direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zaltbommel, Van Heemstraweg West (herontwikkeling American Roadhouse)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het terrein van het American Roadhouse aan de van Heemstraweg West 15 in Zaltbommel wil de gemeente Zaltbommel een deelgebied van het plangebied De Waluwe herontwikkelen. Het kartcentrum American Roadhouse wordt gesloopt en op het terrein wordt een polikliniek met gezondheidscentrum en circa 170 woningen gerealiseerd, waaronder zorgwoningen met bijbehorende parkeerplaatsen, wegen en openbaar groen.

Het plangebied heeft een omvang van circa 2,4 hectare. Ten behoeve van het realiseren van dit plan moet het ter plaatse geldende bestemmingsplan herzien worden. Daartoe is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

De nieuwbouwwijk 'De Waluwe' is gelegen aan de zuidzijde van de kern Zaltbommel. De wijk ligt tussen de Rijksweg A2 in het oosten, de bestaande woonwijk de Vergt in het noorden en de Steenweg (N322) in het zuiden. De locatie aan de Van Heemstraweg West 15 te Zaltbommel ligt tussen De Waluwe II en III in. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Zaltbommel, sectie K, nummers 1585, 1752 en 1753.

Navolgende afbeeldingen toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0001.png"

Globale ligging plangebied (rode omkadering)

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0002.png"

Globale ligging plangebied met luchtfoto 2018 (rode omkadering)

1.3 Geldende plannen

De gronden vallen binnen de beheersverordening 'Poederoijen en Zaltbommel' en voor een deel binnen het bestemmingsplan 'Zaltbommel, Waluwe Oost'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0003.png"

Uitsnede geldende beheersverordening 'Poederoijen en Zaltbommel'

Het American Roadhouse valt binnen de beheersverordening 'Poederoijen en Zaltbommel' en is hierin voorzien van de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. De beheersverordening is vastgesteld op 22 september 2016. De overige gronden aan de zuidwestzijde vallen binnen het bestemmingsplan 'Zaltbommel, Waluwe Oost' en zijn voorzien van een bestemming 'Woongebied'.

Gelet op het voorgenomen bouwplan en het voorzien in een actuele planologische regeling voor alle gronden binnen het plangebied is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en planbeschrijving

In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording

Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving

In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid

Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, ofwel de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. Dit hoofdstuk beschrijft deze situatie door de historische ontwikkeling, de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en omgeving toe te lichten en bevat een onderbouwing van de voorgenomen ontwikkeling.

2.1 Historische ontwikkeling

Zaltbommel

De oudste berichten over de stad Zaltbommel stammen uit het jaar 850. Toen was het niet meer dan een kleine nederzetting "Bomela" geheten. In 999 kreeg de plaats recht van tol en munt, alsmede van gruit, een stof waarmee het bier tot gisting werd gebracht. Graaf Otto II van Gelre verleende in 1231 de plaats stadsrechten. In 1316 werden deze vernieuwd en bevestigd door Graaf Reinald van Gelre. Uit die periode stammen de stadsmuren. Tot het begin van de 17e eeuw hielden de inwoners zich bezig met nijverheid en handel en de stad kende grote bloei. Rond 1629 na de verovering van 's-Hertogenbosch door Prins Frederik Hendrik nam de betekenis van Zaltbommel af omdat 's-Hertogenbosch de functie van grensplaats overnam. Bovendien verminderde de scheepvaart op de Waal, doordat zich ter hoogte van de stad een zandplaat vormde. Toch bleef het een belangrijke stad.

Midden 19e eeuw was er betrekkelijk veel industrie en waren er tien scholen, waaronder een Latijnse school. De stichter van het KNMI, C.H.D. Buys Ballot, was leerling van deze school. In 1869 kwam er een spoorbrug over de rivier, terwijl in 1933 de eerste verkeersbrug kwam. De Martinus Nijhoffbrug is in 1996 geopend.

Waluwe

Aan de zuidzijde van de kern van Zaltbommel is het gebied De Waluwe ontwikkeld. Een gebied dat zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld tot een divers woon-, werk- en leefgebied. De ontwikkeling van gebied De Waluwe is uitgevoerd in deelplannen die verbonden worden door de realisatie van een parkeiland.

Geklemd tussen bestaande woonwijk De Vergt, de Rijksweg A2 en de N322-Steenweg vormt gebied De Waluwe een verbintenis tussen kantoorgebouwen (A2-zijde) en het historische centrum van Zaltbommel. Het woongebied bestaat uit drie deelgebieden waarvan deelgebied I is ontwikkeld in de periode vanaf 1995 tot 2006. Deelgebied II wordt ontwikkeld tot een modern woongebied waarbij leven, ontmoeten en spelen de centrale thema’s zijn. De sportvelden die in gebied De Waluwe III lagen, zijn naar een nieuwe locatie aan de Van Heemstraweg verplaatst. Waluwe III is het laatste gedeelte van het woningbouwontwikkelingsgebied De Waluwe. De locatie van het plangebied aan de Van Heemstraweg West 15 te Zaltbommel ligt tussen De Waluwe II en III in.

