direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kroonlaan Nunspeet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01158-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De eigenaar van de gronden aan de Kroonlaan-Dokter Huisinghlaan is voornemens om in plaats van 8 woningen conform het huidige bestemmingsplan, 6 nieuwe woningen te realiseren. Met deze wijziging ontstaat bovendien de behoefte om de woningen net anders te positioneren dan in het huidige bestemmingsplan 'locatie Kroonlaan', vastgesteld op 23 november 2009.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten noorden van het centrum van Nunspeet. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01158-vg01_0002.png"

Ligging plangebied in de omgeving (rode cirkel)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de kern van Nunspeet. Het plangebied wordt begrensd door de Kroonlaan, Parallelweg en de Dokter Huisinghlaan. Momenteel is het plangebied een grasveld met een aantal grote bomen. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01158-vg01_0003.png"

Globale begrenzing plangebied

In de omgeving zijn vooral woningen gelegen. De woningen hebben onderling een verschillende uitstraling en hebben over het algemeen een traditioneel karakter (met baksteen opgetrokken gevels en uitgevoerd met kap). Ten noorden van het plangebied ligt de Elburgerweg, een belangrijke verkeersader van Nunspeet.

Op deze locatie mogen in de huidige situatie al acht woningen worden gebouwd, waaronder vier twee-onder-één-kapwoningen.

2.2 Toekomstige situatie

In voorliggend plan wordt het mogelijk gemaakt om in plaats van acht woningen (waaronder twee-kappers), zes vrijstaande woningen te realiseren. Het schetsontwerp geeft globaal de situering van de woningen aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01158-vg01_0004.png"

Schetsontwerp

Met de situering is rekening gehouden met een aantal beeldbepalende bomen. Deze kunnen behouden worden met voorliggend plan.

Om ervoor te zorgen dat de gewenste samenhang en uitstraling van het gebied uitgevoerd wordt, hebben de grondeigenaar (Van Wijnen) en de gemeente enkele bouwregels en beeldkwaliteitseisen opgesteld in de vorm van een kavelpaspoort. De situering en bouwregels zijn vertaald in de verbeelding en bouwregels van voorliggend bestemmingsplan. De beeldkwaliteitseisen worden vastgesteld als aanvullend op het welstandsbeleid. Zie bijlage 1 voor het kavelpaspoort van het voorliggend plan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan betreft het realiseren van 6 woningen in plaats van 8 woningen, het aantal neemt dus af. Bovendien betreft het een binnenstedelijke locatie. Uit jurisprudentie volgt dat een ontwikkeling van 11 woningen of minder niet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst hoeft te worden. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom in dit geval niet doorlopen te worden.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

 

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

  • 1. Duurzame economische structuurversterking;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:

  • kansen bieden aan bestaande bedrijven,
  • creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
  • creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
  • versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
  • een gezonde vrijetijdseconomie,
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
  • 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Voorliggend plan doet recht aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. Een aantal van de grote bomen kan blijven behouden en met de bebouwing wordt het blok tussen de Kroonlaan de Dokter Huisinghlaan afgerond. De Gelderse ladder is niet aan de orde aangezien het aantal woningen afneemt.

De omgevingsvisie en -verordening staan de uitvoering van voorliggend plan niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Gemeente Nunspeet & Beleidsregel Woningbouw op Maat

De woonvisie "Werken aan een duurzaam en vitaal Nunspeet" is vastgesteld op 23 oktober 2014 en voor het eerst herzien op 25 juni 2015. Voor de gemeente Nunspeet is de woonvisie een belangrijk beleidsdocument. Het geeft richting aan de woonontwikkeling van de gemeente en geeft een kwantitatieve en kwalitatieve inkleuring aan het wonen in de gemeente. Om van de woonvisie een effectief sturingsinstrument te maken, wordt een uitvoeringsagenda met daarin de belangrijkste acties voor de komende periode opgenomen.

Dilemma's woningmarkt

De woonvisie biedt inzicht in de ontwikkelingen op het brede gebied van het wonen. Het geeft ook een beeld van de effecten van beleid van de afgelopen jaren. Maar ook richt de visie zich op de toekomst waar zich grote veranderingen aankondigen, in hoofdlijnen worden de volgende dilemma's benoemd:

  • Aantal huishoudens blijft groeien, na 2020 afnemende groei, vraagt om flexibele oplossingen.
  • Veranderende bevolkingssamenstelling; ontgroening, vergrijzing en kleinere huishoudens.
  • Vertrekoverschot, met name door jongeren en jongvolwassenen.
  • Langer zelfstandig wonen en toenemende zorgbehoefte (senioren verhuizen nauwelijks).
  • Kwaliteit en geschiktheid bestaande woningvoorraad.
  • Wat te doen met nieuwbouwplannen.

