Plan: | Buitengebied Oost, Oude Borculoseweg 18 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0301.bp1410Oborculose18-vs01 |
De familie Heuvelink (hierna initiatiefnemer) is voornemens om het voormalig agrarisch erf aan de Oude Borculoseweg 18 te transformeren. Op het erf staan diverse gebouwen waaronder een bungalowwoning, een karakteristieke -maar ook vervallen- boerderij en enkele schuren. Het initiatief gaat uit van het slopen van de bungalowwoning, het herbouwen en gebruiken van de boerderij als woning en het slopen/verbouwen/verplaatsen van enkele schuren.
Omdat het bovenstaande initiatief niet binnen het geldende bestemmingsplan is toegestaan, maar wel passend en wenselijk is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan.
Het voormalige boerenerf is gelegen in een punt van de kruising tussen de Oude Borculoseweg en de gemeentegrens van de gemeenten Zutphen en Bronckhorst. De Oude Borculoseweg is gelegen in de buurtschap Warken ten oosten van het dorp Warnsveld en ten zuiden van de Lochemseweg tussen Zutphen en Lochem. Het erf heeft op de topografische kaart de naam Nijkamp.
Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
![]() |
|
bron: Topograrische atlas |
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan “Buitengebied oost 2007”. Binnen het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied een bestemming Agrarisch gebied met hoge natuur- en landschapswaarde (lichtgroen). Binnen het plangebied is binnen deze bestemming en de aanduiding 'W' uitsluitend wonen toegestaan. Hierbij is het bestaande aantal binnen het hoofdgebouw toegestaan. Daarnaast is het terrein bedoeld voor behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. In fel groen zijn de bospercelen aangegeven. Het gearceerde groen/blauw gebied heeft de bestemming 'Natuurterrein' met 'Natte natuurwaarden'. Op de afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan “Buitengebied oost 2007”
Het plan gaat er vanuit dat de oude voormalige boerderij wordt herbouwd en vervolgens wordt gebruikt voor wonen met inwoning. Het gaat hierbij om het bewonen door maximaal twee huishoudens waarbij één of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning gemeenschappelijk worden gebruikt. De woning heeft één hoofdtoegang, de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten zijn onderling vrij toegankelijk en er is geen woningscheidende wand aangebracht.
Binnen het plangebied is het wonen en de realisatie van een woning van 600 m3 mogelijk. De gewenste realisatie van een woning van 1400 m3 past echter niet binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan. Daarnaast wil de initiatiefnemer een aantal schuurtjes op een andere plek dan de bestaande schuurtjes bouwen, dit is binnen het huidige bestemmingsplan niet mogelijk. Om het plan te realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels is aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het erf Nijkamp ligt in tegenstelling tot omliggende boerderijen min of meer evenwijdig aan de weg. De kern van het erf wordt gevormd door het oudste gebouw op het terrein, de boerderij. Uit bouwhistorisch onderzoek blijkt dat delen van het gebouw vóór 1805 op deze plek moeten zijn gebouwd.
De boerderij heeft geen monumentale waarden, maar bevat wel karakteristieke elementen. Het is een driebeukig bakstenen hallehuisboerderij van een type dat in dit deel van de Achterhoek vrij algemeen voorkomt en wordt gekenmerkt door een woonhuisgedeelte aan de ene zijde en het bedrijfsmatige gedeelte aan de andere zijde. De boerderij is behoorlijk in verval geraakt en staat momenteel leeg.
Links voor de oude boerderij is in 1968 een houten, prefab bungalow gebouwd. Het is een éénlaags gebouw met een flauw zadeldak dat is gedekt met gesmoorde keramische pannen. Deze wordt momenteel gebruikt als woning.
Ten zuiden van de boerderij staat een voormalig stalgebouw voor stieren uit 1951.
Geheel rechts op het erf staat een vier vakken brede wagenschuur met een kenmerkend kort en hoog inrijdgedeelte en met een flauw aflopend, langer dakvlak aan de achterzijde. De wagenschuur is gelet op een vergunning van B&W in 1937 gebouwd en later in fasen uitgebreid.
