direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wegensteunpunt Zevenaar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met het oog op de veiligheid en doorstroming van het verkeer wil Rijkswaterstaat het ontstaan van gladheid door winterse omstandigheden zoveel mogelijk voorkomen. De gladheidsbestrijding is daarom een belangrijke taak van Rijkswaterstaat, die ruim 3.000 km weg in beheer heeft. Bij kans op gladheid strooit RWS preventief zout om deze (snel)wegen veilig te houden.

Door technische veroudering en een te geringe capaciteit is het huidige wegensteunpunt aan de Nieuwe Steeg 6 in de gemeente Zevenaar aan vervanging toe. Het nieuwe steunpunt wordt ontwikkeld op de locatie van de oude grenspost Bergh in de gemeente Zevenaar (zie onderstaande figuur). De nieuwbouw is onderdeel van het project 'Wegensteunpunten Cluster 2' en van het programmaplan wegensteunpunten van de afdeling Vastgoed, onderdeel van Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0001.png"

Figuur: Toekomstige locatie wegensteunpunt Zevenaar op locatie van oude grenspost Bergh.

1.2 Vigerende bestemmingsplan

Op de beoogde locatie van het nieuwe wegensteunpunt in de gemeente Zevenaar is het bestemmingsplan Buitengebied Zevenaar Noord [NL.IMRO.0299.BP00BUITENGNOORD-ON01], status ontwerp; in voorbereiding (2018-01-12), van toepassing. Dit bestemmingsplan wordt op korte termijn vastgesteld door de gemeenteraad, zodat het vigerend is op het moment dat voorliggend bestemmingsplan wordt vastgesteld. De beoogde locatie valt binnen de bestemmingen 'Verkeer' (grijs) van het bestemmingsplan (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0002.png"

Figuur: Bestemmingsplan 'Buitengebied Zevenaar Noord' op beoogde locatie wegensteunpunt.

De gronden waarop het wegensteunpunt is voorzien hebben een enkelbestemming, te weten:

  • Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn volgens artikel 24.1 van de planregels bestemd voor:

  • a. wegen, pleinen en parkeervoorzieningen;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. groen, watergangen en -partijen;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. bruggen en viaducten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  • f. verkoop van motorbrandstoffen en daaraan ondergeschikte detailhandel en horeca in de vorm van een serviceshop, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstof met lpg';
  • g. snelweggerelateerde voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'snelweggerelateerde voorzieningen toegestaan';
  • h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • i. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder viaducten, bruggen en bijbehorende taluds, duikers, bouwwerken voor geleiding, beveiliging en regeling van het wegverkeer, lichtmasten, informatieborden, verkeerstekens, kunstobjecten, nutsvoorzieningen en straatmeubiliair.

Artikel 24.2.1 stelt de volgende bouwregels op binnen de bestemming 'Verkeer':

  • a. Op of in de in 24.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd zoals viaducten, duikers, bruggen, bewegwijzeringsborden en -portalen en verlichtingsornamenten;
  • b. gebouwen, inclusief overkappingen, mogen uitsluitend binnen de binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.

Afwijken van bestemmingsplan

De realisatie van het nieuwe wegensteunpunt past dus niet binnen de geldende bestemming 'Verkeer'. Om de realisatie van het wegensteunpunt mogelijk te maken heeft Rijkswaterstaat besloten voorliggend bestemmingsplan op te stellen.

1.3 Leeswijzer

Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied gegeven. Hier wordt ingegegaan op de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het huidige Rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid waaraan het plan is getoetst. De uitkomsten van de onderzoeken die voor dit plan zijn uitgevoerd worden in hoofdstuk 4 beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten. Tenslotte worden in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied staat in de huidige situatie bekend als voormalig grenspost Bergh in de gemeente Zevenaar, zie onderstaand figuur. Sinds de inwerkingtreding van het Schengenverdrag in 1993 is de functie als grenspost komen te vervallen en worden permanente grenscontroles niet langer uitgevoerd. Mettertijd is het een leeg gebied geworden waar het deels nog fungeert als verzorgingsplaats (zonder voorzieningen) voor (met name) vrachtwagens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0003.png"

Figuur: Bestaande situatie op locatie toekomstig wegensteunpunt Zevenaar.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt op de grenspost een nieuw wegensteunpunt gerealiseerd. Onderstaande figuren tonen de toekomstige situatie met het wegensteunpunt. Dit wegensteunpunt dient ter vervanging van het huidige wegensteunpunt Nieuwe Steeg 6 gelegen nabij de A12 bij de kern Zevenaar die door technische veroudering en een te geringe capaciteit niet langer voldoet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0004.png"

Figuur: Toekomstige situatie van wegensteunpunt Zevenaar op voormalig grenspost Bergh.

Gebouwen

Op de locatie worden een zoutloods (1 op bovenstaand figuur), een stallingsgebouw (3 op bovenstaande figuur) en een bedrijfsgebouw (2 bovenstaand figuur) gebouwd. De gebouwen worden in elkaars verlengde neergezet. Het stallingsgebouw en het bedrijfsgebouw zijn niet gekoppeld en staan los van elkaar, zie onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0005.png"

Figuur: Impressie kantinegebouw en stallingsgebouw Zevenaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0006.png"

Figuur: Impressie zoutloods (met gordijn) op locatie Zevenaar

Terreinverlichting, omheining en toegang

Het terrein wordt voorzien van terreinverlichting; hart op hart een onderlinge afstand van circa 15 meter en een hoogte van circa 9 meter. Het bord bij de ingang van het terrein met het Rijkswaterstaatlogo wordt verlicht.

Het terrein wordt voorzien van een omheining van gaashekwerk, aan de bovenzijde voorzien van prikkeldraad. Het hekwerk bestaat uit meerdere staanders met gaas en daarboven drie puntdraden. De hoogte van de staanders en het gaashekwerk betreft 2,00 m +mv. Op de staanders bevindt zich een bevestiging voor 3 puntdraden met een hoogte van 0,50 m. Het gaashekwerk wordt voorzien van begroeiing ter bevordering van de landschappelijke inpassing in de omgeving.

Voor voetgangers wordt een aparte toegangsdeur aangebracht. Via deze deur is te voet ten alle tijden toegang tot het terrein mogelijk. De netbeheerder heeft ook toegang via deze deur. Hij krijgt in verband met de bereikbaarheid van het trafostation een slot met een eigen cilinder.


Groenvoorzieningen

Rondom de verhardingen is een smalle 4 meter brede strook aangegeven als groenstrook. Deze strook en alle andere - binnen de werkgrens gelegen - 'groene plekken' worden ingezaaid met bloemenmengsel M5 'nectar onder het maaimes' (zie onderstaand figuur). Nabij het bedrijfsgebouw en rondom de parkeervakken voor de personenauto's worden haagjes geplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0007.png"

Figuur: Groen gearceerd de groenvoorziening binnen het plangebied van het toekomstig wegensteunpunt op oude grenspost Bergh, ingezaaid met bloemenmengsel M5 (ook wel 'nectar onder het maaimes' genoemd).

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

Het juridisch-planologisch kader voor de ruimtelijke inpassing van het nieuwe wegensteunpunt in de gemeente Zevenaar wordt gevormd door nationale, provinciale en gemeentelijke beleidskaders. Hierin bepaalt het Rijk het grote raamwerk, de provincie een globale invulling van dit raamwerk en de gemeente kan hierbinnen zelf bepalen hoe dit wordt ingevuld.

Dit beleidskader stelt planologische en bestuurlijke randvoorwaarden aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor de inpassing van het wegensteunpunt. De ontwikkelingen omtrent dit wegensteunpunt hebben als doel de verkeersveiligheid en bereikbaarheid van de regio en Nederland te garanderen. Op het gebied van verkeersveiligheid en bereikbaarheid is een aantal beleidsnota's beschikbaar op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, waar in onderstaande paragrafen op wordt ingegaan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Visie Duurzaam Veilig Wegverkeer (DV3)

In de Visie Duurzaam Veilig Wegverkeer wordt door vele verkeersveiligheidsprofessionals gedeeld wat de optimale aanpak zou zijn om de verkeersveiligheid in Nederland te verbeteren. De Visie Duurzaam Veilig Wegverkeer schetst hoe er naar een veilige toekomst op de weg toegewerkt kan worden. Door veranderingen in zowel de maatschappij als de verkeerssystemen is een optimale aanpak belangrijker dan ooit. DV3 maakt gebruik van nieuwe kansen en spoort tegelijkertijd aan om, waar relevant, te kijken hoe reeds ingezette, effectieve maar nog onvoltooide maatregelen verder kunnen worden afgemaakt. Het uiteindelijke doel van DV3 is om uiteindelijk tot een verkeersslachtoffervrij verkeerssysteem te komen. Dit doel zal bereikt worden aan de hand van vijf verkeersveiligheidsprincipes.

  • 1. Functionaliteit van wegen;
  • 2. (Bio)mechanica: afstemming van snelheid, richting, massa, afmetingen en bescherming van de verkeersdeelnemer;
  • 3. Psychologica: afstemming van de verkeersomgeving en competenties van verkeersdeelnemers;
  • 4. Effectief belegde verantwoordelijkheid;
  • 5. Leren en innoveren in het verkeerssysteem.

Om naar deze verkeersveiligheidsprincipes toe te werken, wordt er een gefaseerde benadering gevolgd:

  • Elimineren: idealiter worden gevaarlijke situaties fysiek onmogelijk gemaakt zodat mensen niet met deze situatie in aanraking komen;
  • Minimaliseren: keuzen voor gevaarlijke situaties of vervoerswijzen worden onaantrekkelijk gemaakt, zodat mensen zo min mogelijk aan de risico's worden blootgesteld;
  • Mitigeren: daar waar mensen zich blootstellen aan risico's, worden de consequenties hiervan zo klein mogelijk gemaakt door gerichte maatregelen.

Bij voorliggend bestemmingsplan is rekening gehouden met de verkeersveiligheidsprincipes zoals deze centraal staan in het DV3.

3.1.2 Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 - veilig van deur tot deur

Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de vervoersregio's hebben samen met maatschappelijke partijen een nieuwe aanpak bedacht en beschreven om de verkeersveiligheid structureel te kunnen verbeteren. Het aantal verkeersslachtoffers neemt de laatste jaren toe en een daling van het aantal verkeersdoden is niet meer vanzelfsprekend. Beleid en maatregelen uit het verleden hebben tot vele successen geleid en het aantal verkeersslachtoffers sterk verlaagd. Maar in die toekomst heeft het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (hierna: SPV) de ambitie om dit aantal terug te dringen naar nul verkeersslachtoffers. Om de bestaande risico's te verkleinen dient verkeersveiligheidsbeleid een impuls te krijgen waar het gaat om structurele aandacht, een proactief beleid en een brede samenwerking met partijen.

De opkomst van nieuwe manieren waarop mensen zich verplaatsen, de opkomst van sociale media in het verkeer en de toenemende technologie brengen nieuwe vraagstukken met zich mee. Enerzijds kan dit leiden tot nieuwe verkeersveiligheidsrisico's, anderzijds ook tot nieuwe kansen om de veiligheid te verbeteren.

Het SPV heeft aan de hand van negen thema's onderzocht hoe deze verkeersveiligheid verbeterd kan worden. Hierin bevat ieder thema oplossingsrichtingen voor de verschillende risico's voor de verkeersveiligheid.

Hoewel het SPV 2030 geen concrete afspraken maakt, worden er in samenwerking met overheden wel vijf hoofddoeleinden opgesteld:

  • 1. Meer structurele aandacht voor verkeersveiligheid.
  • 2. Meer verbondenheid en samenwerking.
  • 3. Risicogestuurd beleid door analyse van de grootste risico's.
  • 4. Risicogestuurd werken bevordert integraliteit in verkeersveiligheidsbeleid.
  • 5. Monitoren en bijsturen van de uitvoering door nieuwe governancestructuur.

Concrete maatregelen zullen worden opgenomen in landelijke en regionale uitvoeringsplannen. Het bestemmingsplan voor de vernieuwing van het wegensteunpunt kan als uitwerking gezien worden van onder andere dit SPV.

3.1.3 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het Rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en de mobiliteit van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR). Het Rijk heeft hierin verschillende rijksdoelen opgenomen tot 2028 waarbij nationale belangen centraal staan. In samenwerking met provincies en gemeenten is het Rijk in staat om opgaven integraal, doeltreffend en met kwaliteit aan te pakken.

Het Rijk heeft, zoals aangegeven in de Structuurvisie, drie hoofddoelen:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijke zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker centraal staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden worden.

In het kader van bereikbaarheid dient er een robuust en compleet hoofdnet van wegen rondom en tussen belangrijke stedelijke regio's ontwikkeld te worden. Op die manier kan er een betere benutting en instandhouding van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem ontstaan.

