direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Driesteek 7, Zutphen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0301.bp1521Driesteek7-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op het perceel Driesteek 7 in het buitengebied van Zutphen was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. De eigenaar wil de oude, vervallen boerderij en de overige de agrarische bebouwing op deze locatie slopen. Als compensatie voor sloop is een plan ontwikkeld voor de bouw van drie nieuwe woningen.

De bouw van drie woningen op deze locatie past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Driesteek, in het buitengebied ten zuiden van Zutphen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1521Driesteek7-vs01_0002.png"

Globale ligging plangebied, plangebied in rood (bron: openstreetmap.nl)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het agrarisch gebied ten zuiden van Zutphen. Het ligt aan de kruising van de Hekkelerdijk en de Driesteek. Ten zuidoosten van het plangebied ligt een klein bosgebied. Verder bestaat de omgeving uit open agrarisch landschap met een afwisselend patroon van weilanden en akkers, doorsneden door bomenrijen langs de wegen.

Het huidige erf aan de Driesteek 7 is gelegen op enige afstand van de weg en ontsloten middels een gedeelde erftoegangsweg met de Driesteek 4 en via een inrit aan de Hekkelerdijk. De bebouwing bestaat uit een vervallen boerderij, een groot bedrijfsgebouw, enkele kleinere bijgebouwen en een relatief groot oppervlak aan verharding. Bijgevoegde afbeelding geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1521Driesteek7-vs01_0003.png"

Luchtfoto Driesteek 7, plangebied in rood (bron luchtfoto: ruimtelijkeplannen.nl)

Boerderij Klein Loo

De boerderij Klein Loo die op deze plek staat is al oud en om die reden heeft een bouwhistorische verkenning plaatsgevonden. Dit rapport is opgenomen in bijlage 5. De oorsprong van de boerderij dateert al vóór 1794. De boerderij is gebouwd als hallehuisboerderij, welke later in meerdere fases is uitgebreid tot een dwarshuisboerderij. De boerderij staat al jaren leeg en verkeert in een slechte bouwkundige staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1521Driesteek7-vs01_0004.png"

De boerderij in de huidige toestand

2.2 Toekomstige situatie

In het plan wordt de bestaande bebouwing geheel gesloopt en de bestaande verharding verwijderd. Er worden drie nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd, elk met een grote tuin rondom de woningen. Deze woningen worden gerealiseerd rondom een erf, met een gezamenlijke uitrit op de Driesteek. De bestaande inrit aan de Hekkelerdijk verdwijnt. Ten noordwesten van de woningen wordt een nieuwe fruitboomgaard ingericht. Bijgevoegde afbeelding geeft de toekomstige situatie aan. Het schetsontwerp is ook opgenomen in bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1521Driesteek7-vs01_0005.png"

Schetsontwerp toekomstige situatie (ontwerp: Buro SRO)

Eén van de woningen wordt gerealiseerd ter vervanging van de bestaande, verwaarloosde woning. De twee andere woningen worden gerealiseerd als compensatie voor sloop van de voormalige agrarische gebouwen.

Het plan leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied, niet alleen door sloop en nieuwbouw maar ook door een landschappelijke inrichting.

Het plan is om de bomenrijen langs het perceel te versterken door de aanplanting van nieuwe bomen. De woningen, de boomgaard en de beplanting van de woonpercelen vormen samen een erf, waarbij de woning in rood (zie tekening) wordt gezien als het hoofdgebouw. Door de plaatsing van de boomgaard en de bomenrij langs het perceel van de meest noordelijke woning zal een bezoeker het hoofdgebouw als eerste zien wanneer hij of zij het gebied bezoekt. De toevoeging van de boomgaard geeft het erf een groen karakter en een gevoel van beslotenheid. Door de rest van het perceel te behouden als open landbouwgrond blijft het agrarisch karakter van het gebied behouden. Om een goede landschappelijke inpassing van het plangebied te garanderen, is een voorwaardelijke verplichting in het plan opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan is een ruimte-voor-ruimte ontwikkeling, waarbij ter compensatie van sloop twee nieuwe woningen worden gebouwd. Deze plannen zijn per definitie niet ladderplichtig, omdat de hoeveelheid bebouwing per saldo vermindert. Toetsing aan de ladder is niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Nationaal Landschap De Graafschap

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap De Graafschap, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening. Uitgangspunt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het Nationaal Landschap is dat deze de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten. Door een goed ontwerp en een goede landschappelijke inpassing is het soms juist mogelijk om een bijdrage aan die kernkwaliteiten te leveren en deze te versterken.