Er staan twee oude kippenschuren op het erf parallel aan elkaar, evenwijdig aan de oprit en haaks op de Oude Borculoseweg.
In 1990 is achter de stierenstal een ronde, prefab giersilo gebouwd.
Alle schuren zijn in een vervallen staat.
Het erf ligt in een kleinschalig landschap met enkele kleinere bosgebieden omsloten door oudere houtwallen en bomenrijen met enkele oudere bomen. Aan de noordkant van het plangebied bevindt zich een groot bosgebied Het Grote Veld. Het perceel loopt aan de oostzijde in een punt dat momenteel als erfbos is ingericht. Het overige deel van het perceel is grotendeels weide. Het plangebied is onderdeel van de Groene Onwikkellingszone (GO).
Qua erfinrichting is er een imposante notenboom aan de westzijde van de oude boerderij aanwezig en enkele appel- en perenbomen tussen boerderij en stierenschuur. De inrit bestaat uit halfverharding.
Navolgende (lucht)foto's geven een impressie van de huidige situatie.
luchtfoto met plangebied bron: Bing maps
zicht vanaf oostzijde perceel
oostgevel boerderij
zicht vanaf de Oude Borculoseweg op de bungalow ten noord-oosten van de boerderij
wagenschuur stierenschuur
Onderhavig plan gaat uit van een transformatie van het erf Nijkamp. De verouderde en vervallen gebouwen worden gesloopt hiervoor in de plaats wordt een nieuwe woning gebouwd op de plek van de voormalige boerderij en worden er drie opstallen op het erf gesitueerd. Bovenstaande ingrepen gaan gepaard met een beplantingsplan om het erf landschappelijk goed in te passen.
Met het initiatief wordt het vervallen historische erf getransformeerd naar een kwalitatief hoogwaardig erf met historische kenmerken. Hiermee wordt een forse ruimtelijke kwaliteitswinst behaald, wat een meerwaarde is voor het landschap en de omgeving.
Navolgende inrichtingsplan laat de toekomstige situatie zien. Daarnaast volgt een beschrijving van het plan aan de hand van de stedenbouwkundige uitgangspunten, architectonische uitgangspunten en uitgangspunten voor de erfinrichting.
De woning is bedoeld voor de huisvesting van 2 huishoudens. Hierbij geldt dat er sprake is van 1 woning met inwoning. Op deze manier blijft er sprake van 1 hoofdgebouw. Onderstaand inrichtingsplan is eveneens als Bijlage 1 bij de regels opgenomen.
Voorlopig inrichtingsplan (Bron: Peter Masselink architect 06-01-2015)
Het hoofddoel met de ontwikkeling is om het erf te transformeren, maar met behoud van de huidige structuur en elementen op het erf. De nieuwe woning is gesitueerd op de plek van de voormalige boerderij met ongeveer hetzelfde grondvlak. Aan de voorzijde zijn, overeenkomstig de huidige situatie, enkele kapschuren gesitueerd. Het erf behoud haar informele uitstraling door deze gedraaid van elkaar te situeren en deze opstallen verspreid/gestrooid op het voorerf te plaatsen. Door de omvang en de uitstraling van de schuren zijn deze ondergeschikt aan de boerderij. De omvang van de nieuwe woning is vergelijkbaar met de huidige omvang.
Qua boerderijtype wordt uitgegaan van een hallehuistype, overeenkomstig de huidige situatie. Hierbij worden een aantal van de historische kenmerken verenigd met eigentijdse details. Het gevelbeeld vanaf de Oude Borculoseweg zal niet rigoureus wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. De uitstraling en de indeling van de woning als hoofdgebouw wordt wel aangepast aan de actuele wensen van de bewoners en wettelijke bouwvoorschriften. Op navolgende beelden wordt een impressie gegeven van de beoogde uitstraling. Deze zijn reeds door welstandscommissie goedgekeurd. De detaillering wordt bij de omgevingsvergunningaanvraag definitief uitgewerkt.