Doorwerking Wegensteunpunt Zevenaar
Het Rijk richt zich op het verbeteren van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker centraal staat. Om dit te bewerkstellen dient er geïnvesteerd te worden in de ontwikkeling van netwerken, waarbij onderhoud essentieel is. Het wegensteunpunt in Zevenaar heeft op dit moment door technische veroudering een te geringe capaciteit om bereikbaarheid en verkeersveiligheid voldoende te bieden.

Specifieke uitspraken over het wegensteunpunt in Zevenaar zijn niet in de SVIR opgenomen. Het wegensteunpunt is eigendom van Rijkswaterstaat, waardoor er zowel een provinciaal als lokaal belang is. Een vernieuwing van het wegensteunpunt in Zevenaar leidt tot een verbetering van de bereikbaarheid en verkeersveiligheid en past daarmee binnen de gestelde doelen van de structuurvisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is daarmee in lijn met het gestelde in de structuurvisie.

3.1.4 AmvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet de juridische borging achter het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarbij nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De omgevingsvisie Gaaf Gelderland fungeert als de leidraad voor de gedeelde ambitie om de provincie Gelderland zo veerkrachtig mogelijk te houden. Daarbij wordt ingegaan op vraagstukken als klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking en toenemende mobiliteit op de weg. Bij alle vraagstukken wordt er gewerkt aan de hand van vier principes: Doen, Laten, Zelf of Samen. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen gewerkt wordt en waar afwegingen worden gemaakt.

Van deze vraagstukken is de bereikbaarheid een kritische succesfactor voor een verbonden samenleving en een krachtige economie. De samenleving heeft behoefte aan flexibele en efficiënte netwerken die voor iedereen beschikbaar zijn. Het is de taak, en het doel, van de provincie om te zorgen voor de veiligheid en de vlotte doorstroming binnen dit netwerk. Hierin verbetert de provincie Gelderland een veilig en toegankelijk netwerk en pakt de provincie knel-/knooppunten en ontbrekende schakels aan. Daarbij is hun aandacht voornamelijk gericht op (logistieke) knelpunten.

Bij deze aandacht wordt door de provincie gehandeld aan de hand van drie principes:

  • Voorkomen
  • Benutten
  • Bouwen

Het nieuwe wegensteunpunt ten behoeve van verkeersveiligheid en bereikbaarheid is doelmatig overeenkomstig de gehanteerde doelstellingen van de provincie Gelderland.

3.2.2 Meerjarenprogramma ROV Oost-Nederland 2019-2022

Met het Meerjarenprogramma van ROV Oost-Nederland, een samenwerking van de provincies Overijssel en Gelderland, wordt er gestreefd naar een invulling aan de ambitie: 'iedereen komt elke dag weer veilig thuis!' Sinds 2014 is er al sprake van een samenwerking op het gebied van verkeersveiligheid. Om de vier jaar wordt de samenwerking herzien in een nieuw Meerjarenprogramma. Gezamenlijk stellen zij een werkplan op, waarin zij landsdelige programma's zoals het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 implementeren. Het wegensteunpunt dat ten grondslag ligt aan het nieuwe bestemmingsplan sluit aan bij dit beleid.

3.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie zet de Omgevingsverordening in voor de onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De Omgevingsverordening is de samenvoeging van de ruimtelijke verordening: milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening.

In de Omgevingsverordening wordt niet meer geregeld dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie dus niet in nieuw beleid. Ook regelt de Omgevingsverordening geen zaken die betrekking hebben op het voorliggende bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Zevenaar 2030

De structuurvisie van de gemeente Zevenaar vormt het bestaande ontwikkelingskader tot 2030. Deze visie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkelingen van de gemeente. In deze structuurvisie hebben leefklimaat- en waardenaspecten een belangrijke rol gespeeld bij de gemaakte afwegingen. Hierin is een goed toegankelijke, duurzame en veilige infrastructuur van groot belang.

De gemeente Zevenaar beschikt over alle mogelijke vervoersmodaliteiten. Dit biedt veel kansen, maar brengt ook opgaven met zich mee. Om deze te ordenen, kent de gemeente een verdeling in wegen met een stroomfunctie en wegen met een verblijfsfunctie. In de eerste categorie staat het snel verplaatsen tussen bestemmingen centraal, waarbij bij de overige wegen het verblijven (wonen, werken en rusten) centraal staat. De gemeente Zevenaar wil deze scheiding in de komende jaren een verdere vorm geven en waar nodig verbeteren.

Voorliggend bestemmingsplan ten behoeve van een wegensteunpunt verhoogd de verkeersveiligheid en bereikbaarheid, waarmee de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan het snel verplaatsen tussen bestemmingen en daarmee in lijn is met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Meerjarenbegroting 2019 - 2022

De gemeente Zevenaar heeft in 2018, aan de hand van verschillende kadernota's, een concrete uitwerking ontwikkeld voor de toekomstige ambities. Aangezien deze ambities niet tegelijkertijd kunnen worden uitgevoerd, is er een prioritering opgesteld.

De gemeente Zevenaar heeft als belangrijkste ambitie om het na de herindeling op orde krijgen van de basis. Zaken als beleidsharmonisatie, infrastructurele opgaven en dienstverlening krijgen daarin de eerste aandacht.

De gemeente wil hiermee onder andere de groei van mobiliteit en de bereikbaarheid vergroten, zonder dat dit ten koste gaat van de veiligheid en de leefbaarheid. Met name het economische belangrijke verkeer (zowel goederenvervoer als zakelijke verkeer) is daarbij van groot belang. Er moet meer betrouwbaarheid van het verkeerssysteem komen. Om dit te kunnen bewerkstelligen zijn, volgens de Meerjarenbegroting, aanpassingen aan de rijkswegen A12 en A15 nodig.

Voorliggend bestemmingsplan ten behoeve van een wegensteunpunt verhoogt de verkeersveiligheid en bereikbaarheid, waarmee de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de betrouwbaarheid van het verkeerssysteem en daarmee niet strijdig is met de meerjarenbegroting 2019 - 2022.

3.3.3 Coalitieakkoord Zevenaar 2018-2022

In het coalitieakkoord "Vernieuwend Verder" van coalitiepartijen Lokaal Belang en CDA zijn aan de hand van tien thema's ambities op hoofdlijnen geformuleerd. Ten aanzien van verkeer en vervoer is bereikbaarheid cruciaal voor inwoners en bedrijven. De coalitie wil een goed, betrouwbaar en vooral veilig wegennet garanderen en willen derhalve ook investeren in veilige wegen.

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met deze ambities op hoofdlijnen uit het coalitieakoord. Het wegensteunpunt fungeert ter bestrijding van gladheid op de wegen om de veiligheid en doorstroming van het verkeer te bevorderen. Daarin draagt het voornemen bij aan goede, betrouwbare en met name veilige wegen.

3.3.4 Collegeprogramma Zevenaar 2018-2022

Het in december 2017 door coalitiepartijen Lokaal Belang en CDA opgestelde coalitieakkoord "Vernieuwend Verder" heeft zich tot hoofdlijnen beperkt. Om deze hoofdlijnen te vertalen naar een programma om het coalitieakkoord tot uitvoering te brengen is vormgegeven in het collegeprogramma. Het collegeprogramma is onderverdeeld in zes thema's:

  • Verbeteren bestuurscultuur
  • Participatie
  • Sociaal domein en leefbaarheid
  • Economie en vrijetijdseconomie
  • Duurzaamheid
  • Mobiliteit en bereikbaarheid

In het collegeprogramma wordt de ambitie gesteld op een gezonde en robuuste wijze de economie van Zevenaar verder te ontwikkelen. De focus ligt daar onder andere op de logistiek en transport sector. De gemeente wil de groei van mobiliteit en bereikbaarheid bevorderen, zonder dat dit ten koste gaat van de veiligheid en leefbaarheid. Het economisch belangrijke verkeer (zoals het zakelijk verkeer en het goederenvervoer) is van grote betekenis voor de regionale economie en groeit aanzienlijk, met name op de weg. De betrouwbaarheid van het verkeerssysteem wordt steeds belangrijker voor de economie.

De voorgenomen ontwikkeling van een wegensteunpunt dient om de veiligheid en doorstroming van het verkeer te bevorderen en het ontstaan van gladheid door winterse omstandigheden zoveel mogelijk te voorkomen. Het wegensteunpunt draagt daarin bij aan de ambities omtrent mobiliteit en daarmee gepaard gaande bereikbaarheid, betrouwbaarheid en veiligheid uit het collegeprogramma.

Hoofdstuk 4 Milieuplanologische aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. In dit hoofdstuk worden derhalve de ruimtelijk relevante omgevingseffecten beschreven.

4.1 Akoestiek

Onderdeel van onderhavig document is een beschouwing van de geluidsbelasting op de omgeving vanwege de activiteiten, resulterend in een akoestisch rapport (zie Bijlage 1).

De situering van het wegensteunpunt en de omliggende woningen is opgenomen in onderstaande afbeelding. Opgemerkt wordt dat de twee woningen ten westen van de A12 in Duitsland liggen en formeel niet getoetst hoeven te worden. De geluidsbelasting wordt wel inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0008.png"

Figuur: Situering wegensteunpunt.

4.1.1 Wettelijk kader

Activiteitenbesluit

Op de inrichting zijn de algemene regels uit het 'Besluit Algemene Regels voor Inrichtingen Milieubeheer' ('Activiteitenbesluit') van toepassing. Hierin zijn in artikel 2.17 de grenswaarden met betrekking tot geluid opgenomen. In onderstaande tabel zijn de relevante grenswaarden samengevat.

Tabel: Algemene regels Activiteitenbesluit

Omschrijving   Geluidsniveau in dB(A)  
  Dagperiode   Avondperiode   Nachtperiode  
LAr, LT op de gevel van gevoelige gebouwen   50   45   40  
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen   70   65   60  

 

Met betrekking tot de maximale geluidsniveaus geldt dat deze in de dagperiode niet getoetst hoeven te worden wanneer zij betrekking hebben op laad- en losactiviteiten.

Geluidbeleid gemeente Zevenaar

Omdat de inrichting gesitueerd is in de gemeente Zevenaar moet officieel getoetst worden aan het daar geldende geluidbeleid (Gemeentelijk geluidbeleid 2008 Zevenaar, versie 2.0 februari 2009). Al is het Activiteitenbesluit bovenliggend daar het geen vergunningsplichtige inrichting betreft. Voor geluidgevoelige objecten zoals woningen gelden afhankelijk van het gebiedstype afwijkende grenswaarden. Indien er geen woningen in de nabije omgeving liggen dan moet worden getoetst op 50 meter van de inrichtingsgrens.

Voor dit onderzoek zijn er geen woningen binnen de gemeente Zevenaar in de nabijheid van de inrichting gesitueerd. Daarom wordt op 50 meter afstand de geluidbelasting getoetst (par. 8.3.3 geluidbeleid), voor zover liggend binnen de gemeentegrenzen. De ambitiewaarde voor bedrijven in het buitengebied is 'rustig' met een geluidbelasting van 45 dB(A) etmaal, dit geldt eveneens voor de bovengrens. Als aanvulling hierop volgt dat voor het buitengebied aansluiting wordt gezocht bij het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Als wegverkeer bepalend is voor het omgevingslawaai en minus 10 dB(A) hoger is dan de ambitiewaarde van het gebied dan geldt het referentieniveau als bovengrens.

Het heersend geluidniveau van de snelweg is bepaald aan de hand van het geluidproductieplafondwaarde (GPP) op het referentiepunt. De systematiek uit het geluidbeleid van Zevenaar is vervolgens gebruikt voor de omzetting van wegverkeer naar industrielawaai (5.2.1.). Hierbij zijn aan de snelwegzijde drie toetspunten gelegd op 50 meter van de inrichting ter hoogte van de drie corresponderende referentiepunten. De overige toetspunten zijn gekoppeld aan het dichtstbijzijnde referentiepunt met een waarde op basis van de afstand (-3 dB(A) per afstandsverdubbeling). Er is uitgegaan van de heersende waarde uit het vigerende GPP op dit moment, dit is een worst-case benadering. In onderstaande tabel zijn de referentiepunten met de corresponderende drie 50m toetspunten weergegeven en de onderlinge afstand tot elkaar.

GPP-punten en Toetspunten voor toetsing gemeentelijk geluidbeleid Zevenaar

ID GPP-punt   Toetspunt 50 m   Afstand GPP-punt tot Toetspunt [m]   Heersende waarde GPP-punt in LDEN [dB]   Getoetste waarde o.b.v. afstand*   Bovengrens in Lar, LT [dB(A)]  
39128*   08 (09)   20 (60)   63   62 (60)   64 (62)  
39127   07   0   61   61   63  
39126   06 (05 & 04)   -6** (85 & 175)   60   60 (57 & 54)   62 (59 & 56)  

* Op basis van een 3 dB(A) reductie voor een afstandsverdubbeling is de heersende waarde geschat bij het toetspunt o.b.v. de afstand tot het corresponderende GPP-punt.

