Plan: | STAKENBERGWEG 50 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0302.BP01165-vg01 |
Op de locatie aan de Stakenbergweg 50 te Elspeet, is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd bestaande uit een woning en een aantal kalverschuren. Het bedrijf is inmiddels beëindigd en de schuren staan leeg. De initiatiefnemer gaat op basis van de regeling functieverandering buitengebied de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing slopen en twee nieuwe woning toevoegen als compensatie voor de te slopen agrarische opstallen. Om dit te kunnen realiseren dient minimaal 1.500 m2 te worden gesloopt.
Op het perceel aan de Stakenbergweg 50 te Elspeet worden 1410 m2 gesloopt. Om twee vrijstaande woningen te mogen bouwen moet minimaal 1.500 m2 worden gesloopt om mee te werken aan een functieverandering naar wonen.
Op de locatie aan de Plaggebaan 20 is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd bestaande uit een boerderij met een bakhuis en een vijftal schuren. Het bedrijf is inmiddels beëindigd en de schuren staan leeg. De eigenaren van de percelen en de gebouwen dhr. W. van Asselt en dhr. D. Bronkhorst hebben ook het voornemen om op basis van de regeling functieverandering buitengebied de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing, 606 m2 te slopen en een nieuwe woning toe te voegen als compensatie voor de te slopen agrarische opstallen. Hiervoor moet minimaal 500 m2 worden gesloopt.
Dhr. P. Schouten, huidige eigenaar Stakenbergweg 50 is overeengekomen om 100m² van deze vrijgekomen sloopmeters te kopen. Deze meters worden ingezet voor een functieverandering aan de Stakenbergweg 50 in Elspeet. Een perceel voorheen eigendom van dhr. van de Weerd.
Door deze extra m2 sloopmeters wordt voldaan aan de voorwaarde om twee vrijstaande woningen te mogen realiseren.
Om de twee woningen te realiseren en de voormalige agrarische woning om te zetten naar een burgerwoning, is een nieuw planologisch kader nodig. Er dient een herziening van het bestemmingsplan plaats te vinden om de twee woningen te realiseren en de agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning.
Het plangebied is gelegen aan de Stakenbergweg 50, aan de noord-westzijde van Elspeet.
.
Ligging plangebied zwarte cirkel (bron: openstreetmap.org)
Ligging plangebied in de omgeving (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Luchtfoto (bron: Midden Nederland Makelaars)
Kadastrale gegevens
Kadastrale gemeente : Apeldoorn
Sectie : F
Nummers : 4759 en 5989
Uitsnede kadastrale kaart
Voor het plangebied is het vigerende bestemmingsplan ' Buitengebied 2018 '. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 27 september 2018.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ', de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 3 ' en de functie aanduiding 'intensive veehouderij ' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied '.
In artikel 43.1.4 Wijziging naar bestemming Wonen met sloop bebouwing, wordt aangegeven aan welke voorwaarden voldaan moet worden om twee vrijstaande woningen te kunnen realiseren.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en van de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de geldende (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en in de huidige bebouwing binnen het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt concreet ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het woonhuis op het perceel is omstreeks 1970 opgetrokken in steen en gedekt met dakpannen. Rond 1975 wordt de eerste grote schuur gerealiseerd.
Uitsnede topokaart 1975 (bron: www.topotijdreis.nl)
De tweede schuur is omstreeks 1985 gebouwd.
Uitsnede topokaart 1985 (bron: www.topotijdreis.nl)
Op het perceel aan de Stakenbergweg 50 staat een vrijstaand woonhuis met daarnaast een schuur/werkplaats. Daarachter staan twee kalverschuren voor 510 vleeskalveren en twee silo's.
Luchtfoto (bron: Midden Nederland Makelaars)
In het kader van een functiewijziging wordt de bestemming van het plangebied gewijzigd. De agrarische functie wordt beëindigd en wordt gewijzigd in een woonbestemming.
Op het perceel Stakenbergweg 50 wordt de aanwezige agrarische bebouwing gesloopt.