Visie

De gemeente is verantwoordelijk voor de woonvisie en neemt op dit punt dan ook de regie. Daarom heeft de gemeente voor de ontwikkeling van die visie de kennis van de woningcorporatie, de maatschappelijke organisaties, de marktpartijen en de bewonersgroepen ingezet. In hoofdlijnen worden de volgende hoofdpunten benoemd:

  • Focus op geschikt maken van woningen voor senioren en mensen met een beperking / zorgbehoefte.
  • Zorgen voor voldoende beschikbare sociale huurwoningen.
  • Aandacht voor duurzaamheid bij nieuwbouw (met name inrichting van de wijk).
  • Jongeren kunnen behouden blijven indien juiste aanbod wordt gerealiseerd.

Beleidsregel Woningbouw Op Maat

In de Woonvisie is opgenomen dat nieuwbouw noodzakelijk is om tot een passend woningaanbod te komen voor een divers aantal mensen. Tegelijkertijd tonen de prognoses dat op de middellange termijn rekening moet worden gehouden met de terugloop van het aantal huishoudens. Om aan deze ontwikkelingen de juiste sturing te geven, is in de woonvisie het 'strategisch programmeren' geïntroduceerd. Met de provincie Gelderland zijn afspraken gemaakt om de volgende drie maatregelen te nemen:

  • a. Temporisering/fasering Molenbeek
  • b. Herprogrammering niet benutte locaties
  • c. Sturen op invulling nieuwe woningbouwinitiatieven.

Het doel van het vervolgdocument van de Woonvisie, de Beleidsregel Woningbouw op Maat, is om een strategische aanpak en afwegingskader te ontwikkelen waarmee de gemeente gerichter sturing kan geven aan nieuwe initiatieven voor woningbouw in de gemeente. In de visie staat beschreven waar de gemeente de komende jaren met woningbouw op wil in zetten, hoe zij dit wil bereiken en aan welke criteria de nieuwe initiatieven worden getoetst.

Om tot een goed afgestemde woningmarkt te komen, geeft de gemeente de markt veel ruimte. Voor het toetsen van nieuwe initiatieven heeft de gemeente een afwegingskader opgesteld, bestaande uit zeven uitgangspunten:

  • 1. Het benutten van inbreidingslocaties heeft de prioriteit;
  • 2. Bij inbreidingslocaties inzetten op verbetering ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
  • 3. Innovatie en maatwerk op individuele locaties in buitengebied
  • 4. Geen mogelijkheden voor nieuwe uitbreidingslocaties
  • 5. Het plan past binnen de beschikbare gemeentelijke kwantitatieve woningbouwcapaciteiten tot en met 2024;
  • 6. Doelgroepen / woningtypen passen binnen de behoefte van de woonvisie;
  • 7. Inzetten op kleinschalige locaties, organische groei en flexibele concepten.

Planspecifiek

Voorliggend plan gaat om een inbreidingslocatie. Door dit plan wordt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied verbeterd. Namelijk doordat een bouwterrein, na bijna 10 jaar nu wordt bebouwd op een wijze waarbij nu ook een aantal bomen kunnen worden behouden en het terrein minder intensief wordt bebouwd dan in eerdere plannen. Het woningtype past bij de rest van de buurt. Het initiatief is in lijn met de Beleidsregel Woningbouw op Maat en ten opzichte van de huidige mogelijkheden heeft het plan geen invloed op het woningbeleid van de gemeente Nunspeet.

