Plan: | Edisonstraat 90, Zevenaar |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0299.BP50HONDENSCHOOL-VA01 |
Op een perceel aan de Edisonstraat in Zevenaar, kadastraal bekend onder 'Oud Zevenaar, sectie C, nummer 3503, zijn 3 hondenscholen actief. Het bestaande terrein staat een functie van een hondenschool eigenlijk niet toe, de gemeente Zevenaar gedoogd deze situatie echter al voor langere tijd. De komst van een nieuwe afslag van de A12, die deels binnen het bestaande terrein komt te liggen, maakt dat de hondenscholen op zoek moeten naar een nieuwe locatie elders in Zevenaar. Niet ver ten westen van de bestaande plek is een geschikt terrein gevonden. Het geldende bestemmingsplan staat echter ook op dit nieuwe terrein nog geen hondenscholen toe. Omdat het initiatief wel past op de locatie en gewenst is wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Edisonstraat in Zevenaar. Ten zuiden van het perceel is het bedrijventerrein Hengelder Noord gelegen en direct ten noorden van het plangebied loopt de rijksweg A12. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied (zwarte kader) in de omgeving.
Globale ligging plangebied(zwart omkaderd). Bron: Openstreetmap.org
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied, op navolgende afbeelding aangegeven met de rode lijnen, ligt aan de Edisonstraat in Zevenaar. De Edisonstraat is de noordelijke ontsluitingsweg van bedrijventerrein Hengelder. In de omgeving liggen, ten zuiden van de locatie, de bedrijven van dit bedrijventerrein. Aan de noordkant ligt de snelweg A12. Het plangebied zelf maakt onderdeel uit van de strook met agrarische gronden die tussen het bedrijventerrein en de snelweg in ligt. Op navolgende afbeelding is inzichtelijk gemaakt dat het plangebied in de buurt ligt van het bestaande terrein van de hondenscholen (nummer 1).
Luchtfoto van de bestaande situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is grofweg in te delen in twee delen: een open grasveld zonder groen of bebouwing aan de westkant en een bosperceel aan de oostkant. Beide delen worden van elkaar gescheiden door een watergang.
Het totale terrein heeft een oppervlak van bijna 1 ha groot (9.500 m²).
Direct ten oosten van het bosperceel ligt zogezegd de bestaande locatie van de hondenscholen. Jarenlang hebben 3 hondenscholen van deze locatie gebruik gemaakt. Inmiddels is 1 hondenschool niet meer actief.
Het bosperceel (nummer 2) wordt ook in de bestaande situatie al gebruikt voor trainingsdoeleinden van de hondenscholen.
In de toekomstige situatie is het plangebied in gebruik als hondenschoollocatie. Om dit voornemen planologisch toe te staan zullen de bestaande bestemmingen, agrarisch en verkeer, worden gewijzigd naar sport. In totaal zullen twee hondenscholen gebruik gaan maken van het terrein. Enkele kleinschalige bouwwerkzaamheden zijn voorzien, meer hierover in het vervolg van deze paragraaf.
Herinrichting terrein
Ten behoeve van de toekomstige inrichting is een situatietekening opgesteld, waar navolgende afbeelding een uitsnede van toont. Gebruikers kunnen het terrein in de toekomst bereiken via een oprit aan de zuidwestkant van de locatie. Deze oprit ontsluit het terrein op de Edisonstraat en komt uit op het parkeerterrein aan de westkant van het plangebied. Hier is plaats voor het parkeren van in totaal 13 personenvoertuigen (zie ook 4.4). Vanaf het parkeerterrein kunnen bezoekers en trainers de rest van het terrein bereiken via een pad, parallel aan de zuidelijke plangrens. Dit pad leidt allereerst naar het grote, begrasde, trainingsveld. Vervolgens komt het pad uit op het middenterrein. Hier komt beperkt bebouwing te staan in de vorm van twee kleinschalige clubgebouwen (circa 50 m² per clubgebouw), welke gebruikt kunnen worden voor het opslaan van materiaal en het stallen van beperkte voorzieningen ten behoeve van consumptie, bijvoorbeeld een koffieapparaat. Tussen de twee clubgebouwen komen enkele hondenhokken te staan. Rondom de clubgebouwen en hokken zal verharding worden aangelegd.
