Plan: | Zaltbommel, fietstunnel Hogeweg - Steenweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.ZBMBP20210024-VS01 |
Als onderdeel van de ontwikkeling van een fietssnelweg (F2) tussen Zaltbommel en 's-Hertogenbosch worden fietspaden op deze route aangepakt. Het tracé van de fietssnelweg wordt waar mogelijk opgewaardeerd om het gebruiksgemak te vergroten. Voorliggend planvoornemen bestaat uit de realisatie van een nieuwe onderdoorgang bij de N322 ten hoogte van Zaltbommel. De tunnel verkort de route voor fietsers op het tracé. Het is een verkeersveilig alternatief voor de gelijkvloerse oversteek op de geregelde kruising Steenweg - Hogeweg N322 en vormt een nieuwe toegangspoort voor Zaltbommel voor het langzaam verkeer.
De realisatie van een fietstunnel op deze locatie past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Om de fietstunnel mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied kruist de provinciale weg N322, tussen Zaltbommel en Bruchem. Het plangebied sluit aan de noordzijde aan op de Hogeweg en aan de zuidzijde op de Steenweg. Weergegeven met rood kader in onderstaande afbeelding.
Afbeelding plangebied (rood kader).
De geldende bestemmingsplannen zijn:
En er is een Provinciaal Inpassingsplan van kracht op de N322:
Het plangebied heeft de bestemming 'Kantoor', Verkeer', 'Water', 'Groen' en 'Agrarisch'. Het deel ten zuiden van de N322 heeft grotendeels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en een klein deel 'Waarde - Archeologie 1'. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 1'. Deze valt in het meest zuidelijke deel net 15 meter binnen het plangebied.
Binnen de kantoorbestemming aan de noordzijde van de N322 is een 'maximum bebouwingspercentage' van 50% en 'maximale goot- en bouwhoogte' van respectievelijk 9 en 15 meter opgenomen.
De aanleg van een fietstunnel past niet binnen deze geldende bestemmingen. Reden waarom voorliggend bestemmingsplan is opgesteld.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het daarbij om 'omgevings-inclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
De NOVI geeft dus weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten worden gesteld bij de inrichting van Nederland en hoe keuzes worden gemaakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dit in samenhang plaatsvindt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en wordt gezorgd voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen er omheen. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR biedt een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk schetst in de SVIR zijn ambities voor 2040 om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Deze ambities zijn in de SVIR als volgt vertaald in (rijks)doelen, -belangen en -opgaven voor de middellange termijn tot 2028:
Het Rijk verplaatst in de SVIR bevoegdheden op het gebied van ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid naar de provincie en de gemeenten, bijvoorbeeld voor wat betreft verstedelijking, landschap en natuur. In de SVIR is vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. De gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering passend binnen provinciale kaders. Ook zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningprogramma's. In de SVIR geeft het Rijk aan dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie op regionaal niveau evenals de behoeften van bewoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Daardoor zijn zij beter in staat om regionale beleidsafwegingen te maken.
MIRT
Ten aanzien van het wegdeel Deil - Vught op de rijksweg A2 is een MIRT opgesteld. Dit wegvak is aan een vernieuwing/ verbreding toe vanwege de druk op het wegvak en de vele opstoppingen. Met het MIRT heeft de rijksoverheid een concreet plan om dit stuk aan te pakken en het wegdeel te verbeteren. Dit initiatief draagt tevens bij aan die verbetering. Door de aanleg van een snelfietsroute worden mensen meer gemotiveerd om de fiets te pakken in plaats van de auto. Hierdoor verlicht de druk op de snelweg.
Conclusie
Het initiatief heeft geen betrekking op één van de rijksbelangen die zijn opgenomen in de SVIR. Het initiatief past dan ook binnen de beleidskader van de SVIR. Het plan draagt tevens bij aan de doelstellingen van het MIRT.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten genomen waarmee dat mogelijk is. Het gaat hier om het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie afzonderlijke paragraaf) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Rijk stelt in het Bro de juridische kaders aan processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij overheden met als doel een goed systeem van ruimtelijke ordening.