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan locatie Kroonlaan, vastgesteld op 23 november 2009. Het plangebied heeft daarin gedeeltelijk de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'. Voorliggend plan gaat om het realiseren van 6 vrijstaande woningen met meer vrijheid. Op de afbeelding is te zien dat er 7 bouwvlakken in het plangebied liggen, waarvan er op 2 bouwvlakken een bouwaanduiding twee-aaneen op ligt. De aanwezigheid van de bouwvlakken en hoeveelheid toegestane wooneenheden maakt voorliggend plan niet mogelijk. Daarom is gekozen om dit bestemmingsplan herzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01158-vg01_0005.png"

Bestemmingsplan locatie Kroonlaan

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor het huidig geldende bestemmingsplan locatie Kroonlaan is in oktober 2008 door ARCADIS een bodemonderzoek uitgevoerd. Toen is reeds aangetoond dat de gronden geschikt zijn om te bewonen. Gezien er in de tussentijd geen bodembelastende activiteiten hebben plaatsgevonden blijven de resultaten uit het onderzoek van toepassing.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn de conclusies:

  • Uit het vooronderzoek is gebleken dat op de locatie een agrarische school heeft gestaan, waarbij mogelijk een kas is geweest. De exacte locatie van deze kas is onbekend.
  • Bij het uitvoeren van het veldwerk is geen kas aangetroffen.
  • Tijdens het veldwerk is plaatselijk puin en baksteen aangetroffen, er lijkt echter geen sprake van een homogeen aanwezige ophooglaag.
  • De puinhoudende bovengrond ter plaatse van een boring (208) is matig verontreinigd met zink en PAK. Tijdens aanvullend onderzoek zijn in 2 van de 4 rondom geplaatste afperkende boringen nog licht verhoogde PAK-gehaltes aangetoond. De spot heeft een beperkte omvang (< 25 m³ grond met gehaltes > interventiewaarde). Op het overige deel van de locatie is PAK eveneens licht verhoogd aangetoond.
  • Daarnaast werd EOX verhoogd aangetoond ter plaatse van boring 208. Uit de nader uitgevoerde analyses blijkt dat hier DDT/DDE/DDD (som) en PCB’s (som 6) licht verhoogd aanwezig zijn. Vermoedelijk is dit het gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
  • In de mengmonsters van de bovengrond is PAK en lood licht verhoogd aangetoond;
  • De ondergrond is niet verontreinigd.
  • Het grondwater is maximaal licht verontreinigd met chroom. Vermoedelijk gaat het hier om van nature licht verhoogde aanwezige concentraties.

Indien bij de ontwikkeling grondverzet gaat plaatsvinden, dient rekening te worden gehouden dat de aangetoonde (licht tot sterk) verontreinigde grond niet overal vrij toepasbaar is. Indien ten behoeve van de ontwikkeling van de locaties grondwater opgepompt wordt, dient (bij lozing) rekening worden gehouden met de lichte verontreiniging in het grondwater.

Het verkennend en aanvullend bodemonderzoek is als bijlage 2 aan dit plan toegevoegd.

Aangezien het onderzoek inmiddels 10 jaar oud is, is het onderzoek geactualiseerd. In bijlage 3 is dit onderzoek opgenomen.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'asbestverdachte locatie' voor deellocatie A (asbest verdacht terrein) stand houdt. In de bodem is analytisch asbest aangetoond. Het gehalte asbest overschrijdt echter niet de grenswaarde voor nader asbest in grondonderzoek van 50 mg/kg d.s.

De hypothese ‘onverdachte locatie’ voor deellocatie B (onverdacht terrein) houdt stand. In de bovengrond zijn geen gehalten boven de achtergrondwaarde aangetoond.

Geconcludeerd wordt dat de informatie over de bodemkwaliteit in voldoende mate is geactualiseerd. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling (woningen) van de locatie.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (afname van 2 wooneenheden) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten afname aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor het geldende bestemmingsplan 'locatie Kroonlaan' is in juni 2008 door ARCADIS een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht, zie bijlage 4.

Het uitgevoerd onderzoek van 2008 concludeert dat voor de woningen aan de Elburgerweg een ontheffing voor een hogere waarde noodzakelijk is voor de rekenpunten 13,17,17 en 22 (zie navolgende tekening).