Gebouw | Afmetingen | Totaal aantal m2 |
Schuur | 7,50 x 13,1 meter | 98 m2 |
Kalverschuur | 25,1 x 28,95 meter | 726 m2 |
Kalverschuur | 25 x 23,45 meter | 586 m2 |
Totaal | 1.410 m2 |
Volgens artikel 43.1.4 (zie 1.3) dient minimaal 1.500 m2 gesloopt te worden om twee vrijstaande woningen te mogen realiseren. In dit zelfde artikel staat onder a sub 7:
de oppervlakte te slopen bebouwing afkomstig is van ten hoogste twee locaties binnen de gemeente Nunspeet;
Om alsnog twee vrijstaande woningen te kunnen realiseren heeft initiatiefnemer contact opgenomen met de eigenaren van de Plaggebaan 20 te Elspeet. Zij maken ook gebruik van de mogelijkheid voor functiewijziging. Zij slopen 606 m2 om een woning te mogen realiseren, terwijl minimaal 500 m2 vereist is. Van de resterende m2 is 100 m2 verkocht aan de initiatiefnemer van dit plan (zie Bijlage 1 Verkoopovereenkomst sloopmeters).
Hierdoor voldoet dit plan aan de minimale hoeveelheid van 1.500 m2 sloopmeters en mogen daarom twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd.
De bestaande agrarische bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning.
In overleg met de dorpsbouwmeester van de gemeente Nunspeet is door JOHANHOFMAN Architect een inrichtings/inpassingsplan opgesteld. Doordat de voormalige agrarische schuren worden verwijderd en met de inrichting van het perceel rekening is gehouden met de omgeving is er sprake van een kwaliteitsverbetering.
Inrichtingsschets (zie ook Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan en landschappelijk inpassingsplan)
De woning ontwerpen worden ter zijner tijd ter goedkeuring voorgelegd aan de dorpsbouwmeester van de gemeente Nunspeet. Hierbij wordt rekening gehouden met materiaal- en kleurgebruik wat passend is in de omgeving. Ook wordt aangegeven hoe met duurzaamheid wordt omgegaan zodat toekomst bestendige woningen worden gerealiseerd.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch is verankerd richting de lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten gelegd op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied. Deze kwaliteiten moeten worden behouden, duurzaam beheerd, en waar mogelijk versterkt. Uitgangspunt is 'behoud door ontwikkeling': mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt (ja, mits principe) zijn binnen Nationale landschappen ruimtelijke ontwikkeling- en mogelijk. Er is ruimte voor ten hoogste de natuurlijke bevolkingsgroei (migratiesaldo nul) en voor regionale en lokale bedrijvigheid. De Veluwe is aangewezen als een Nationaal Landschap vanwege de volgende kernkwaliteiten: schaalcontrast van zeer open naar besloten, actieve stuifzanden en de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.
Van belang is dat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' per 1 juli 2017 is gewijzigd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van stedelijke ontwikkelingsprojecten vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zaaknummer 201608869/1 d.d. 28 juni 2017) dat er 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Voor 'wonen' is het daarom de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het onderhavige plan maakt de ontwikkeling van twee woningen mogelijk. In dit plan is er daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro in het kader van de 'Ladder voor stedelijke ontwikkeling'.
Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze wordt regelmatig geactualiseerd. Het vertrekpunt bij het maken van de Omgevingsvisie zijn de maatschappelijke opgaven die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren zijn benoemd. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.
Deze twee doelen zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Voor de uitvoering van de Omgevingsvisie werkt de provincie verder aan lopende activiteiten op het gebied van onder andere ruimte, mobiliteit, natuur en water. Bovendien volgt uit de Omgevingsvisie een concrete vertaling van de visie voor vier grote opgaven in de provincie Gelderland:
Woningbouw
Een fijne plek om te wonen, voor iedereen, nu en in de toekomst; dat heeft de provincie voor ogen. Samen met bewoners, gemeenten, ontwikkelaars en andere partijen kijkt de provincie voor elk gebied wat er nodig is om dit te realiseren. De provincie ontwikkeld programma’s om de leefomgeving te versterken. Zo voorkomen men leegstand, die ontstaat als oude woningen niet meer worden verkocht omdat er zo veel nieuwe woningen komen. Ook wordt zo het risico op onrendabele investeringen verkleind. Nieuwe woonlocaties en daar te bouwen woningen moeten passen bij de afspraken die de provincie met de andere partijen in de regio heeft gemaakt.
De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering. Voor de provincie betekent dit:
De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, namelijk door:
Nieuwbouw blijft nodig om de woonconsument goed te bedienen en de energietransitie door te voeren. Innovatieve, flexibele en tijdelijke concepten verdienen hierbij meer aandacht. Zo wordt ervoor gezorgd dat er alleen nieuwe woningen worden gebouwd die een daadwerkelijke aanvulling zijn op wat er staat en die ook passen bij de behoefte van de toekomst. Voor nieuwbouw geldt dat een nieuwe woning de totale opgave om te verduurzamen niet groter mag maken. Gasloos en energieneutraal zijn het uitgangspunt. De provincie wil het stedelijk gebied optimaal benutten en zijn terughoudend met ontwikkelingen in de open en groene ruimte. Hierbij heeft men oog voor aspecten als wateropvang, hittestress en leefbaarheid.
