direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noorderhaven, Kompaan College
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0301.bp0218NHavenVeld20-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Kompaan College, een school voor vmbo-onderwijs, heeft momenteel twee locaties in Zutphen. Deze locaties zijn gelegen aan de Isendoornstraat 3 en de Wijnhofstraat 1. Het voornemen bestaat om de twee locaties samen te voegen op een locatie in het transformatiegebied 'Noorderhaven'. De 'Noorderhaven' ligt ten noorden van de spoorlijn Arnhem-Deventer. In het verleden maakte dit gebied deel uit van bedrijventerrein 'De Mars'. Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Noorderhaven' zijn in het plangebied alleen bedrijven toegestaan.

Het realiseren van een school voor voortgezet onderwijs is op basis van het vigerend bestemmingsplan niet toegestaan. Om deze ontwikkeling wel mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de noordzijde van Zutphen, ten noorden van spoorlijn Arnhem-Deventer. Ten westen van het plangebied bevindt zich de Coenensparkstraat, met aan de overzijde het in ontwikkeling zijnde woongebied 'Noorderhaven, veld 21B'. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een aantal bedrijfspanden. Ten noorden bevinden zich ook een aantal bedrijfspanden van het bedrijventerrein De Mars. Aan de oostzijde is de Dreef gelegen met aan de overzijde ook enkele bedrijven.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp0218NHavenVeld20-vs01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp0218NHavenVeld20-vs01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende planologische regeling

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Noorderhaven', vastgesteld op 22 april 2013 door de gemeenteraad van Zutphen.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp0218NHavenVeld20-vs01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied

Het geldende bestemmingsplan 'Noorderhaven' kent ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Het gehele plangebied heeft een bouwvlak waarop de maatvoeringsaanduidingen 'maximum bouwingspercentage terrein: 70%', 'maximum bouwhoogte: 13,5 m' en 'minimum bouwhoogte: 9 m' zijn opgenomen. Het grootste deel van het plangebied heeft daarnaast een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2'. Voor het meest zuidoostelijke deel van het plangebied is de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' opgenomen.

Om de realisatie van de school mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste Hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op herontwikkeling van het gebied Noorderhaven. Vervolgens wordt concreet ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

2.2 Herontwikkeling Noorderhaven

De gemeente Zutphen heeft de wens om het bedrijventerrein De Mars te herontwikkelen. Hiertoe is in 2004 het Masterplan De Mars opgesteld. In het Masterplan is het idee opgevat om de bedrijvigheid aan de noordzijde te handhaven, het centrale deel te revitaliseren en het zuidelijke deel te transformeren naar binnenstedelijk gebied met als voornaamste functie wonen. Dit zuidelijke deel betreft het gebied 'Noorderhaven'.

Voor de herontwikkeling van dit gebied is een stedenbouwkundig raamwerk opgesteld. Dit raamwerk heeft als uitgangspunt gediend voor het geldend bestemmingsplan 'Noorderhaven'. In het geldend bestemmingsplan zijn randvoorwaarden opgenomen voor de verdere uitwerking van het gebied. Ter illustratie is een stedenbouwkundig plan uitgewerkt dat een beeld geeft hoe de stedenbouwkundige structuur van de Noorderhaven er uit kan zien op basis van het stedenbouwkundig raamwerk. Op de navolgende afbeelding is de illustratieve uitwerking weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp0218NHavenVeld20-vs01_0004.png"

Illustratieve uitwerking (proefverkaveling) Noorderhaven

2.3 Bestaande situatie

Tot 2016 was was het industrieel bedrijf Flamco aanwezig op deze locatie. De bedrijfsbebouwing van dit bedrijf is gesloopt om ruimte te maken voor voorliggende ontwikkeling. In de huidige situatie ligt het plangebied grotendeels braak. Aan de noordzijde zijn parkeerplaatsen aanwezig.

De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp0218NHavenVeld20-vs01_0005.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied (gezien vanuit het noordwesten)

2.4 Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat om in het plangebied een nieuwe school te realiseren voor het Kompaan College. Deze school vervangt de onderwijslocaties aan de Isendoornstraat 3 en Wijnhofstraat 1. Deze locaties komen na realisatie van de nieuwe school beschikbaar voor herbestemming.

De nieuwe school zal ruimte bieden aan circa 800 leerlingen en krijgt een gebruiksoppervlakte van circa 7.000 m2, verspreid over meerdere bouwlagen. De navolgende inrichtingstekening geeft globaal de invulling van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp0218NHavenVeld20-vs01_0006.jpg"

Mogelijke inrichting plangebied (noordoost georiënteerd)

De bebouwing van de school wordt aan de noordwestzijde van het plangebied gesitueerd. De bebouwing krijgt een maximale bouwhoogte van 16 m. In de regels van het bestemmingsplan en de verbeelding zijn de juridisch-planologische kaders van de realisatie van de school opgenomen. Zie hiervoor tevens paragraaf 4.2.1 van deze toelichting.