Als kernkwaliteiten voor De Graafschap zijn benoemd:

  • 1. de talrijke landgoederen als samenhangende ruimtelijke eenheden, bestaande uit een statig huis, (oprij)lanen, historische tuin, bos, landerijen;
  • 2. oost-west stromende gekanaliseerde beken in halfgesloten landschap;
  • 3. halfgesloten landschap met mozaïek van bossen, weilanden en grote boerderijen; parkachtige uitstraling;
  • 4. samenhangende eenheid van hooggelegen beboste en besloten stuwwalkern van Lochemerberg met karakteristieke krans van open essen;
  • 5. karakteristieke, ook cultuurhistorisch waardevolle open essen en esdorpen Gelselaar en Geesteren, microreliëf.

Planspecifiek

In de Omgevingsvisie en -verordening zijn geen specifieke regels opgenomen in relatie tot de sloop en nieuwbouw. In algemene zin kan worden gesteld dat het saneren van een agrarische bedrijfslocatie in het buitengebied en de voorgenomen functiewijziging naar wonen passend is in een omgeving waar al andere woningen aanwezig zijn.

Voor wat betreft de ligging in het Nationaal Landschap De Graafschap is voor onderhavig plan vooral punt 2 van toepassing: de ligging in een halfgesloten landschap. De Vierakkerse Laak die op enige afstand ten zuiden van het plangebied stroomt is een voorbeeld van een gekanaliseerde beek.

De uitvoering van de landschappelijke inrichting van dit plan draagt bij aan een versterking van dit kleinschalige landschap. De parkachtige uitstraling van dit landschap wordt mede bepaald door de vele laanbeplantingen. De aanplant van nieuwe bomen en een aanleg van een boomgaard en de bebouwing rondom een gezamenlijk erf, zoals beschreven in paragraaf 2.2, past in dit halfgesloten en kleinschalig landschap en versterkt deze. De landschappelijk inpassing is in dit plan als een voorwaardelijke verplichting opgenomen.


Het initiatief past binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie landelijk gebied Zutphen

Voor het buitengebied heeft de gemeente de "Visie landelijk gebied Zutphen 'Wonen & Ondernemen in een gevarieerd landschap' (vastgesteld op 30 november 2015) opgesteld. De visie geeft doelstellingen en kansen aan voor vier verschillende gebruiksvormen in het landelijk gebied en vertelt welke nieuwe ontwikkelingen en initiatieven gefaciliteerd worden.

 

Zoals uit navolgende uitsnede blijkt ligt het plangebied in de agrarische zone. In de visie is voor deze gebieden opgenomen dat de identiteit bepaald wordt door het agrarische karakter van het gebied, en dat hier met name ruimte moet zijn voor de agrarische bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1521Driesteek7-vs01_0006.png"

Visie in hoofdlijnen, plangebied in rood (bron: Visie landelijk gebied Zutphen)