** Een negatieve waarde betekent dat deze dichterbij de weg ligt dan het referentiepunt.

In het akoestisch onderzoek geeft bijlage I een uitdraai van de referentiepunten weer afkomstig uit het geluidsregister en geeft bijlage II de toetspunten en de ligging van de referentiepunten die zijn opgenomen weer.

Maximale geluidniveaus

Omdat het Activiteitenbesluit bovenliggend is en de activiteiten van de getoetste inrichting een bijzonder en belangwekkend karakter hebben, is er niet getoetst aan de maximale geluidsniveaus. Hierbij wordt verwezen naar artikel 2.22 welke stelt dat het geluid als gevolg van het uitrukken van motorvoertuigen ten behoeve van gladheidbestrijding buiten beschouwing kan worden gelaten.

Indirecte hinder

Onder indirecte hinder wordt verstaan de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door activiteiten die, hoewel plaatsvindend buiten het terrein van de inrichting, aan de inrichting zijn toe te rekenen. Belangrijk hierbij is dat de bronnen wel duidelijk herkenbaar zijn toe te kennen aan de inrichting. De voorkeursgrenswaarde voor indirecte hinder bedraagt 50 dB(A). De maximale ontheffingswaarde bedraagt 65 dB(A).

4.1.2 Onderzoeksresultaten

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

In de representatieve bedrijfssituatie worden er door vier vrachtwagens zout aangevoerd voor opslag in de loods (bron M01 en P03). Voor een langzaam rijdende vrachtwagen (15 km/u) wordt uitgegaan van 99 dB(A). De vrachtwagen kiept het zout op de grond, waarna het door een shovel in de zoutopslag geschoven wordt (bron P01). Het bronvermogen van de shovel bedraagt 106 dB(A) en is gedurende twee uur in de dagperiode actief. Hiernaast rijdt de shovel met een schep zout (bron M04) een aantal keren in de dagperiode naar de natzoutmengers, de mixers zijn akoestisch geïsoleerd en produceren geen geluid van betekenis.

Er rijden maximaal 8 vrachtwagens met strooizout (bron M02 en M03) uit naar de omgeving. Dit kan gedurende het hele etmaal gebeuren waarin alle wagens kunnen uitrijden in zowel de dag, avond, of nachtperiode. Voor het akoestisch onderzoek betekent dit dat de maatgevende periode de nacht is. Hierbij zijn de strooibakken van RWS en de vrachtwagens van aannemers. Na aankomst op de inrichting pakken de wagens een zoutbak op omdat de wagens zonder bak aankomen. Na het strooien wordt de zoutbak weer teruggeplaatst op het steunpunt. Dit betekent dat voor het strooien van een zoutbak in de omgeving elke vrachtwagen tweemaal naar de inrichting komt.

Voor het op- en afladen wordt in totaal 6 minuten per vrachtwagen gerekend (bronnen P04 & P05) met een bronvermogen van 108 dB(A), tijdens deze handeling is het gebruik van een stationair draaiende motor noodzakelijk (bronnen P04 en P05). Hierbij is een bronvermogen van 96 dB(A) voor de vrachtwagenmotor gehanteerd. Vervolgens rijden de wagens naar de zoutloodsen en worden geladen door een shovel (bron P02). Dit duurt maximaal 8 x 6 = 48 minuten (0,8 uur). Vervolgens vertrekken de strooiwagens naar het verzorgingsgebied om te strooien.

Wanneer een strooiwagen leeg is keert deze terug naar de inrichting en wordt gestald in de stalling (bron M03). Voordat de bak wordt afgekoppeld wordt pekelwater bijgetankt, dit is geen relevante geluidsbron. Om de geluidbelasting op de omgeving te beperken wordt de motor van de vrachtwagen uitgeschakeld tijdens het pompen. Vervolgens rijden de lege wagens weer van de inrichting af, dit gebeurt gedeeltelijk (aangenomen de helft) in de dagperiode.

Op de kantine is een dakventilator voorzien welke continu draait (bron P03). Voor het bronvermogen wordt uitgegaan van 79 dB(A).

Het personeel komt vrijwel geheel naar de inrichting met eigen vrachtwagens (aannemers). Hierdoor is het aantal personenauto's op de inrichting zeer beperkt. In de dagperiode wordt uitgegaan van 2 personenwagens voor aankomst en vertrek. In nachtperiode zijn dit eveneens 2 personenwagens.

De representatieve bedrijfssituatie is samengevat in de twee onderstaande tabellen.

Tabel: Samenvatting puntbronnen

Punt   Omschrijving   Bedrijfsduur in uren   Lwr in dB(A)  
    Dag   Avond   Nacht    
P01   shovel zout in loods schuiven   2   --   --   106  
P02   shovel zout in vrachtwagen laden   --   --   0,8   106  
P03   strooiwagen stationair bij zoutloods   2   --   0,8   96  
P04 & P05   op- en afladen strooibakken   --   --   0,4   108  
P06 & P07   strooiwagen stationair bij bakken   --   --   0,4   96  
8   ventilator kantine   12   4   8   79  

Tabel: Samenvatting mobiele bronnen in aantal bewegingen

Bron   Omschrijving   Dag   Avond   Nacht   Lwr in dB(A)  
M01   vrachtwagen lossen zout   4   0   0   99  
M02   strooiwagen (incl. laden zout) heen   8   0   24   99  
M03   strooiwagen terug   8   0   24   99  
M04   shovel natzout   2   0   0   106  
M05   personenwagens   2   0   2   88  

Maximale geluidsniveaus

Met betrekking tot de maximale geluidsniveaus geldt dat de normen op basis van artikel 2.22 lid 1 niet van toepassing zijn. Hier zijn verder dan ook geen berekeningen voor uitgevoerd.

Indirecte hinder

De transportbewegingen komen niet langs woningen, zodat er geen sprake is van indirecte hinder. Hier zijn verder dan ook geen berekeningen voor uitgevoerd.

4.1.3 Conclusies en aanbevelingen

Akoestisch overdrachtsmodel

Met behulp van Geomilieu versie 5.20 is een akoestisch overdrachtsmodel opgesteld conform methode II.8 van de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai'. In het model is de representatieve bedrijfssituatie ingevoerd.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

In onderstaande tabel is het berekend langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de representatieve bedrijfssituatie weergegeven. Hierbij is voor de toetspunten op de 50 meter grens van de inrichting getoetst aan de bovengrenswaarde van het geldende geluidbeleid.

Tabel: Resultaten langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Punt   Omschrijving   Hoogte (m)   Geluidsniveau in dB(A)*  
      Dag   Avond   Nacht  
1a   Steegseweg 32 (Montferland, NL)   1,5   38/50/-      
1b   Steegseweg 32 (Montferland, NL)   5     n.v.t.   39/40/-  
2a   Feldhausener Weg 40 (Duitsland)   1,5   16      
2b   Feldhausener Weg 40 (Duitsland)   5     n.v.t.   30  
3a   Kiebitzsee 28 (Duitsland)   1,5   16      
3b   Kiebitzsee 28 (Duitsland)   5     n.v.t.   26  
4   50m oost   5   42/56/-   n.v.t.   46/46/-  
5   50m zuidoost   5   36/59/-   n.v.t.   42/49/-  
6   50m zuidwest A   5   43/62/-   n.v.t.   47/52/-  
7   50m zuidwest B   5   49/63/-   n.v.t.   50/53/-  
8   50m noordwest   5   35/64/-   n.v.t.   42/54/-  

*Berekende waarde/algemene regel Activiteitenbesluit/verschil of Geluidbeleid/overschrijding.

Uit de tabel blijkt dat voldaan wordt aan langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter hoogte van de woningen (toetspunten 1 tot en met 3). Op de 50 meter grens van de inrichting liggen de geluidniveaus tussen de 36 en 50 dB(A) in de dagperiode. In de nachtperiode liggen deze tussen de 46 en 50 dB(A). In de dagperiode treden hierbij overschrijdingen op tot 5 dB(A) boven de ambitiewaarde van 35 dB(A), voor de nachtperiode loopt dit op tot 25 dB(A) boven de ambitiewaarde. Aan de bovengrenswaarde wordt op alle punten (ruim) voldaan.

Conclusies en aanbevelingen

Uit de resultaten blijkt dat de geluidemissies van het langtijdgemiddelde (LAr,LT) afkomstig van de inrichting voldoen aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Bij de toetsing aan het geluidbeleid van de gemeente Zevenaar wordt de ambitiewaarde van 35 dB(A) etmaalwaarde op 50 meter van de inrichting wel overschreden, tot 5 dB(A) in de dagperiode en 25 dB(A) in de nachtperiode. Er wordt wel voldaan aan de bovengrens op basis van het heersende referentieniveau op basis van de heersende GPP waarden van de Rijksweg A12.

Gezien de ligging direct aan de snelweg met heersende geluidniveaus van 62 tot 64 dB(A) ten gevolge van wegverkeer is de ambitiewaarde van 35 dB(A) hier niet realistisch. Er zijn geen woningen in de gemeente Zevenaar nabij en er wordt bij de dichtstbijzijnde woning in de gemeente Montferland voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit. Hierbij wordt ook gewezen op de maatschappelijke noodzaak van het uitvoeren van de activiteiten van de inrichting: Het uitrijden van zout is noodzakelijk om de maatschappelijke en economische voortgang onder winterse omstandigheden te kunnen garanderen en ongevallen te voorkomen. Uit het akoestisch onderzoek komt dan ook het advies naar voren op basis van bovenstaande een hogere waarde voor Wegensteunpunt Zevenaar op de 50 meter grens toe te kennen.

4.2 Archeologie

Voor de locatie is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Met het archeologische vooronderzoek (zie Bijlage 2) en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek, zie Bijlage 3) is de kans dat binnen het gebied archeologische resten kunnen voorkomen bepaald.

4.2.1 Wettelijk kader

Het uitgangspunt voor archeologisch onderzoek wordt gevormd door het wettelijk en beleidsmatig kader voor de ruimtelijke ordening en monumentenzorg. De gemeente is de bevoegde overheid die een besluit zal nemen over hoe om te gaan met de eventueel aanwezige archeologische waarden. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Zevenaar ligt het plangebied in een gebied met een onbekende archeologische verwachting. Het beleid voor deze zone schrijft voor dat er bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm -mv een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Deze voorschriften zijn verankerd in het bestemmingsplan Archeologie (2010). De omvang van de bodemingrepen overschrijden vermoedelijk de vrijstellingsgrenzen. Een archeologische onderbouwing met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden is daarom verplicht conform het vigerend beleid.

De werkzaamheden zijn uitgevoerd onder certificaat BRL4000, conform artikel 5.4 van de Erfgoedwet. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de normen van de archeologische beroepsgroep. De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 4.1), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; www.sikb.nl), is door de minister aangewezen als norm.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

Archeologisch vooronderzoek

Het verrichte archeologisch vooronderzoek bood geen uitsluitsel. Omdat er een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt, kon niet uitgesloten worden dat er archeologische resten aanwezig zijn. Derhalve is een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

Archeologisch inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek)

Veldwaarnemingen

Het plangebied is duidelijk hoger gelegen dan de directe omgeving, zoals ook blijkt uit het AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland). De in het zuidoosten aanwezige oppervlakteverharding is dermate vast (asfalt en door vrachtverkeer aangereden betonklinkers) dat van een eventuele handmatige boring in deze zone geen sprake kan zijn.

Geologie en bodem

Conform de verwachting was het plangebied geheel opgehoogd met geel bouwzand (met aan de basis regelmatig veel grind). Het ophogingspakket was tussen de 110 en 200 cm dik en was direct gelegen op de A-horizont of bouwvoor van de onderliggende bodem. In de boringen 6 en 9 is onder de A-horizont nog een bruine B-horizont herkend (zie Tabel 2 in Bijlage 3).

Conform het bureauonderzoek bestond het grootste deel van de natuurlijke ondergrond uit terrasresten (Kreftenheye), bestaande uit veelal gereduceerd grof zand met kleibrokken en grof grind. In het noordwesten van het plangebied (boringen 4-6 en 9) bestond de natuurlijke ondergrond uit matig fijn lichtgeelgrijs zand en vermoedelijk betreft het hier een uitloper van het noordelijk gelegen zandgebied. Hoewel de sortering en korrelgrootte een interpretatie van het zand als rivierduinafzettingen vermoeden, is op basis van de boorgegevens niet uit te sluiten dat het hier om dekzand gaat.

Landschappelijke ligging en archeologische verwachting

Uit het AHN blijken de landschappelijk hogere delen ten noorden van het plangebied op circa 15.7 – 16 m +NAP te liggen. De vlakten- en laagten tussen deze ruggen kennen een hoogte van circa 14.8 - 15.1 m +NAP. Wanneer de NAP-hoogtes van de begraven bodem binnen het plangebied hiermee worden vergeleken, blijkt het plangebied in een voortzetting van de landschappelijk lage en veelal natte ligging in de vlakte te liggen. Derhalve kan de archeologische verwachting voor het plangebied worden bijgesteld naar laag.