2.2 Gebiedsvisie

2.2.1 Stedenbouwkundige structuur Waluwe III

Op 26 maart 2019 is de Stedenbouwkundige Structuur voor Waluwe III vastgesteld door het college. Dit vanwege de voorspoedige woningbouwuitgifte voor Waluwe II. Daarnaast spelen door de invulling (en uitbreiding) van de maatschappelijke zone met onder andere de komst van het zwembad/sporthal, de herontwikkeling van American Roadhouse, realisatie van het waterplein en de in de toekomst mogelijke herontwikkeling van het streekarchief en Pand 9 tal van ontwikkelingen in en rond Waluwe III.

De hoofdstructuur is aangegeven en vormt een logische aansluiting op de bestaande structuur. Binnen de hoofdstructuur is voldoende plaats ingeruimd voor groen, water en de woonvlekken. De structuurkaart vormt hiermee de basis voor de verdere ontwikkeling en uitwerking van de Waluwe III. Het abstractieniveau van de structuurkaart is dusdanig dat voldoende flexibiliteit is voor verdere planontwikkeling en uitwerking, zonder dat dit ten koste gaat van de samenhang in het gebied.

Een belangrijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur vormt een verbindende parkzone tussen de scholen in de maatschappelijke zone en de ontwikkeling van de American Roadhouse locatie (onderhavige ontwikkeling). In deze parkzone wordt een groot deel van de wateropgave opgelost en is het toekomstige waterplein gelegen. Voor de ontwikkeling van de American Roadhouse locatie zijn de afronding van het Fiep Westendorpplein en de verbinding van de verkeersontsluiting tussen de Fiep Westendorplaan en Waluwe III belangrijke onderdelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0006.png"

Stedenbouwkundige structuur Waluwe III (rode omlijning) met ligging locatie plangebied (blauwe omlijning)

2.2.2 Stedenbouwkundig plan

Binnen de kaders van het Stedenbouwkundige Structuur voor Waluwe III is voor de ontwikkeling van het plangebied een Stedenbouwkundig plan opgesteld. De bestaande ruimtelijke structuren (routes, groen en water) worden doorgetrokken en gehandhaafd.

Het gebied wordt getransformeerd naar een nieuwe woonomgeving met zorgfaciliteiten voor tweedelijnszorg (buitenpoli JBZ), eerstelijnszorg (gezondheidscentrum) en derdelijnszorg (zorgappartementen voor mensen met dementie). Daarnaast komen er diverse koop- en huurwoningen. Het project bestaat uit vier verschillende deelfasen:

Fase 1 (indicatief):

  • Gezondheidscentrum circa 1.500 m2
  • Buitenpoli Jeroen Bosch Ziekenhuis circa 1.000 m2
  • 44 vrije sector huurappartementen

Fase 2 (indicatief):

  • 23 koopappartementen
  • 24 sociale huurappartementen

Fase 3 (indicatief):

  • 50-60 zorgappartementen voor mensen met dementie (i.s.m. Santé Partners)

Fase 4 (indicatief):

  • 16 koopwoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0007.png"

Stedenbouwkundig plan met fasering (indicatief)

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0008.png"

Weergave Stedenbouwkundig plan (indicatief)

2.2.3 Juridisch-planologische vertaling Stedenbouwkundig plan

Het bestemmingsplan legt de ruimtelijke invulling van het plangebied juridisch-planologisch vast. Daarbij is zorgvuldigheid in acht genomen. In de ruimtelijke afwegingen zijn alle voorkomende belangen, zoals bestaande omgevingsfactoren (stedenbouw, milieu) en overige belangen, zoals het bieden van voldoende ontwikkelingsruimte tegen elkaar afgewogen en is aan het gebied een aantal bestemmingen met bouw- en gebruiksmogelijkheden toegekend.

Door het in acht nemen van deze zorgvuldigheid is in het kader van de rechtszekerheid rekening gehouden met de belangen van omwonenden. Een belangrijk uitgangspunt in de keuze voor de plansystematiek is om een ontwikkelende partij voldoende ruimte te bieden de woningbouw te realiseren. Het bestemmingsplan is om deze reden globaal van opzet, waarbij het grootste deel van het gebied de bestemmingen 'Gemengd' en 'Woongebied' hebben gekregen. Binnen deze bestemmingen zijn diverse functies toegestaan, onder meer: maatschappelijke voorzieningen in vorm van een polikliniek en gezondheidscentrum en circa 170 woningen met bijbehorende tuinen en erven, voorzieningen voor verkeer en verblijf, nutsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Door de globale opzet is het plangebied voldoende aantrekkelijk en flexibel om te ontwikkelen. Te veel en te strakke regelgeving maakt het gebied minder aantrekkelijk voor ontwikkeling. Dit neemt niet weg dat in het plan aan enkele aspecten wel regels zijn gesteld. Deze aspecten zijn mede van belang om de rechtszekerheid van omwonenden te regelen. Het betreft regels met betrekking tot:

  • Op de verbeelding is aan de randen van het plangebied het bouwvlak bepaald in aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur.
  • Voor de te realiseren hoofdgebouwen is bepaald:
    • 1. De goot- en bouwhoogtes van de toe te laten gebouwen.
    • 2. Het maximum aantal woningen bedraagt 175.
    • 3. Een parkeernorm is vastgelegd in de regels.
  • Het college van Zaltbommel kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.