Het perceel biedt naast de bebouwing ook ruimte aan een fietsenstalling ten zuidoosten van de school. Het schoolplein bevindt zich aan de zuidwestzijde. Het parkeren ten behoeve van de school vindt plaats aan de zuidoostzijde van het perceel. Hier zijn zeventien parkeerplaatsen beoogd. Aan de noordoostzijde, zijn daarnaast vijf langsparkeerplaatsen voorzien.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Voorliggend initiatief raakt geen rijksbelangen of onderwerpen die worden benoemd in de SVIR of het Barro en die directe doorvertaling in het bestemmingsplan behoeven.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing

Het Kompaan college is een nieuwe vmbo-school (2019) met locaties in Zutphen en Vorden. Samen hebben zij een nieuw onderwijsconcept ontwikkeld om beter aan te sluiten op de arbeidsmarkt en behoeften in de regio. Om beter aan te sluiten bij de onderwijsvisie, de leerlingaantallen en omdat de huisvesting op beide bestaande locaties (Isendoornstraat 3 en de Wijnhofstraat 1) verouderd is, bestaat de wens om voor beide locaties een nieuw schoolgebouw te realiseren.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor het economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat van toepassing.

Economisch vestigingsklimaat

Gelderland heeft sterke troeven: Health, Energy, Tech, Food, Logistiek, een sterk midden- en kleinbedrijf. Nationaal en internationaal werkende Gelderse bedrijven die in volle verbinding staan met gebieden buiten Gelderland. Daar zit veel innovatieve kracht. Die wil de provincie volop de ruimte geven, maar wel op voorwaarde dat ook bijgedragen wordt aan het duurzaamheidsvraagstuk. Want schoon en groen is het uitgangspunt. De provincie denkt mee met deze bedrijven en helpt hen bij de toegang tot kennis, middelen, markten, netwerken, locaties en het onderwijs. Omdat de provincie vindt dat iedereen die in Gelderland mee wil doen, dat ook moet kunnen, stimuleert de provincie dat het onderwijs optimaal is afgestemd op de arbeidsmarkt. Dit doet zij om tekorten op de arbeidsmarkt te voorkomen en kansen te pakken naar de toekomst toe, zoals bijvoorbeeld op het terrein van energietransitie.

Woon- en leefklimaat

De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Toetsing

Met de realisatie van een nieuwe school wordt ruimte gegeven aan vmbo-onderwijs in Zutphen en de regio. De school is op korte afstand gelegen van het openbaar vervoersknooppunt Station Zutphen en daardoor goed bereikbaar. De realisatie van de school zorgt tevens voor een verbetering van het woon- en leefklimaat door het voorzieningenniveau op peil te houden en invulling te geven aan de transformatie van het gebied Noorderhaven.

Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

In de Omgevingsverordening zijn geen onderwerpen opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende initiatief. Het initiatief is niet in strijd met provinciale belangen.

3.2.4 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Stedendriehoek bestaat uit de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer (Overijssel), Epe, Lochem, Voorst en Zutphen. De hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de Stedendriehoek is in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 vastgelegd. Deze structuurvisie richt zich op het zogenaamde bundelingsgebied1.

De gemeenteraden van Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen hebben de structuurvisie vastgesteld, waardoor deze vanaf mei 2007 voor alle deelnemende gemeenten geldt. Het stedelijke netwerk Stedendriehoek kiest uitdrukkelijk voor verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied boven nieuwe stadsuitbreidingen. De Stedendriehoek heeft voor werken de ambitie om als eerste stap de bestaande bedrijventerreinen beter te benutten door intensief en meervoudig ruimtegebruik. Bestaande terreinen hebben een extra kwaliteitsimpuls nodig door ze te herstructureren.

Over het voorzieningenniveau wordt aangegeven dat de schaalvergroting in de detailhandel, het onderwijs en de zorg (met het toenemen van mobiliteit en de invloed van de markt) verder zal doorzetten en zal leiden tot clustering in bovenlokaal verzorgende kernen en steden. Bereikbaarheid dáárvan vormt daarom een andere conditie voor het handhaven van de leefbaarheid in de dorpen.

Toetsing

In de regionale structuurvisie wordt De Mars expliciet genoemd als gebied waar herstructurering plaats zal vinden. De middelbare school is op korte afstand gelegen van het openbaar vervoersknooppunt Station Zutphen. De middelbare school is daardoor vanuit de omliggende kernen goed bereikbaar.

De realisatie van een middelbare school in het plangebied is overeenstemming met de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030.

3.2.5 Gemeentelijk beleid

Binnenstadsvisie 2030

Het plangebied maakt deel uit van de ruimere begrenzing van de Binnenstadsvisie 2030. De Binnenstadsvisie doet uitspraken over ingrepen die de ruimtelijke kwaliteit en het economisch, sociaal, verkeerskundig en ecologisch functioneren van de binnenstad verbeteren. In de Binnenstadsvisie is een drietal leidende thema’s beschreven waarmee op basis van uitspraken over de unieke eigenschappen van Zutphen een raamwerk is geformuleerd voor toekomstig ingrepen. De thema’s zijn Historische Schatkist, Rivierenstad en Stedelijke dynamiek.

In de Binnenstadsvisie wordt voor het gebied Noorderhaven als doel gesteld om Noorderhaven een volwaardige aanvulling op de historische binnenstad te laten zijn. De drie centrale thema’s zijn voor Noorderhaven als volgt ingevuld:

Historische Schatkist

  • herstel Noorderhaven;
  • integratie van de vestingsstructuren;
  • hergebruik van het industrieel erfgoed;
  • houthaven als historische haven verbinden met IJsselboulevard.

Rivierenstad

  • open havenverbinding (Noorderhaven);
  • Noorderhaven als noordelijke spiegel van Vispoorthaven: tussen beide havens boulevardkarakter aanbrengen en versterken inclusief het witte stadsfront.

Stedelijke dynamiek

  • voorzieningenaanbod is niet concurrerend met binnenstad;
  • goede fysieke verbindingen tussen De Mars en de binnenstad;
  • woningen dragen bij aan het voorzieningenniveau van de binnenstad;
  • binnenring niet gebruiken voor expeditieverkeer De Mars;
  • toekomstige bewoner van Noorderhaven wordt een binnenstadsbewoner.