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro staat dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving moet bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling en indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Conclusie
Het initiatief wordt niet gedefinieerd als een stedelijke ontwikkeling. Het initiatief past daarmee binnen de regels van het Bro omtrent de ladder van duurzame verstedelijking. Middels voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk de juridische kaders die nodig zijn voor het beleidsmatig borgen van het ruimtelijk rijksbeleid. Het Rijk heeft het Barro vastgesteld op 22 augustus 2011. De meest recente wijziging heeft op 18 mei 2016 plaatsgevonden. Het Rijk heeft in het Barro het volgende opgenomen:
Voor de gemeente Zaltbommel is binnen het Barro het rijksbeleid voor Grote Rivieren van belang. Dit beleid is uiteengezet in de Beleidslijn Grote Rivieren. Deze Beleidslijn omvat het gehele kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid, vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt, van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. De Beleidslijn is van toepassing op onder andere het stroomgebied van de Waal. In de Beleidslijn wordt een onderscheid gemaakt in een stroomvoerend regime en een bergend regime.
Een stroomvoerend regime geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, specifiek omschreven riviergebonden activiteiten zijn toegestaan. Riviergebonden activiteiten zijn bijvoorbeeld waterstaatkundige werken, de uitbreiding van steenfabrieken en de realisatie van natuur. Niet-riviergebonden activiteiten zijn bijvoorbeeld woningbouwontwikkeling en de realisatie van niet-watergebonden bedrijventerreinen. Niet-riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan. Uitzonderingen zijn alleen toegestaan in situaties waarin sprake is van een groot openbaar belang en de activiteit niet buiten het rivierbed gerealiseerd kan worden, een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijvigheid, functieverandering binnen bestaande bebouwing en per saldo meer ruimte voor de rivier. Binnen de gemeente Zaltbommel vallen het Munnikenland (inclusief Slot Loevestein) ten westen van de Nieuwe Dijk, de Waal en de uiterwaarden langs de Waal onder het stroomvoerend regime.
Een bergend regime geldt voor delen van het rivierbed waar alle activiteiten zijn toegestaan als voldaan wordt aan de gestelde rivierkundige voorwaarden. De Afgedamde Maas inclusief uiterwaarden en het buitendijks gelegen deel van Eiland Nederhemert vallen onder het bergend regime.
Conclusie
Het initiatief past binnen de regels van het Barro, omdat hier geen sprake is van één van bovengenoemde belangen.
Provinciale Staten hebben op 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'. De kern van deze Omgevingsvisie is dat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland voorop staat. Om dit te behouden en te bereiken worden in de omgevingsvisie drie uitgangspunten centraal gesteld: een Duurzaam, Economisch krachtig en een Verbonden Gelderland.
Duurzaam
Gelderland beschikt over talrijke initiatieven en kansrijke aanknopingspunten op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit. Gelderland maakt ruimte voor forse schaalsprongen ten behoeve van een duurzame omgeving, samenleving en economie. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Een krachtige economie
De 'oude' economie van ongelimiteerde groei verandert in een economie die in balans is met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. Vestigingsklimaat, arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden steeds belangrijker.
De woningmarkt in Nederland kampt enerzijds met schaarste en anderzijds met krimp. Daarnaast is er een grote opgave om bestaande bouw te verduurzamen. Gelderland heeft sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en uiterst potentiële positie – clustering van economische activiteit, maakindustrie, logistieke kracht, sociaal ondernemen, natuur, kennis en onderwijs, ruimte, cultuur en sport en een strategische ligging.