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01158-vg01_0006.png"

Uitsnede van akoestisch onderzoek uit 2008

Ten opzichte van de gebruikte informatie van destijds zijn in de nieuwe situatie de woningen anders gesitueerd. De middelste woning was eerder een twee-kapper en was de woning ca. 6 meter dichterbij de Elburgerweg gelegen dan in de nieuwe situatie. In de nieuwe situatie is er dus sprake van een verbetering door de grotere afstand. De eerder verleende ontheffing voor een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde is hierdoor voldoende. Dit is tevens het geval wanneer rekening wordt gehouden met een actualisatie van de aangehouden verkeersintensiteit van de Elburgerweg. Deze zouden conform de richtlijnen moeten worden berekent voor 2028 i.p.v. het destijds aangehouden jaartal van 2018. De toename (1% per jaar) heeft niet dermate veel invloed op de uitkomst van het onderzoek, in verhouding tot de toegenomen afstand tot de weg. Daarbij komt dat de isolatie-eisen uit het bouwbesluit ook zijn aangescherpt.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Aan de Zwolseweg 80 is een fietsenwinkel/maker gelegen. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt hiervoor een richtafstand van 10 meter. Deze winkel ligt op een afstand van 50 meter van het plangebied. Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Verder zijn er geen relevante bedrijven en/of functies in de buurt aanwezig die invloed hebben op het woonklimaat. Er zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen en de fietsenwinkel/maker wordt door de ontwikkeling niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01158-vg01_0007.png"

Uitsnede risicokaart.nl

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat er een buisleiding ten noorden van het plangebied ligt. Deze gasleiding ligt op een afstand van ca. 180 meter. Op deze afstand heeft het plan geen invloed op het plaatsgebonden risico. Bovendien heeft het plangebied reeds de bestemming Wonen, en verminderd de hoeveelheid woningen met voorliggend plan. Het groepsrisico (als dit al van invloed is) neemt hierdoor alleen maar af.

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en

Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Algemeen

Het plan ligt aan de Kroonlaan 15 en valt binnen bestaand stedelijk gebied. Het is 0,4 ha groot. Het bevindt zich niet binnen een Keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging zoals deze staan weergegeven in het Omgevingsverordening van de provincie. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.

Grondwater

In het plangebied is grondwatertrap VII aanwezig. Het gemiddeld hoogste grondwaterpeil ligt tussen de 80-120 cm onder het maaiveld en het gemiddeld laagste grondwaterpeil ligt onder de 120 cm onder het maaiveld. Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt in de bufferstrook van de grondwaterfluctuatiezone zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Echter door de huidige lage grondwaterstanden wordt er in de toekomst geen overlast door stijgend grondwater verwacht. Er hoeven hierom geen maatregelen te worden getroffen. Hierdoor zal het plan ‘grondwaterneutraal’ worden ontwikkeld. Hemelwater zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Door het niet toepassen van uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater de bodem en het grondwater verontreinigt. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.

Oppervlaktewater

In de omgeving van dit plan bevindt zich geen oppervlaktewater. Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater (in verbinding staand met het oppervlaktewatersysteem) gecreëerd worden. Ook zal er niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

Natuur

Binnen en nabij het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.

DWA en RWA

In de nabijheid van het plangebied bestaat het riool uit een gemengd stelsel. Het rioolstelsel en de RWZI zijn voldoende groot voor aansluiting van de uit dit plan voortkomende extra afvoer.

Het hemelwater binnen het plangebied zal niet afgevoerd worden naar de riolering. Binnen het plangebied moet bergings- en infiltratiecapaciteit worden gerealiseerd voor het verwerken van een maatgevende bui T=2; 20 mm neerslag (berekend over het totaal van verhard oppervlak en infiltratievoorzieningen aan het maaiveld). De overstorten vanuit de bergings- en infiltratievoorzieningen mogen niet op het rioolstelsel worden aangesloten. Bij het ontwerp van het plangebied moet rekening worden gehouden hoe er met neerslagoverstorten bij (zeer) intensieve buien wordt omgegaan. Door het toepassen van niet uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

Eindconclusie

Bovenstaande conclusies komen voort uit de eerder uitgevoerde watertoets voor het oorspronkelijke plan van 8 woningen, onderhavige situatie veranderd hier niks aan. Hierdoor kan gesteld worden dat het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor het geldende bestemmingsplan locatie Kroonlaan is in mei 2008 door ARCADIS een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd. Aangezien dat onderzoek 10 jaar oud is, is hier nogmaals naar gekeken. Het onderzoek is opgenomen in bijlage

Er worden geen noemenswaardige effecten verwacht op het beschermde gebieden Natura-2000 gebied de Veluwe en het Gelderse NatuurNetwerk of Groene Ontwikkelzone, gezien de ingesloten ligging, de afstand tot deze gebieden en het feit dat het aantal woningen ten opzichte van het reeds toegestane aantal woningen afneemt. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Uit het onderzoek is gebleken dat met betrekking tot de soortenbescherming één boom potentieel geschikt zijn voor vleermuizen en/of eekhoorns. Op navolgende tekening is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01158-vg01_0008.png"