Kwaliteitsverbetering in deze casus wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering). De rood-rood- en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.
Beide woningen worden mogelijk gemaakt doordat ter compensatie diverse bestaande schuren (1.410 m2) op locatie Stakenbergweg 50 te Elspeet en Plaggenbaan 20 te Elspeet (100 m2) worden gesaneerd. Tevens worden de nieuwe woningen ingepast in hun omgeving.
Door het verwijderen van ruim 1.500 m2 gebouwen, wordt het Nationaal Landschap Veluwe versterkt.
Er zijn vanuit de omgevingsvisie geen tegenstrijdige belangen waarmee in de voorliggende ontwikkeling rekening moet worden gehouden. De voorliggende ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.
Algemeen kader
De reconstructie van de concentratiegebieden in Oost-Nederland is door de provincie Gelderland in drie gebieden opgepakt; de Gelderse Vallei, de Achterhoek en de Veluwe. Aanvankelijk was de aanleiding voor de Reconstructiewet vooral de gestapelde milieuproblematiek in de concentratiegebieden, maar de uitwerking van deze wet richt zich inmiddels op een integrale kwaliteitsimpuls voor de Veluwe.
Het reconstructiegebied de Veluwe wordt begrensd door het Veluwemeer in het noorden, de IJssel in het oosten en zuiden, de Nederrijn in het zuiden en de westelijke grens van het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) in het westen. De Zuid-Veluwe (gemeente Wageningen, Renkum, Arnhem, Rozendaal en Rheden) valt niet onder de Reconstructiewet, maar maakt wel deel uit van het plangebied van dit reconstructieplan, omdat het onder het gelijktijdig lopende project Veluwe 2010 valt.
Functieverandering
In het reconstructieplan is het beleid voor functieverandering primair gericht op ruimtelijke kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied. Om dit budgetneutraal te laten plaatsvinden, wordt sloop van voormalige bedrijfsbebouwing financieel gecompenseerd door het ter plaatse toestaan van een extra woonfunctie, dan wel een niet-agrarische bedrijfsfunctie.
De zone 'Verwevingsgebied' die van toepassing is voor het plangebied heeft als doelstelling verweving landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging, omschakeling, of uitbreiding van de intensieve veehouderij (IVH) mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.
De zone 'Extensiveringsgebied' heeft als doelstelling:
Primaat natuur of wonen, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij (IVH) onmogelijk is, of in het kader van de Reconstructie onmogelijk gemaakt zal worden.
Het plangebied van de initiatiefnemer valt in het "Reconstructieplan Veluwe". Op grond van dit reconstructieplan is de locatie ingedeeld in het gebied 'Verweving'
Conclusie
Het initiatief is in lijn met het reconstructiebeleid. De reconstructie is gericht op de herinrichting van het buitengebied en op het toewijzen van de juiste functies aan daarvoor geschikte gebieden. De functie 'Wonen' past gelet op de geringe milieubelasting goed in het buitengebied en op deze plaats levert op onderhavige locatie geen beperkingen op van andere bedrijvigheid.
De gemeente Nunspeet heeft samen met andere gemeenten op de Noord-Veluwe indertijd de "Streekplanuitwerking Functieverandering regio Noord-Veluwe" opgesteld. In de streekplanuitwerking, vastgesteld in april 2007, zijn nadere eisen en mogelijkheden beschreven die voor maatwerk op perceelsniveau kunnen zorgen. Deze regionale beleidsinvulling, die ook van toepassing is in de gemeente Nunspeet, is door middel van een afwijkingsprocedure in de plaats getreden van het in het toenmalige streekplan verwoorde generieke beleid voor functieverandering.
Bij functieverandering naar wonen is de regel van toepassing dat maximaal 50% van de bebouwing gebruikt mag worden voor wonen in één woongebouw waarbinnen eventueel meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk. De invulling is afhankelijk van de omgevingskwaliteit, het bestaande ensemble en het woningbouwprogramma.
Bij een functieverandering naar wonen dient minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen te worden gesloopt. Voor wat betreft de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is onderscheid gemaakt in een zogenaamd basispakket (algemene regeling) en een basispakket-plus (aanvullende regeling). Het basispakket is altijd van toepassing en vraagt: sloop, behoud van karakteristieke/monumentale bebouwing en ensemble, verkleining van het bestemmingsvlak, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing. Initiatieven die niet voldoen aan de criteria uit de algemene regeling dienen te voldoen aan de aanvullende regeling en het basispakket-plus met extra kwaliteitsbijdragen. Dit betekent dat er naast het basispakket aan kwaliteitsbijdragen, aandacht moet worden besteed aan natuurontwikkeling. De cultuurhistorie moet, indien mogelijk, worden teruggebracht en er moet ruimte zijn voor waterberging.