4.2.3 Conclusies en aanbevelingen

Het archeologisch vooronderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) zijn ter beoordeling aan de gemeente voorgelegd.

Op basis van het bureauonderzoek gold een hoge archeologische verwachting voor resten uit alle perioden van steentijd tot en met de middeleeuwen. De resten werden verwacht op eventuele rivierduinen en dekzandruggen. Verder moet in het plangebied rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat militair erfgoed uit het begin van de 20e eeuw aanwezig is, daar op basis van het vooronderzoek niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat resten uit deze periode aanwezig zijn. Tijdens het veldonderzoek is onder een recent ophogingspakket de top van de oorspronkelijke bodem waargenomen. Uit de hoogteligging van deze begraven bodem blijkt het plangebied in landschappelijk lage zone te liggen. Derhalve kan de archeologische verwachting voor het gehele plangebied worden bijgesteld naar laag.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied waarschijnlijk geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

4.3 Bodem

4.3.1 Wettelijk kader

Het onderzoek (zie Bijlage 4) naar de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem heeft plaatsgevonden conform de NEN 5740 (ref. 1), inclusief een vooronderzoek conform de NEN 5725 (ref. 2). Daarnaast is asfaltonderzoek conform de CROW-publicatie 210 (ref. 3) uitgevoerd. De interpretatie van de onderzoeksresultaten heeft plaatsgevonden aan de hand van de 'Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013' (ref. 4) en het Besluit bodemkwaliteit met de bijbehorende Regeling (ref. 5 en ref. 6).

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Op basis de beschikbare informatie uit het vooronderzoek, is de onderzoekslocatie opgedeeld in een tweetal deellocaties, zie onderstaand figuur. Vanwege het feit dat geen verdachte locaties op de oude grenspost zijn aangetroffen, zijn de volgende deellocaties benoemd:

  • deelgebied A - Asfalt;
  • deelgebied B - Overig terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0009.png"

Figuur: Overzicht deelgebieden onderzoekslocatie.

Voor het onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit is met het uitgevoerde veld- en chemisch onderzoek voldaan aan de benodigde onderzoeksinspanningen en de hoeveelheid analyses conform de toegepaste normen, onderzoekshypotheses en -strategieën.

Grond

In de grond zijn geen noemenswaardige zintuiglijke bijmengingen aangetroffen. De fundatielaag onder het asfalt is gestabiliseerd zand en is derhalve niet als asbestverdacht aangemerkt. Er zijn geen asbestverdachte materialen aan het oppervlak of in de bodem aangetroffen.

Uit de resultaten blijkt dat in de grond onder het asfalt (deellocatie A) licht verhoogde gehalten aan kobalt zijn aangetoond. De grond voldoet hier maximaal aan de klasse industrie. Verder zijn verdeeld over deellocatie B (overig terrein) licht verhoogde gehalten aan kobalt, koper, zink en PCB aangetoond. Hier voldoet de grond ook maximaal aan de klasse industrie.

PFAS in grond

In de grond is bij één monster een gehalte aan PFOS boven de toepassingsnormen voor Landbouw/Natuur aangetoond. Geen van de overige gemeten gehalten aan PFAS overschreden echter de toepassingsnorm voor Wonen/Industrie.

Grondwater

In het grondwater in peilbuizen B4, B11 en B21 zijn licht verhoogde concentraties aan barium aangetoond. Verder zijn ter plaatse van peilbuis B21 licht verhoogde concentraties aan 1,1-dichlooretheen en vinylchloride aangetoond. Daarnaast is een matig verhoogde concentratie aan cis + trans-1,2-dichloorethenen aangetoond. Gezien het historisch en huidig gebruik zijn dergelijke resultaten moeilijk te verklaren. Op basis van een heranalyse en een herbemonstering is bevestigd dat het grondwater ter plaatste daadwerkelijk deze verhoogde concentraties aan genoemde stoffen bevat. Met behulp van aanvullend grondwateronderzoek is bepaald in hoeverre de grondwaterverontreiniging zich heeft verspreid. Uit de resultaten kwamen hoogstens licht verhoogde concentraties naar voren, waardoor is geconcludeerd dat de verontreiniging voldoende is afgeperkt. Wel is er, naast het barium en de dichloorethenen een licht verhoogde concentratie aan tetrachlooretheen aangetoond, welke in eerdere analyses niet verhoogd aanwezig was. Dit heeft echter geen gevolgen voor de te bepalen doelen van dit onderzoek.

PFAS in grondwater

In het grondwater zijn concentraties boven de detectieniveau aan PFHxA en 6:2 Fluortelomeer sulfonzuur (6:2 FTS) aangetoond. Verder zijn geen verhoogde concentraties aan PFOS, PFOA of GenX aangetoond.


Voor PFAS in grondwater is niet formeel vastgelegd hoe ermee moet worden omgegaan ten tijde van de uitvoer van de werkzaamheden. Derhalve wordt hierover contact gezocht met het lokale bevoegd gezag (de provincie Gelderland).

Asfalt

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt de slijtlaag uit asfaltboringen A1 t/m A4 in het asfalt teerhoudend te zijn. De overige soorten aangetroffen asfalt zijn niet teerhoudend. De slijtlaag (met een marge van 20 mm eromheen) kan niet vrij worden hergebruikt op de locatie of op andere locaties en dient te worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Het dieper liggende asfalt kan wel vrij worden hergebruikt op andere locaties.

Veiligheidsklassen CROW 400

Op basis van de aangetoonde verhoogde concentratie aan VOCl's is vastgesteld of er extra veiligheidsmaatregelen getroffen dienen te worden wat betreft de bodemkwaliteit. Voor de toetsing aan de CROW 400 wordt verwezen naar bijlage IX van Bijlage 4. Binnen het gebied dat is begrensd door de peilbuizen B21-001 t/m B21-004 dient de veiligheidsklasse Oranje-Vluchtig te worden gehanteerd. Hoe om te gaan met het teerhoudend asfalt wordt overlegd met een hoger veiligheidskundige. Bij een asfaltonderzoek wordt namelijk niet formeel vastgesteld wat het totale gehalte aan PAK is, maar wordt een grens van 250 mg/kg aangehouden zijnde teerhoudend. Afhankelijk van de soort stof zouden veiligheidsmaatregelen van toepassing kunnen zijn in en rond de slijtlaag. Voor de rest van het onderzoeksgebied kan de veiligheidsklasse basishygiëne aangehouden worden.

4.3.3 Conclusies en aanbevelingen

In algemene zin wordt opgemerkt dat het uitgevoerde onderzoek, zoals dit voor elk onderzoek geldt, te allen tijde een steekproef betreft. Aanbevolen wordt om bij werkzaamheden alert te zijn op zintuiglijke afwijkingen en bij de verdere planvorming rekening te houden met onderstaande aandachtspunten.

Nadat een eerste versie van dit rapport (115334-4/20-005.256) ter toetsing aan de Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) is voorgelegd, heeft de ODRA aangegeven dat zij een nader grondwateronderzoek naar de aanwezigheid van de matig verhoogde VOCl concentraties noodzakelijk achten. Er wordt gesteld dat onduidelijk is of het grondwater onder het leem, ter plaatse van B21, ook verontreinigd is met deze stoffen en zo ja tot welke mate. Na overleg met de ODRA is aanbevolen en besloten om het diepere grondwater te onderzoeken door het plaatsen van een diepe peilbuis (filterstelling 7,00-9,00 m-mv).

Met behulp van dit aanvullend grondwateronderzoek (zie Bijlage 5) is bepaald in hoeverre de grondwaterverontreiniging zich verticaal heeft verspreid. In de laag van 2-2,8 m-mv is een sterk zandige leemlaag aangetroffen. Het grondwater bevindt zich op een diepte van 3,6 m-mv. De troebelheid van het water (NTU=2) ligt binnen de norm. Er zijn geen overschrijdingen van de streefwaarden voor een van de VOCl parameters aangetoond. De omvang van de grondwaterverontreiniging met VOCl in een gehalte maximaal boven de index-waarde is voldoende in beeld gebracht.

Uit de resultaten komen geen verhoogde concentraties naar voren, waardoor is geconcludeerd dat de verontreiniging verticaal voldoende is afgeperkt. Horizontaal was dit al afdoende gebeurd in voorgaand bodemonderzoek (Bijlage 4). Het aanvullend grondwateronderzoek is ter beoordeling voorgelegd aan de ODRA. De ODRA (Bijlage 6) ziet op grond van de aanwezige bodemkwaliteit geen aanwezige belemmeringen voor de wijziging van het bestemmingsplan en acht het plan financieel haalbaar.

Toepassing van grond

Grondverzet van grond is mogelijk onder het regime van tijdelijke uitname. Voor hergebruik van de grond buiten de verontreinigingscontour (niet zijnde tijdelijke uitname) is een geldig bewijsmiddel onder het Besluit bodemkwaliteit noodzakelijk. Dit kan verkregen worden door het uitvoeren van een partijkeuring conform BRL SIKB 1000, VKB-protocol 1001. Voorafgaand aan de toepassing van de grond elders moet minimaal 5 dagen voorafgaand aan de toepassing bij het Meldpunt Bodemkwaliteit een Meldingsformulier Besluit bodemkwaliteit worden verzorgd.

Ten aanzien van de hergebruikmogelijkheden van bij werkzaamheden eventueel vrijkomende grond ter plaatse van de overige deelgebieden worden een aantal aandachtspunten benoemd:

  • het verdient de voorkeur om de werkzaamheden met een gesloten grondbalans uit te voeren;
  • vrijkomende grond kan onder het Besluit bodemkwaliteit, indien civieltechnisch mogelijk, worden terug geplaatst (tijdelijk uitnemen);
  • indien het niet mogelijk is om vrijkomende grond op locatie terug te plaatsen (tijdelijk uitnemen) kan vrijkomende grond onder de reikwijdte van de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaarten van de gemeente binnen gezoneerd gebied met eenzelfde of mindere milieuhygiënische kwaliteit (elders) binnen de gemeente worden hergebruikt;
  • indien bovenstaande mogelijkheden voor toepassing van vrijkomende grond niet mogelijk blijkt, dient voor toepassing van grond buiten de reikwijdte van de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaarten van de gemeente een partijkeuring conform BRL SIKB 1000, protocol 1001, te worden uitgevoerd om de bestemming van de vrijkomende grond vast te stellen. Deze keuring is een geldig bewijsmiddel onder het Besluit bodemkwaliteit en is noodzakelijk voor de toepassing elders.


Voorafgaand aan de toepassing van de grond elders moet minimaal vijf dagen voorafgaand aan de toepassing bij het Meldpunt Bodemkwaliteit een Meldingsformulier Besluit bodemkwaliteit worden verzorgd.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk kader

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek gedaan naar de consequenties van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor de locatie van wegensteunpunt Zevenaar (zie Bijlage 7 en de oplegnotitie in Bijlage 8). Het beschermingsregime gaat uit van het 'nee, tenzij-principe'. Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan.

De ontwikkeling kan dus alleen doorgaan als deze niet in strijd is met natuurwetgeving, of als de benodigde vergunningen en/of ontheffingen kunnen worden verleend door het bevoegd gezag. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Gelderland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.

Het nieuwe wegensteunpunt is getoetst aan soortenbescherming vanwege de mogelijke aanwezigheid van flora en fauna. Een toetsing aan beschermde houtopstanden is niet nodig, omdat bij het voornemen alleen bomen worden aangepakt, die niet onder de reikwijdte van de Wnb vallen (in verband met beperkte omvang van deze bomen).

Stikstof

Een toetsing naar mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden is wel uitgevoerd door middel van een onderzoek naar de stikstofdepositie (zie Bijlage 9). Dit teneinde een beeld te krijgen van de beoogde activiteiten ten tijde van de gebruiksfase en gedurende de aanlegfase met de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

Het wettelijk kader wordt gevormd door de op 1 januari 2020 aangenomen Spoedwet aanpak stikstof (hierna: SAS). Dit na de buiten werking stelling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Hiermee zijn ook enkele uitgangspunten komen te vervallen. Zo mag een tijdelijke depositie niet meer worden verdeeld over zes jaren, geldt er geen afstandcriterium meer voor het in beeld brengen van effecten en kan (op dit moment) geen gebruik worden gemaakt van een generieke grenswaarde. De ecologische effecten van iedere berekende depositie moeten beoordeeld worden.