Er zijn kansen voor nieuwe functies op vrijgekomen locaties. Nieuwe woningen worden na sloop van ontsierende bebouwing op een agrarisch erf (rood-voor-rood) alleen toegestaan als er sprake is van een aanmerkelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Op basis van de karakteristieke landschapstypen is er per gebied een zogenaamd 'gebiedsDNA' geformuleerd. Deze kunnen inspiratie bieden voor nieuwe initiatieven en ontwikkelingen, met als doel dat deze zich op een vanzelfsprekende wijze kunnen voegen in de karakteristieke patronen en structuren van het gebied. Daarnaast worden in het beleidsdocument per gebied bouwstenen voor het gebiedsDNA van erven gegeven.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in de agrarische zone. De landelijke trend is dat het aantal agrarische bedrijven afneemt. Het is dan ook niet te verwachten dat elke agrarische bedrijfslocatie in het landelijk gebied van Zutphen in gebruik zal blijven als een agrarisch bedrijf. Het bedrijf aan de Driesteek 7 is reeds beëindigd, in het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel reeds de bestemming 'Wonen' gekregen. Met voorliggend plan wordt alle oude en voormalige bebouwing gesloopt en vervangen door 3 nieuwe woningen. Het plan leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied, niet alleen door sloop en nieuwbouw maar ook door een landschappelijke inrichting (zie beschrijving in paragraaf 2.2).

Het plangebied ligt in het kampen- en essenlandschap. Het streven is hier om bij nieuwe ontwikkelingen in te zetten op het behouden en versterken van de robuuste kenmerken van dit landschapstype: de openheid van de oude bouwlanden en de groene omzoming van de essen en kampen.

De bouwstenen voor gebiedsDNA voor de erven is als volgt schematisch weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1521Driesteek7-vs01_0007.png"

Bouwstenen gebiedsDNA erven in het kampen- en essenlandschap (bron: Visie landelijk gebied Zutphen)

In voorliggend plan vormen de drie nieuwe woningen samen een nieuw erf. De woning die het dichtst bij de weg ligt, dient ter vervanging van de bestaande, sterk vervallen woning. Door de ligging en vormgeving zal deze woning visueel gezien het hoofdgebouw op het erf worden. Het erf wordt landschappelijk ingepast met onder meer een boomgaard, lage hagen aan de voorzijden en hogere hagen of singels aan de achterzijde. Door de plaatsing van de boomgaard en de bomenrij langs het perceel van de meest noordelijke woning zal een bezoeker het hoofdgebouw als eerste zien wanneer hij of zij het gebied bezoekt. De toevoeging van de boomgaard geeft het erf een groen karakter en een gevoel van beslotenheid. Door de rest van het perceel te behouden als open landbouwgrond blijft het agrarisch karakter van het gebied behouden. Om een goede landschappelijke inpassing van het plangebied te garanderen, is deze als voorwaardelijke verplichting in het plan opgenomen.


Het initiatief past binnen de Visie landelijk gebied van de gemeente Zutphen.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsvisie Bronckhorst - Lochem - Zutphen

Dit Landschapsontwikkelingsplan is gezamenlijk door de gemeenten Bronckhorst, Zutphen en Lochem opgesteld en in 2009 vastgesteld. De landschapsvisie in dit plan richt zich op versterking van de kenmerkende karakteristieken van het landschap en brengt samenhang in verscheidenheid aan, zodat het buitengebied met al zijn lokale verschillen een harmonieuze landschappelijke eenheid vormt. Het plan geeft sturing aan ontwikkelingen in het buitengebied.

Het plangebied ligt in de 'Hof van Zutphen', het uitloopgebied voor de Hanzestad. Essentie van de landschapsontwikkelingsvisie voor dit deelgebied is de versterking van de cultuurhistorische onderlegger met landschappelijke ingrepen. Voor het gebied is de Inrichtingsvisie STUIT 2003 opgesteld. Daarin zijn onder meer de Hekkelerdijk en de Driesteek genoemd als wegen waar het gewenst is om de laanbeplanting te versterken en verder te ontwikkelen.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet naast de nieuwbouw van woningen ook in een goede landschappelijke inpassing ervan, zie ook paragraaf 2.2 en 3.3.1. Dit is in lijn met het beleid uit de Landschapsontwikkelingsvisie.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid en West', vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juli 2013. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden-1'. Daarnaast liggen op het gehele plangebied dubbelbestemmingen voor archeologie en de gebiedsaanduiding 'Waardevol landschap'. Navolgende afbeelding is een uitsnede van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1521Driesteek7-vs01_0008.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid en West', plangebied in rood