In de binnenstadsvisie wordt niet specifiek ingegaan op de realisatie van een nieuwe middelbare school in het gebied Noorderhaven. Wel wordt aangegeven dat een aantal van de middelbare scholen mogelijk over gaan naar een andere locatie. Over de opgaven voor de voorzieningen in de binnenstad wordt aangegeven dat wordt ingezet op de voor de vitaliteit van de stad essentiële mix van commerciële, bestuurlijke, culturele, onderwijs en overige voorzieningen als zorg en religie.

Toetsing

Met de ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de transformatie van de Noorderhaven. De realisatie van de nieuw school draagt bij aan de vitaliteit van de stad. Het initiatief is in overeenstemming met de Binnenstadsvisie 2030.

3.3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen, is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.

3.3.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 1 bijgevoegd. Op grond van de aanmeldnotitie kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten. Het bestemmingsplan 'Noorderhaven, Kompaan College' kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

3.3.3 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

In het plangebied en haar omgeving zijn in het verleden reeds meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Om die reden is de bodemkwaliteit voldoende in beeld. Naar aanleiding van de bodemonderzoeken zijn er enkele bodemsaneringen uitgevoerd en heeft er bodemverbetering plaatsgevonden, waardoor er geen puin meer in de bodem aanwezig is. De bodem ter plaatse van het plangebied is geschikt voor de toekomstige functie van middelbare school.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.4 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in augustus 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd2. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd.

De school is gelegen binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Arnhem-Zutphen, de Coenensparkstraat en de Hermesweg. Daarnaast is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, onderzoek gedaan naar de omliggende 30 km-wegen (Contrescarp en Dreef).

In de omgeving van de nieuwe school liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Om die reden is geen akoestisch onderzoek gedaan naar gezoneerde bedrijventerreinen.

 

Spoorlijn Arnhem-Zutphen

De hoogste geluidsbelasting bij de school, afkomstig van de spoorlijn, bedraagt 42 dB (Lde). Bij de nieuwe school wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 53 dB uit de Wgh. Tevens wordt er voldaan aan de streefwaarde van 55 dB uit het gemeentelijke geluidbeleid.

Coenensparkstraat

De hoogste geluidsbelasting bij de school, afkomstig van de Coenensparkstraat, bedraagt 57 dB (Lde), inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe school wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden. Tevens wordt de bovengrens van 63 dB uit het gemeentelijke geluidbeleid niet overschreden.

Hermesweg

De hoogste geluidsbelasting bij de school, afkomstig van de Hermesweg, bedraagt 58 dB (Lde), inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe school wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden. Tevens wordt de bovengrens van 63 dB uit het gemeentelijke geluidbeleid niet overschreden.

Omliggende 30 km-wegen

De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime.

De hoogste geluidsbelasting bij de school, afkomstig van de omliggende 30 km-wegen, bedraagt 54 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe school wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden. Tevens wordt er voldaan aan de bovengrens uit het gemeentelijke geluidbeleid van 63 dB.

Verlening hogere waarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Coenensparkstraat en de Hermesweg, het vergroten van de afstand tussen de school en de weg of het toepassen van dove gevels.

Het is niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh en de ambitiewaarde van 48 dB uit het gemeentelijke geluidbeleid. In het gemeentelijke geluidbeleid ‘Nota hogere waarden geluid 2015-2025’ ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer er de geluidsbelasting niet is kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn.

Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid kan de gemeente Zutphen een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting afkomstig van de Coenensparkstraat en de Hermesweg. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure. De te verlenen hogere waarden zijn weergegeven in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp0218NHavenVeld20-vs01_0007.jpg"

Conclusie

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Voorliggend initiatief heeft betrekking op de realisatie van een nieuw middelbare school. Uit paragraaf 3.3.11 blijkt dat het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied, ten opzichte van de voorgaande situatie, naar verwachting afneemt. Daarom zal het plan niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.

Er is sprake van het realiseren van een gevoelige bestemming (gebouwen ten behoeve van voortgezet onderwijs). De locatie ligt echter op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool3 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie gemeente Zutphen

Met deze Beleidsvisie Externe Veiligheid zet de gemeente in op een duurzame en veilige ontwikkeling van de gemeente Zutphen. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. Deze visie gaat in op de samenhang tussen ruimtelijke ordening enerzijds en beheersing en verantwoording van risico's anderzijds.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Zutphen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Het toetsingskader voorkomt afwegingen en besluiten op ad hoc basis en brengt consistentie door heldere uitgangspunten en reële ambities. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het in dit document weergegeven externe veiligheidsbeleid in acht. De uitgangspunten uit deze visie worden verder toegepast bij alle gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbinnen externe veiligheid een rol speelt (o.a. vergunningverlening en handhaving, routering gevaarlijke stoffen, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuw kwetsbaar object in de vorm van een nieuw schoolgebouw ten behoeve van een middelbare school met circa 800 leerlingen.

Quickscan externe veiligheid

Door Kragten is in april 2021 een quickscan externe veiligheid uitgevoerd4. Deze quickscan is als Bijlage 3 bijgevoegd.