De spoedwet bevat instrumenten om vergunningverlening voor (specifieke) projecten makkelijker te maken. De berekening is uitgevoerd met het instrument AERIUS-calculator versie 2020.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Flora en Fauna

Flora

Tijdens het veldbezoek op 28 februari 2019 zijn geen waarnemingen gedaan van beschermde soorten. Het veldbezoek is uitgevoerd buiten de periode van bloei en zaadzetting en geeft daarmee niet volledig uitsluitsel. Tijdens het veldbezoek zijn echter ook geen geschikte groeiplaatsen aangetroffen. Het voorkomen van beschermde flora is uitgesloten omdat voor beschermde flora geen geschikte standplaatsen aanwezig zijn. Nader onderzoek naar beschermde flora is niet nodig.

Grondgebonden zoogdieren

Het plangebied ligt ingesloten tussen de A12 en een wildkerend raster. Hierdoor is het plangebied niet toegankelijk voor wild zwijn. Daarnaast ontbreekt het aan sporen en (potentiële) verblijfplaatsen van wild zwijn. Bever, otter en waterspitsmuis zijn aan water gebonden. Doordat er geen oppervlaktewater aanwezig is in het plangebied en de werkzaamheden het omliggende water niet aantasten, zijn negatieve effecten op deze soorten uitgesloten.

Door het ontbreken van bebouwing en geschikte takkenhopen in het plangebied en omdat er al veel verstoring is van de A12 en de vrachtwagenparkeerplaats is het habitat ongeschikt voor steenmarter, bunzing, wezel en hermelijn. Het voorkomen van deze soorten wordt daarom uitgesloten.

In de aanwezige bomen in het plangebied zijn geen nesten of potentiële verblijfplaatsen voor eekhoorn en boommarter aangetroffen. In de omliggende bossen zijn waarnemingen van deze twee soorten bekend. Echter het plangebied vormt geen geschikt leefgebied voor deze soorten. Het is grotendeels verhard en bestaat uit (gemaaid) grasland waardoor het voorkomen wordt uitgesloten. Net ten oosten van het plangebied is aan de oostkant van de aanwezige sloot een wissel aangetroffen waarvan niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat deze van de das is. Incidenteel kan de das foerageren binnen het plangebied. Het plangebied betreft echter geen essentieel foerageergebied. In het plangebied is geen verblijfplaats aanwezig en in de omgeving blijft meer dan voldoende (geschikter) foerageergebied beschikbaar. Hierdoor zijn er geen negatieve effecten op de das en is nader onderzoek naar de soortgroep grondgebonden zoogdieren niet nodig.

Vleermuizen

Hoewel vleermuizen zoogdieren zijn, worden deze vanwege hun afwijkende eigenschappen als afzonderlijke groep behandeld. Er zijn drie typen leefgebied van vleermuizen te onderscheiden: verblijfplaatsen, foerageergebied en vliegroutes.

In het plangebied zijn geen geschikte verblijfplaatsen aangetroffen. De aanwezige bomen zijn geïnspecteerd en er zijn geen holtes en loshangend schors aangetroffen. Omdat er ook geen bebouwing aanwezig is, zijn (negatieve effecten op) verblijfplaatsen van vleermuizen uitgesloten.

Met betrekking tot foerageergebied en vliegroutes worden er bij het voornemen geen (wezenlijke) wijzigingen aangebracht aan de aanwezige groenstructuren en zal er daarmee geen essentiële vliegroute worden verstoord. De bosranden en weg die vanaf de grenspost parallel aan de A12 naar het noorden lopen, zijn onverlicht en vormen mogelijk vliegroutes en foerageergebied voor vleermuizen. Ten oosten van het plangebied bestaat het landschap uit graslanden, weiden, bosranden en houtwallen en is zeer geschikt als vliegroute en foerageergebied. Tijdens de aanlegwerkzaamheden is het noodzakelijk om armaturen af te stellen zodat in de nacht geen licht uitstraalt naar de bomenrijen ten noorden en oosten. Door deze maatregelen zijn negatieve effecten op vliegroutes en foerageergebied uitgesloten.

In de huidige situatie is de A12 en de vrachtwagenparkeerplaats verlicht. Binnen het plangebied zal de natriumverlichting (deels) worden vervangen door (witte) led verlichting. Deze verlichting zal alleen branden als de locatie gebruikt wordt. Doordat de locatie nagenoeg alleen gebruikt zal worden met (nacht)vorst, is er voor vleermuizen geen hinder van de verlichting. Tijdens de temperaturen dat strooien nodig is, zijn vleermuizen niet actief.

Broedvogels

De nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten zijn naast de nesten ook de functionele leefomgeving rondom het nest het hele jaar beschermd. Tijdens het veldbezoek zijn zowel de bomen in het plangebied als de omliggende bomen gecontroleerd op de geschiktheid en de aanwezigheid van (jaarrond beschermde) nesten. Daarbij zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen binnen de invloedsfeer van het voornemen.

Vogels kunnen gedurende het gehele jaar tot broeden komen. Het is daarom zaak om hier voorafgaand aan het werk rekening mee te houden. De kans op een broedgeval is het grootst in de periode maart t/m juli (dit wordt wel gezien als het reguliere broedseizoen). Een (periodieke) controle op nesten van broedvogels tijdens het broedseizoen is voorafgaand aan de werkzaamheden noodzakelijk om overtreding van de wet te voorkomen. Diverse algemene broedvogels kunnen ook gaan broeden in de aanwezige bomen of in de omgeving van het plangebied.

Amfibieën en reptielen

Binnen het plangebied ontbreekt het aan geschikt voortplantingswater voor amfibieën. De aanwezige sloot staat geregeld droog, wordt gemaaid en heeft een erg steil talud. Het plangebied is daarom ongeschikt als voortplantingsplaats voor kamsalamander en poelkikker. Voor rugstreeppad is de wetering in het actieve seizoen waarschijnlijk te begroeid en daarmee suboptimaal habitat. Echter is het voorkomen niet uit te sluiten. Omdat het plangebied door de A12 te geïsoleerd van andere populaties ligt en migratie daardoor uitgesloten is, wordt het voorkomen van de soort eveneens uitgesloten.

Van reptielen zijn in de aangrenzende bossen waarnemingen bekend. Echter is het door de geïsoleerde ligging (tegen de A12) en het ontbreken van geschikt habitat door gebrek aan structuurrijke vegetatie uitgesloten dat deze soorten voorkomen in het plangebied. Aan de overkant van de wetering is echter wel geschikt habitat aanwezig voor levendbarende hagedis door het voorkomen van een ruige grasvegetatie. Het voorkomen van levendbarende hagedis in het plangebied wordt door ongeschiktheid van het habitat echter uitgesloten. Nader onderzoek naar het voorkomen van en negatieve effecten op amfibieën en reptielen is niet nodig.

Vlinders, libellen en overige gewervelden

Met name in het zoekgebied voor de nieuwe ontsluitingsweg van de huidige parkeerplaats komen waardplanten van de teunisbloempijlstaart voor. De overige verharding en gemaaide graslanden vormen geen geschikt habitat voor teunisbloempijlstaart. Het voorkomen van de soort is door de aanwezigheid van waardplanten niet uitgesloten.

Op 10 augustus 2019 is een aanvullend veldbezoek uitgevoerd. Daarbij zijn geen rupsen (of vraatsporen) aangetroffen. Doordat de eerste rupsen mogelijk al verpopt aanwezig zijn in de strooisellaag en veel van de waardplanten verdroogd waren, is het niet uitgesloten dat de soort toch aanwezig is. De waardplanten zijn tijdens het bezoek ingetekend en weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0010.png"

Figuur: resultaten van het aanvullende locatiebezoek ten behoeve van teunisbloempijlstaart.

In telefonisch overleg met de Provincie Gelderland (15 augustus 2019) is overeengekomen dat de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. Doordat bij het voornemen slechts sprake is van aantasting van een beperkte oppervlakte, kan de ontsluitingsweg worden aangelegd mits onderstaande maatregelen genomen worden.

Met het nemen van de volgende maatregelen kan, zonder overtreding van de Wet natuurbescherming, de nieuwe ontsluitingsweg gerealiseerd worden:

  • 1. Afstemmen van locatiekeuze weg op basis van de te schaden natuurwaarden
  • 2. Het (handmatig) verwijderen van waardplanten binnen het werkterrein en de directe omgeving in het najaar/winter 2019 en/of voorjaar 2020 en het eventueel verplaatsen van deze waardplanten naar delen zonder waardplanten. Het verwijderen van waardplanten heeft op 3 juni 2020 plaatsgevonden. Daarbij zijn geen rupsen of eitjes van teunisbloempijlstaart aangetroffen. Volledigheidshalve wordt in de zomer 2020 nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van (rupsen van) teunisbloempijlstaart op het groene deel in onderstaand figuur.
  • 3. Het werken op en verwijderen van grond kan vervolgens na het uitvliegen van eventuele exemplaren, na juni 2020
  • 4. Buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden worden zoveel mogelijk waardplanten behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0011.png"

Figuur: De aanwezigheid van teunisbloemen en de begrenzing van het plangebied. De rood gearceerde groeiplaatsen zijn op 3 juni 2020 verwijderd. De groen gearceerde groeiplaatsen worden in 2020 nader onderzocht op het voorkomen van teunisbloempijlstaart.

Rivierrombout is een typische soort van rivieren of grote beken op plaatsen waar zand of slib is afgezet. Gezien het ontbreken van stromend water is het voorkomen van deze soort uitgesloten. Een negatief effect op vlinders, libellen en overige gewervelden is voor de ontwikkeling van het wegsteunpunt uitgesloten.

Stikstof

Resultaten Nederland

De beschreven emissies tijdens de bouwfase en de gebruiksfase zijn gemodelleerd in AERIUS calculator versie 2020. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de berekende emissie en de depositieresultaten op basis van gebruikmaking van een elektrische kraan.

Tabel: Resultaten stikstofdepositieberekening wegensteunpunt Zevenaar

  NOx emissie (kg/jaar)   Stikstofdepositie (mol/ha/jaar)  
bouwfase met elektrische kraan   75,56   0,01  
gebruiksfase   30,67   0,00  

De berekening toont dat er in de aanlegfase depositie plaatsvindt in Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’. Tijdens de gebruiksfase vindt er geen stikstofdepositie plaats. Op basis van de uitgevoerde berekeningen met de eerder benoemde uitgangspunten is er sprake van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied. Mogelijke significante negatieve effecten door stikstof zijn daarmee op voorhand niet uit te sluiten.


Met een ecologische beoordeling dient te worden nagegaan of mogelijke significante negatieve effecten door de berekende stikstofdepositie alsnog zijn uit te sluiten, waarmee de vergunningsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming vervalt. Indien uit de ecologische beoordeling blijkt dat mogelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, dient een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd, inclusief een passende beoordeling.

Ecologische beoordeling resultaten Nederland

Naar aanleiding van de bevindingen van stikstofdepositie op Nederlands grondgebied heeft een ecologische beoordeling plaatsgevonden (zie ook Bijlage 11). Hieruit blijkt het volgende. Nu de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden en de aanlegfase beperkt blijft tot een tijdelijke en kleine toename (0,01 mol N/ha/jaar) - omdat gebruik wordt gemaakt van een elektrische mobiele kraan - waardoor er niet meetbare effecten optreden in het Natura 2000-gebied Rijntakken, kunnen significant negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van de redeneerlijn van BIJ12 is het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk voor kleine en tijdelijke stikstofdeposities. Het effect als gevolg van de aanlegfase met elektrische mobiele hijskraan valt binnen de maximale grens van 0,1 mol N/ha/jaar. Het vernieuwen van het wegensteunpunt Zevenaar kan uitgevoerd worden zonder een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming

Resultaten Duitsland

Wegensteunpunt Zevenaar is gelegen aan de grens tussen Duitsland en Nederland. AERIUS berekent standaard alleen de stikstofdepositie in Nederland, waardoor er handmatig rekenpunten toegevoegd moeten worden om de stikstofdepositie in Duitsland te bepalen. Hiertoe zijn 6 dichtstbij zijnde punten geselecteerd op de grens van het Duitse Natura-2000 gebied Vogelschutzgebiet 'Unterer Niederrhein'. De 6 rekenpunten (a tot en met f) zijn weergegeven in afbeelding 4.2. De locatie van het wegensteunpunt is aangeduid met 'i'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0012.png"

Figuur: Overzicht rekenpunten

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de berekende emissie en depositieresultaten.

  NOx emissie (kg/jaar)   Stikstof depositie per rekenpunt (mol/ha/jaar)  
bouwfase met elektrische kraan   159,37   a: 0,01
b: 0,01
c: 0,01
d: 0,01
e: 0,01
f: 0,00  
gebruiksfase   30,67   0,00  

De laagst denkbare drempelwaarde voor de kritische depositie waarde voor het meest gevoelige habitattype in Duitsland bedraagt 400 mol N/ha/jaar. De berekende depositie bij de rekenpunten bedraagt maximaal 0,01 mol N/ha/jaar. Deze waarde ligt zo ver onder de 'Irrelevanzschwelle' dat mogelijk significate negatieve effecten door de stikstofdepositie op voorhand zijn uit sluiten.