Concept gevelaanzichten (Bron: Peter Masselink architect 05-03-2015)
De uitstraling van de opstallen aan de voorzijde refereren naar de oude kapschuren die veelvuldig aanwezig zijn in de omgeving. Eén kapschuur langs de inrit volgt de contouren van de huidige schuur en krijgt ook een vergelijkbare uitstraling.
Alle bebouwing samen vormt een architectonische eenheid.
De inrichting van het erf gaat uit van een centrale inrit met zicht op de woning. Voor de woning is een tuin gesitueerd die als groen voorportaal fungeert. Vervolgens is het erf gesplitst in twee delen. Aan weerszijde van de centrale inrit zijn de kapschuren en siertuinen van de woning gesitueerd. Op het perceel zijn de bestaande eik en kanstanje als grote solitaire bomen behouden. Voor de woning is een seringenboom gesitueerd en de rand van het erf drie walnootbomen. Achterop het perceel zijn 3 lindebomen en een hoogstamfruitgaard opgenomen. De siertuinen zijn omzoomd met beukenhagen en de fruitgaard met een kastanjehouten hek. De landschappelijke inrichting vormt een samenhangend geheel met de rest van het plan, waardoor het erf weer een karakteristieke, eenduidige uitstraling heeft en het gebied een nieuwe dimensie geeft. De inrichting is als zodanig ook geborgd in de regels van het voorliggend bestemmingsplan en opgenomen in bijlage 1 van de regels.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden, behoudens de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Het plan heeft geen significant effect op de EHS. In paragraaf 4.4 wordt aan de hand van een uitgevoerd ecologisch onderzoek op dit aspect ingegaan.
Ladder duurzame verstedelijking
Aangezien in voorliggend plan sprake is van vervangende nieuwbouw waarbij het woningaantal niet toeneemt is de ladder niet van toepassing op het plan.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie Gelderland beschrijft hoe de provincie de komende tien jaar wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven rond economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid, maar ook met natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is er sprake van regionale diversiteit en een andere wijze van werken door de provincie : minder vooraf vastleggen wat wel en niet mag. Er wordt vanuit heldere doelen ruimte geboden voor initiatieven in een veranderende omgeving.
Van belang in dit verband is de Omgevingsvisie met de daarin opgenomen Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Deze komt voor een groot deel overeen met de hierboven genoemde ladder duurzame verstedelijking van het Rijk. Toegevoegd is met name een trede die vereist dat bij een nieuwe ontwikkeling ook gekeken wordt naar hergebruik van bestaande gebouwen.
Verder is het beleid ten aanzien van het Gelders NatuurNetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) van belang. De provincie streeft in het ruimtelijke natuurbeleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Natuur en landschap zijn het kapitaal van Gelderland.
Planspecifiek
Op het erf bevinden zich vervallen schuren, een vervallen, voormalige boerderij en een bungalow. De bouwkundige staat van de schuren en boerderij voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. De bebouwing is in slechte staat en is niet toekomstbestendig. Hergebruik van de bestaande opstallen is niet mogelijk. De initiatiefnemer is voornemens om de historische sfeer weer terug te brengen door de boerderij en enkele schuren te herbouwen en het erf landschappelijk te versterken.
Aangezien het woningaantal niet toeneemt is de ladder verder niet van toepassing (zie ook paragraaf 3.1).
Voor dit plan is verder van belang dat het ligt binnen de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden. Doelstellingen voor deze zone zijn;
In paragraaf 4.4 zijn de effecten van de ontwikkeling op de natuurwaarden en de GO beschreven.
Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving van de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. De omgevingsverordening geeft specifieke bescherming aan de GNN en GO gebieden binnen de provincie. Voor de GO geldt een dubbeldoelstelling: er is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.
Planspecifiek
In het plangebied neemt het woningaantal niet toe. Het plan hoeft hierdoor niet te worden getoetst aan het Kwalitatief Woonprogramma.