Op woongebied heeft Gelderland eveneens een uitzonderlijke positie. Door zowel te investeren in een bruisende en levendige stad en in een vitaal platteland ontstaat een symbiose waarbij beide elkaar versterken. Hierdoor gaat van Gelderland aantrekkingskracht uit. De Gelderse economie is krachtig. Deze situatie is niet vanzelfsprekend. Duurzame werkgelegenheid en bedrijvigheid zijn cruciaal voor de economische kracht van de Gelderse regio's. Daarnaast vraagt een goed vestigingsklimaat om hoogwaardige culturele voorzieningen. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Blijvend verbonden
Het is van belang dat mensen andere mensen kunnen ontmoeten. Dat geldt voor mensen in steden, wijken en voor het platteland. Of het nu gaat om werk of sociale contacten, de samenleving moet voor flexibele netwerken zorgen die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn. Naast traditionele voorzieningen als auto en OV doen nieuwe spelers en technologieën op het gebied van verbindingen en netwerken hun intrede, zoals smart mobility, zelfrijdende auto's en deelauto's. Ook het belang van snelle en betrouwbare data-uitwisseling neemt toe en is hier onderdeel van. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en zijn soms onstuimig. Het is van belang dat de relatief goede bereikbaarheid een toekomstvaste waarde voor Gelderland is. Systemen moeten meebewegen met nieuwe ontwikkelingen en deze ook faciliteren. Mobiliteit moet verder verduurzaamd worden. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Planspecifiek
Het initiatief heeft wel betrekking op de provinciale belangen die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie, omdat het bijdraagt aan het thema 'Blijvend verbonden'. Door realisatie van deze fietsverbinding worden de snelfietsroute Zaltbommel - 's-Hertogenbosch mogelijk gemaakt waarmee de bereikbaarheid van Gelderland op een duurzame manier vergemakkelijkt wordt. Het draagt daarmee ook bij aan verbinding van mensen en gedragsverandering, omdat de fietsinfrastructuur verbeterd wordt.
Conclusie
Het initiatief past binnen de beleidskaders van de Omgevingsvisie.
Vanaf 21 december 2022 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing. De regels in de Omgevingsverordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Ten opzichte van de Omgevingsvisie voorziet de Omgevingsverordening niet in nieuw beleid. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen. De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland.
Planspecifiek
De regels uit de Omgevingsverordening hebben geen betrekking op het initiatief.
Verbeteren (inter)nationale verbindingen: Het programma MIRT A2 heeft als een van de lange-termijn-oplossingsrichting de frequentie en snelheid van regionale verbindingen verhogen, waarbij als ambitieniveau voor stations Zaltbommel en Geldermalsen gestreefd wordt naar 15 minuten bediening. Vanuit dit punt is ook de versterking van de fietsverbindingen langs A2-as als prioriteit opgesteld. Dit sluit aan bij meerdere regionale doelen van Rivierenland op het gebied van mobiliteit.
Deze opgave heeft koppeling met:
Voorliggend initiatief betreft een onderdeel van de snelfietsroute Zaltbommel - 's-Hertogenbosch. Het is al opgenomen in het Uitvoeringsplan ten behoeve van regionale doelstellingen.
Conclusie
Het initiatief draagt bij aan het Uitvoeringsplan Mobiliteit.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van De Waluwe in Zaltbommel. Het is in de huidige situatie grotendeels onbebouwd terrein. Het doorkruist enkele wateren en de autoweg N322.
Afbeelding: luchtfoto van het plangebied (rood kader) (bron: ESRI)
Provincie Gelderland heeft een fietstunnel onder de N322 nabij Zaltbommel in voorbereiding. Deze fietstunnel maakt onderdeel uit van de snelfietsroute Zaltbommel - ’s-Hertogenbosch. De beoogde beeldkwaliteit en inpassing van de fietstunnel zijn vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan. Dit plan is opgenomen in Bijlage 1
Analyse van de bestaande omgeving
Ligging N322 in het landschap
De N322 vormt een belangrijk oost-west verbinding in het rivierengebied. Zij verbindt de A27 bij Werkendam met de A2 bij Zaltbommel en verder naar het oosten richting Beneden Leeuwen met de A50 bij Nijmegen. Tussen km 28.8 en 30.5 valt de N322 op door een autonome ligging ten opzichte van het landschap. Hier speelt de functionele verbinding met de A2 de hoofdrol. De weg ligt verhoogd in het landschap, met grasbermen voorzien van laanbeplanting van essen. Richting de A2 ligt de weg geleidelijk hoger met een verharde middenberm en grasbermen die overgaan in het talud. Ten oosten van de kruising met de Steenweg-Hogeweg ligt de N322 aanzienlijk hoger dan het omliggende gebied. Het zicht op bedrijfslocaties aan de noordzijde van de N322 speelt een prominente rol. De begeleidende bomenrij aan de zuidzijde van de weg staat aan de voet van het talud zodat de boomkronen de weg ten opzichte van de omgeving camoufleren.