Conclusie
Het project draagt bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit (onder andere de afname van verstening over de oude bedrijfsgebouwen) en voldoet daarmee aan de doelstellingen van het beleid uit de toenmalige Streekplanuitwerking. Het initiatief is in overeenstemming met de doelstelling uit het provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Nunspeet heeft in 2013 de Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030 (ITV) vastgesteld. In de ITV 2030 wordt uitgesproken hoe de gemeente Nunspeet er in 2030 uit zou moeten zien en dat vormt voor de gemeente de koers voor het te ontwikkelen beleid.
De gemeente Nunspeet manifesteert zich in de Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030 (ITV) als een gemeente met vele gezichten en met veel kwaliteiten. De belangrijkste daarvan zijn:
Het gaat er om de bestaande kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te versterken.
Vanuit de Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030 (ITV) heeft de gemeente zich ten doel gesteld te blijven streven naar een goede balans tussen dynamiek en rust, tussen wonen, bedrijvigheid en infrastructuur enerzijds en natuur en landschap anderzijds. Daarnaast maken autonome en economische ontwikkelingen en maatschappelijke trends het noodzakelijk om mee te bewegen en te blijven werken aan kwaliteit en leefbaarheid, zodat in 2030 Nunspeet nog altijd de vitale gemeente is die ze nu is.
De ambitie is om door middel van nieuwbouw, herstructurering, transformatie bestaande bebouwing en stedelijke vernieuwing voldoende mogelijkheden te bieden voor de doelgroepen om hun specifieke woonstappen te kunnen doorlopen. De doelgroepen zijn jongeren, starters, ouderen en gezinnen (in de genoemde volgorde).
Verder moet uitbreiding, inbreiding, verdichting en herstructurering bijdragen aan het behoud en waar mogelijk versterking van waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke kenmerken van de kernen.
Op dit moment is een nieuwe Omgevingsvisie (structuurvisie) voor de gemeente Nunspeet in voorbereiding. De planning hiervoor is dat deze in het najaar van 2018 zal worden vastgesteld.
Conclusie:
Het realiseren van de twee nieuwe woningen past binnen het beleid van de gemeente.
De gemeente wil ontwikkelingen in de landbouw faciliteren met een mogelijkheden in het bestemmingsplan. Onder voorwaarden, gesteld in de betreffende regels, kan de agrarische bestemming worden gewijzigd. De beleidsnotitie gaat in op functieverandering naar wonen. Daarbij wordt met name aandacht gegeven aan de landschappelijke inpassing en inrichting. De notitie geeft de uitgangspunten en randvoorwaarden aan voor het ruimtelijk ontwerp van landschap, erf en bebouwing en laat zien hoe met functieverandering de ruimtelijke kwaliteit en het landschap ter plekke versterkt kunnen worden.
Hoewel de gemeentelijke welstandsnota welstandscriteria heeft opgenomen voor bebouwing in het buitengebied en de daarbij behorende gebiedsbeschrijvingen, is geconstateerd dat er onvoldoende randvoorwaarden zijn voor nieuwe ontwikkelingen op een boerenerf of agrarische bedrijfskavel. De welstandscriteria stimuleren het eigentijds ontwerpen van agrarische bedrijfskavels vaak onvoldoende en bieden er te weinig richtlijnen voor. Dit geldt zeker voor nieuwe gebouwtypen en stalvormen als boogstallen, serrestallen en nieuwe melkveestallen. aanvullend welstandsbeleid bij nieuwbouw en uitbreiding van agrarische bedrijven in de gemeente Nunspeet opgenomen welstandskader op het thema agrarisch bouwen wil deze leemte opvullen.
Toekomstige ontwikkelingen vragen om een efficiënte, duurzame en welzijnsvriendelijke bedrijfsvoering en goede ontsluitingen. Het agrarisch bedrijf draagt bij aan een mooi landschap en biedt een architectonische kwaliteit. Het landschap en de landbouwer varen wel bij architectonisch verantwoorde gebouwen en constructies. Agrarische architectuur is immers bepalend voor de lokale identiteit en beeldkwaliteit van de streek.