Voor ontwikkelingen in de GO (zoals hiervoor beschreven) gelden een aantal randvoorwaarden voor ontwikkelingen. Voor dit plan is er geen sprake van uitbreiding van de bestaande functie. Het bebouwd oppervlak op de locatie neemt niet toe, maar af en er is geen sprake van uitbreiding. Een goede landschappelijke inpassing van de locatie volstaat in dit geval. De effecten van de ligging binnen de GO wordt in paragraaf 4.4 beschreven.
Welstandsnota
In de Welstandsnota Warnsveld van de gemeente (april 2004) wordt aan het gebied geen bijzondere kwaliteit toegekend. Voor het 'Agrarsich gebied Warkense Veld - Groote Veld' geldt een regulier welstandsniveau met aandacht voor de twee-eenheid bebouwing-landschap. Het plan is op basis van de criteria zoals deze zijn bepaald voor dit gebied voorgelegd aan de welstandscommissie en als zodanig goed gekeurd.
De Groenatlas Zutphen
In de Groenatlas zijn de primaire- en secundaire groenstructuur van Zutphen vastgelegd. De Groenatlas heeft betrekking op het ontwikkelen van het groen in de stad en dorp, de stadsranden en de belangrijkste structuren in het buitengebied. Met dit rapport wordt de ambitie en koers vastgelegd voor het ontwikkelen, behouden en versterken van de groenstructuur met doorkijk naar 30 jaar.
Het buitengebied van de gemeente Zutphen is onderdeel van de 'landschapsschil' en kenmerkt zich door verschillende landschapstypen met een eigen identiteit. De kaders voor het landschap rondom Zutphen zijn aangegeven in het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) en de visie voor het stedelijk uitloopgebied (STUIT-visie). Hierin is per landschapstype de ontwikkeling en het karakter nader uitgewerkt.
Landschapsontwikkelingsplan
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) is opgesteld voor het grondgebied van de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen (juli 2009 vastgesteld). Het LOP bestaat uit twee delen:
Binnen de ontwikkelingsvisie is het plangebied onderdeel van het deelgebied 'Het Groote veld'. Het Groote veld is een aantrekkelijk, toegankelijk en afwisselend natuurgebied tussen de kernen Zutphen, Lochem en Vorden. Dit gebied kent een landschappelijk grote structuurrijkdom. Boscomplexen, open heidevelden, landbouwgronden en open beekdalen wisselen elkaar op een spannende manier af. De landschappelijke kracht van Het Groote veld uit zich in een groot aaneengesloten natuurgebied waar rust en stilte nog heersen. Er liggen ecologische potenties.
Essentie van de landschapsontwikkelingsvisie voor dit deelgebied:
Ontwerp visie landelijk gebied
Door de gemeente Zupthen is een visie voor het landelijk gebied als ontwerp gereed. In dit ontwerp valt het plangebied binnen de Landgoederen en Natuurzone. Zoals de naam al doet vermoeden bepalen landgoederen en natuurgebieden de identiteit van het gebied. Ten aanzien van het wonen wordt er ruimte geboden voor grotere woningen of bijgebouwen. Vergroting van bestaande woningen en bijgebouwen is mogelijk. Doel hierbij is te komen tot een kwalitatief goede ontwikkeling. Plannen moeten wel passen binnen het algemene uitgangspunt dat er geen verdere verstening van het buitengebied plaatsvindt. Vergroting van woningen en bijgebouwen zal in omvang moeten aansluiten bij de omvang van de huidige bebouwing en passend moeten zijn op het erf en in haar omgeving
Planspecifiek
In onderhavig plan is sprake van een transformatie van het erf. Oude schuren, boerderij en een bungalow worden gesloopt. Hiervoor in de plaats komt een karakteristiek hoofdgebouw met enkele opstallen terug. De ontwikkeling gaat gepaard met een inrichtingsplan dat ten doel heeft de landschappelijke kwaliteit te versterken. Het gaat om een erftransformatie waarbij het bebouwingsoppervlak afneemt, het woningaantal gelijk blijft en het gebied wordt voorzien van diverse beplanting om het terrein landschappelijk in te passen. Dit heeft een positief effect op het landschap ter plaatse. Bovenstaande doelstellingen hebben betrekking op andere delen van het gebied Het Groote veld. Onderhavig plan vormt geen belemmering voor deze doelstellingen en past binnen het beleid voor dit gebied.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek en een aanvullend bodemonderzoek gedaan. Uit deze onderzoeken is naar voren gekomen dat op de locatie sprake is van een niet ernstig historisch geval van bodemverontreiniging met PAK en olie. Hiertoe heeft 'Van der Poel Milieu Advies' een plan van aanpak opgesteld dat is goedgekeurd door de omgevingsdienst Achterhoek namens de gemeente Zutphen. Op 30 september 2014 zijn de te saneren gronden ontgraven en afgevoerd. Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat de terugsaneerwaarde voor de PAK en olie verontreiniging is bereikt. De sanering is daarmee afgerond en de bodem is geschikt bevonden voor de functie in onderhavig plan (zie hiertoe bijlage 1).