Dit bestemmingsplan heeft geen relatie met de nationale belangen, zoals deze in de SVIR zijn opgenomen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Dit bestemmingsplan heeft geen relatie met de nationale belangen, zoals deze in het Barro zijn opgenomen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

In overeensteming met actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van twaalf woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling. Aangezien het grotendeels alleen de actualisatie van een bestemmingsplan betreft, waarvan de gronden al de bestemming 'Woongebied' hebben en in de regels alleen ondergeschikte wijzigingen worden doorgevoerd, worden er in dat deel van het plangebied geen extra woningen mogelijk gemaakt met onderhavige herziening van het bestemmingsplan.

Het planvoornemen maakt circa 145 woningen mogelijk. In de subparagrafen 3.2.4 en 3.3.1 is deze woningbehoefte nader onderbouwd. Voor de polikliniek geldt dat sprake is van het samenvoegen van de twee huidige locaties in Zaltbommel aan de Gamerschestraat en Kerkstraat. Tevens wordt de huidige zorgverlening in beperkte mate uitgebreid. Voor het gezondheidscentrum geldt dat sprake is van een verplaatsing van het huidige gezondheidscentrum aan de Van Heemstraweg West en betreft tevens een uitbreiding met 2 huisartsen en fysiotherapeut om tot volwaardig centrum te komen met de polikliniek. Verder wordt met de integratie van het gezondheidscentrum de synergie tussen eerstelijns zorg en tweedelijns zorg verbeterd.

Omdat het hele plangebied deel uitmaakt van bestaand stedelijk gebied, kan gesteld worden dat de ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze is sindsdien verschillende keren geactualiseerd. In die Omgevingsvisie zijn het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen herzien en samengebracht. Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten het laatste actualisatieplan van de Omgevingsvisie vastgesteld (Omgevingsvisie Gaaf Gelderland).

3.2.2 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 3.1.3. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Conclusie

Dit bestemmingsplan met de daarbij behorende planologische mogelijkheden om woningen te bouwen en maatschappelijke voorzieningen leveren geen strijd op met de omgevingsvisie van de provincie Gelderland. Zo bezien kan dit planvoornemen voor dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

3.2.3 Omgevingsverordening

Tegelijkertijd met het vaststellen van de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' stelden de provinciale staten van Gelderland ook de Omgevingsverordening Gelderland vast. Evenals in de omgevingsvisie gaan deze plannen over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Na het opstellen van de omgevingsverordening is deze verscheidene keren aangepast.

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan kunnen per hierboven genoemde aspecten regels gelden. Voor het plangebied zijn de onderstaande thema's relevant. Per thema wordt de relevantie voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, besproken.

Woonlocaties

Ten aanzien van het aspect wonen, geeft de omgevingsverordening aan dat per regio de gemeentebesturen hierover afspraken maken in een regionale woonagenda. Dat volgt uit artikel 2.1 van de omgevingsverordening. Daarnaast volgt uit artikel 2.2 dat "een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda". Over deze regionale afspraken in paragraaf 3.2.4 (Regionale Woonagenda en Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland) meer.

Conclusie

Dit bestemmingsplan met de daarbij behorende planologische mogelijkheden om woningen te bouwen en maatschappelijke voorzieningen leveren geen strijd op met de omgevingsverordening van de provincie Gelderland. Zo bezien kan dit planvoornemen voor dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

3.2.4 Regionale Woonagenda en Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland

Regionale Woonagenda

De provincie Gelderland geeft in de Omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'regionale woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:

  • Regionaal woningbouwprogramma;
  • Bestaande woningvoorraad;
  • Wonen en zorg;
  • Doorstroming;
  • Arbeidsmigranten;
  • Verblijfsgerechtigden;
  • Woonlasten en betaalbaarheid;
  • Flexibele tijdelijke woonvormen.

Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.

Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland

De gemeenten in de Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Zaltbommel, hebben afspraken gemaakt voor het opstellen van een regionaal woningbouwprogramma. Op 1 oktober 2018 is daarvan de meest recente monitor uitgebracht. Gedeputeerde staten van Gelderland hebben deze afspraken bevestigd.

Deze monitor richt zich op de nieuwbouwproductie. Informatie over de ontwikkelingen in de bestaande woningvoorraad is hier niet in opgenomen. Bij het kwalitatieve woningbouwprogramma uit het regionaal woningbehoeftenonderzoek Rivierenland (WBO) is al rekening gehouden met de bestaande woningvoorraad. Het nieuwbouwprogramma is gericht op aanvulling van de tekorten in de bestaande woningvoorraad. De monitor sluit aan op de afspraken zoals opgenomen in de notitie 'regionale woningbouwprogrammering Rivierenland 'methodiek, afspraken en regionaal woningbouwprogramma 2016' en de afspraken met de provincie.