In de uitgangspunten voor het plan zoals dat ook op het kavelpaspoort is opgenomen, wordt er rekening gehouden met de te behouden boom aan de zuidwestzijde. Met het behouden van deze boom, is het initiatief uitvoerbaar voor wat betreft het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

De woningen worden ontsloten via de bestaande wegenstructuur, zowel aan de Kroonlaan, de Parellelweg als ook aan de Dokter Huisinghlaan. Ten opzichte van het vorige plan neemt het verkeer af (2 woningen minder). De omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om het verkeer afkomstig van de toekomstige gebruikers op te vangen.

Elke woning krijgt 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Voor bezoekers zal het mogelijk zijn op informele wijze in de lanen te parkeren, zoals dat nu ook gebeurd. Dit uitgangspunt is in het nieuwe plan niet gewijzigd. Doordat het aantal woningen afneemt ontstaat er wel een lagere parkeerdruk. Het aantal parkeerplaatsen per woning is als voorwaardelijke verpichting in voorliggend bestemmingsplan opgenomen.

Onderhavig bestemmingsplan wordt uitvoerbaar geacht ten aanzien van het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Met voorliggend plan blijven zoveel als mogelijk de bomen behouden. Er worden verder geen cultuurhistorische waarden aantast, aangezien er geen bebouwing aanwezig is.

Archeologie

Voor het huidig geldende bestemmingsplan locatie Kroonlaan is in mei 2008 door ARCADIS een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het Inventariserend Veldonderzoek Onderzoek (IVO) bestaat uit twee delen: een bureauonderzoek en een veldonderzoek.

Er zijn in het plangebied zes boringen uitgevoerd. De boringen vertonen een eenduidig bodemprofiel. Boven ligt een verstoorde, dikke zwak humeuze A-horizont (50 – 70 cm). Verder zijn de restanten van een zogenoemde verstoorde Bs-horizont aangetroffen. In alle boringen is het bodemprofiel verstoord tot een gemiddelde diepte van 100 cm –mv.

Het bodemprofiel van het plangebied is verstoord. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Intacte archeologische waarden worden daarom op de locatie niet meer verwacht. De behoudenswaardigheid van mogelijk aanwezige archeologische waarde is daarom laag. Er is geen nader onderzoek nodig. Wanneer bij de uitvoering van grondwerkzaamheden onverhoopt grondsporen en/of vondsten worden aangetroffen, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij de provincie Gelderland.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor cultuurhistorie en archeologie is hiermee aangetoond.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen en aanduidingen:

  • 'Tuin', deze geldt voor de voortuin van de woningen. Hier mag niet worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen tot 1 meter en ondergeschikte elementen zoals erkers.
  • 'Wonen'. Er mogen vrijstaande woningen worden gebouwd waarvan de voorgevel in of maximaal 2 meter achter de gevellijn wordt gebouwd. Het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan 6 en voor de bouwmassa geldt het aangegeven maximum bouw- en goothoogte.
  • De gebiedsaanduiding 'overige zone - waardevolle boom' is opgenomen om de bestaande bomen in het plangebied te beschermen. Deze bomen mogen niet zonder omgevingsvergunning worden gekapt en binnen de zone mag niet zonder omgevingsvergunning worden gebouwd.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het plan vormt immers een marginale aanpassing ten opzichte van het huidige bestemmingsplan. Het aantal woningen neemt af en de positie van de bebouwing kan enkele meters worden opgeschoven. Hiermee wordt geen enkel provinciaal belang beïnvloed. Samen met het waterschap Vallei en Veluwe zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld in het kader van het geldende bestemmingsplan. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.

Naar aanleiding van de beperkte invloed van het plan ten opzichte van de huidige bouwmogelijkheden is er gekozen direct als 'ontwerp' ter inzage te gaan. Direct omwonenden zullen tevens geïnformeerd worden door de ontwikkelaar.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Kroonlaan Nunspeet' heeft met ingang van woensdag 6 februari 2019 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn twee zienswijzen ingediend. Naar aanleiding van de zienswijzen is het plan op een aantal punten aangepast. In bijlage 6 wordt hiervan verslag gedaan.