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Onderhavig plan gaat uit van vervangende nieuwbouw, waarbij het woningaantal niet toeneemt. Hierdoor is sprake van een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Het plan is ten aanzien van dit aspect uitvoerbaar.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt op voldoende afstand ten opzicht van de spoorlijn, grote ontsluitingswegen of geluidsgezoneerde industrieterreinen. Het plangebied is gelegen aan de Oude Borculoseweg. Deze weg betreft een landelijk weggetje waar weinig verkeer over gaat, het is immers geen belangrijke doorgaande route. De nieuwe woning komt verder van de weg te liggen dan de bestaande bungalowwoning. De nieuwe situatie leidt hierdoor tot een betere situatie. Gezien het bovenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten dan wel binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
Het plan heeft geen effect op de milieuhygiënische situatie ter plaatse. Het plangebied is reeds voor uitsluitend wonen toegestaan en het aantal woningen neemt niet toe. Er zijn bovendien geen agrarische bedrijven (dus ook geen veehouderijen) binnen een straal van 400 meter, rond het erf aanwezig. Het is dan ook aannemelijk dat een goed woon- en leefklimaat aanwezig is.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Het meest dichtbij zijnde bedrijf (agrarisch bedrijf) is op meer dan 400 meter van het plangebied gelegen. De nieuw te bouwen woning wordt op een grotere afstand van het bedrijf gebouwd dan de huidige woning. Ten aanzien van het aspect milieuzonering kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.
Hieruit is op te maken dat er geen inrichtingen, leidingen of transportassen in de nabije omgeving aanwezig zijn. Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Planspecifiek (watertoets)
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Ten behoeve van de watertoets is onderhavig plan getoetst aan een elftal thema's die het Waterschap Rijn en IJssel van belang acht ten behoeve van het waarborgen van een gunstige waterhuishoudkundige situatie nu en in de toekomst. Het resultaat van deze toets volgt hieronder.
Thema | Toelichting | Relevant |
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied primaire of secundaire waterkeringen? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater ( DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3.Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van WRIJ? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast | 1. Is er sprake van toename van verhard oppervlak? 2. Is er sprake van afkoppelen van verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebeid bevinden zich natte en laag gelegen gebieden? |
Nee Ja Nee |
Grondwateroverlast | 1. In het plangebied is sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond. 2. Het plangebied bevindt zich in de invloedzone van Rijn en IJssel. 3. Is in het plangebied sprake van kwel.? 4. Beoogt het plan het dempen van slootjes of andere wateren.? |
Nee Nee Nee Nee |
Watervoorziening | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. Bevinden zich overstorten van het rioolstelsel in of nabij het plangebied? 2. Nieuwe functies die miliehygiënische of verdrinkingsrisico's hebben? |
Nee Nee |
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt het plangebied nabij een Hen of Sed water of Strategisch actiegebied |
Nee Nee |
Verdroging | 1. Het plangebied bevindt zich in een hydrologisch gebied voor natte natuur. | Ja |
Natte natuur | 1.In of nabij het plangebied bevindt zich de EHS. 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
Ja Ja |
Inrichting en beheer | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich wateren die in beheer zijn bij het waterschap. 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
Cultuurhistorie | 1. Er zijn cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig. | Nee |
Uit de tabel blijkt dat twee thema's van belang zijn, namelijk de aspecten riolering/afvalwater en natte natuur.