Landschappelijke structuren
De N322 ligt in het rivierenlandschap tussen Maas en Waal. De belangrijkste landschappelijke structuren in dit gebied zijn dan ook duidelijk aan het rivierenlandschap gerelateerd. Karakteristiek voor het rivierenlandschap is de afwisseling tussen besloten oeverwallen en meer open komgronden. Rond de N322 zijn twee typen landschap te onderscheiden: het historisch gegroeide rivierlandschap met de karakteristieke afwisseling tussen komgronden en oeverwallen. En een meer modern en functioneel landschap dat duidelijk gericht is op zakelijk en efficiënt ruimtegebruik dat weinig verbondenheid vertoont met het oorspronkelijke landschap.
Bomen
De gesloten bomenrij aan de zuidzijde vormt een duurzame beplanting die binnen zo kort mogelijke tijd het zicht vanuit het zuiden op de N322 wegneemt. De bomenrij beperkt de lichthinder van het verkeer vanaf de afrit A2 voor de omgeving.
“Het talud van de N322 is niet steiler dan 1:2. Een getrapte uitvoering is mogelijk mits dit ten goede komt aan de aanplant van bomen.”
De onderdoorgang
De N322 vormt op de locatie van de onderdoorgang een grens tussen het moderne woon-werklandschap aan de noordzijde en het open rivierenlandschap aan de zuidzijde. De weg ligt in een ophoging met een bomenrij op de zuidelijke taluds om de weg te camoufleren. Daarnaast is aan de zuidzijde een waterberging aanwezig.
In het fietstraject vormt de onderdoorgang in de N322 een haarscherpe grens tussen de verschillende landschappen en deze contrasten worden bij de inpassing in de vormgeving zichtbaar gemaakt.
Inpassing
Aan de zuidzijde loopt het fietspad door een open landschap. Ter plaatse van de waterberging worden de wanden maximaal verlaagd om het open karakter van het landschap te blijven beleven. De waterberging wordt vergroot om de wanden van de open toerit overal dezelfde lage hoogte te kunnen geven. Aan de noordzijde wordt het fietspad omringd door bebouwing; hier worden de wanden hoger opgezet om tevens als valbeveiliging dienst te doen.
Om de natuurlijke lichtval in de tunnel en het ruimtelijke gevoel in de onderdoorgang te verhogen, hellen alle wanden 10 graden naar buiten.
De bomenrij wordt na realisatie weer aangevuld tot aan de tunnelwand zodat de kronen weer één gesloten scherm zullen vormen.
Als onderdeel van de ontwikkeling van een fietssnelweg (F2) tussen Zaltbommel en 's-Hertogenbosch worden fietspaden op deze route aangepakt. Het tracé van de fietssnelweg wordt waar mogelijk opgewaardeerd om het gebruiksgemak te vergroten. Voorliggend planvoornemen bestaat uit de realisatie van een nieuwe onderdoorgang bij de N322 ten hoogte van Zaltbommel. De tunnel verkort de route voor fietsers op het tracé en vormt een nieuwe toegangspoort voor Zaltbommel. Bovendien is de tunnel een verkeersveilig alternatief voor de gelijkvloerse oversteek op de geregelde kruising Steenweg-Hogeweg N322.
Eisen voor beeldkwaliteit
Op basis van de analyse van de omgeving is een ontwerp gemaakt. Dit ontwerp zorgt voor een inpassing in de omgeving en voldoet aan onder andere de volgende welstands- en beeldkwaliteitseisen.
Een uitgebreidere toelichting met meer afbeeldingen is te vinden in het Beeldkwaliteitsplan.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
De gemeente Zaltbommel heeft op 7 juli 2011 eigen archeologiebeleid met een archeologische inventarisatie en bijbehorende kaart vastgesteld. Hierin zijn onder meer vrijstellingsgrenzen voor oppervlakten en diepten opgenomen. Dit beleid is op 1 september 2011 in werking getreden. De reden voor het vaststellen van het beleid is het voorkomen van onnodig onderzoek en slechts voor de gebieden waar archeologische waarden te verwachten zijn, wel te besluiten tot nader onderzoek (en alleen als de ontwikkeling de beide vrijstellingsgrenzen overschrijdt).
Het bovengenoemde beleid is vertaald in dit bestemmingsplan.
Toets beleidszones
Hieronder is een uitsnede van de beleidskaart archeologie van het plangebied opgenomen.