Het initiatief past niet in de regels van het bestaande bestemmingsplan. Omdat deze ontwikkeling wel passend is op deze locatie en tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit zal leiden, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor het plan is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater een van nature sterk verhoogde waarde aan nikkel is gemeten. Verder zijn in de bovengrond en het grondwater enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden aangetoond. Gezien de aard en de concentratie van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek. het rapport van dit onderzoek is te vinden in bijlage 2.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodemkwaliteit.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15577736 (aan de Leestense rondweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   17,03 µg/m3   17,13 µg/m3   10,32 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

In het plan worden twee nieuwe woningen gerealiseerd en een bestaande woning vervangen. Voor woningbouwprojecten wordt aangenomen dat projecten met minder dan 1.500 woningen de genoemde drempelwaarde van 3% niet zullen overschrijden. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde van 1.500 woningen. Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai.

Het plangebied ligt aan de Driesteek en de Hekkelerdijk. Dit zijn rustige landelijke wegen die alleen gebruikt worden door bestemmingsverkeer. De geluidsbelasting op de woningen van deze wegen zal zeer beperkt zijn. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

Binnen een afstand van 300 meter liggen er geen agrarische bedrijven, ook niet op het grondgebied van de gemeente Bronckhorst. Van geurhinder zal in het plangebied dan ook geen sprake zijn. Er zullen ook geen agrarische bedrijven zijn die in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd door voorliggen plan, omdat er op kortere afstand meerdere woningen zijn gelegen die in dat geval maatgevend zijn.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Het dichtstbijzijnde niet-agrarische bedrijf is een palletverwerkingsbedrijf aan de Leestenseweg 28 op ca. 370 meter van het plangebied. Daarnaast ligt er een timmerfabriek aan de Koekoekstraat 5 in Vierakker (gemeente Bronckhorst) op ca. 470 meter van het plangebied. Deze afstanden zijn zo groot dat er geen sprake zal zijn van eventuele hinder.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.


Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zutphen (2015)

Doel van de Beleidsvisie externe veiligheid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Zutphen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het in dit document weergegeven externe veiligheidsbeleid in acht.

Planspecifiek

In de gemeente Zutphen zijn een aantal provinciale en lokale wegen aangewezen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt buiten de invloedszone (355 m) van deze wegen.

In de buurt van het plangebied lopen meerdere buisleidingen. De dichtstbijzijnde is de gasleiding A-608, die op ca. 600 meter ten oosten van het plan loopt. De nieuwe woningen in het plangebied liggen niet binnen de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico, en ook niet binnen de zone van het groepsrisico.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor het water. Ook voor risicovolle inrichtingen geldt dat zij geen risico vormen voor onderhavig plan. Op onderstaande kaart zijn de risicobronnen in beeld gebracht:

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp1521Driesteek7-vs01_0009.png"

Uitsnede uit de Risicokaart.nl

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Rijn en IJssel

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoetstabel

Aan de hand van de handleiding van het waterschap is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
1. Nee

2. Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/ uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m²?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Nee

2. Nee

3. Nee

4. Nee  
Oppervlaktewater
-kwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   1. Nee
 
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   1. Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Nee

2. Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee

2. Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   1. Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   1. Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   1. Nee  

Het plan kent geen relevante waterhuishoudkundige aspecten. Het plangebied ligt op een grote afstand van belangrijke watergangen. In het plan worden de bestaande opstallen en de erfverharding op het terrein gesloopt, en worden hiervoor drie woningen terug gebouwd. Per saldo neemt het verhard oppervlak af, waardoor hemelwater beter in de bodem van het gebied opgenomen kan worden.

Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgd te worden. Op het terrein is voldoende ruimte om dit re realiseren. Bij de verdere uitwerking van het bouwplan zal dit ook worden uitgewerkt.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om te toetsen of het initiatief mogelijk is binnen de Wet natuurbescherming is een verkennend flora en faunaonderzoek uitgevoerd. het rapport van dit onderzoek is te vinden in bijlage 3. De conclusies van dit onderzoek zijn hieronder uitgewerkt.