In de bestaande situatie vindt de afvoer van afvalwater plaats via het persriool. Het afvalwater zal niet tot nauwelijks toenemen en is in ieder geval niet zodanig, dat het bestaande stelsel opnieuw moet worden gedimensioneerd. Het bestaande riool biedt voldoende capaciteit. Het verhard oppervlakte neemt met de ontwikkeling af. Er is bovendien voldoende ruimte op het perceel om het hemelwater af te vangen en langzaam te laten infiltreren in de grond rond het erf.
Het plangebied ligt binnen de GO (voormalig EHS) en is aangemerkt als een gebied bedoeld voor natte natuur. Met onderhavig plan wijzigt er niks ten aanzien van de waterhuishoudkundige situatie. In de huidige situatie zijn er geen waterproblemen, waardoor het aannemelijk is dat de toekomstige situatie ook uitvoerbaar is ten aanzien van het aspect water.
De bestaande en nieuwe functie is en blijft woning. In die zin verandert er niets aan de situatie ter plekke.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Denk aan ontsluiting, wegenstructuur, parkeren en parkeerbalans aan de hand van parkeernormeringen etc.
Planspecifiek
Er is sprake van vervangende nieuwbouw, waarbij het woningaantal niet toeneemt. Wel zal de woning worden gebruikt voor inwoning. Dit leidt tot een veranderend gebruik ten opzichte van de huidige situatie. Echter kan worden gesteld dat deze toename van het gebruik dusdanig gering is dat het aantal verkeersbewegingen geen effect heeft op het huidige wegennetwerk. Daarnaast blijft er één inrit aanwezig en is er voldoende parkeerruimte op het erf gerealiseerd wat in de planregels is bepaald. Het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is het Gelders NatuurNetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Deze gebieden waren voorheen bekend als de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS). Het GNN en de GO maken deel uit van het Nederlands NatuurNetwerk (NNN), een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van de gebiedsbescherming en de soortbescherming te beoordelen is er een quickscan onderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 2 opgenomen in de toelichting.
Op basis van deze quickscan wordt geen nadere toetsing van de effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebied) noodzakelijk geacht. Het plangebied ligt op ruime afstand (> 3 km) van Natura 2000-gebieden. Het plangebied is wel gelegen binnen de GO (voorheen EHS). Aangezien sprake is van vervangende nieuwbouw, waarbij de functie gelijk blijft is er geen sprake van afname van het areaal en worden geen effecten verwacht die de kernkwaliteiten van de GO significant aantasten.
Daarnaast is het gebied in voorliggend bestemmingsplan ook aangeduid als 'GO' gebied waarmee aan de hand van een regeling de natuurwaarden worden beschermd.
Op basis van de quickscan wordt geconstateerd dat het onderzoeksgebied potentieel habitat biedt voor een aantal (algemene) beschermde soorten; tabel 1-soorten, broedvogels, steenmarter, eekhoorn en vleermuizen. Indien rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels, de steenuilkast in het schuurtje wordt verplaatst en maatregelen worden uitgevoerd ten aanzien van gewone dwergvleermuis worden geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten vanuit de Flora- en faunawet. Nader onderzoek of ontheffing is dan ook niet noodzakelijk. Wel dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de zorgplicht. Tijdens de uitvoering dient men bijvoorbeeld alert te zijn op aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen. Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake kundige.