Op basis van Primos2016 is voor regio Rivierenland een kwantitatieve woningbehoefte geprognosticeerd is van ongeveer 10.500 woningen voor de periode 2015-2025.

In het actuele gemeentelijke woningbouwprogramma (2018) zijn 100 woningen t/m 2024 opgenomen. Er zijn 107 woningen voorgenomen in het plan. Hiermee past het plan kwantitatief gezien redelijkerwijs in het gemeentelijke woningbouwprogramma. In december 2018 is een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd waarin de woningbehoefte 2018-2028 is voorspeld. De mix van appartementen, grondgebonden woningen, vrije sector en sociale woningen in het plan past bij de kwalitatieve behoefte voor Zaltbommel voor de komende jaren.

In 2020 wordt het regionale woningbouwprogramma herzien. Hierbij worden alle ontwikkelingen die zijn opgevoerd vanaf 2015 meegenomen.

3.2.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan met de daarbij behorende planologische mogelijkheden om woningen te bouwen en maatschappelijke voorzieningen leveren geen strijd op met de regionale woningbouwafspraken in de provincie Gelderland. Zo bezien kan dit planvoornemen voor dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie Bommelerwaard

In de Woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020 zetten de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel voor de komende jaren hun koers uit op het gebied van Wonen. De gemeenteraad van Zaltbommel heeft de woonvisie op 14 juli 2016 vastgesteld. De woningmarkt in de Bommelerwaard is volop in beweging. De verkoop van woningen trekt weer aan. Dit is het meest zichtbaar in de grote kernen.

Ambities en woonthema’s
De komende jaren willen de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel samen met de woningcorporaties, partners en burgers werken aan:

  • De kwaliteit van de bestaande woningvoorraad: hierbij gaat het om het behoud en versterken van de kwaliteit van de woningen. Duurzaamheid, flexibiliteit en diversiteit zijn hierbij belangrijk.
  • Passende woningvoorraad: beide gemeenten willen dat heel gericht woningen worden toegevoegd die passen bij de lokale vraag. Dit betekent maatwerk in de kernen en gefaseerde woningbouw zodat bijsturen mogelijk is.
  • Voldoende betaalbare woningen: er is vraag naar betaalbare woningen in de Bommelerwaard. Hier willen beide gemeenten in voorzien met bijzondere aandacht voor starters en de lage- en middeninkomens.
  • Wonen, welzijn en zorg: uitgangspunt is het langer zelfstandig wonen van mensen met een ondersteuningsbehoefte. De geschiktheid van de woningen en de woonomgeving, de match tussen vraag en aanbod van wonen met zorg en de bereikbaarheid van voorzieningen zijn van groot belang. Dit vraagt om samenwerking tussen veel verschillende partijen.
  • Kwaliteit van de woonomgeving: Uitgangspunt is de identiteit en de kracht van de dorpen en kernen zelf. Beide gemeenten faciliteren initiatieven vanuit de lokale gemeenschappen en bieden waar nodig professionele ondersteuning. Ontmoeten en verbinden vinden beide gemeenten een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de woonomgeving.

Uit subparagraaf 3.2.4 blijkt dat de woningbouw kwantitatief passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat regionaal is afgestemd. De woningbouw zal een mix zijn voor verschillende doelgroepen, zowel huur als koop. Hiermee is de woningbouw in lijn met de kwalitatieve ambities zoals gesteld in de Woonvisie Bommelerwaard.

3.3.2 De welstandsnota

De gemeente Zaltbommel heeft in 2013 haar welstandsbeleid herzien. Resultaat van de herziening is de Welstandsnota 2013. Op 26 januari 2017 is een nieuw welstandsbeleid vastgesteld. De wijzigingen zijn opgenomen in de notitie 'Welstandsnota en reclamebeleid'. Samen met de Welstandsnota 2013 vormt deze notitie het Ontwerp Welstandsnota 2017.

Deze welstandsnota hanteert, op basis van een gebiedsindeling, verschillende beleidsniveau's. Daarnaast zijn specifieke richtlijnen voor kleinschalige bebouwing opgenomen. Het gebied van de verordening valt in de volgende gebieden:

  • dorpskernen;
  • woongebieden met samenhang;
  • woongebieden met diversiteit;
  • kantoren- en bedrijventerreinen;
  • recreatie- en sportterreinen.

Conclusie

Bij de vergunningverlening van gebouwen of werkzaamheden zal aanvullend aan het bestemmingsplan tevens aan de geactualiseerde Welstandsnota worden getoetst. Het voorliggende bestemmingsplan staat deze toetsing niet in de weg. Daarmee is de Welstandsnota complementair aan het bestemmingsplan.

3.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid 2014 - 2018

De Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zaltbommel 2014 - 2018 is op 28 november 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie zijn onder andere ambities opgenomen over het niet toelaten van nieuwe risicobronnen en bijzonder kwetsbare objecten binnen bepaalde gebieden. De ambities gelden naast de wettelijke regels en zijn met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en bij vergunningverlening voor risicobedrijven. Door het vaststellen van relevante regels in het ruimtelijk plan kan strijdigheid met de ambities worden voorkomen.