Op het plangebied is/zijn de volgende beleidszone(s) van toepassing :
Uit de toets aan de beleidszones blijkt dat archeologisch onderzoek nodig is met als doel te bepalen of de voorgenomen activiteiten archeologische resten in de ondergrond mogelijk aantasten. Door ADC ArcheoProjecten is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, in volledigheid na te lezen in Bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat een groot deel van het plangebied zich bevindt in een zone, die naar aanleiding van eerder archeologisch booronderzoek werd vrijgegeven, omdat er destijds in het tracé van de N322 geen aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van oeverafzettingen. Volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart een klein deel van het plangebied te zijn gelegen in een zone met Waarde-archeologie 1. Hier blijkt op basis van de gegevens uit Archis een vindplaats met onder meer fragmenten vuursteen uit het Neolithicum en Bronstijd aanwezig te zijn, die zich vermoedelijk tot in het plangebied uitstrekt.
In het gedeelte van het tracé dat ten zuiden van de N322 is gelegen, bestaat de kans op de aanwezigheid van een vindplaats. Bij het aanleggen van de tunnelbak en de waterpartijen bestaat een reële kans dat archeologische resten worden aangetast.
Normaal gesproken dienen dergelijke civieltechnische werkzaamheden voorafgegaan te worden door een booronderzoek, maar gezien het feit dat er voor deze zone al in detail bekend is welk type archeologische resten worden verwacht en op welk stratigrafisch niveau, wordt aanbevolen het booronderzoek over te slaan. In overleg met bevoegd gezag is een programma van eisen opgesteld ten behoeve van een proefsleuven onderzoek (IVO-P). Het goedgekeurde programma van eisen is toegevoegd als Bijlage 3.
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie bestaan er mogelijk belemmeringen voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Uit nader proefsleuvenonderzoek zal blijken of hier sprake van is en in welke mate deze effect hebben op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. De belemmeringen worden niet als onoverkomelijk ingeschat.
Menselijke ingrepen hebben voor kenmerkende en waardevolle cultuurhistorische waarden gezorgd. In de gemeente Zaltbommel zijn waardevolle elementen aanwezig die een natuurlijke geschiedenis hebben en die een door de mens gevormde geschiedenis hebben. De gemeente Zaltbommel heeft een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd naar zowel waardevolle structuren, gebieden en dorpsgezichten als afzonderlijke elementen. Dat heeft geresulteerd in een inventarisatiekaart die op 7 juli 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Belangrijke cultuurhistorische waarden zijn:
De aan de rivieren gerelateerde oeverwallen met bebouwingsstructuren;
Planspecifiek
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische waarden aanwezig
Conclusie
Vanuit cultuurhistorie bestaan geen belemmeringen voor het initiatief die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
Planspecifiek
Het planvoornemen omvat geen milieuhinderlijke functies of milieugevoelige bestemmingen. Voor fietspaden zijn geen richtafstanden opgenomen in de VNG-uitgave.
Conclusie
In de omgeving van het plangebied zijn geen milieuhinderlijke functies aanwezig die een belemmering vormen voor deze ontwikkeling.
In de directe omgeving liggen geen agrarische bedrijven in de vorm van veehouderijen. Het initiatief ligt volgens het gemeentelijk geurbeleid niet binnen een geurcontour van een agrarisch bedrijf. Het plangebied is gelegen binnen een zone waar een goed leefklimaat heerst.
Conclusie
Vanuit het aspect geur(hinder) van (agrarische) bedrijvigheid zijn er geen belemmeringen voor dit initiatief.
Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh).
Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wet geluidhinder onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds.
De Wgh hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:
Planspecifiek
Voor een fietspad is geen geluidszonering van toepassing. Ook is er bij de aanleg van het fietspad geen sprake van verplaatsing van de naastliggende weg. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten op grond van de Wet geluidhinder. De aanleg van het fietspad leidt eerder tot een verbetering van de akoestische situatie, aangezien fietsgebruik wordt gestimuleerd.
Een regionaal fietspad is geen geluidgevoelig object en is geen geluidszonering van toepassing in het kader van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit het aspect geluid (verkeer) zijn er geen belemmeringen voor dit initiatief.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie, in dit geval voor de functie verkeer.