In het kader van het bestemmingsplan moet duidelijk zijn dat de plannen uitvoerbaar zijn. Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten aan de orde. Vanuit de eisen van die aan de soort- en gebiedsbescherming worden gesteld is het plan derhalve uitvoerbaar.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Om inzicht te krijgen in de huidige cultuurhistorische waarden van de boerderij, de schuren en het erf is er een rapport opgesteld om deze waarden te analyseren. In bijlage 3 is deze historische analyse opgenomen.
Aan de hand van bouwhistorische informatie, gecombineerd met kadastrale gegevens is meer duidelijk geworden over het boerenerf “Nijkamp” aan de Oude Borculoseweg en de geschiedenis van het gebied. Doordat het boerenbedrijf op erve Nijkamp altijd een bescheiden omvang heeft gehad, geeft het erf nog steeds een idee van de kleinschaligheid van het gemengde bedrijf uit de eerste eeuw van haar bestaan.
Ook de gelaagdheid in tijd is op het erf nog goed en zichtbaar bewaard gebleven, van de eerste drie ankerbalkgebinten uit de tijd van de stichting van het erf tot de giersilo uit 1990.
De boerderij is niet aangemerkt als een pand met monumentale waarde, maar bevat wel enkele karakteristieke elementen. Deze elementen zijn als bijlage in het historisch rapport beschreven. Het betreft de oudste ankerbalkgebinten, het baksteenvlechtwerk en historisch deurkozijn in de voorgevel, enkele oude deuren en de roedepalen van de wagenschuur. Tot slot vormt de imposante notenboom voor de boerderij een typisch kenmerk van de oude boerenhoeves, dit geldt ook voor enkele fruitbomen.
Bovenstaande elementen komen zoveel als mogelijk terug in het nieuwe ontwerp van het hoofdgebouw, opstallen en de erfinrichting (zie hiertoe de planbeschrijving in paragraaf 2.2).
Archeologie
Volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente ligt het plangebied in een zone met een hoge verwachtingswaarde. Voor deze verwachtingswaarden zijn in het bestemmingsplan Buitengebied oost 2007 drempelwaarden opgenomen waarbij onderzoek dient plaats te vinden. Gebieden met een hoge verwachtingswaarde dient bij een omgevingsvergunningaanvraag met bodemingrepen groter dan 50 m2 buiten de bestaande bebouwing een onderzoek plaats te vinden. Hieruit zal moeten blijken of de ingrepen een effect hebben op de archeologische waarden of de waarden daadwerkelijk aanwezig zijn en of de waarden in situ kunnen worden gehandhaafd. In voorliggend bestemmingsplan blijft de dubbelbestemming gehandhaafd, waardoor bovenstaande vragen bij de omgevingsvergunning zullen worden behandeld. De exacte omvang en locatie van de bodemingrepen, de funderingswijze zijn dan immers bekend.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten is het bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
In voorliggend plan wordt het kostenverhaal vastgelegd door middel van een vertrouwelijke anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, zodat een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De kosten voor vervangende nieuwbouw komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De afhandeling van eventuele planschade wordt hierin ook betrokken. Het bestemmingsplan is hiermee economisch uitvoerbaar.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder de volgende noemenswaardige bijzonderheden:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met het waterschap en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het betreft immers vervangende nieuwbouw waarbij het woningaantal niet toeneemt. Het plan heeft geen effect op de provinciale doelstellingen, behalve dat het plan voorziet in het versterken van de landschappelijk kwaliteit. Gezien de geringe omvang van het plan, de afname van de verharding en het beperkte effect op de omgeving is het belang van het waterschap Rijn en IJssel niet in het geding. Beide partijen hebben de mogelijkheid om bij het ontwerp bestemmingsplan hun zienswijzen te geven.
Aangezien sprake is van vervangende nieuwbouw op een locatie waar momenteel al gewoond wordt en dat ook als zodanig in het huidige bestemmingsplan is bestemd, wordt er afgezien van de inspraakmogelijkheid. Het bestemmingsplan gaat direct als ontwerp ter inzage, waarbij eenieder hun zienswijzen op het plan kunnen geven.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.