De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp0218NHavenVeld20-vs01_0008.png"

Uitsnede risicokaart Nederland

Stationaire risicobronnen

Op basis van de risicokaart is een risicobron aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Het betreft hier echter een propaantank die tijdelijk geplaatst is ten behoeve van het verwarmen van bouwketen op de bouwplaats. Deze bron maakt deel uit van de herontwikkeling van het gebied Noorderhaven en vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

In de omgeving van het plangebied zijn verder geen risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontour of het invloedsgebied reikt tot aan het plangebied.

Mobiele risicobronnen

Transport over het water

Het plangebied ligt op een afstand van circa 240 meter ten oosten van de IJssel, die deel uit maakt van de Corridor Rijn - Oost Nederland. Het invloedsgebied van deze route ter plaatse van het plangebied bedraagt 35 meter. Op grond van afstand vormt deze waterweg geen belemmering voor de planontwikkeling.

Transport over de weg

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van wegen waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, waardoor transport van gevaarlijke stoffen over de weg geen aandachtspunt vormt voor de planontwikkeling.

Transport over het spoor

Op een afstond van circa 240 meter is de spoorlijn Velperpoort aansl. - Zutphen (route 62) gelegen. Over dit traject vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) en het plasbrandaandachtsgebied (PAG) vormen geen belemmering voor de planvorming.

Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. De risico's (toxisch scenario en BLEVE) als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.

Buisleidingen

Het plangebied grenst aan een hogedrukaardgasleiding. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de planvorming. Wel ligt het plangebied deels binnen zowel de 100% als de 1% letaliteitsgrens. Hierdoor is het noodzakelijk dat de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk gemaakt wordt middels een CAROLA-berekening.

Groepsrisicoberekening buisleidingen

Vanwege de nabije ligging van een hogedrukaardgasleiding is door Kragten in mei 2021 het groepsrisico van de buisleiding berekend5. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd.

Uit de berekening blijkt dat de hoogte van het groepsrisico van de buisleiding, zowel in de huidige als toekomstige situatie lager is dan 0,1 x oriëntatiewaarde.

In artikel 12, lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen, in samenhang met artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer het groepsrisico moet worden verantwoordt. In voorliggende situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Voor een verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de regionale brandweer/Veiligheidsregio.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Door Kragten is in mei 2021 een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld6. Hierin wordt voor de ontwikkeling ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in relatie tot de relevante risicobronnen in de omgeving van het plangebied. De notitie van de verantwoording is als Bijlage 5 bijgevoegd. In de notitie worden maatregelen voorgesteld. Deze maatregelen worden meegenomen in de verdere uitwerking van het plan.

De verantwoording van het groepsrisico is voor advies aan de Veiligheidsregio voorgelegd.

Advies Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland

Bereikbaarheid en toegankelijkheid

Bij de ontwikkeling is het ten behoeve van een adequate (geneeskundige) hulpverlening van belang dat er rekening wordt gehouden met de onderstaande bereikbaarheidsaspecten:

  • Creëer voor ambulances een goede bereikbaarheid door minimaal twee toe- en uitgangswegen te realiseren. Voor ambulances is het namelijk niet alleen van belang om zo snel mogelijk bij de woningen te kunnen komen, maar ook om zo snel mogelijk weer weg te kunnen rijden zonder hinder te ondervinden van andere (hulpverlenings-)voertuigen.
  • Ambulances dienen dichtbij objecten geparkeerd te kunnen worden. Obstakels op de weg, de stoep en het terrein dienen dus zodanig te worden ingericht dat ambulances snel en goed bij de woningen kunnen komen. Het beperken van trappen, paaltjes, drempels, grote bloembakken, e.d. draagt bij aan een goede bereikbaarheid voor ambulances en brancards.
  • Zorg voor een eenduidige, duidelijke bewegwijzering, waarbij borden en nummers zodanig zijn geplaatst, dat bij een calamiteit duidelijk is waar de hulpverleners naar toe moeten.

Begaanbaarheid

Om objecten voor brancards goed begaanbaar te houden, is het van belang om met name de ingang begaanbaar te houden. Grind voor de ingang vormt voor ambulancepersoneel en het slachtoffer op de brancard namelijk een obstakel.

Zelfredzaamheid

Ten aanzien van zelfredzaamheid adviseert de Geneeskundige HulpverleningsOrganisatie in de Regio (GHOR) het volgende:

  • Breng het project 'STAN' (Stan is de doorontwikkeling van HartveiligWonen) bij toekomstige bewoners/gebruikers onder de aandacht, dit i.v.m. de aanrijtijden van ambulances. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan dit project kan levens redden.
  • Plaats een AED op een strategische locatie (bijvoorbeeld de school). In geval van een circulatiestilstand wordt, door z.s.m. te defibrilleren, de overlevingskans van de betreffende persoon vergroot. Als deze AED aan een buitenmuur wordt bevestigd en beschikbaar wordt gesteld voor algemeen gebruik, kan deze AED ook gebruikt worden bij nood in de omgeving.
  • Plaats een Stop de bloeding-set naast de AED. Dit is een pakketje met extra hulpmiddelen om bloedingen te stoppen. Omstanders en niet-medische hulpverleners kunnen de overlevingskansen van slachtoffers van (bom) aanslagen en grote ongelukken aanzienlijk verhogen. Door ernstig bloedverlies meteen adequaat te stelpen, worden levens gered. Dat geldt natuurlijk ook voor meer alledaagse verwondingen waarbij levensbedreigend bloedverlies optreedt, bijvoorbeeld bij een val door een glazen deur of ernstige open botbreuken.
  • Indien de toekomstige bewoners/gebruikers minder zelfredzaam zijn (bijvoorbeeld mensen met een beperking, ouderen of jeugdigen), is het van belang dat de vergunningverlener bij de burger aandacht besteedt aan de risico's, die wonen in de buurt van een spoorlijn en/of buisleiding met zich meebrengt. Daarnaast is het van belang dat de vergunningverlener aandacht besteedt aan de acties die een bewoner zelf kan ondernemen om zelfredzamer te worden.

