direct naar inhoud van Artikel 3 Centrum
Plan: HAVERKAMP
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01058-VG02

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor '' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

uitsluitend op en onder de begane grondverdieping voor:

dienstverlening;

maatschappelijke voorzieningen;

detailhandel;

en voor

wonen, uitsluitend op de verdiepingen, met dien verstande dat woningen die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op of onder de begane grond zijn gesitueerd, de woonfunctie mogen voortzetten;

kantoor op de verdiepingen;

met bij een en ander behorende gebouwen en voorzieningen zoals wegen, paden, bermen, tuinen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwen

Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1 , mag uitsluitend bij de bestemming behorende bebouwing worden gebouwd.

3.2.2 Eisen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 3.2.1, gelden de volgende eisen:

gebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;

het bebouwingspercentage mag ten hoogste zoveel bedragen als ter plaatse van de maatvoering is aangegeven;

de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, met uitzondering van bijgebouwen, mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de maatvoering is aangegeven;

de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:

bouwwerken   maximale bouwhoogte  
palen en (reclame)masten, verkeerstekens en kunstwerken   9 m  
luifels en andere overkappingen met een open constructie   3 m  
erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde   2 m  

het aantal woningen mag maximaal 2 bedragen.

3.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in:

lid onder a en b, ten behoeve van het gebruiken en inrichten van ruimten op de eerste verdieping voor dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen, mits de verruiming van de gebruiksruimte geen onevenredige overlast voor de woonomgeving met zich meebrengt;

lid onder d voor het toestaan van wonen op de begane grond, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de centrumfunctie van het betreffende gebied.