4.4.3 Conclusies en aanbevelingen

Soortenbescherming

De ontwikkeling is getoetst aan soortenbescherming vanwege de mogelijke aanwezigheid van flora en fauna.

Beschermde houtopstanden

Een toetsing aan beschermde houtopstanden is niet nodig. Bij het voornemen worden mogelijk bomen gekapt, deze vallen door de beperkte omvang van de bomenrij echter niet onder de reikwijdte van de Wnb. Een omgevingsvergunning is niet vereist, aangezien in de Bomenverordening Zevenaar 2019 het kappen van bomen vergunningsvrij is in geval van de op het terrein aanwezige bomen. Samengevat is voor de kap van houtopstanden geen kapmelding of -vergunning nodig.

Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland

Een toetsing aan beschermde gebieden is evenmin nodig. Het plangebied ligt niet binnen (de invloedsfeer van) beschermde natuurgebieden zoals het NNN of Natura 2000.

Wnb

Overtreding van de Wnb is mogelijk als er tijdens de werkzaamheden sprake is van een broedgeval. Daarnaast kan uitstraling van licht verstorend werken op vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen. Het habitat van de teunisbloempijlstaart kan worden aangetast als de aanwezige begroeiing in het centrale deel van de grenspost wordt aangetast. Met het nemen van eerder genoemde maatregelen kan een overtreding voorkomen worden bij de aanleg van de ontsluitingsweg.

Het uitvoeren van nader (soortgericht) onderzoek is niet nodig voor de ontwikkeling van het wegensteunpunt. Wel dient bij de uitvoering rekening gehouden te worden met algemene vogelsoorten die in of nabij de werkzaamheden kunnen broeden en zijn maatregelen nodig vanwege teunisbloempijlstaart. Voor teunisbloempijlstaart betekent dit dat er voldoende leefgebied behouden blijft en het realiseren van alternatief leefgebied vooralsnog niet nodig is. Zoals weergegeven in bovenstaand figuur is een deel van de waardplanten verwijderd in juni 2020. Daarbij zijn geen rupsen of eitjes van teunisbloempijlstaart aangetroffen. Volledigheidshalve wordt in de zomer 2020 nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van (rupsen van) teunisbloempijlstaart op het groene deel van bovenstaand figuur.

Door het behoud van een aanzienlijk deel van het leefgebied is het herplanten of inzaaien van teunisbloemen vooralsnog niet nodig. De waardplanten van teunisbloempijlstaart komen algemeen voor waardoor inrichting van speciaal leefgebied geen wezenlijke ecologische bijdrage vormt. In plaats van het aanplanten van teunisbloemen is er voor gekozen om de grasvelden (rondom het wegensteunpunt) in te zaaien met een grasmengel en het kruidenmengel M5 'nectar onder het maaimes'. Hiermee wordt een algemene bijdrage geleverd aan de biodiversiteit en beschikbaarheid van nectar voor onder andere wilde bijen.

Om negatieve effecten op beschermde soorten (zoveel mogelijk) te voorkomen is een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin maatregelen zijn vastgelegd uit de Gedragscode van Rijkswaterstaat (zie Bijlage 10). Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke (en ecologische) verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming.

Stikstof

In de bouwfase wordt gebruik gemaakt van een elektrische kraan.

Voor zowel de aanlegfase met elektrische mobiele hijskraan als de gebruiksfase zijn AERIUS berekeningen gemaakt voor het vernieuwen van het wegensteunpunt Zevenaar.

Voor de effecten op Nederlands grondgebied geldt dat de aanlegfase met elektrische mobiele hijskraan leidt tot een tijdelijke toename van 0,01 mol N/ha/jaar in het Natura 2000-gebied Rijntakken. De gebruiksfase leidt niet tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Deze tijdelijke en kleine toename van de aanlegfase met elektrische mobiele kraan leidt niet tot meetbare effecten in het Natura 2000- gebied Rijntakken, waardoor significant negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van de redeneerlijn van BIJ12 is het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk voor kleine en tijdelijke stikstofdeposities. Het effect als gevolg van de aanlegfase met elektrische mobiele hijskraan valt binnen de maximale grens van 0,1 mol N/ha/jaar. Het vernieuwen van het wegensteunpunt Zevenaar kan uitgevoerd worden zonder een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (zie ook Bijlage 11)

De inzet van een elektrische kraan geldt als randvoorwaarde voor de uitvoering van de werkzaamheden. Derhalve wordt het gebruik van een elektrische kraan opgenomen in het bestek.

Voor de effecten op Duits grondgebied geldt eveneens een tijdelijke toename van maximaal 0,01 mol N/ha/jaar. De laagst denkbare drempelwaarde voor de kritische depositie waarde voor het meest gevoelige habitattype in Duitsland bedraagt 400 mol N/ha/jaar. De berekende waarde ligt zo ver onder de 'Irrelevanzschwelle' dat mogelijk significate negatieve effecten door de stikstofdepositie op voorhand zijn uit sluiten.

4.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is daarom een quickscan externe veiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 12). De externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

4.5.1 Planbeoordeling

Het plan voorziet in de realisatie van een nieuw wegensteunpunt ter plaatse van de voormalige grenspost Bergh. Voorzien wordt in de realisatie van een stallingloods, zoutloods en een bedrijfsgebouw.

Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In onderstaand figuur is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0013.png"

Figuur: Uitsnede provinciale risicokaart (geraadpleegd op 17 juli 2020) met het plangebied in de zwarte cirkel.

De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:

Transportroutes 

Het plangebied ligt in de directe nabijheid van de snelweg A12. Deze transportroutes maakt onderdeel uit van het Basisnet. Over de A12 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied van deze transportas ligt over het plangebied. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van deze risicobron hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico.

 

Plaatsgebonden risico

Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobron niet over het plangebied ligt.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

De ontwikkeling vindt plaats ter hoogte van het wegvak G13 van de A12 zoals bedoeld in de regeling basisnet. Het wegvak heeft een PAG van 30 meter. Het bedrijfsgebouw wordt geplaatst op een afstand van circa 118 meter en ligt hiermee buiten de PAG-zone.

Groepsrisico

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de A12. Daarmee hebben wijzigingen in het plangebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. De ontwikkeling voorziet slechts in een bedrijfsgebouw waarin doorgaans 5 personen in de dagperiode aanwezig zullen zijn.

Gelet hierop heeft dit geen significante gevolgen op de hoogte van het groepsrisico. De toename zal minder dan 10% zijn. De bevolkingsdichtheid ter hoogte van het plangebied is laag en betreft verspreid liggende woningen (op het grondgebied van Nederland) en een woongebied (op het grondgebied van Duitsland). Gelet hierop overschrijdt het groepsrisico van de A12 ter hoogte van het plangebied de oriëntatiewaarde niet. Volstaan kan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

4.5.2 Verantwoording groepsrisico

Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van een externe veiligheidsrisicobron. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 (zie onderdelen C en D) vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de snelwegen. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio adviesrecht. De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) is in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen bij het invullen van de verantwoordingsplicht. Per mail d.d. 7-7-2020 is een reactie ontvangen. De VGGM ziet geen aanleiding om te adviseren in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

4.5.3 Conclusie

Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de A12. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobron vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de snelweg A12 . Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief niet tot een toename van het groepsrisico leidt en geen significant effect heeft de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Het wegensteunpunt Zevenaar van Rijkswaterstaat wordt gebruikt voor gladheidbestrijding. Dit betekent dat de verkeersbewegingen van en naar het steunpunt bestaan uit verkeer dat ingezet wordt voor de strooi-acties en/of het aanvullen van de voorraad. Voor dit steunpunt is getoetst of er relevante effecten optreden op de concentraties luchtkwaliteit (zie Bijlage 13 ).

4.6.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor de concentraties in de buitenlucht van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6), koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (C20H12).

Bestuursorganen dienen rekening te houden met deze grenswaarden bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10), omdat de achtergrondconcentraties van deze stoffen het dichtst bij de grenswaarden liggen. Fijnstof en stikstofdioxide zullen dus in belangrijke mate bepalen of er rond planontwikkeling een luchtkwaliteitsprobleem is. Om die reden heeft dit hoofdstuk voornamelijk betrekking op deze beide stoffen. Daarnaast wordt, gezien de sterke relatie met gezondheid, ook een kleine fractie van fijnstof (PM2,5) onderzocht.

Toetsingskader stikstofdioxide en fijnstof

Voor NO2 en fijnstof (PM10) geldt een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie. Voor fijnstof met een kleinere fractie (PM2,5) geldt als grenswaarde een jaargemiddelde concentratie van 25 µg/m3.

Daarnaast geldt voor NO2 dat een uurgemiddelde concentratie van 200 µg/m3 maximaal 18 keer per jaar overschreden mag worden. Voor PM10 geldt dat de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 maximaal 35 dagen per jaar overschreden mag worden. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Tabel: Overzicht grenswaarden stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5)

Toetsingseenheid   Maximale concentratie   Opmerking  
Jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m3  
 
Uurgemiddelde concentratie NO2   200 µg/m3   Overschrijding maximaal 18 keer per kalenderjaar toegestaan  
Jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m3  
 
24-uurgemiddelde concentratie PM10   50 µg/m3   Overschrijding maximaal 35 dagen per kalenderjaar toegestaan  
Jaargemiddelde concentratie PM2,5   25 µg/m3  
 

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Gelijktijdig met de Wet milieubeheer is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Een project draagt 'niet in betekenende mate bij' (NIBM) aan de concentratie fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht als de 3% grens niet wordt overschreden. Hiermee wordt bedoeld 3% van de grenswaarde (40 µg/m3) voor de jaargemiddelde concentratie fijnstof of stikstofdioxide. Dit betekent dat feitelijk een toename van 1,2 µg/m3 toelaatbaar wordt geacht.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn situaties beschreven waarvoor vaststaat dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Voor deze situaties hoeft dan ook geen berekening te worden uitgevoerd om aan te tonen dat sprake is van een NIBM situatie. Dit geldt bijvoorbeeld voor woningbouwprojecten van maximaal 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en maximaal 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Voor kleine plannen die niet zijn beschreven in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, moet aan de hand van een berekening aannemelijk worden gemaakt dat de bijdrage NIBM is. Voor deze kleinere plannen is de rekentool genaamd 'NIBM-tool' ontwikkeld. Hiermee kan met een beperkt aantal invoergegevens vastgesteld worden of een plan NIBM bijdraagt of dat nader onderzoek nodig is.

De berekeningen met de NIBM-tool berusten op een worst case situatie. Voor de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. Hiermee wordt er voor gezorgd dat een situatie die als NIBM uit de NIBM-tool komt, ook met zekerheid echt NIBM is.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

Het wegensteunpunt Zevenaar wordt alleen gebruikt voor de gladheidbestrijding. Dit betekent dat de verkeersbewegingen van en naar het steunpunt bestaan uit verkeer dat ingezet wordt voor de strooi-acties en/of het aanvullen van de voorraad. Voor dit wegensteunpunt is getoetst met de NIBM-tool of de verkeersbewegingen van en naar het steunpunt NIBM is.

Uit de getelde verkeersbewegingen op het huidige wegensteunpunt Zevenaar blijkt dat er de afgelopen drie jaar maximaal 280 ritten per jaar zijn geweest met vrachtverkeer. Uitgaande van 2 verkeersbewegingen per rit (heen en terug), komt dit neer op maximaal 560 vervoersbewegingen per jaar.

Voor de berekening in de NIBM-tool is een gemiddelde etmaalintensiteit nodig. 560 vervoersbewegingen per jaar komt overeen met gemiddeld 1,5 vrachtwagens (gebaseerd op de telling waarbij alleen vrachtverkeer geteld is) per etmaal (560 voertuigen/52 weken/7 dagen).

Het resultaat met de berekening van 1,5 voertuigbewegingen per etmaal is weergegeven in onderstaande figuur. Uit de berekening blijkt dat de bijdrage van NO2 0,01 µg/m3 bedraagt en dat de bijdrage van PM10 0,0 µg/m3 bedraagt. Deze bijdragen liggen ver onder de grens voor NIBM van 1,2 µg/m3.

Dit betekent dat het wegensteunpunt niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0014.png"

Figuur: resultaat van de toets NIBM uitgaande van 1,5 vervoersbewegingen per etmaal.

Omdat het aantal vervoersbewegingen afhankelijk is van de weersomstandigheden in een jaar, is het geen constante of voorspelbare factor. Daarom is met de tool berekend met welk aantal verkeersbewegingen de grens van NIBM wordt bereikt. De resultaat van deze berekening is weergegeven in onderstaande figuur. Hieruit volgt dat met 165 voertuigbewegingen per etmaal de grens van 1,2 µg/m3 wordt bereikt voor NO2. Dit is meer dan 100 maal zoveel vrachtwagenbewegingen dan die in werkelijk (uit de telling) nu plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0015.png"

Figuur: maximaal aantal vervoersbewegingen per etmaal dat NIBM is.