Aanvullend advies Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland

In maart 2021 is door de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) een aanvullend advies gegeven over de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied. Aanleiding van het advies is een notitie van ICS Adviseurs, waarin wordt aangegeven welke maatregelen worden gerealiseerd om voor de gebruikers van het schoolgebouw een veilige leefomgeving te creëren.

De VNOG geeft in het advies aan om naar aanleiding van het eerder uitgebrachte advies en de notitie van ICS Adviseurs geen redenen te zien om nog verdere aanvullende maatregelen te adviseren.

Het aanvullende advies van de VNOG is samen met de notitie van ICS Adviseurs als Bijlage 6 bijgevoegd.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.3.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

De nieuw te realiseren school wordt zowel als een hindergevoelige als hinderveroorzakende functie beschouwd.

De ontwikkeling ligt op het (voormalige) bedrijventerrein De Mars. Dit bedrijventerrein wordt gedeeltelijk omgevormd. Rondom de ontwikkeling liggen diverse bedrijven, hierdoor is er sprake van een menging van gevoelige functies, zoals woningen en onderwijs, met bedrijven. De ontwikkeling ligt dan ook in een gebied dat kan worden aangemerkt als een gemengd gebied.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Rondom het plangebied liggen de volgende typen bedrijven:

  • Bedrijvigheid in milieucategorie 2 en 3.1 (Coenensparkstraat 25, terrein voormalig in gebruik door Liander). Op het terrein staat tevens een gasontvangstation, categorie C. Dit gasontvangstation valt onder milieucategorie 2 blijkt uit de VNG-publicatie.
  • Raab Karcher, groothandel in bouwmateriaal (Contrescarp 2). Op basis van de VNG-publicatie valt een groothandel in bouwmateriaal onder de milieucategorie 2.
  • Bedrijvigheid met maximale milieucategorie 2 (Coenensparkstraat 36 en 38).
  • Ness Köse Autoschade, autoschade reparatie (Dreef 18a). Op basis van de VNG-publicatie valt een autoschadebedrijf met autospuitactiviteiten onder de milieucategorie 3.1.
  • Keukenland Design, showroom/verkoop keukens (Dreef 18d) Op basis van de VNG-publicatie valt een showroom van een keukenbedrijf onder de milieucategorie 1.
  • Bedrijfsruimten op perceel Hermesweg 3. In deze bedrijfsruimten kunnen zich bedrijven vestigen met een maximale milieucategorie 2.

Op grond van het bestemmingsplan 'Noorderhaven', vastgesteld in 2013 en het bestemmingplan 'De Mars midden en noord (veegplan)', vastgesteld in 2016, mogen zich rondom de ontwikkeling (nieuwe) bedrijven vestigen met een maximale milieucategorie 2.

In de navolgende tabel is een overzicht gegeven van de omliggende bedrijven, met de daarbij behorende bedrijfscategorie, de grootste richtafstand en de afstand tot aan de nieuwe gevoelige bestemming (schoolgebouw).

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp0218NHavenVeld20-vs01_0009.jpg"

Uit de voorgaande tabel blijkt dat de afstand tussen het nieuwe schoolgebouw en de omliggende hinderveroorzakende functies voldoende groot zijn.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

De school wordt ook aangemerkt al een hinderveroorzakende functie ten opzichte van andere hindergevoelige functies (zoals woningen). Op basis van de VNG-publicatie valt een school voor voortgezet onderwijs onder de milieucategorie 2. De richtafstand tussen de school (schoolgebouw en schoolplein) bedraagt 30 m in geval van een rustige woonwijk en 10 m bij een gemengd gebied.

De kortste afstand tussen de school en de nieuw te realiseren woningen ten westen van het plangebied (aan de overzijde van de Coenensparkstraat) bedraagt 22 m. De school voldoet daarmee aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

Akoestisch onderzoek

Op basis van de voorgaande paragrafen wordt geconcludeerd dat de school voldoet aan de richtafstanden vanuit de VNG-publicatie. Om inzicht te geven in de geluidsbelastingen van de school (in verband met stemgeluid van leerlingen) ten opzichte van de nieuw te realiseren woningen ten westen van het plangebied en de geluidsbelastingen van het bedrijf Raab Karcher (in verband met laden en lossen op het buitenterrein) ten opzichte van de school, is in juli 2021 aanvullend een akoestisch onderzoek uitgevoerd7. Dit onderzoek is als Bijlage 12 bijgevoegd.

Geluidshinder afkomstig van de school

Bij de omliggende woningen wordt er voldaan aan de grenswaarden voor de langtijdgemiddelde en de maximale geluidsbelastingen van uit het Activiteitenbesluit.

Tevens wordt er voldaan aan de streefwaarde uit het gemeentelijke geluidbeleid. Hierdoor is er bij de omliggende woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft geluidshinder afkomstig van de nieuwe school.

Geluidshinder afkomstig van de Raab Karcher

Bij de nieuwe school wordt er voldaan aan de grenswaarden voor de langtijdgemiddelde en de maximale geluidsbelastingen van uit het Activiteitenbesluit.