Bebouwing op deze plek heeft als gevolg dat de bestaande watergang wordt gedempt en verder naar het noorden, net buiten het plangebied, wordt verlegd. Meer hierover in de waterparagraaf (4.2). Ten noorden van de clubgebouwen komt een nieuw, onverhard, pad welke het bosperceel toegankelijk maakt.
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing en omwille van veiligheidsredenen wordt het terrein omsloten door afscheidingen. Aan de west,- zuid- en oostkant, parallel aan de Edionstraat, is voor een natuurlijke haag gekozen. Aan de noordkant komt een hekwerk.
Inrichtingstekening toekomstige situatie (bron: Civil management)
Toekomstig gebruik
In de toekomstige situatie zullen twee hondenscholen gebruik gaan maken van het terrein. Om de dag zullen de hondenscholen elkaar afwisselen in het geven van trainingen. Per training zullen er maximaal 8 honden getraind worden, wat neerkomt op de aanwezigheid van circa 10 mensen per training. Naast het reguliere trainingsschema zal maximaal 8 keer per jaar een aan een hondenschool gerelateerd evenement worden georganiseerd, bijvoorbeeld een open dag. Op deze dagen zijn er maximaal 60 tot 80 mensen aanwezig op het terrein.
In de regels van dit plan is er in voorzien dat binnen het plangebied alleen direct aan de hondenschool gerelateerde activiteiten zijn toegestaan. Hierbij kan gedacht worden aan trainingen voor particulieren of het trainen van politiehonden.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden uit het Barro en de SVIR. Daarmee kunnen negatieve effecten op gebieden met een nationaal ruimtelijk belang op voorhand worden uitgesloten.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief heeft betrekking op het verplaatsen van een bestaande functie naar een locatie dicht in de buurt. Zowel de locatie van de bestaande activiteiten als de toekomstige activiteiten liggen in stedelijk gebied. In die zin is er geen sprake van een nieuwe ontwikkeling. Daarnaast is er slechts zeer beperkt sprake van nieuwe bebouwing (per saldo een toename van niet meer dan 250 m²). Het plan wordt dan ook niet als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt. Het doorlopen van de ladder duurzame verstedelijking is niet aan de orde.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Zoals reeds gemotiveerd in paragraaf 3.1 voorziet voorliggend initiatief niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toets aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is dan ook niet aan de orde.
Omgevingsvisie & verordening
In relatie tot de inhoud van dit plan, het verplaatsen en elders mogelijk maken van een hondenschool, worden er in de visie en verordening geen regels gesteld die van betekenis zijn voor dit initiatief.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar binnen de omgevingsvisie en verordening van de provincie Gelderland.
In februari 2013 heeft de gemeenteraad de aangepaste Structuurvisie 'Samen kijken naar de toekomst 2012-2030' vastgesteld. De visie is opgesteld als kader voor het ruimtelijk beleid tot het jaar 2030 en betreft het gehele grondgebied van Zevenaar. In de structuurvisie wordt ingezet op een vijftal hoofdopgaven:
De opgaven worden benaderd vanuit de drie kernwaarden: 'verbinden', 'diversiteit' en 'kwaliteit'. Deze kernwaarden vormen de rode draad van waaruit de gemeente Zevenaar de komende jaren werkt.
Op het gebied van recreatie en toerisme zijn de volgende hoofddoelen geformuleerd:
In Zevenaar zijn relatief veel overnachtingsmogelijkheden op campings. Het merendeel hiervan zijn jaar- of seizoensplaatsen. Voor de uitbreiding en keuzevrijheid in het aanbod is het wenselijk dat het aanbod van toeristische (kortdurige) kampeerplaatsen op kwalitatief goede campings, maar ook op een kleinschalige natuurcamping en/of bij de boerderij wordt vergroot. Bestaande recreatieondernemers moeten hun bedrijf financieel gezond en duurzaam naar de toekomst toe voort kunnen zetten. Dit betekent dat zij onder andere de meerwaarde inzien van kwaliteitsinvesteringen in hun bedrijf. Zevenaar faciliteert ondernemers daarbij zoveel mogelijk. Er zijn kansen voor:
Planspecifiek
De planlocatie ligt in een gebied waar de structuurvisie geen specifieke uitspraken over doet. Voorliggend plan voorziet in het verplaatsen van reeds bestaande activiteiten. In de toekomstige situatie vinden dezelfde activiteiten plaats, maar dan meer richting het westen. Bebouwing is en blijft beperkt toegestaan. De visie staat deze ontwikkeling niet in de weg.