Goed verantwoord vormgegeven loodsen, schuren, stallen en silo's zijn ook voor de boer een goede zaak. Ze zorgen voor een betere werk- en leefomgeving, en dragen bij tot de maatschappelijke erkenning van de landbouwer.
Met een toegespitst welstandskader voor agrarische bebouwing in het buitengebied worden criteria aangereikt op de niveaus van inbedding in het landschap, de erfinrichting en gebouwen. Essentieel is dus dat bij het begin van de planvorming nagedacht wordt over de landschappelijke inpassing, de erfinrichting en de architectuur van de gebouwen.
Het initiatief dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, sluit aan bij het geschetste beleid. De huidige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Minder dan de helft van de oppervlakte die wordt gesloopt wordt terug gebouwd ten behoeve van de functie 'wonen'. Daarmee voldoet het project aan de eisen die aan functieverandering worden gesteld.
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven.
Daarnaast wordt per omgevingsfactor beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.
Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (uitgave 2009) bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden. In de VNG uitgave zijn voor de diverse SBI-codes deze zogenoemde milieuzones bepaald ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen.
Aan de ene kant wordt hiermee bepaald of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij omliggende gevoelige objecten. Aan de andere kant wordt bekeken of eventuele nieuwe gevoelige objecten de omliggende bedrijven niet beperken.
Naast de geadviseerde milieuzonering op basis van de VNG uitgave kunnen er ook afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden.
Uitgangspunten
De VNG uitgave gaat uit van twee omgevingstypen: een rustige woonwijk / buitengebied of een gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van matige tot sterke functiemenging, waar bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies aanwezig zijn. Voor een gemengd gebied zijn de milieuzones kleiner dan voor een rustige woonwijk of buitengebied. In dit plan is voor het zoekgebied uitgegaan van een rustige woonwijk.
Voor de direct omringende percelen geldt het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied 2016”. Gezien de afstand en de aard van andere bestemmingen zullen deze geen nadelige invloed hebben op de voorliggende ontwikkeling. Op basis van de onderzoeken die zijn uitgevoerd (zie navolgende paragrafen) is dit gebleken.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig plan. In de woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Bij de aanpassing van een bestemmingsplan dienen de milieuhygiënische randvoorwaarden, voortkomend uit de vergunde rechten van bestaande inrichtingen, gerespecteerd te worden. Tegelijkertijd dient een acceptabel woon- en leefklimaat bij de projectlocatie te worden gewaarborgd. Voor de waarborging van het goed woon- en leefklimaat wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van 2009. Tevens dient onderzocht te worden of het plan “met het oog op bestaande geluidrechten” van inrichtingen in haar omgeving kan worden ingepast.
In april 2019 is door Windmill Milieu Management en Advies een inventarisatie uitgevoerd naar de eventuele milieuhygiënische beperkingen voor het ontwikkelen van een bouwplan aan de Stakenbergweg 50 te Elspeet.
Op basis van de beoordeling van de aanwezige bedrijven en de toegestane categorieën bedrijven conform het bestemmingsplan is geconcludeerd dat voor naastgelegen bedrijven door middel van een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond dat enerzijds bestaande geluidrechten hiervan worden gerespecteerd en dat anderzijds sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai van 1999. De beoordeling van de rekenresultaten heeft plaatsgevonden conform het gestelde in de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 en het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Milieuzonering
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten gevolge van de planologische rechten van het naastgelegen bedrijf(spercelen) voldoen ter plaatse van beide beoogde nieuwe woningen niet aan de richtwaarde van 45 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Door de beperking van de geluidimmissie op basis van de maximale planologische mogelijkheden op basis van de bestaande woningen, wordt ter plaatse van de nieuwe woningen wel voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A). De optredende maximale geluidniveaus ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen voldoen aan richtwaarde van 65 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Activiteitenbesluit milieubeheer
De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ten gevolge van de bestaande milieurechten van bedrijven bedragen ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen planlocatie ten hoogste 45 dB(A) etmaalwaarde. De maximale geluidniveaus bedragen ter plaatse van de maatgevende nieuwe woning ten hoogste 62, 65 en 60 dB(A), in respectievelijk de dag- en avondperiode en de nachtperiode. Er wordt voldaan aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het milieuaspect geluid vormt, met inachtneming van de uitgangspunten uit dit onderzoek, geen belemmering voor de planrealisatie. Het nieuwe bouwplan zorgt, ondanks de ligging binnen de richtafstand conform de VNG-publicatie, niet voor een belemmering van de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden van het naastgelegen bedrijf(spercelen).
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de twee woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Akoestisch onderzoek omliggende bedrijven toegevoegd aan dit plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
In april 2019 is door Windmill Milieu Management en Advies een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer uitgevoerd voor een bouwplan aan de Stakenbergweg 50 te Elspeet.