Tevens wordt er voldaan aan de streefwaarde uit het gemeentelijke geluidbeleid. Hierdoor is er bij de nieuwe school sprake van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft geluidshinder afkomstig van Raab Karcher.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.8 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

De gemeente Zutphen beschrijft in het Watertakenplan 2021-2025 hoe de aankomende jaren (2021-2025) invulling zal worden gegeven aan de gemeentelijke watertaken en hoe dit bijdraagt aan de ambities een groene, gezonde én klimaatbestendige gemeente te zijn. Elke gemeente in Nederland heeft drie watertaken, ook wel zorgplichten genoemd, als het gaat om de (afval)waterketen in de gemeente: de afvalwaterzorgplicht, de hemelwaterzorgplicht en de grondwaterzorgplicht. In het Watertakenplan beschrijft Zutphen hoe zij als gemeente invulling geeft aan de zorgplichten.


Situatie plangebied

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juli 2020 een quickscan Water uitgevoerd8. Deze quick scan is als Bijlage 7 bijgevoegd. Hierna wordt ingegaan op de conclusies uit dit advies. In de quickscan wordt tevens ingegaan op de ontwikkeling van woningen ten oosten van het plangebied.

Dit deelgebied is momenteel braakliggend en wordt begrensd door de Hermesweg/Dreef aan de noordzijde. Ten oosten en ten zuiden bevinden zich enkele bedrijven. Aan de westzijde bevindt zich de Coenensparkstraat.

Situatieschets medio 2012

In de navolgende tabel is de verhouding van verharde/onverharde oppervlakten medio 2012 voor voorliggend plangebied opgenomen. In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg geheel braakliggend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.bp0218NHavenVeld20-vs01_0010.jpg"

Toekomstige situatie

De school krijgt een gebruiksoppervlakte van ongeveer 7.000 m2 in meerdere bouwlagen hebben. In de quickscan is uitgegaan van het uitgangspunt dat het gehele terrein van de middelbare school verhard zal worden (worst-case scenario).

Watertoets

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee
Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Ja
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Ja

Nee
Nee  

2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee
Nee  

1
2  
Volksgezond-
heid  
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee


Nee  

1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee

Nee
Nee  
2
2

1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Wateroverlast

Ten opzichte van de oorspronkelijke situatie is de verwachting dat het verhard oppervlak in het plangebied toeneemt met circa 1.000 m2. Bij de verdere uitwerking dient rekening gehouden te worden met de juiste aanlegniveaus zoals een verhoogd vloerpeil t.o.v. de weg om wateroverlast tegen te gaan.


Omgang met hemelwater

Ten behoeve van het geldende bestemmingsplan 'Noorderhaven' zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Er is onder andere een waterstructuur- en rioleringsplan opgesteld. In het rapport wordt inzicht gegeven in de huidige en gewenste rioleringssituatie op het industrieterrein en het daarvoor benodigde watersysteem. Uitgangspunten uit het bestemmingsplan 'Noorderhaven':

  • Hemelwater dient bij voorkeur bovengronds aangeboden te worden;
  • Binnen het bouwblok dient de opvang en verwerking van hemelwater maximaal te zijn, bij voorkeur zodanig dat geen hemelwater wordt afgevoerd naar openbaar gebied. Ondanks infiltratie kan noodoverloop bij hoge grondwaterstand en/of extreme neerslag incidenteel voorkomen;
  • Binnen de openbare ruimte moet zelf worden voorzien in de eigen opvang en verwerking van hemelwater. De samenhang met de bouwblokken dient slechts om overlast en calamiteiten te voorkomen; - Indien hemelwater vanaf een bouwblok naar het openbare gebied dient te worden afgevoerd (in uitzonderlijke situaties, ter voorkoming van overlast en calamiteiten) dan dient dit bij voorkeur via het oppervlak plaats te vinden;
  • Het maaiveld dient zo te zijn ingericht dat tijdelijke berging van neerslag mogelijk is en niet leidt tot overlast. In het plan wordt voorzien in integratie van groen en waterberging. De waterberging staat derhalve niet op zichzelf, maar heeft een dubbel doel.


Het gemeentelijke beleid voor het hemelwater stelt dat dit gescheiden moet worden gehouden van het huishoudelijk afvalwater. Daarnaast wordt het relatief schone hemelwater waar nodig vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater. Op basis van het Watertakenplan moet 60 mm neerslag op eigen terrein worden verwerkt en geïnfiltreerd. Deze 60 mm bestaat uit 40 mm berging, berekend over alle verharding binnen het plangebied en 20 mm aanvullende berging. Aan de zuidwestzijde van het plangebied zijn twee wadi's voorzien. Deze wadi's kunnen (mede) voorzien in de benodigde waterberging.

Grondwater

Gezien de grondwaterstand wordt geadviseerd om (eventuele) diepe ondergrondse parkeergelegenheden, waterdicht uit te voeren. Het onttrekken van grondwater wordt in verband met de aanwezige grondwaterverontreiniging afgeraden.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en er wordt geen oppervlaktewater aangelegd.


Waterkering

Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermingszone van een waterkering.


Riolering

Uitgangspunt voor de riolering in het ontwikkelingsgebied Noorderhaven is het afvoeren van afvalwater naar de rioolwaterzuivering via de verbeterd gescheiden riolering van het bedrijventerrein De Mars. Om de controle op lozing van afvalwater naar het rioolstelsel te waarborgen, dienen de bouwblokken op een beperkt aantal punten (1 tot maximaal 4) aangesloten te worden op de gemeentelijke riolering. De toename van het afvalwater is naar verwachting groter dan 1 m3 per uur. Binnen het plangebied ligt geen persleiding of rioolgemaal van het waterschap.

Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van de procedure aan het waterschap toegestuurd. De resultaten van dit overleg worden te zijner tijd in deze paragraaf opgenomen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.9 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Voor het plangebied zijn reeds meerdere archeologische onderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat de op de archeologische waardenkaart aanwezige vestingwerken en gracht van de Lunetten van Coehoorn (ca. 1700-1710) in 1862/63 volledig blijkt te zijn vergraven voor de aanleg van nog modernere vestingwerken bij de komst van de spoorwegen. Daartoe werden de vestingwerken van Menno van Coehoorn ter plaatse volledig geslecht en afgegraven en won men tot grote diepte het zand voor de nieuwe vestingwerken en voor de spoordijk. Die afgravingen ten behoeve van de vestingwerken en het spoor zijn kort na 1875 omgevormd tot het Coenenspark. De locatie van het Kompaan College ligt geheel in het Coenenspark en voor het grootste deel in de voormalige waterpartijen (vijver) van dat park. Resten van vestingwerken zijn derhalve hier niet meer te verwachten. De vijvers van het park zijn in diverse stadia tot 1917 gedempt met aangevoerd rivierzand.

Er is dus geen aanleiding om in het plangebied archeologisch onderzoek te verrichten. Er worden geen archeologische relevante zaken bij de ontwikkeling van het plan geschaad. De archeologische waardenkaart zal worden aangepast met de vijvers van het Coenenspark als 'archeologische verstoord'.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen aanwezig. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.10 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.


Toetsing

Quickscan natuurtoets

Door Staring Advies is in juli 2019 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld9. Het onderzoek is als Bijlage 8 bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Grote delen van de nabijgelegen IJsseluiterwaarden vallen binnen het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit Natura 2000-gebied ligt op geringe afstand van het plangebied, vanaf circa 380 meter. Overige Natura 2000-gebieden, waaronder 'Landgoederen Brummen', 'Veluwe' en 'Stelkampsveld' liggen op ruimere afstand, vanaf 3,5 km.

Uit een eerder uitgevoerd ecologisch onderzoek is gebleken dat de aanleg en de herontwikkeling van het plangebied niet zal leiden tot negatieve effecten op het Natura 2000-gebied 'Rijntakken', mits wordt voldaan aan een aantal randvoorwaarden10 11 (zie Bijlage 9 en Bijlage 10). Wel dient een (nieuwe) effectbeoordeling naar stikstofdepositie te worden uitgevoerd. Hierop wordt verderop in deze paragraaf nader ingegaan.

Het plangebied ligt niet in het GNN (Gelders Natuurnetwerk) of in een GO (Groene Ontwikkelingszone). Het dichtstbijzijnde GNN natuurgebied is een oude meander van de IJssel 'De Overmarsch', ten westen van het plangebied. Dit gebied ligt op ruim 750 meter afstand van het plangebied. Directe negatieve effecten als oppervlakteverlies en versnippering op deze gebieden zijn daarmee uit te sluiten. Het GNN of de GO kent geen externe werking. Een toetsing van indirecte negatieve effecten van de ontwikkeling op het GNN of de GO is daarmee niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Voor de herontwikkeling van de Noorderhaven is reeds flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Op basis daarvan is ontheffing aangevraagd en verleend voor de soorten huismus, gierzwaluw en de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Voor de quickscan natuurtoets is een actueel literatuur- en veldonderzoek verricht. Op basis van dit onderzoek, het reeds uitgevoerde onderzoek en de verleende ontheffing wordt het volgende geconcludeerd.

Er dient bij de geplande ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de huismus. In het plangebied zijn tijdelijke nestgelegenheden voor de huismus aangebracht, ter compensatie van de nesten in de reeds gesloopte bebouwing. Daarnaast zijn er nog groenstructuren in het plangebied aanwezig die het (tijdelijke) functioneel leefgebied van deze huismussen vormen. De tijdelijke nestgelegenheden en bijbehorende groenstructuren mogen pas verwijderd worden als er voldoende permanente voorzieningen gerealiseerd zijn, conform het mitigatieplan dat in het kader van de ontheffing is opgesteld. Het verwijderen van de tijdelijke nestgelegenheden mag bovendien alleen als er geen actuele broedgevallen zijn.

Naast het voorgaande zijn ook de de voorwaarden uit de reeds verstrekte ontheffing van toepassing.

Aanvullend onderzoek of het aanvragen van een (nieuwe) ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor beschermde soort(groep)en is niet noodzakelijk.

Stikstofberekening

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in mei 2021 een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd12. Het onderzoek is als Bijlage 11 bijgevoegd.

In het onderzoek is een verschilberekening gemaakt, waarbij voor de referentiesituatie is uitgegaan van de mogelijkheid die het geldend bestemmingsplan biedt om op de locatie een bedrijf te vestigen. Uit het onderzoek komt naar voren dat bij de voorgenomen ontwikkeling van de middelbare school zowel in de realisatiefase (de bouw) als in de gebruiksfase geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr plaatsvindt ten opzichte van de referentiesituatie.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.11 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een nieuw schoolgebouw ten behoeve van een middelbare school. De school zal ruimte bieden aan circa 800 leerlingen.

Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen van CROW13. Voor de school wordt uitgegaan van 'Middelbare school'. Daarnaast wordt uitgegaan van de verstedelijkingsgraad 'sterk stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'.