In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

3.3.4 Conclusie

Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

4.1.1 Verkeer

De totale woonwijk De Waluwe wordt via twee gebiedsontsluitingswegen ontsloten, te weten de Hogeweg/ Oude Bosscheweg en de Steenweg. Beide wegen sluiten aan op de provinciale weg (N322), de provinciale verkeersader die door de hele gemeente loopt en in een aansluiting op de rijksweg A2 voorziet.

De hoofdontsluiting van het plangebied zelf vindt plaats via de volgende 2 wegen:

  • aan de noordzijde via de Fiep Westendorplaan en de aansluiting op de Alfred Smithlaan;
  • aan de zuidzijde via de Fiep Westendorplaan en de aansluiting op de Hogeweg.

Alle aansluitingen zijn inmiddels aangelegd en alle (reeds aangelegde en nog aan te leggen) wegen in het plangebied worden bij het woonrijpmaken ingericht als 30 km/uur zone.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Parkeren

Ter vaststelling van het aantal toe te voegen parkeerplaatsen is de inhoud van het vigerende gemeentelijke beleid omtrent parkeernormering leidend voor de parkeerbalans. De parkeercapaciteit is openbaar toegankelijk, met uitzondering van de parkeercapaciteit op eigen terrein. Onttrekking van parkeercapaciteit uit de openbaarheid gebeurt enkel op initiatief van bevoegd gezag.

Logistiek verkeer ten behoeve van een zorgfunctie wordt op eigen terrein gefaciliteerd. Dit geldt voor het laden en lossen van zowel personen als goederen. Wijzigingen aan verkeersregimes of de toegankelijkheid van bouwwerken die in strijd zijn met dit standpunt, zijn niet toegestaan

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Uit de diverse onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt of geschikt te maken is voor de beoogde functies, zie bijlagen 2 en 3. Met het uitvoeren van vervolgonderzoek en opname van de kosten van het benodigde onderzoek en begeleiding in de grondexploitatie is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan ten aanzien van het aspect bodem in voldoende mate aangetoond. Het benodigde onderzoek is reeds in uitvoering ten behoeve van de vergunningverlening.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Algemeen
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0009.png" Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.

Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Akoestisch onderzoek is uitgevoerd (Antea Group, Terrein Steakhouse / Waluwe III Zaltbommel, projectnummer 01.0437684.100, d.d. 21 november 2019), zie bijlage 1. Op basis van het rapport kan gesteld worden dat een aanvraag hogere waarden nodig is voor de snelweg A2. Het verlenen van de hogere waarden wordt mogelijk geacht. De hoogst toelaatbare geluidbelasting wordt niet overschreden. Uit de rekenresultaten blijkt dat een aanvullende gevelwering nodig is om een aanvaardbaar woon- en verblijfklimaat te waarborgen.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek moeten uitwijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten door middel van een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0010.png" Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Gezien de hoge geluidbelasting in het plangebied ten gevolge van de rijksweg A2 en de provinciale weg (N322), de strook met kantoren ten oosten van het plangebied en het bedrijventerrein Van Voordenpark aan de overzijde van de A2 kan gesteld worden dat het plangebied aan te merken is als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden voor alle hinderaspecten met één afstandsstap verminderd kunnen worden, uitgezonderd het aspect gevaar.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven en voorzieningen:

  • Een maatschappelijk cluster bestaande uit het Streekarchief Bommelerwaard en een huisartsenpost aan de Van Heemstraweg-West. De richtafstand van dergelijke voorzieningen bedraagt 0 à 10 m in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt met circa 35 m ruimschoots voldaan.
  • De voormalige velden van voetbalvereniging N.I.V.O. Sparta ten noordoosten van het plangebied zijn nog wel als zodanig bestemd in het geldende bestemmingsplan, maar worden niet meer als zodanig gebruikt. Te zijner tijd zullen hier ook woningen gerealiseerd gaan worden. Omdat de gemeente deze gronden in eigendom heeft, is er geen risico dat hier in de toekomst activiteiten zullen plaatsvinden die hinderlijk zullen zijn voor de op te richten woningen.
  • Sachem Europe bv
    Naast de bovengenoemde bedrijven en voorzieningen bevindt zich aan de oostzijde van de rijksweg A2 het bedrijf Sachem Europe bv aan het Van Voordenpark 15. De afstand van de rand van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' tot het plangebied is circa 450 m. Dit bedrijf vervaardigt overige organische basischemicaliën en valt daardoor onder de categorie ‘Organische chemische grondstoffenfabrieken’ uit de VNG-publicatie. Dit betekent dat het een bedrijf uit milieucategorie betreft. Het bedrijf veroorzaakt hinder in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar. De VNG-brochure geeft richtafstanden aan voor een gemiddeld bedrijf in deze branche. Wat betreft de aspecten stof en geluid dient de afstand tussen het bedrijf en het plangebied volgens de VNG-brochure in gemengd gebied 10 m respectievelijk 300 m te zijn. Aangezien de afstand circa 450 m is, levert het bedrijf voor deze aspecten geen belemmeringen op. Op de aspecten geur en gevaar, waarvoor een aan te houden afstand van 700 m respectievelijk 700 m wordt aangegeven in gemengd gebied, wordt in de paragrafen 4.6 Geur en 4.7 Externe veiligheid van deze toelichting ingegaan. Uit deze paragrafen blijkt dat beide milieuaspecten geen belemmering vormen voor de nog te bouwen woningen in het plangebied.
  • Het te bouwen gezondheidscentrum. De richtafstand van deze voorziening bedraagt 10 m voor de hinderaspecten geluid en gevaar en voor het hinderaspect geluid 30 m. Voor gemengd gebied bedraagt dit echter 0 m respectievelijk 10 m. Woningen in de omgeving bevinden zich op een grotere afstand en om die reden vormt het gezondheidscentrum geen belemmering voor de woningen in de omgeving.
    Daarnaast heeft het gezondheidscentrum ook invloed op de nieuwe woningen in het plangebied van dit bestemmingsplan zelf. Boven het gezondheidscentrum komen immers ook woningen. Voor situaties waar binnen een gebied sprake is van meerdere functies spreekt men van functiemenging. Ten aanzien van functiemenging geldt dat de VNG-brochure een andere type categorieaanduiding kent van bedrijvigheid. De VNG-brochure geeft aan dat bij activiteiten die zodanig weinig milieubelastend zijn voor hun omgeving, dat deze aanpandig aan woningen -in gebieden met functiemenging- kunnen worden uitgevoerd. De eisen van het Bouwbesluit 2012 voor scheiding tussen woning en bedrijven zijn daarbij voldoende toereikend. Uit de VNG-brochure volgt vervolgens dat bedrijvigheid in de vorm van gezondheids- en welzijnzorg (SBI-code 2008 86) vallen onder categorie A (op een verpleeghuis en kinderopvang na). Dat betekent dat deze functies aanpandig zijn toegestaan. Bij het onderhavige planvoornemen is daarvan sprake: meerdere woningen worden boven het gezondheidscentrum gebouwd. Daarmee voldoet dit planvoornemen wat betreft dit onderdeel aan de voorgeschreven normen.
  • Het winkelcentrum 'Portage' dat zich aan de overzijde van het Fiep Westendorpplein bevindt. In het winkelcentrum is uitsluitend detailhandel toegestaan. Op basis van de VNG-brochure geldt voor detailhandel milieucategorie 1 waarbij de richtafstand van deze voorziening 0 m bedraagt voor gevaar en voor de overige hinderaspecten 0 m . In gemengd gebied bedraagt de richtafstand 0 m. Zo bezien bevindt het winkelcentrum 'Portage' zich dus op voldoende afstand en vormt het geen belemmering voor de nog te bouwen woningen in het plangebied.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

p 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is voor de totale toename van verkeer als gevolg van voorliggende ontwikkeling de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0011.png"

Door deze ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen met circa 1.060 autoritten per weekdag toe. Uit de berekening met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan ook beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³   max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd die hinder veroorzaken.

Sachem Europe bv
Eind 2012 hebben het bedrijf Sachem Europe bv, de gemeente en de provincie Gelderland een akkoord bereikt over een maatregelenpakket dat moet leiden tot een duurzame ruimtelijke inrichting van bedrijventerrein Van Voordenpark in Zaltbommel. Eén van de eisen waaraan Sachem moet voldoen is het terugbrengen van de geurcontour.

Het op 9 juli 2015 vastgestelde bestemmingsplan 'Zaltbommel, Van Voordenpark' maakt het mogelijk om de schoorsteen van het bedrijf te verplaatsen en te verhogen. Deze verplaatsing c.q. verhoging vormt één van de manieren om de geurcontour terug te brengen. Dit blijkt uit berekeningen die door MWH bv zijn gedaan om de geurcontouren te bepalen. De uitvoering van de schoorsteen heeft plaatsgevonden op 12 januari 2016. Navolgende figuur toont de uitkomsten van deze berekeningen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0012.png"

De berekening laat zien dat de richtwaarde van 1 ge/m³ bij 98 percentiel niet over de geplande nieuwbouw gaat (rode lijn). In de berekeningen wordt overigens nog uitgegaan van geureenheden. De Europese eenheid is 'odeur unit' (Omrekening: 1 ouE = 2 ge). De streefwaarde van 0,3 ge/m³ wordt wel overschreden, maar dit is acceptabel voor de gemeente. De geurcontour ter hoogte van het plangebied ligt namelijk met 0,5 - 0,75 ge/m³ ongeveer in het midden tussen de streefwaarde en de richtwaarde, maar ruimschoots onder de grenswaarde.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's voor de leefomgeving die ontstaan als gevolg van het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), buisleidingen of transportroutes. In deze paragraaf wordt op deze risico's ingegaan.

Toetsingskaders zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van dit beleid moet bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit worden getoetst aan risiconormen voor het plaatsgevonden risico en kan het nodig zijn om het groepsrisico te verantwoorden. Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden. Ook zijn in de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid ambities opgenomen over het toelaten van nieuwe risicobronnen en "bijzonder kwetsbare objecten" binnen bepaalde gebieden.