In verband met de realisatie van woningen wordt een ruimtelijke procedure doorlopen. In het kader van deze procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Stakenbergweg, de Merelweg en de Krommeweg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
Wet geluidhinder
De geluidbelasting vanwege verkeer op de Merelweg en de Krommeweg bedraagt niet meer dan 48 dB. De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt gerespecteerd.
De geluidbelasting vanwege verkeer op de Stakenbergweg bedraagt ter plaatse van de west-, noord en zuidgevel niet meer dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Ter plaatse van de zuidgevel bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 49 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet gerespecteerd. Echter, aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt ruimschoots voldaan.
Cumulatie
In het kader van de Wet geluidhinder is geen sprake van cumulatie.
Gemeentelijk geluidbeleid
Conform het gemeentelijk geluidbeleid zijn maatregelen onderzocht. Indien de woning minimaal 6,5 meter in noordelijke richting wordt verschoven, waardoor de afstand tussen de woning en de weg wordt vergroot, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
De dorpsbouwmeester heeft aangegeven dat een verschuiving van 6,5 meter vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is. Vanwege dit bezwaar wordt een hogere waarde worden aangevraagd.
Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de plannen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (ggo), zoals bijvoorbeeld een woning. In de Wet geurhinder en veehouderij gelden verschillende normen, afhankelijk of de locatie al dan niet is gelegen in een concentratiegebied of binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij beschermt geurgevoelige objecten tot een maximaal toegestaan niveau (norm) van geurbelasting. In de Wet geurhinder en veehouderij wordt onderscheidt gemaakt in twee soorten dieren:
In april 2019 is door Lowijs advies een onderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of het naastgelegen veehouderijbedrijf het bestemmen van geurgevoelige objecten in het plangebied in de weg staat en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, Tevens is er gekeken of het naastgelegen veehouderijbedrijf in zijn ontwikkeling wordt beperkt.
In het kader van milieuzonering wordt de vast aan te houden afstand (50 meter) in beginsel gemeten vanaf de rand van het bouwvlak waarbinnen de veehouderij gevestigd is. Nu een deel van het bouwvlak is gelegen op grond waar de veehouder geen eigenaar van is, is hierop een correctie toegepast. De begrenzing van de milieuzonering is op navolgende tekening in rood aangegeven (zie ook Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan en landschappelijk inpassingsplan ).
Woning 1 is buiten de begrenzing van de milieuzonering gelegen, woning 2 niet. Dit betekent dat woning 2 in beginsel de veehouderij Stakenbergweg 46 in haar ontwikkeling belemmert. Echter, binnen de milieuzonering is al een woning van een derde gelegen, te weten de woning Stakenberg 46a. Deze woning zorgt er al voor dat de veehouderij in haar ontwikkeling wordt belemmerd.
De wettelijke geurnorm, is bepaald is op 14 ouE/m3. Het voldoen aan deze norm komt, zoals met de gemeente Nunspeet is besproken, overeen met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit een berekening met V-stacks vergunning blijkt de geurbelasting op beide woningen genoemde waarde niet te overstijgen.
Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het naastgelegen veehouderij niet belemmert in zijn ontwikkeling.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 5 Geur onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Bodem
De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.
Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.
In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.
Asbest
Asbest is een verzamelnaam voor natuurlijke mineralen die bestaan uit microscopisch kleine, naaldachtige vezels. In Nederland is de verkoop, het gebruik en het bewerken (zagen, boren, schuren of slopen) van asbest vanaf 1 juli 1993 verboden vanwege de gevaren voor de gezondheid. Voor die tijd werd asbest om zijn goede eigenschappen vaak gebruikt als bouwmateriaal.
Als asbest niet of nauwelijks gebonden is aan een bindmateriaal of als het bindmateriaal in slechte staat verkeert, kunnen asbestvezels vrijkomen. Maar ook als asbesthoudend materiaal op een ondeskundige manier wordt gesloopt of bewerkt kunnen vele miljoenen vezels in de lucht komen en worden ingeademd. Denk bijvoorbeeld aan schuren, boren, zagen en breken. De asbestvezels blijven achter als stof en kunnen eenvoudig in de lucht rondzweven. Asbesthoudend materiaal kan bovendien terecht zijn gekomen in puingranulaat, grond en in de bodem.
In juli 2018 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Doel van het chemisch onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie.
Doel van het nader asbestonderzoek in grond en puin is het vaststellen van de aard en omvang van een eventuele verontreiniging en een bepaling van het gehalte aan asbest op basis van inspectie en monsterneming van steekproefsgewijs uitgegraven materiaal.