Functie   Aantal leerlingen   Categorie (op basis van kengetallen CROW)   Verkeersgeneratie per 100 leerlingen (gemiddeld)   Totaal  
Middelbare school   800   Middelbare school   14,3   114,4  

Het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie bedraagt op basis van de voorgaande uitgangspunten 114 per dag. Ten opzichte van de situatie in het verleden, toen het plangebied een bedrijfsfunctie had, zal het aantal verkeersbewegingen naar verwachting afnemen.

Het plangebied wordt aan de noordoostzijde worden ontsloten op de Dreef.

Als gevolg van het initiatief zal het aantal fietsbewegingen van en naar het plangebied toenemen. De school is via de bestaande wegen en fietspaden te bereiken.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Voor de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de gemeentelijke parkeernormen voor Noorderhaven (zie tevens Bijlage 1 bij de regels).

Functie   Aantal leslokalen   Categorie (op basis van parkeernorm)   Parkeernorm per leslokaal   Totaal  
Middelbare school   34   voortgezet onderwijs   0,5   17  

 

Het aantal benodigde parkeerplaatsen op basis van de parkeernorm bedraagt zeventien parkeerplaatsen. Het parkeren ten behoeve van de school vindt plaats aan de zuidoostzijde van het perceel. Hier zijn zeventien parkeerplaatsen beoogd (zie paragraaf 2.4). Daarnaast zijn aan de noordoostzijde vijf langsparkeerplaatsen voorzien.

Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de ontwikkeling.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3.12 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Toetsing

De ontwikkeling van voorliggend plan betreft een gezamenlijk initiatief van de gemeente Zutphen en Stichting Achterhoek VO (stichting waartoe het Kompaan College behoort). Bekostiging vindt plaats conform de middelen die zijn opgenomen in het Masterplan Onderwijshuisvesting en komen ten laste van de 'reserve onderwijshuisvesting'. De gemeente heeft in de begroting budget voor de bouw van het schoolgebouw opgenomen. Daarnaast is in de begroting een bedrag opgenomen voor voorbereidingskosten voor het opstellen van het bestemmingsplan.

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Conclusie

Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Hieronder volgt een korte toelichting op de genoemde bestemmingen.

Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, wegen en paden, geluidsafschermende voorzieningen, watergangen, waterpartijen en -infiltratievoorzieningen alsmede schouwpaden en andere voorzieningen voor de watervoorziening waaronder bodempassages en duikers.

Binnen deze bestemming is één bouwvlak opgenomen. Het gebouw ten behoeve van de school moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Voor de maximale bouwhoogte is een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding opgenomen. Aan de zuidwestzijde van het gebouw is een overkraging voorzien. Deze overkraging bevindt zich buiten het bouwvlak. Ter plaatse van de overkraging is een specifieke bouwaanduiding opgenomen. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding ('specifieke bouwaanduiding – overkraging’) een overkraging buiten het bouwvlak toegestaan.

Naast het schoolgebouw zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen.

4.2.2 Algemene regels

Algemene aanduidingsregels

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 2 en Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 4

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 2' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 4' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een adequaat grondgebruik ten behoeve van een bodemenergiesysteem voor energievoorziening middels 'koude-/warmteopslag' in de bodem.

Ter bescherming van dit systeem is voor beide beschermingsgebieden een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

Overige algemene regels

Naast de bestemmingen en de hiervoor genoemde algemene aanduidingsregels, bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak

Met de inwerkingtreding van de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure is de verplichte inspraak, alvorens een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, komen te vervallen. Ook de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening verplicht gemeenten niet meer tot het bieden van de mogelijkheid tot inspraak.


De gemeente Zutphen heeft een inspraakverordening. Het bevoegde orgaan, in dit geval burgemeester en wethouders, bepaalt of er gebruik wordt gemaakt van inspraak. Tevens bepaalt zij voor welke termijn er inspraak mogelijk is. Omdat er voor een ieder nog de gelegenheid bestaat zienswijzen naar voren te brengen wordt in dit geval geen gebruik gemaakt van inspraak.

5.2 Overleg

Conform artikel 3.1.1 van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van en bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De uitkomsten van dit overleg wordt te zijner tijd in deze of een andere paragraaf van het bestemmingsplan opgenomen.

5.3 Ontwerp

5.3.1 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 17 juni 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

5.3.2 Ambtshalve wijzigingen

Ambtshalve is het plan op een aantal onderdelen gewijzigd. De volgende wijzigingen zijn doorgevoerd.

Verbeelding

Ter plaatse van een beoogde overkraging van het schoolgebouw is de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – overkraging’ opgenomen.

Regels

  • In artikel 1 is het begrip 'overkraging' toegevoegd.
  • In artikel 3.2.1 is sub d toegevoegd. Deze bepaling regelt dat de overkraging onder voorwaarden is toegestaan.

Toelichting

  • Het akoestisch onderzoek verkeerslawaai is aangepast en als nieuwe Bijlage 2 bijgevoegd. Om die reden is paragraaf 3.3.4 ook aangepast. Het betreffen ondergeschikte aanpassingen die niet hebben geleid tot een inhoudelijke aanpassing aan het plan.
  • De rapporten in het kader van het aspect externe veiligheid zijn aangepast en als nieuwe bijlagen 3, 4 en 5 bijgevoegd. Om die reden is paragraaf 3.3.6 ook aangepast. Het betreffen ondergeschikte aanpassingen die niet hebben geleid tot een inhoudelijke aanpassing aan het plan.
  • Er is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 12 bijgevoegd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in paragraaf 3.3.7.
  • In paragraaf 4.2.1 is de regeling ten behoeve van de overkraging nader toegelicht.