4.6.3 Conclusies en aanbevelingen

Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de grenswaarden voor luchtkwaliteitseisen niet overschreden worden door het verkeer van en naar het wegensteunpunt Zevenaar.

4.7 Niet gesprongen explosieven (NGE)

Als onderdeel van onderhavig document is vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (hierna: NGE) op de locatie Zevenaar ten behoeve van het wegensteunpunt (zie Bijlage 14).

4.7.1 Wettelijk kader

Het vooronderzoek is uitgevoerd conform de meest recente richtlijnen van het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (hierna: WSCS-OCE), namelijk het wijzigingsvoorstel van 2016. Tevens wordt al zo veel mogelijk voldaan aan het vrijwillige certificatieschema voor het Procescertificaat Vooronderzoek CE en Risicoanalyse CE (hierna: Procescertificaat) dat sinds 2020 van kracht is.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

Historisch feitenmateriaal, onder andere literatuurstudie, archiefonderzoek en luchtfoto interpretatie, afkomstig van de inventarisatiefase is gedetailleerd geanalyseerd. Op basis hiervan is vastgesteld of er sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van explosieven. Bij de analyse is het bronnenmateriaal geanalyseerd en de betrouwbaarheid ervan beoordeeld.

4.7.3 Conclusies en aanbevelingen

Er is feitelijk materiaal aangetroffen, waaruit blijkt dat er mogelijk verschillende typen explosieven in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven tijdens WOII. Hierdoor geldt dat het onderzoeksgebied verdacht is op de aanwezigheid van explosieven. Op basis van de inventarisatie en analyse van het bronnenmateriaal, is het gehele onderzoeksgebied verdacht (zie onderstaande figuur).

Aan de hand van de resultaten van de analyse van het bronnenmateriaal wordt het volgende aanbevolen om de veiligheid tijdens het uitvoeren van de geplande werkzaamheden te waarborgen:

Aangezien er grondroerende werkzaamheden gepland zijn in verdacht gebied wordt geadviseerd een Risicoanalyse CE uit te laten voeren. Dit kan leiden tot een reductie in het gebied waar opsporingsonderzoek noodzakelijk is en/of gericht advies hoe de werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden. Daarnaast wordt aanbevolen om opsporingsonderzoek te laten uitvoeren.

Gezien de grondroerende werkzaamheden die binnen het verdachte gebied gepland zijn, wordt een risicoanalyse en opsporingsonderzoek uitgevoerd op basis van onderhavig vooronderzoek, aangevuld met feitenmateriaal over naoorlogse werkzaamheden, de door opdrachtgever geplande werkzaamheden en een uitgebreide studie van de locatie specifieke omstandigheden. Voorgaande wordt uitgevoerd alvorens tot uitvoering van het plan over te gaan en resulteert in een advies over hoe om te gaan met de risico's van de vermoede explosieven bij de geplande werkzaamheden en toekomstig grondgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0016.png"

Figuur: Verdacht, naoorlogs geroerd/beperkt vrijgegeven ter plekke van wegensteunpunt Zevenaar

4.8 Verkeer en parkeren

Parkeren ten behoeve van het wegensteunpunt wordt opgelost op het terrein van het wegensteunpunt zelf, waar ook genoeg ruimte wordt geboden indien er sprake is van piekmomenten.

Voldoende parkeergelegenheid voor vrachtverkeer, zonder relatie met het wegensteunpunt, wordt geboden op de locatie van de oude grenspost of in de directe omgeving. Parallel gelegen aan de snelweg en het toekomstig wegensteunpunt wordt tevens in parkeergelegenheid voorzien voor exceptioneel transport en overig vrachtverkeer.

De exacte invulling ten aanzien van parkeren op de locatie van de oude grenspost of in de direct omgeving wordt verder uitgewerkt in een parkeervisie. Het aantal parkeerplaatsen dat op de oude grenspost gereduceerd wordt door de realisatie van het wegensteunpunt wordt elders gecompenseerd en zal daardoor in de directe omgeving niet verminderen. In overleg met de gemeente en Rijkswaterstaat wordt dit opgepakt voor vaststelling van het bestemmingsplan en krijgt in de vorm van een parkeervisie zijn beslag. In overleg met de gemeente is besloten dat onderhavig bestemmingsplan hiervoor de ruimte biedt.

4.9 Water

Het proces van de watertoets is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In deze waterparagraaf worden de beschikbare plannen, de ontwikkeling van wegensteunpunt Zevenaar langs de A12, getoetst aan het beleid van Waterschap Rijn en IJssel en de gemeente Zevenaar.

4.9.1 Wettelijk kader

Onderstaande tabel geeft relevant waterbeleid of regelgeving weer.

Tabel: Wettelijk kader Waterbeleid

Beleid of regelgeving   Inhoud en relevantie  
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)   De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft tot doel om de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Waterbeheer op het niveau van stroomgebieden is daarbij het uitgangspunt, waarbij het stroomgebiedbeheerplan een belangrijk instrument is. In 2015 heeft Nederland de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen naar de Europese Commissie gestuurd: voor de Rijn, de Schelde, de Maas en het Eems-Dollardestuarium. Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel.

Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan (notitie Gevolgen van de KRW voor fysieke projecten in en om het water, ministerie van Verkeer en Waterstaat, maart 2006).
 
Nationaal Bestuursakkoord Water   Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het Rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekent. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.

Relevante aspecten uit het NBW zijn:
• Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
• Toepassen van de trits schoon houden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
• Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NB normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (neerslag gebeurtenis die statistisch berekend eens in de 100 jaar voorkomt).
 
Waterweg (2009)   Op 22 december 2009 is de Waterweg in werking getreden. Acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland zijn vervangen door deze Waterweg en de zes verschillende vergunningen zijn opgenomen in één vergunning. De Waterweg regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk doel is het klimaat adaptief en klimaat bestendig maken en wateroverlast zoveel mogelijk te beperken.

Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterweg is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het bevoegde gezag voor de Wet Milieubeheer (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het gezag van de Waterweg (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de rijkswateren). Een Watervergunning is nodig voor:
• Werken in, aan en in de nabijheid van oppervlaktewater (bijvoorbeeld leggen van kabels, verlagen maaiveld).
• Het onttrekken/(weer) lozen van grondwater tijdens bouwwerkzaamheden.
• Het lozen van regenwater van verhard dak- en terreinoppervlak direct of via een retentie/infiltratievoorziening in oppervlaktewater.
• Werkzaamheden in of nabij waterkeringen.
 
Provinciaal plan   Het provinciaal waterbeleid is vastgelegd in de structuurvisie 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' (2018). De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma's of in kaders in de verordening.
 
Keur Waterschap Rijn en IJssel







Waterbeheerplan (2016 - 2021)  
Een deel van het beleid van Waterschap Rijn en IJssel ligt vast in de Keur. De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit beken en andere wateren. Ook kent de Keur gebods- en verbodsbepalingen over zaken die niet mogen in of om watergangen, dijken en lijnvormige elementen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om water of dijken, heeft met de Keur te maken.

Dit plan beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van Waterschap Rijn en IJssel. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak ze deze willen bereiken.
 

4.9.2 Onderzoeksresultaten

Voor de huidige situatie van het watersysteem wordt verwezen naar Bijlage 15. Hiernavolgend betreft de toekomstige situatie.

De geplande locatie voor het te ontwikkelen wegensteunpunt ligt noordelijk langs de A12 en gaat dienen als terrein voor opslag voor onder andere strooizout en als de uitvalsbasis voor beheer en toezicht op de rijkswegen. Het ligt ten zuidoosten van de stad Zevenaar, vlak aan de Duitse grens. Het huidige landgebruik wordt gekenmerkt door een parkeerterrein met een grote strook onverharde berm. In de omgeving komt bos, oppervlaktewater en landbouwgebied voor. Onderstaande figuur toont de nieuwe verharde oppervlakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0017.png" Figuur: verharde oppervlakken in de toekomstige situatie.

Tussen de snelweg en het wegensteunpunt worden aan de parallel lopende weg nabij het wegensteunpunt extra tijdelijke parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen zijn van tijdelijke aard omdat in de toekomst waarschijnlijk een andere routing ontstaat als gevolg van toekomstige ontwikkelingen tussen het wegensteunpunt en de snelweg. Het oppervlak van deze tijdelijke verharding is 1.181 m2 (zie onderstaand figuur) en wordt meegenomen in de compensatieopgave.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0018.png"

Figuur: tijdelijke parkeerplaatsen, aangegeven in groen en geel.

Grondwater

De functies die in het plangebied worden beoogd beïnvloeden de kwaliteit van het grondwater niet negatief. Hemelwater vanaf het verhard oppervlak wordt geïnfiltreerd in een bergingsvoorziening. Het dak en terreinwater wordt als schoon beschouwd en kleine verontreinigingen worden afgevangen in de sliblaag van de voorziening. Bij de bebouwing worden geen uitlogende en milieubelastende materialen gebruikt die een risico vormen voor het grondwater. Daarnaast komen geen nieuwe vervuilende functies in het plangebied. Doordat het zoutwater wordt afgevangen in een opslagtank en dus niet infiltreert vormt dit geen risico voor de grondwaterkwaliteit. Het plangebied overlapt niet met een grondwaterberschermingszone.

Binnen het plangebied wordt riolering aangelegd. De bodem onderkant rioleringsbuis komt lager dan de gemiddeld hoogste grondwaterstand te liggen. Dit betekent dat tijdens de aanlegfase een bemaling nodig is. Derhalve is een bemalingsadvies opgesteld (Bijlage 16), waarin het waterbezwaar is bepaald, de eventuele omgevingseffecten en risico's op opbarsting van de lokaal aanwezige leemlaag.

Oppervlaktewater

In de toekomstige situatie hoeft de bestaande legger watergang niet te worden verlegd of gedempt.

Er is geen sprake van een directe lozing van afvalwater op het oppervlaktewater. Hemelwater afkomstig van parkeerterreinen en bestrating wordt via een infiltratievoorziening geloosd op de naastgelegen watergang. Lichte verontreiniging wordt afgevangen in de infiltratievoorziening alvorens er vertraagd wordt afgevoerd of overgestort richting de leggerwatergang.

De onderhoudszone langs de watergang blijft, zoals in de Handreiking Watertoetsprocedure van het waterschap van belang wordt geacht, vrij van bebouwing en andere ontwikkelingen die het functioneren ervan kunnen belemmeren.

Hemelwater

Het hemelwater van de daken zal via een leidingstelsel (van PVC-buizen) door een bezinkselafscheider en via een pomp naar een opslagtank voor hemelwater worden afgevoerd. Bij een volle tank zal het water via een bypass naar het leidingstelsel voor de afvoer van het terreinwater worden gevoerd. Het hemelwater van het terrein wordt afgevoerd via een leidingstelsel (PVC- en betonbuizen) en geloosd op een bergingsvoorziening binnen het eigen terrein.

Vuilwater

Het vuilwater van het bedrijfsgebouw wordt via een (PVC-buizen) leidingstelsel naar een septic tank afgevoerd. De septic tank krijgt geen overstortleiding naar de bestaande sloot, maar zal regelmatig geleegd worden. Het zoutwater wordt via een leidingstelsel, een OBAS (olie-benzine afscheider) en pompen afgevoerd naar een opslagtank voor zout hemelwater. Bij een volle tank stroomt het zoutwater via een bypass naar het leidingenstelsel voor de afvoer van vuilwater.

Compensatie toename verharding

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 0,40 ha. De totale hoeveelheid verharding bedraagt 1,91 ha. Om wateroverlast te voorkomen, wordt het hemelwater niet afgevoerd naar de septic tank, maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen in een waterbergingsvoorziening en mag vertraagd leeglopen naar de bestaande sloot ten oosten van het plangebied. De dimensioneringsberekeningen van de voorzieningen (locaties waterbergingsvoorzieningen zijn te vinden in onderstaande figuur) zijn hieronder gedaan. Van belang is dat een regenbui T=10+10% (40 mm) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd kan worden afgevoerd. In extreme situaties zou een bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.

De volgende aannames worden gedaan:

  • Het oppervlak waar de zoutopslag (van 2.204 m2) is, is afgekoppeld en wordt apart in een tank opgevangen (IBA-systeem).
  • Er is ongeveer 80 m2 oppervlak aan (semi-doorlatend) grind. Aangezien de eerste 10 m onder het maaiveld uit zandlagen bestaat, kan het water goed infiltreren. Het grindoppervlak zal voor 50% mee worden genomen in de bergingsberekening.