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, zwak siltig zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op dieptes van 2,41 en 2,20 m-mv.
Uit de veldwerkzaamheden bleek dat er een puinverharding aanwezig is op de locatie onder de klinkerverharding bij monsterpunt 8, 9, 10, en 12. De verharding wordt aangemerkt als verdacht voor het voorkomen van asbest (e.e.a. conform bijlage A4 van de NEN5725:2017).
Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de bovengrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte gemeten aan kobalt.
Grondwater:
In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium gemeten.
Asbest:
Ter plaatse van de puntbronnen, de toplagen en de bovengrond is asbest aangetoond in de geanalyseerde monsters. De asbestgehalten in de puntbronnen overschrijden de interventiewaarde met een factor van 390 tot 440 maal de interventiewaarde. De asbestgehalten van de toplagen overschrijden de interventiewaarde met een factor van 2 tot 66 maal de interventiewaarde. In de bodengrond afkomstig uit de sleuven is een licht verhoogde concentratie aan asbest berekend, echter in ruime mate beneden de interventiewaarde.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, zijn er geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein (wonen).
Asbestonderzoek
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie voor asbest rond de schuren met asbesthoudende dakbedekking, wordt gelet op het aantreffen van asbest bevestigd.
Ten aanzien van de geconstateerde asbestverontreiniging wordt geadviseerd om deze te saneren conform het Besluit Uniforme Saneringen (BUS). Verder is er nog geen inzicht in de kwaliteit van de ondergrondse verhardingslaag ter plaatse van mp 8, 9, 10 en 12.
Hiervoor wordt geadviseerd om een nader asbestonderzoek uit te voeren teneinde meer inzicht te krijgen in het type materiaal en de mate van verontreiniging met asbest. Echter dit deel behoord niet bij het perceel ten behoeve van de twee nieuwe woningen, maar bij de voormalige bedrijfswoning en is derhalve niet voor dit plan noodzakelijk.
De voormalige bedrijfswoning maakt echter onderdeel uit van het plan. Daarom is volledig inzicht nodig van de bodemgesteldheid om te kunnen toetsen of het plan financieel haalbaar is m.b.t. de bodemverontreiniging. Daarbij wordt er geadviseerd om de BUS melding alvast te regelen zodat dit geen vertragend effect heeft op de procedure van de omgevingsvergunning.
Gezien het gemeten gehalte in de toplaag van de bodem rondom de bestaande asbesthoudende opstallen wordt dit deel van het terrein t.z.t. onderzocht op asbest.
De geconstateerde asbest wordt verwijderd en er wordt nader onderzoek gedaan naar asbest voor het overige deel van het terrein. Dit zal worden nagezonden aan de gemeente.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 Verkennend bodem- en nader asbestonderzoek toegevoegd aan dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In dit geval is geen extra onderzoek nodig en kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling Niet In Betekende Mate (NIBM) is aangezien er minder dan 1500 woningen worden gerealiseerd en dat de gevoelige bestemmingen niet binnen de zones uit het besluit gevoelige bestemmingen vallen.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt, afhankelijk van de ontwikkeling, een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Uitsnede risicokaart
Zoals op bovenstaande afbeelding blijkt zijn er vanuit externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn in de directe omgeving. Voor de aanwezige propaantank van 5 m3 van camping 't Lochtenveld, Stakenbergweg 62 geldt een contour van 20 meter. Het plangebied ligt op ruim 100 meter afstand.
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van dit plan.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
In een regulier watertoetsoverleg tussen gemeente en waterschap wordt de planvorming voor de ruimtelijke ontwikkelingen besproken. Gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem hebben. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500 m2 extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie). Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van water tekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geven wij concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
In oktober 2018 is door EDOK-RO de watertoets ingevoerd, hieruit blijkt:.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Tot slot
Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
Beleid vuilwater en hemelwater gemeente Nunspeet
Vuilwater
Er kan gebruik worden gemaakt van de huidige aansluiting van het perceel. Het extra aanbod van vuilwater kan verwerkt worden door het aanliggende persriool. Hierop mag geen hemelwater worden aangesloten. Eventuele bestaande aansluitingen van hemelwater moeten worden verwijderd.