Planspecifiek
Binnen het plangebied is in januari 2020 door Lankelma Geotechniek Zuid (water)bodemonderzoek uitgevoerd om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem te bepalen, na te lezen in Bijlage 4. Uit dit onderzoek blijkt dat de gehele onderzoekslocatie analytisch maximaal licht verhoogde gehalten met zware metalen, PAK en PCB bevat. Deze concentraties overschrijden de achtergrondwaarden, doch overschrijden de interventiewaarden niet. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van deze bodemlagen indicatief bestempeld worden als zijnde een klasse variërend tussen AW2000, wonen en industrie. Er is hier geen sprake van een veiligheidsklasse.
Asbest
Gesteld kan worden dat de (puinhoudende) grond ter plaatse van de zuidelijke wegberm onverdacht is op het voorkomen van asbest.
Waterbodem
In de mengmonsters is analytisch geen verhoogd gehalte aangetoond. De vaste bodem van deze bodemlaag is conform het toetsingskader ‘toepassen in oppervlaktewater’ beoordeeld als ‘Altijd toepasbaar’.
PFAS
In zowel het grondmengmonster als het slibmengmontster zijn analytisch geen significant verhoogde gehalten PFAS aangetoond.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt aanvullend nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien niet noodzakelijk geacht. Middels het bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoende vastgelegd.
Conclusie
Op basis van de bekende bodemgegevens kan worden geconcludeerd dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen functiewijziging.
Regelgeving
Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan en is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke belangen. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Algemeen
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit hoofdstuk geeft daar uitvoering aan.
Het waterbeleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
Kaderrichtlijn Water
Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Koers houden, kansen benutten
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Waterschap Rivierenland trekt in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 de lijn door van het Waterbeheerplan 2010 - 2015. Het werk op het gebied van waterveiligheid, watersysteem en waterketen wordt gecontinueerd. In het landelijk gebied is het zorgen voor voldoende en schoon water één van de belangrijkste taken van het Waterschap. Ook is het belangrijk dat dit water een geschikt leefgebied is voor planten en dieren.
De hoofdpunten van de visie uit het Waterbeheerprogramma zijn:
Het accent ligt hierbij onder meer op gebiedsgericht werken, waterbewustzijn en innovatie.
Water- en Rioleringsplan (WRP) Bommelerwaard 2017 - 2021
Het WRP is een gezamenlijk plan van de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel en Waterschap Rivierenland). Het WRP beschrijft breed gedragen de beleidsvoornemens en de maatregelen voor inzameling, transport en de (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater in de Bommelerwaard voor de periode 2017 - 2021.
Watertoets
In overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) moet bij elke ontwikkeling rekening worden gehouden met de gevolgen voor de waterkwantiteit en waterkwaliteit door middel van een watertoets. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen, op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:
Afhankelijk van de omvang van de ontwikkelingen in de plangebieden stelt het waterschap Rivierenland eisen voor compensatie.
Planspecifiek
Oppervlaktewater
Dit initiatief kruist twee watergangen. Beide blijven in stand gehouden door de aanleg van een duiker en een sifon. Daarnaast worden er drie waterlichamen (deels) gedempt. Deze dempingen worden gecompenseerd waarbij er ook nieuw water wordt toegevoegd. Al met al wordt er in totaal 130 m2 wateroppervlak toegevoegd.
Verhard oppervlak en compensatie
De totale toename van verhard oppervlak als gevolg van het initiatief is ca. 700 m2. Volgens de regels van waterschap Rivierenland moet per hectare toename verhard oppervlak minimaal 436 m3 aan waterberging
gerealiseerd worden. Dit komt neer op een wateropgave van: 0,07 ha * 436 m3 = 31 m3 .
Voor de berging in oppervlaktewater is een peilstijging van 0,3 m toegestaan door het waterschap.
Dit ontwerp voorziet in een toename van 130 m2 aan oppervlaktewater. Dit oppervlak samen met de toegestane peilstijging zorgt voor een extra waterberging van 0,3 m * 130 m2 = 39 m3 . Er wordt hiermee meer compensatie gerealiseerd dan wat vanuit de eisen uit het waterschap noodzakelijk is: namelijk 31 m3. Het initiatief voldoet aan de eisen voor watercompensatie en waterberging.
In Bijlage 5 is het aspect water en de te realiseren compensatie verder uitgewerkt.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor dit initiatief. Er wordt voldaan aan alle eisen met betrekking tot compensatie.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Verder is in de Beleidsvisie externe veiligheid van gemeente Zaltbommel als ambitie opgenomen dat Bevi-activiteiten en daarmee vergelijkbare risicovolle activiteiten op de meeste bedrijventerreinen niet worden toegestaan.
