerstoename op (langere) termijn die niet meer kan worden opgelost in het stationsgebied, zal sprake zijn van een schaalsprong waarbij het zoeken naar oplossingen op een hoger structuurniveau moet plaatsvinden om Nunspeet leefbaar en bereikbaar te houden.
Bovenstaande wordt ondersteund door het nieuwe statische verkeersmodel en het daarop gestoelde dynamische verkeersmodel voor de stationsomgeving (zie bijlage 15 en 16) waarop de ontwerpers zich hebben gericht bij het maken van de plannen. Het beoogde ontwerp is, tot slot, ook verkeerskundig getoetst. Het verslag daarvan is te vinden in bijlage 17. Uit deze toetsing volgt dat het ontwerp goed is. Er zijn nog wel enkele vragen maar deze raken meer aan (reguliere) uitvoering van verkeersbesluiten dan dat ze van wezenlijke invloed zijn op de ruimtelijke gevolgen die nu ter toetsing voor liggen.
Parkeren
De herinrichting van het stationsgebied en de reconstructie van de Elspeterweg en de kruising met het spoor brengen ruimtelijke wijzigingen met zich mee. Dit geldt ook voor de parkeerbehoeftes en hoe hierin kan worden voorzien. In 2019 is parkeeronderzoek verricht; zie bijlage 18. Hierin is gekeken naar parkeerbehoeftes en -capaciteiten, in de huidige en toekomstige situatie, op weekdagen, in weekenden en op piekmomenten. Dit zowel gebaseerd op wat volgens het bestemmingsplan nodig is als op het waargenomen gebruik, zoals geteld gedurende enkele dagen in de voorjaarsperiode en in juli in 2019. Het onderzoek is in november 2021 geactualiseerd; zie bijlage 17 (hoofdstuk 3). Hieruit blijkt dat parkeerbehoeftes en -capaciteiten goed op elkaar kunnen worden afgestemd.
De voorgenomen ontwikkeling is uitvoerbaar ten aan zien van het aspect verkeer en parkeren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor de bescherming van archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Op de Erfgoedatlas van de gemeente Nunspeet staan enkele onderdelen van het plangebied aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. De nieuwe onderdoorgang voor langzaamverkeer komt op dezelfde plek waar in 1832 ook een weg heeft gelopen en wordt met voorliggend initiatief opnieuw gerealiseerd. De Nijverheidsweg ten noorden van het spoor was in 1832 al aanwezig en wordt met voorliggend initiatief enkele meters verschoven. De verschuiving is zodanig beperkt dat de cultuurhistorische waarde niet wordt aangetast. Vanuit cultuurhistorie heeft dit plan geen negatieve effecten.
Archeologie
De archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Nunspeet (2010) – zie onderstaande uitsnede – geeft een lage verwachting weer voor het gebied rond de planlocatie. De planlocatie ligt in een archeolandschappelijke zone die wordt omschreven als laaggelegen vlakte van smeltwaterafzettingen afgedekt door stuifzandvlakte met geïsoleerde stuifzandduintjes. Deze zone krijgt een lage archeologische verwachting toebedeeld.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart Nunspeet (2010)
Door de regioarcheoloog is beoordeeld of er nog archeologische waarden te verwachten zijn. De conclusie, zie voor de volledige onderbouwing daarbij bijlage 19, is dat de kans op het aantreffen van intacte archeologische waarden nihil is wat reden is geen vervolgonderzoek hiertoe in te stellen.
Conclusie
De aanleg van het spoor en de N310 heeft een negatieve invloed gehad op het oorspronkelijke maaiveld. Voor de bouw van woningen en bedrijven en de aanleg van verharding geldt hetzelfde. Er zijn in en om het plangebied geen archeologische waarnemingen bekend. Ongeroerde archeologische waarden worden binnen het plangebied niet meer verwacht. Het onderhavige project zal daarom geen archeologische waarden verstoren.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Nunspeet diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.
Planspecifiek
Gelet op de ligging van het plangebied en de militaire activiteiten die in WO II in deze omgeving hebben plaatsgevonden is onderzoek uitgevoerd inzake Niet Gesprongen Explosieven (NGE). De rapportage is te vinden in bijlage 20. De conclusie op basis van deze rapportage is dat grote delen van de locatie verdacht zijn op het voorkomen van NGE. Voor de uitvoerbaarheid van dit project heeft dit op zich geen gevolgen Het betekent alleen dat bij het aanbesteden / aanvangen van werkzaamheden volgens bepaalde protocollen gewerkt moet worden.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Het ministerie van I & W heeft de spoorwegovergang Elspeterweg opgenomen in het Landelijke Programma Veiligheid Overwegen (LVO) in de 5e tranche van het LVO. Met inachtneming van de LVO-systematiek kwam het ministerie tot een intakebeslissing met de volgende inhoud:
In het verlengde van deze intakebeslissing heeft de provincie Gelderland op 4 juli 2018 besloten, in aanvulling op de LVO-bijdrage en onder dezelfde condities als het ministerie, een bedrag van € 2,6 miljoen voor de oplossing van de spoorproblematiek ter beschikking te stellen in de Voorjaarsnota 2018.
Over de financiële onderbouwing van het plan is besloten door de gemeenteraad in zijn vergadering van 28 mei 2020. In deze vergadering is besloten over te gaan tot realisatie van het project verbetering stations-omgeving en heeft de raad via een begrotingswijziging het voor het totale project benodigde krediet aangevuld en beschikbaar gesteld om te komen tot de aanleg van twee gescheiden onderdoorgangen en het inrichten van het stationsgebied, waarbij de overweg aan de Elspeterweg in zijn geheel wordt opgeheven. Hiermee werd voldaan aan de genoemde voorwaarden. De plannen zijn ten behoeve van dit besluit doorgerekend volgens de Standaard Systematiek Kostenramingen (SSK). In deze raming wordt ook voorzien in reserveringen voor mogelijk onvoorziene kosten c.q. optredende risico's.
Op basis van dit besluit is de bestuursovereenkomst met het Rijk uitgewerkt en op 23 augustus 2021 ondertekend. Daarmee werd ook de toekenning door de provincie zeker gesteld.
Op basis van het bovenstaande en de gereserveerde budgetten in de gemeentelijke begroting is het project uitvoerbaar.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De vooroverlegpartners provincie Gelderland, waterschap Vallei en Veluwe, ProRail en NS zijn intensief betrokken bij voorliggend initiatief en de ontwikkeling van voorliggend plan ondersteunen ze.
Voor het plan wordt geen formele inzageprocedure gehouden. De omwonenden zijn uitvoerig geïnformeerd en de voorgenomen ontwikkeling wordt als bekend beschouwd. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.