Het plan is uitvoerbaar binnen de structuurvisie.
Ter plaatse van het plangebied zijn meerdere bestemmingsplannen actief. Aan de westkant geldt de beheersverordening 'BT Hengelder Noord', vastgesteld door de gemeente op 17 december 2014. Over het gehele westelijke deel geldt de enkelbestemming 'Agrarisch'. Het oostelijk deel van de locatie behoort tot het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II', vastgesteld op 1 juni 2007. Voor dit deel geldt de enkelbestemming 'Verkeer'. Ook is de gebiedsaanduiding 'geluidzone industrie' van toepassing. Navolgende afbeeldingen tonen de vigerende planologische situatie.
Uitsnede Beheersverordening BT Hengelder Noord
Uitsnede BP Groot Holthuizen en Hengelder II
Naast de vigerende beheersverordening en het bestemmingsplan zijn daarnaast voor de gehele gemeente Zevenaar de volgende twee parapluplannen van toepassing:
Strijdigheid met vigerende plannen
De voorgenomen activiteiten binnen het plangebied, het uitoefenen van een hondenschool, is zowel binnen de bestemming 'Agrarisch' als 'Verkeer' niet toegestaan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een bestemmingsplanwijziging waarbij de bestaande bestemmingen 'Agrarisch' en 'Verkeer' worden vervangen voor de bestemming 'Sport'. Een globale historische verkenning aan de hand van kaartmateriaal laten zien dat de gronden binnen de locatie enkel zijn gebruikt als landbouwgrond en bos. Bedrijfsactiviteiten hebben er nooit plaatsgevonden. Bebouwing is in zeer beperkte mate aanwezig (oostelijke hoek van de locatie). Binnen de nieuwe bestemming zijn enkel activiteiten toegestaan ten dienste van de hondenschool. Gelet op het toekomstig gebruik van de locatie is er geen sprake van een verblijfslocatie met langdurig verblijf van mensen. Er is daarnaast geen sprake van een bodemgevoelige functie. Op voorhand kan gesteld worden dat de kwaliteit van de bodem in lijn is met het beoogde functiegebruik.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 713973 (aan de snelweg A12 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3) | 24,2 µg/m3 | 19 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
In paragraaf 4.4 is nader uiteengezet dat de verkeersaantrekkende werking van dit plan ten opzichte van de bestaande situatie niet verandert. Met het verplaatsen van de hondenschool verplaatsen ook de verkeersbewegingen mee naar de nieuwe locatie. Geconcludeerd kan worden dat dit plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt een hondenschool mogelijk binnen de planlocatie. In de bestaande situatie zijn er geen geluidgevoelige objecten zoals benoemd door de Wgh. binnen de locatie aanwezig, dit verandert niet in de toekomstige situatie. Daarnaast is er ook geen sprake van een langdurig verblijf van personen op de locatie. Gelet op de toekomstige activiteiten valt uit te sluiten dat er langdurig mensen binnen de locatie verblijven. Een akoestisch onderzoek is daarom niet benodigd. Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Voorliggend initiatief maakt het verplaatsen van de hondenschool mogelijk. Een hondenschool is geen gevoelig object. De school ondervindt daarom geen hinder van omliggende bedrijvigheid.
Het milieueffect van de aan de hondenschool gerelateerde activiteiten op de omgeving is bepaald op basis van 'Veldsportcomplex, met verlichting' (publicatie Bedrijven & Milieuzonering) met een bijbehorende milieucategorie van 3.1 en een maximale richtafstand van 50 meter op basis van geluid.
Binnen een straal van 50 meter rondom de nieuwe locatie van de hondenschool liggen geen gevoelige objecten die mogelijkerwijs hinder kunnen ondervinden van de school.
Op basis van voorgaande motivatie kan geconcludeerd worden dat het initiatief uitvoerbaar is vanuit het aspect milieuzonering.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een hondenschool binnen de planlocatie. Een hondenschool kan vanuit externe veiligheid benadert worden als een beperkt kwetsbaar object. Het is daarom van belang te kijken naar potentiële risico's uit de omgeving. De planlocatie ligt dicht langs de A12, een snelweg die wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarnaast ligt de locatie aan de rand van bedrijventerrein Hengelder.