Hemelwater
Bij nieuwbouw en/of verbouw mag het nieuwe verhard oppervlak (daken, maar ook terreinverharding) niet worden aangesloten op de riolering. Binnen het plangebied moet hiervoor bergings- en infiltratiecapaciteit worden gerealiseerd. Dit kan zowel bovengronds als ondergronds. Voor hemelwaterberging van oppervlakten onder de 150m2 kan de volgende vuistregel worden gehanteerd:
Als het verhard oppervlak groter is dan 150 m2 moet er rekening worden gehouden met de maat-gevende bui T=10 en moet er gerekend worden met 36 mm neerslag per m2 verhard oppervlak. De op het terrein aan te leggen bergingsvoorziening moet een overstortmogelijkheid krijgen, deze mag niet op het riool worden aangesloten. Bij het ontwerp van het plangebied moet rekening worden gehouden hoe er met neerslagoverschot bij (zeer) intensieve buien wordt omgegaan. Er mag geen overlast uit ontstaan. Ook mag dit water niet afstromen naar de Stakenbergweg-Merelweg. In dit gebied is er sprake van wateroverlast.
Materiaalkeuze
Door niet uitlogende materialen toe te passen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.
Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:
Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
Nationaal beschermde 'andere soorten’ (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Voor onderhavig project is het uitvoeren van een ‘Nee, Tenzij’- toets niet nodig omdat er geen wijziging in de bestemmingsplannen plaatsvindt en het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.
In mei 2018 is door Inventarium een natuurtoets uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt:
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Natuur Netwerk Nederland
Omdat het NNN in Gelderland geen externe werking kent, is een verdere toetsing niet aan de orde.
Soortbescherming
Flora
Geen overtreding wet natuurbescherming.
Vleermuizen
Geen overtreding wet natuurbescherming.
Zoogdieren
Geen overtreding wet natuurbescherming.
Vogels
Geadviseerd wordt een nader onderzoek huismus uit te voeren.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt.
Naar aanleiding van de natuurtoets is in juli 2018 door Inventarium een huismussenonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt:
In paragraaf 10 van het onderzoek zijn aanbevelingen gegeven ten gunste van de huismus. De initiatiefnemer zal deze ter harte nemen.
Uit de natuurtoets en het huismussen onderzoek blijkt dat er vanuit dit aspect geen belemmeringen aanwezig zijn voor de realisatie van de twee woningen. De uitgevoerde onderzoeken zijn respectievelijk als Bijlage 9 Natuurtoets en Bijlage 10 Huismusonderzoek aan dit plan.
De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta of ook wel Verdrag van Malta genoemd.
Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
In augustus 2018 heeft Salisbury Archeologie b.v. een Inventariserend Veld Onderzoek karterende fase (IVO-O) uitgevoerd in het plangebied.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Nunspeet ligt het plangebied in een vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen. Voor het betreffende perceel geldt een waarde archeologie 3. Dit houdt in dat voor bouwwerken met een oppervlak groter dan 500 m2 en werkzaamheden dieper dan 0,5 m onder het maaiveld plaatsvinden door middel van een archeologisch onderzoek de verwachting nader dient te worden aangetoond.
Op basis van de resultaten van het zowel het bureau- als veldonderzoek, kan worden geconcludeerd dat de middelhoge verwachtingswaarde van het plangebied naar beneden kan worden bijgesteld. De kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats in het plangebied, wordt klein ingeschat omdat in het plangebied over het algemeen geen intacte podzolbodem meer is aangetroffen. Daarnaast zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen. Met het oog op voorgaande adviseert Salisbury Archeologie b.v. het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ingrepen.
Het aspect archeologie is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 11 Archeologisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Parkeren
Overeenkomstig de door de gemeente Nunspeet vastgestelde parkeernota geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per vrijstaande koopwoning. Per woningen worden 3 parkeerplaatsen aangelegd op eigen erf.
Overzicht parkeren (zie ook Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan en landschappelijk inpassingsplan)
Verkeer
Uitgaande van 7 verkeersbewegingen per etmaal (bron: CROW), vinden er 14 verkeersbewegingen per etmaal plaats. Hiervan vindt 10% plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per 42 minuten. De extra verkeersintensiteit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onder C van de bijlage bij het besluit m.e.r. en de activiteit een drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (2011/92/EU; 13 december 2011) van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit.
In voorgaande paragrafen is ingegaan op de diverse milieuaspecten en welke invloed deze hebben. Voorgaande milieuaspecten zijn voldoende onderzocht, waarmee is aangetoond dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Op basis van het vorenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen.
Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
De directe buren van de toekomstige woonlocatie zijn op de initiatiefnemer op de hoogte gesteld van de realisatie van de twee-onder-een-kapwoning. In december 2018 hebben zij aangegeven dat zij akkoord gaan met de plannen (zie Bijlage 12 Samenvatting inspraak) .