Het huidige externe veiligheidsbeleid wordt in 2021 vervangen door het nieuwe omgevingsveiligheidsbeleid. De gemeente kan bij nieuwe ontwikkeling anticiperen op dit nieuwe beleid. Een onderdeel van het nieuwe beleid is dat rekening moet worden gehouden met aandachtgebieden, waarbinnen personen in standaard gebouwen zonder maatregelen niet voldoende zijn beschermd tegen een brand, explosie of gifwolk als gevolg van een externe calamiteit. Bij het toelaten van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen of locaties binnen de aandachtsgebieden moet worden verantwoord welke maatregelen worden toegepast om mensen voldoende te beschermen. Voor nieuwe "zeer kwetsbare gebouwen" binnen brand- of explosieaandachtsgebieden (onder andere tot respectievelijk dertig en tweehonderd meter zones vanaf basisnetroutes) gelden dan in ieder geval aanvullende bouweisen of gelijkwaardige maatregelen. Daarnaast geldt vanaf 2021 voor alle nieuwbouw (bij het verlenen van een bouwvergunning) dat een mechanische ventilatievoorziening bij een externe calamiteit handmatig moet kunnen worden uitgeschakeld.

4.7.2 Planspecifiek

Beoogd is om op het terrein van het kartcentrum American Roadhouse en deels binnen de bestemming 'Woongebied' van bestemmingsplan 'Zaltbommel, Waluwe Oost' de volgende objecten te realiseren:

  • 1. een buitenpoli JBZ, gezondheidscentrum en 44 huur-/koopappartementen;
  • 2. 48 appartementen;
  • 3. 56 zorgappartementen voor dementerenden (bijzonder of zeer kwetsbare objecten);
  • 4. 16 grondgebonden woningen te realiseren.

In onderstaande afbeeldingen zijn het schetsplan en de verwachte aantallen personen per deelfase aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0013.png"

Schetsplan met de tweehonderd meter zone vanwege de rijksweg A2 (blauwe contour) en PR 10-8/jaar contour vanwege Sachem (groene contour).

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.ZBMBP20190015-VS01_0014.png"

Weergave van de aantallen personen per deelfase (blauwe contouren), de bebouwingscontour van het American Roadhouse (rode contour), het bestemmingsvlak 'Woongebied' van het geldende bestemmingsplan 'Zaltbommel, Waluwe Oost (vastgesteld op 27 september 2018)'.

Uit de professionele risicokaart, de landelijke signaleringskaart externe veiligheid en het schetsplan blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege:

  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A2 en,
  • het BRZO-bedrijf Sachem.

Het plangebied ligt namelijk binnen de invloedsgebieden van deze risicobronnen.

Normen voor het basisveiligheidsniveau, uitgedrukt in een PR 10-6/jaar contour (vanwege huidige en toekomstige activiteiten met externe veiligheidrisico's), worden door de realisatie van het plan niet overschreden. Ook is er geen strijdigheid met de ambities in de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid. Zo wordt geen "bijzonder kwetsbare object" gerealiseerd binnen de tweehonderd meter zone van de rijksweg A2. Ook ligt het plangebied niet binnen een tweehonderd meter zone vanwege de rijksweg A2 of een brand- of explosieaandachtsgebied (uitgaande van het nieuwe omgevingsveiligheidsbeleid).

Het plangebied ligt echter wel:

  • geheel binnen de invloedsgebieden van de rijksweg A2 en Sachem, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van het vrijkomen van toxische stoffen bij een ongewoon voorval;
  • waarschijnlijk geheel binnen een nog te berekenen gifwolkaandachtsgebied van Sachem (uitgaande van het nieuwe omgevingsveiligheidsbeleid;
  • voor een deel binnen de PR 10-8/jaar contour vanwege Sachem. Deze contour (aangegeven in bovenstaande afbeeldingen) is het meest relevant voor de verantwoording van het groepsrisico vanwege Sachem.

Op grond van de huidige regelgeving moet invulling worden gegeven aan de verantwoordingsplicht groepsrisico vanwege Sachem en moet worden ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A2. Over deze aspecten heeft Veiligheidsregio Gelderland-Zuid op 30 oktober 2019 een advies uitgebracht.

Hieronder wordt nader ingegaan op het groepsrisico vanwege Sachem en de aspecten zelfredzaamheid/bestrijdbaarheid vanwege Sachem en de rijksweg A2.

Groepsrisico vanwege Sachem

Voor het invullen van de verantwoordingsplicht groepsrisico moet worden ingegaan op:

  • 1. de personendichtheid, met name de aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied;
  • 2. het groepsrisico vanwege Sachem op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten (beperkt) kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico;
  • 3. groepsrisicobeperkende maatregelen.

Personendichtheid

De personendichtheid per deelfase is weergegeven in bovenstaande afbeelding en onderstaande tabel.