Verhard oppervlak dat gecompenseerd moet worden met waterbergingsvoorzieningen is weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel: Compensatieberekening

Verhard oppervlak   Oppervlak (m2)  
Totaal verhard oppervlak   19.175  
Tijdelijke verharding parkeerterrein langs de parallelweg   1.181  
Oppervlak zoutopslag af te koppelen   797  
Oppervlak grind (50% infiltreert)   46,4*  
Totaal te compenseren oppervlak   19.513  

* 92,8 m2 * 50%

Bij een bui van 40 mm betekent dit dat er een bergingsvolume van 19.513 . 0,04 = 780,5 m3 gerealiseerd moet worden op de aangegeven locaties in de onderstaande ontwerptekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00WEGENSTEUNPNT-VA01_0019.png"

Figuur: Ontwerp waarbij locaties (in blauw) zijn aangegeven waar waterberging gerealiseerd kan worden. Locatie en ruimtebeslag zijn indicatief.

Invulling waterkwaliteit opgave

Hemelwater

In de Handreiking Watertoetsprocedure van het waterschap komt naar voren dat nieuwe ontwikkelingen geen verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg mogen hebben. Vanuit het plangebied wordt hemelwater via een infiltratievoorziening geïnfiltreerd. Verontreinigingen in het hemelwater worden grotendeels in de waterberging vastgehouden. De beide waterbergingen worden via een put met een overloop aangesloten op de naastgelegen watergang.

Zoutwater

Het hemelwater dat verontreinigd is met zout wordt via lijngoten (PVC-buizenstelsel), een OBAS (olie-benzine afscheider) en pompen op een opslagtank voor zout hemelwater aangesloten. Bij een volle tank wordt het zoute water via een bypass afgevoerd via een leidingstelsel voor de afvoer van vuilwater. Het vuile water vanuit het bedrijfsgebouw wordt door een leidingstelsel (PVC-buizen) afgevoerd naar een septic tank. Er komt geen overstortleiding naar de bestaande sloot; de septic tank zal regelmatig geleegd worden.

Beheer en onderhoud

De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem. Het beheer en onderhoud van de bestaande watergang

4.9.3 Conclusies en aanbevelingen

Het planvoornemen is per e-mail in de vorm van een memo aangeboden bij waterschap Rijn en IJssel, waarna telefonisch op 2 maart 2020 het plan en de wensen van het waterschap besproken zijn. De opmerkingen en aandachtspunten van het waterschap zijn overgenomen en verwerkt.

4.10 Kabels en leidingen

De bestaande kabels en leidingen worden ontkoppeld, opgegraven, verwijderd en afgevoerd. Voor de aanleg van kabels en leidingen wordt op het terrein een tracé ontworpen. De kabels en leidingen van Rijkswaterstaat worden door Rijkswaterstaat opgeruimd binnen het contract. Daarnaast zijn er kabels en leidingen van derden waarover overleg is gevoerd met de netbeheerders:

  • Het deel van de waterleiding van Vitens dat een raakvlak heeft met de voorgenomen bouwwerkzaamheden wordt verwijderd en er wordt een nieuwe aansluiting aangevraagd door Rijkswaterstaat.
  • Ten aanzien van Liander heeft het betrekking op laagspanning en middenspanningskabel. De laagspanning heeft met name betrekking op de openbare verlichting. Een deel van het netwerk wordt verwijderd en er zal een nieuwe aansluiting gemaakt worden. Een nieuw verlichtingsplan zit in het contract. De middenspanningskabel kan gehandhaafd blijven.
  • In opdracht van Rijkswaterstaat ruimt KPN de relevante kabels op. Alle communicatie gaat via 4G, via de KPN kabels worden geen diensten meer afgenomen.

Rijkswaterstaat geeft opdracht aan de netbeheerders om de werkzaamheden uit te voeren. De doorgaande netwerken/middenspanningskabel en waterleidingen blijven gehandhaafd.


Aangezien de te verleggen of te verwijderen kabels niet kleiner zijn dan 25m1 wordt in overleg met de gemeente Zevenaar bepaald of een vergunning aangevraagd dient te worden via Moor/WOW.

In het plangebied liggen verder geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden. Het gebouw wordt niet voorzien van een gasaansluiting. De bestaande gasaansluiting vervalt en wordt verwijderd.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde nieuwbouw. Voor de te verleggen of te verwijderen kabels langer dan 25m1 wordt in overleg met de gemeente Zevenaar bepaald of een vergunning aangevraagd dient te worden via Moor/WOW. Ingeval van graafwerkzaamheden dient altijd een KLIC-melding te worden gedaan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk behandelt de juridische planopzet van dit bestemmingsplan. Na een korte inleiding is in de volgende paragraaf de opzet van regels en verbeelding toegelicht. Paragraaf 5.3 bevat een korte toelichting per bestemming / regels.

Het bestemmingsplan vindt zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 3.1 van deze wet is bepaald dat de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt. De uitvoering is een taak van burgemeester en wethouders.

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening bestaat een bestemmingsplan uit (plan)regels en de verbeelding. Deze twee onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden en motivatie uiteen worden gezet.

Het bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument waarin regels zijn opgenomen voor het gebruik (in de ruime zin van het woord) van gronden en bouwwerken. Zowel de burger als de overheid moet zich houden aan het bestemmingsplan. Door middel van een bestemmingsplan kan een gemeente haar doelstellingen op ruimtelijk ordeningsgebied handen en voeten geven. Dit geschiedt door het leggen van bestemmingen en daarbij aan te geven wat wel en niet is toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht: het maakt de realisatie van het nieuwe wegensteunpunt mogelijk.

5.2 Opzet regels en verbeelding

Op de verbeelding is de bestemming 'verkeer' toegekend ten behoeve van de realisatie van het nieuwe wegensteunpunt. De bestemming is voorzien van bouwregels en gebruiksregels. Naast deze hoofdbestemming wordt een aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wegensteunpunt (sv-weg)' opgenomen, om specifieke regelgeving of nadere afweging op te nemen.

Naast de hoofdbestemming is er een dubbelbestemming opgenomen om specifieke regelgeving of nadere afwegingen op te nemen. Dit is aan de orde voor de regels en mogelijkheden, als gevolg van de aanwezigheid en de bescherming van archeologische waarden.

5.3 Toelichting op de bestemmingsregeling

In deze paragraaf is per artikel een korte toelichting / onderbouwing opgenomen over de essentie van het artikel.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen 

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

Binnen de bestemming zijn de gronden bestemd, die de realisatie van het wegensteunpunt mogelijk maken. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wegensteunpunt' wordt de opslag ten behoeve van Rijkswaterstaat mogelijk gemaakt.

Daarnaast zijn de mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen, zoals de situering van snelweggerelateerde voorzieningen en sanitaire voorzieningen.

Voor al deze functies zijn maatvoeringsregels opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een aantal algemene uitgangspunten voor bouwen, zoals bestaande afmetingen, afstanden en bebouwingspercentages, en afstanden tot wegen en water.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

in de algemene gebruiksregels is aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met het bestemmingsplan.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

in het bestemmingsplan is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Het betreft een flexibiliteitsregeling die het mogelijk maakt om op kleine onderdelen af te wijken van de regels van het plan

Artikel 8 Overige regels

In dit artikel zijn de regels voor parkeren opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 

Artikel 9 Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken 

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in artikel 9.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning voor afwijken van burgemeester en wethouders.

Overgangsrecht gebruik

Artikel 9.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 10 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk komen zowel de financiële als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan de orde. Zowel de formele procedure als het proces dat is doorlopen met de omgeving en andere betrokkenen wordt omschreven onder maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

In het kader van de verhaalbaarheid door de gemeenteraad dient een exploitatieplan te worden vastgesteld als er gronden worden betrokken waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorzien. In afwijking hierop kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

De gemeente Zevenaar en Rijkswaterstaat sluiten voor vaststelling van het bestemmingsplan in de raad een anterieure overeenkomst. Hierin wordt overeengekomen dat verhaalbare kosten en eventuele planschade voor rekening zijn van Rijkswaterstaat. De ontwikkeling zal worden bekostigd en uitgevoerd door Rijkswaterstaat.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In lijn met artikel 3.1.1 van het Bro heeft ter voorbereiding op het bestemmingsplan overleg plaats gevonden met de gemeente Zevenaar, waterschap Rijn en IJssel, provincie Gelderland en Rijkswaterstaat. Om belanghebbenden actief te informeren zijn ten behoeve van het wegensteunpunt direct omwonenden en betrokkenen in een schrijven geïnformeerd over onderhavig voornemen. Vragen ter verduidelijking voortkomend uit dit informeren zijn beantwoord en staan het in procedure brengen van het bestemmingsplan niet in de weg.

Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 van de Awb gedurende zes weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het bestemmingsplan.

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad, wordt kennisgegeven van het vaststellingsbesluit. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

 

Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de terinzagelegging in werking. Indien er beroep wordt ingesteld, treedt het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn in werking. Alleen indien er een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend treedt het bestemmingsplan pas in werking indien het verzoek is afgewezen. De procedure eindigt (indien er beroep is ingesteld) met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.3.1 Reacties vooroverleg en participatie

Deze paragraaf geeft beknopt weer welke reacties voort zijn gekomen uit het vooroverleg en het schrijven over onderhavig voornemen aan direct omwonenden en betrokkenen. De antwoorden op deze reacties worden daarbij op beknopte wijze weergegeven.

Gemeente Montferland

De gemeente Montferland geeft in haar reactie uit het vooroverleg van de bestemmingsplanprocedure aan het als een gemiste kans te zien dat onderhavig bestemmingsplan niet toeziet op een volwaardige truckstop met beveiligde en bewaakte parkeerplaatsen voor vrachtwagens (inclusief overnachtingsmogelijkheden.

Antwoord

Onderhavig bestemmingsplan ziet enkel toe op de realisatie van het wegensteunpunt ten behoeve van gladheidbestrijding. Het gebied betreft daarnaast een verzorgingsplaats, waarvoor geldt dat deze zijn bedoeld voor het maken van een korte stop en daarmee niet voor overnachtingsmogelijkheden voor vrachtwagens, zoals elders het geval. Zoals in paragraaf 4.8 van onderhavig bestemmingsplan beschreven wordt in overleg met de gemeente Zevenaar en Rijkswaterstaat voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan vorm gegeven aan een parkeervisie die tevens ingaat op dit thema.

Natuurmonumenten

Natuurmonumenten heeft in een reactie laten weten vragen te hebben over de landschappelijke inpassing, waterhuishouding, aanwezigheid van vleermuizen en ongewenste toetreding tot het bos; aspecten in relatie tot de Byvank. Via e-mailcorrespondentie en telefonisch contact is hierop gereageerd.

Antwoord

Het wegensteunpunt wordt rondom voorzien van een gaashekwerk met daarboven prikkeldraad (zie ook paragraaf 2.2). Ter bevordering van de landschappelijke inpassing wordt het hekwerk voorzien van begroeiing. Het wegensteunpunt heeft geen (negatieve of positieve) invloed op de waterhuishouding. Gezien de aanwezigheid van vleermuizen in de Byvank wordt in de planregels van het bestemmingsplan geborgd dat in het afstellen van de armaturen van kunstlicht het licht niet uitschijnt naar de bosranden ten noorden en oosten om verstoring van vliegroutes van vleermuizen te voorkomen. De verlichting zal tevens alleen branden als de locatie gebruik wordt ten behoeve van gladheidbestrijding.

Omwonenden

Op het informeren van omwonenden over het voornemen middels een schrijven is tevens gereageerd. Deze reacties hebben met name betrekking op de te verwachten geluidsniveaus, landschappelijke inpassing en mate van verstuiving vanuit de zoutloods. Via e-mailcorrespondentie is hierop gereageerd.

Antwoord

Ten behoeve van het wegensteunpunt is akoestisch onderzoek uitgevoerd conform de wettelijke kaders op omliggende gevoelige functies (zie ook paragraaf 4.1). Uit de resultaten blijkt dat wordt voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Er wordt tevens voldaan aan de bovengrens op basis van het heersende referentieniveau op basis van de heersende GPP waarden van de Rijksweg A12. Op 50 meter van inrichting wordt de ambitiewaarde wel overschreden in de dag- en nachtperiode, echter gezien de ligging direct aan de snelweg is de ambitiewaarde hier niet realistisch. Bovendien zijn er geen woningen in de gemeente Zevenaar nabij en wordt bij de dichtsbijzijnde woning in de gemeente Montferland voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit. Er is daarom geen geluids- of groenwal voorzien in het plan. Wel wordt het de omheining (gaashekwerk) van het wegensteunpunt voorzien van begroeiing ter bevordering van de landschappelijk inpassing (zie ook paragraaf 2.2).

Van verstrooiing is tenslotte nagenoeg geen sprake. Het strooizout wordt opgeslagen in een afgesloten loods. Deze loods is aan 3 zijden voorzien van betonnen keermuren en lamellen die ventilatie mogelijk maken. Aan de open zijde van de loods zit een gordijn die alleen geopend wordt tijdens een strooiactie wanneer de loods bijgevuld wordt.