Planspecifiek
Een fietstunnel cq. fietspad is geen risicobron in het kader van externe veiligheid. Ten westen van het plangebied (op ca. 150 m) ligt een buisleiding ten behoeve van brandstoftransport. En een tankstation (op ca. 180 m) met risicocontouren ten behoeve van LPG-opslag, -vulpunt en -afleverinstallatie. Ten oosten van plangebied (op ca. 400 m) ligt de A2.
Een fietstunnel/fietspad is geen kwetsbaar object en ligt ook buiten de risicocontouren van nabije risicobronnen.
Afbeelding: uitsnede risicokaart met plangebied (zwart gearceerd).
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse. De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5 (artikel 5,16) van de Wet milieubeheer (Wm).
Een bestemmingsplan mag ingevolge deze regelgeving vastgesteld worden indien er sprake is van één van de volgende gevallen:
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Toetsing
Het initiatief betreft de realisatie van een fietstunnel onder de N322. Dit resulteert enkel in een kleine toename van (niet-)gemotoriseerde tweewielers binnen het plangebied. Dit betekent dat de ontwikkeling ruim onder de NIBM-grenzen valt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. dient te worden geschonken. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Ook als de richtwaarden uit onderdeel D van het besluit niet worden overschreden moet het bevoegd gezag zich ervan vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing is vormvrij, maar aan de inhoud worden wel eisen gesteld. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Getoetst moet worden op:
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Conclusie
De conclusie is dat geen milieueffectbeoordeling behoeft te worden opgesteld gelet op de kenmerken van de activiteit en de mate van de kwetsbaarheid van het milieu waarin het plangebied is gelegen en het gebied waarop het effect zou kunnen hebben.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.
Planspecifiek
Eerste stap in deze toetsing is het uitvoeren van het verkennend onderzoek. Op basis van een bureauonderzoek en een veldbezoek wordt aan de hand van aanwezige terreintypen en toevallige waarnemingen van soorten zo goed mogelijk ingeschat welke beschermde gebieden en plant- en diersoorten aanwezig (kunnen) zijn. Op basis daarvan worden uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkeling en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen.
Onderstaand wordt beknopt ingegaan op de onderzoeksresultaten. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 6.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als mol, haas en diverse algemene muizensoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden:
Broedvogels
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale omgevingsvisie en -verordening. Wet natuurbescherming In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Na realisatie van het planvoornemen wordt geen uitstoot van stikstof gecreëerd door het plan. Gedurende de zogenoemde gebruiksfase zijn fietsers de hoofdgebruikers van de onderdoorgang. Fietsen veroorzaken geen stikstofdepositie.
Tijdens de realisatie van het plan (zgn. aanlegfase) zal door onder andere materieel in beperkte mate stikstof uitgestoten worden. Om te onderzoeken of dit tot significante effecten in Natura 2000-gebieden leidt, is een Stikstofberekening uitgevoerd, die als Bijlage 7 bij deze toelichting is opgenomen. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van significant negatieve effecten.
Conclusie
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog zijn vele delen in het land gebombardeerd. Strategische locaties zoals vestingen, bruggen of andere verdedigingslocaties waar zware strijd geleverd is, hebben hierbij de focus gehad. Verschillende typen munitie, variërend van kogels tot vliegtuigbommen, kunnen ook in huidige tijd nog een gevaar vormen. Middels onderzoek wordt nagegaan of het aannemelijk is dat er in het plangebied van deze niet-gesprongen explosieven gevonden worden.
Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 8. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van een deel van het plangebied mogelijk explosieven aanwezig kunnen zijn. Met detectie technieken moet te zijner tijd onderzocht worden of er daadwerkelijk explosieven ter plaatse aanwezig zijn.
Aangezien het te onderzoeken deel van het plangebied beperkt in omvang is, is niet te verwachten dat dit aspect voor belemmeringen zorgt.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingen. De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk. Het plan kent de volgende bestemmingen:
Verkeer - Langzaam verkeer
De voor 'Verkeer - Langzaam verkeer' (Artikel 3) aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer een onderdoorgang, fiets- en wandelpaden, water(berging) en groenvoorzieningen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn onder voorwaarden mogelijk.