Om de gevolgen vanuit externe veiligheid te kunnen bepalen is allereerst een verkennend onderzoek EV uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 1 toegevoegd. Op basis van de uitkomst van dit verkennende onderzoek zijn vervolgonderzoeken uitgevoerd naar de gevolgen van 'transport over de weg' (bijlage 2), 'buisleidingen' (bijlage 3) en de daaruit volgende verantwoording van het groepsrisico (bijlage 4). De uitkomsten van het verkennend onderzoek en de vervolgonderzoeken zijn verwerkt in het vervolg van deze paragraaf.
Transport over het water
Het plangebied ligt niet binnen een afstand van 1.070 meter van een waterweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over water vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport over de weg
A12 - Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze weg. Op basis van de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat zowel het plaatsgebonden risico en het PAG geen belemmering vormen voor de ontwikkeling. Voor het groepsrisico dient een beperkte verantwoording te worden opgenomen. Deze verantwoording is opgenomen in bijlage 4. Daarmee is voldaan aan de verantwoordingsplicht.
A18 - De planlocatie ligt niet binnen het invloedsgebied van de A18. De risico’s als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen over de A18 vormen daarmee geen belemmeringen voor de planvorming.
Transport over het spoor
Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van toxische gassen en vloeistoffen (B3 en D4) van de spoorlijn Betuweroute Zevenaar - Emmerich (traject 202AC). Een beperkte verantwoording van het groepsrisico heeft daarom plaatsgevonden, zie bijlage 4. Aangezien de afstand van deze spoorweg tot het plangebied meer dan 200 m bedraagt, is een berekening van het groepsrisico (RBM II) niet noodzakelijk.
Buisleidingen
Het plangebied is binnen zowel de 100%- als de 1%-letaliteitafstand van buisleiding A512 gelegen. De invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico is om die reden middels een CAROLA-berekening bepaald. Op basis van het aanvullend onderzoek (bijlage 3) kan de conclusie worden getrokken dat het transport geen belemmering vormt voor de planrealisatie. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in bijlage 4, waarmee is voldaan aan de verantwoordingsplicht.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Aan de hand van de ''Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen'' (versie januari 2012) is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Toelichting |
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
1. Nee 2. Nee |
|
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee |
|
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
1. Ja 2. Ja 3. Nee |
1. Er is sprake van een beperkte toename van verharding. 2. Er is voldoende ruimte op het perceel om hemelwater af te koppelen. |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee |
|
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee |
|
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | 1. Nee | |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
1. Nee 2. Nee |
|
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? | 1. Nee | |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
1. Nee 2. Nee |
|
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
1. Ja 2. Ja |
Ja, binnen het plangebied ligt een watergang die in het beheer is van het waterschap. Tevens vindt een herinrichting van het stelsel van watergangen binnen de planlocatie plaats. |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | 1. Nee | |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | 1. Nee |
Op basis van voorgaande toelichting kan de conclusie worden getrokken dat het initiatief uitvoerbaar is vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermt. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkelingen worden een aantal ingrepen uitgevoerd die een mogelijk effect hebben vanuit ecologie. Om deze reden is een quickscan Flora Fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 5 toegevoegd. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn:
In aanvulling op de quickscan flora en fauna is een berekening uitgevoerd waaruit het effect blijkt van het plan op stikstofgevoelige natuurgebieden. Deze voortoets stikstofdepositie is toegevoegd als bijlage 6 en heeft als belangrijkste conclusie dat voorliggend plan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie. Er is geen sprake van een significant effect op beschermde Natura 2000-gebieden uit de omgeving.
Geconcludeerd kan worden dat de werkzaamheden niet leiden tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden, mits er geen bomen worden gekapt met boomholtes. Het is aannemelijk dat er in het vervolg van de ontwikkeling geen bomen meer zullen worden gekapt. Ook is in de regels van dit plan een regeling opgenomen die bomenkap in de toekomst pas toestaat na de aanvraag van een omgevingsvergunning. Het saneren van de bebouwing, aan de Edisonstraat ong. te Zevenaar, ten behoeve van een nieuw clubgebouw, parkeergelegenheid en het verleggen van de watergang, is uitvoerbaar zoals is bepaald in de Wro (artikel 3.1.6. Bro).
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Met betrekking tot het bepalen van de verkeersaantrekkende werking en de benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van het 'Paraplubestemmingsplan parkeren gemeente Zevenaar'.