Gebiedsbescherming

De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken bedraagt circa twee kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen aanleiding te veronderstellen dat dit plan leidt tot effecten op de natuurwaarden.

Om te bepalen of voorliggend plan leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden - en daarmee tot mogelijke significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen - is een Aeriusberekening uitgevoerd voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. Uit de berekening blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van deze ontwikkeling niet toeneemt. Een verantwoording van deze berekening is opgenomen in bijlage 4. Er is dus geen sprake van significante effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is niet nodig.

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

Soortenbescherming

Bij de voorgenomen werkzaamheden wordt er geen overtreding op de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming verwacht. Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest- of verblijfplaatsen voor beschermde, ontheffingsplichtige soorten aangetroffen.

 

De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

 

In de omgeving kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met voorliggend plan worden twee nieuwe woningen gerealiseerd en een bestaande woning vervangen. De extra verkeersbewegingen als gevolg van deze woningen zijn zeer beperkt en kunnen door de bestaande wegen zonder problemen worden verwerkt.

Voor vrijstaande woningen in het buitengebied hanteert de gemeente Zutphen een parkeernorm van 2,8 pp/woning. Bij elke woning is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren op eigen terrein. Om te garanderen dat voldoende parkeergelegenheid wordt gecreëerd, is in de regels van het plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen om 3 parkeerplaatsen per woning te realiseren voor deze woningen in gebruik worden genomen.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De bestaande boerderij Klein Loo is een historische boerderij dat zijn oorsprong al vóór 1794 heeft. In bijlage 5 is het rapport van een bouwhistorisch onderzoek opgenomen, waarin de geschiedenis van de boerderij is gedocumenteerd. Het is van oorsprong een hallehuisboerderij dat stapsgewijs is uitgebreid tot een dwarshuisboerderij. Er zijn nog een aantal oude gebouwonderdelen aanwezig waar een hoge waarde aan kan worden toegekend. In een bredere cultuurhistorische context zijn de bouwhistorische waarden echter niet heel uitzonderlijk, van uniciteit is geen sprake.

De boerderij heeft geen monumentale status en is niet aangewezen als karakteristiek of beeldbepalend pand.

De boerderij staat al jaren leeg en verkeert in een slechte bouwkundige staat. Restauratie is geen haalbare optie. Restauratie- en herstelwerkzaamheden zullen dermate ingrijpend zijn dat de bouwhistorische waarden en authenticiteit van de boerderij zullen verminderen.

Archeologie

Een groot deel van het plangebied heeft een hoge tot middelhoge archeologische (verwachtings)waarde. In voorliggend plan zijn de dubbelbestemmingen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid en West' overgenomen. Voordat de woningen gebouwd kunnen worden zal een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.

 

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

De bestemmingssystematiek van voorliggend plan is gebaseerd op het huidige vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid en West'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch met waarden - 1' Deze bestemming uit het moederplan wordt in stand gehouden op de delen van het plangebied die niet gebruikt worden voor de woonbestemming.
  • 'Wonen'. De situering van de woningen is vastgelegd door het opnemen van bouwvlakken waarbinnen de woningen mogen worden gebouwd. Bijgebouwen zijn ook toegestaan buiten de bouwvlakken, maar wel achter te voorgevel van de woning. In de regels is de maximale maatvoering van de woningen en bijgebouwen opgenomen.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.

In de regels van dit plan zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van parkeren en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties. De provincie Gelderland heeft de Aeriusberekening beoordeeld en aangegeven dat er geen Wnb-vergunning aangevraagd hoeft te worden voor het aspect stikstof.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

De initiatiefnemer heeft omwonenden geïnformeerd over de voorgenomen plannen om de bestaande gebouwen te slopen en te vervangen door nieuwbouw.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 oktober tot en met 9 december 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. In de Zienswijzennota zijn deze samengevat en van beantwoording voorzien. De zienswijzen geven geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

De Zienswijzennota is opgenomen in bijlage 6.