Leiding - Hoogspanning 1
De voor 'Leiding - Hoogspanning 1' (Artikel 4) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbindingen met een spanning van maximaal 150kV.
De dubbelbestemming geldt voor het totale ruimtebeslag na aanleg van de kabel. Het totale ruimtebeslag tijdens de aanlegfase bedraagt ongeveer 30 meter. Deze werkstrook omvat niet alleen de kabelsleuf, maar ook de werkweg en de ruimte voor de tijdelijke opslag van de grond en het materiaal. Het totale ruimtebeslag na aanleg van twee circuits bedraagt circa 11 meter bij het deel in open ontgraving en 16 meter bij de gestuurde boringen. Hierbij wordt uitgegaan van een breedte van het kabelbed (1 circuit bestaande uit 3 kabels) van iets meer dan 1 meter, een breedte voor de belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden bij open ontgravingen en een breedte van 5 meter aan weerszijden bij boringen. In het kader van de dubbelbestemming is uitgegaan van een breedte van 8,2 meter (open ontgraving) tot 16 meter (boringen).
Ter plaatse van de dubbelbestemming geldt dat er bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen. In de regels is opgenomen, dat een vergunning voor die werken en werkzaamheden uitsluitend kan worden verleend, indien de belangen van de kabel niet onevenredig worden geschaad.
Via een afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de kabel niet onevenredig wordt geschaad en na overleg en instemming met de netbeheerder, op of in de belemmeringenstrook worden gebouwd of kunnen gronden worden gebruikt ten behoeve van de geldende enkelbestemming.
Wel is bij de tracering rekening gehouden met een strook van circa 30 meter ten behoeve van de aanleg. Tijdens de aanlegfase zullen tijdelijke werkzaamheden verricht worden. Het kan hier gaan om werkzaamheden zoals bemalen, tijdelijke opslag en tijdelijke wegen ten behoeve van de aanleg. Deze werkzaamheden zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor zover deze werken niet vergunningsvrij kunnen worden gerealiseerd (Besluit omgevingsrecht, bijlage 2, artikel 2 onder 18) kan hiervoor een tijdelijke vergunning worden verleend. Op grond van artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto bijlage II artikel 4 van het Besluit Omgevingsrecht (kruimelgevallen) kan een tijdelijke omgevingsvergunning worden gegeven voor afwijkend planologisch gebruik. Hiervoor geldt de reguliere procedure (acht weken).
Waarde - Archeologie 1
De voor 'Waarde - Archeologie 1' (Artikel 5) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 30 m2 en waarbij de grond dieper dan 30 cm wordt geroerd, is vergunningplichtig. Daarnaast is het uitvoeren van enkele werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden vergunningplichtig. Gedacht kan worden aan het het aanleggen van paden en het dempen van sloten. Hierbij geldt ook de vrijstellingsgrens van 30 m2 en ene diepte van 30 cm.
Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' (Artikel 6) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en waarbij de grond dieper dan 30 cm wordt geroerd, is vergunningplichtig. Daarnaast is het uitvoeren van enkele werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden vergunningplichtig. Gedacht kan worden aan het het aanleggen van vijvers en het aanbrengen van ondergrondse leidingen. Hierbij geldt ook de vrijstellingsgrens van 2.500 m2 en ene diepte van 30 cm.
In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 7) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels (Artikel 8) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen.
Overige zone - PIP N322
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - PIP N322' geldt nu het 'Inpassingsplan N322 Zaltbommel' van de provincie Gelderland. Dit inpassingsplan staat een onderdoorgang slechts toe ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang'. Middels deze regel blijft het 'Inpassingsplan N322 Zaltbommel' onverminderd van kracht, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' een (extra) (brom)fietstunnel is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels (Artikel 10) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.
Overige regels
In de overige regels (Artikel 11) is geregeld dat de bestemmingsplannen 'Parapluplan Parkeren' en 'Parapluherziening verkamering woningen' van toepassing blijven op dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 12 en Artikel 13.
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen bij:
Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het kostenverhaal is anderszins geregeld als de gemeente Zaltbommel met ontwikkelaar een anterieure overeenkomst heeft gesloten.
De ontwikkeling valt niet onder 1 van de onder a t/m f genoemde categorieën dus het was niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen dan wel een anterieure overeenkomst te sluiten.
Het ontwerp wijzigingsplan heeft met ingang van 23 maart 2023 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.