Verkeersaantrekkende werking
Voorliggend plan betreft het verplaatsen van een bestaande hondenschool naar een locatie iets verderop. Met het verplaatsen van de activiteiten van de hondenschool verplaatsen ook de bijbehorende verkeersbewegingen mee. Geconcludeerd kan worden dat het plan geen effect heeft op het aantal verkeersbewegingen, de bewegingen vinden slechts iets verderop plaats. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking.
Parkeren
Voor de gehele gemeente Zevenaar is het bestemmingsplan Parkeren uit januari 2019 van toepassing. Voor aan sportveld gerelateerde activiteiten binnen 'rest bebouwde kom' geldt een norm van 20 parkeerplaatsen per hectare netto sportterrein. In de toekomstige situatie hebben de gronden die primair bedoeld zijn voor activiteiten van de hondenschool een gezamenlijk oppervlak van 6.500 m². Omgerekend komt dit neer op 13 benodigde parkeerplaatsen. In de inrichtingstekening van de toekomstige situatie, zie ook paragraaf 2.2, zijn in totaal 13 parkeerplaatsen opgenomen binnen eigen terrein. Daarmee voldoet dit plan aan de gestelde norm zoals opgenomen in het bestemmingsplan Parkeren.
Op het gebied van verkeer en parkeren is het initiatief uitvoerbaar.
In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 overgegaan in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen of in de directe omgeving van de planlocatie zijn geen cultuurhistorisch relevante objecten en/of gebieden gelegen. Vanuit cultuurhistorie heeft dit plan dan ook geen effect.
Archeologie
Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Op de gronden waar de nieuwe bebouwing is voorzien geldt daarnaast een gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting'. Voor deze aanduiding geldt een onderzoeksplicht bij bodem ingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m. Dit plan maakt nieuwe bebouwing mogelijk, het maximale oppervlak van de nieuwe bebouwing (circa 250 m²) blijft echter onder deze gestelde grens. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het initiatief uitvoerbaar.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden in eigendom heeft zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Eventuele planschade is mede voor rekening en risico van de gemeente. Op basis van voorgaande wordt gesteld dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Binnen de invloedssferen van het plan liggen een aantal bedrijven. De bedrijven aan de Edisonstraat 80 t/m 90 zijn in het kader van de ontwikkeling van het plan bezocht. Tijdens deze bezoeken is het plan toegelicht en is er gelegenheid geweest tot het stellen van vragen. Tijdens de gesprekken kwam naar voren dat met de verplaatsing van de hondenschoolvereniging inclusief de aanleg van parkeerplaatsen het gevaarlijk langsparkeren in de bocht op de Edisonstraat wordt voorkomen. Daarnaast vragen de bedrijven aandacht voor het zicht vanaf de A12 op de gevels van de bedrijfspanden. Eén van de bedrijven heeft daarnaast aangegeven te vrezen voor de zichtbaarheid van hun eigen bedrijfslocatie.
Aan het plan grenst een A-watergang die in beheer en eigendom is van het Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap wil graag de watergang bereikbaar houden. Het plan wordt zo ingericht dat de onderhoudsvoertuigen van het waterschap via het parkeerterrein de watergang kunnen gebruiken. De nieuwe locatie van de hondenvereniging ligt langs de toekomstige verbrede A12 die in eigendom en beheer is bij Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft met de gemeente afspraken gemaakt over de verplaatsing van de hondenvereniging. Deze afspraken zijn vastgelegd in een bestuursovereenkomst. In het kader van deze overeenkomst vindt er periodiek overleg plaats met Rijkswaterstaat. Het hondenterrein wordt in de toekomst, nadat de A12 gereed, is gescheiden van de A12 door middel van een watergang. In de tussenliggende tijd, totdat de A12 verbreed is, is er geen watergang. Om te voorkomen dat de honden weglopen en op de A12 kunnen geraken is het complete terrein voorzien van een fysieke afscheiding.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken van donderdag 5 september 2019 tot en met donderdag 17 oktober 2019 voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze tegen het bestemmingsplan ingediend.
In de zienswijze is aandacht gevraagd voor de onvolledige voortoets stikstofdepositie rapportage zoals die als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan was toegevoegd. De zienswijze heeft geleid tot een aanpassing en uitbreiding van de stikstofberekening. Het nieuwe rapport maakt als bijlage 6 onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan. De zienswijzennota is toegevoegd als bijlage 7.