Deelfase   Aard van objecten   Type objecten   Aantal personen  
      Dag   Nacht  
A   Buitenpoli JBZ, Gezondheidscentrum
44 appartementen  
Kwetsbaar
Kwetsbaar
Kwetsbaar  
27
40
44  


88  
B   48 appartementen   K (kwetsbaar)   42   84  
C   56 zorgappartementen met 21 personeelsleden   Zeer kwetsbaar   77   77  
D   16 grondgebonden woningen   Kwetsbaar   20   40  
Totaal       250   289  

Binnen het plangebied zijn 250 tot 289 personen aanwezig. In de QRA van Sachem (2014) wordt voor de kartbaan uitgegaan van een populatie van 46 tot 55 personen. Hierdoor is er sprake van een aanzienlijke toename van het aantal personen. Een deel van de beoogde bestemmingen ligt binnen het geprojecteerd woongebied van bestemmingsplan Waluwe Oost, waardoor de toename van het aantal personen ten opzichte van de bestaande en geprojecteerde objecten beperkter is. Naarmate de afstand tussen Sachem en de objecten groter is, zal de kans op overlijden als gevolg van een ongewoon voorval evenals de bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico kleiner zijn. Daarnaast is het aannemelijk dat een toename van de personendichtheid buiten de PR 10-8/jaar contour vanwege Sachem (groene contour op bovenstaande afbeeldingen) niet leidt tot een toename van het groepsrisico. Een deel van het plangebied ligt echter binnen deze PR 10-8/jaar contour. Dit is ook het geval bij bestemmingsplangebied Waluwe III dat op een vergelijkbare afstand ligt van Sachem en waarbij groepsrisicorekeningen zijn uitgevoerd. Daarom is hieronder de toename van de populatie door de herontwikkeling van het terrein van de kartbaan vergeleken met de toename van de populatie in het bestemmingsplangebied Waluwe III.

  Aantal personen  
  Dag   Nacht  
Herontwikkeling terrein kartbaan   250   289  
Kartbaan (populatie volgens QRA van Sachem, 2014)   46   55  
ca. 5500 m2 'Woongebied' van Waluwe Oost binnen herontwikkelingsgebied   11   22  
Toename populatie door herontwikkeling terrein
kartbaan  
204
250  
212  
Toename populatie in plangebied Waluwe III op basis van Milieuonderzoek Waluwe III (Anteagroup, 24 september 2019)   735   217  

Uit de vergelijking blijkt dat de toename van populatie tijdens de dagperiode veel groter is in plangebied Waluwe III en tijdens de nachtperiode vergelijkbaar is.

Groepsrisico

In bijlage 2 (Notitie risicoberekeningen Sachem) van het Milieuonderzoek Waluwe III (Anteagroup, 24 september 2019) zijn resultaten van groepsrisicoberekeningen vanwege Sachem en de omgeving (zonder en met ontwikkeling Waluwe III) opgenomen. Als gevolg van de ontwikkeling Waluwe III neemt het groepsrisico niet toe. Het groepsrisico is en blijft zeer beperkt en blijft ruim onder de oriëntatiewaarde.

Gelet op bovenstaande beschouwing over de "Personendichtheid" kan worden verwacht dat het groepsrisico als gevolg van de toename van het aantal personen binnen het plangebied (voor herontwikkeling van het terrein van de kartbaan) dan ook niet zal toenemen.

Groepsrisicobeperkende maatregelen

Aangezien het groepsrisico vanwege Sachem en de omgeving gering is en niet toeneemt, is er geen aanleiding om groepsrisicobeperkende maatregelen te overwegen. Daarnaast zijn ruimtelijke maatregelen op een afstand van meer dan 450 meter vanaf Sachem niet effectief.

Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid vanwege Sachem en rijksweg A2

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. Daarnaast heeft de zelfredzaamheid betrekking op de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. In ieder geval worden de bewoners van de zorgappartementen beschouwd als niet of verminderd zelfredzame personen. Deze zorgappartementen liggen op circa 280 en 500 meter van respectievelijk de rijksweg A2 en het terrein van Sachem. In de andere gebouwen zullen (meer) zelfredzame personen aanwezig zijn.

Ten aanzien van deze aspecten is in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ).

Uit het advies van de VRGZ blijkt dat een ongeval, waarbij een toxische stof vrijkomt op de rijksweg A2 of Sachem, het meest relevant is voor de beoordeling van deze aspecten. Een dergelijk incident kan door de brandweer bestreden worden door een eventueel lek te dichten, een eventuele vloeistofplas met schuim af te dekken en toxische gassen af te schermen met waterschermen. Hiervoor is veel personeel/materieel en (blus)water nodig. Het knelpunt zit hier vooral in de bluswatervoorziening met name bij de rijksweg A2.

De personen binnen de ontwikkeling hebben inpandig een behoorlijke mate van bescherming tegen het binnendringen van giftige gassen of rook. Voorwaarde hiervoor is wel dat ventilatieopeningen gesloten (kunnen) worden. Bij langdurige blootstelling kan het voorkomen dat de kwaliteit van de binnenlucht zodanig verslechtert dat ontruiming naar een alternatieve locatie een beter alternatief is. Personen in de buitenlucht lopen een groter risico. Het is van levensbelang dat men zo snel mogelijk naar een binnenlocatie of naar benedenwinds gebied vlucht.

De VRGZ noemt de volgende maatregelen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij calamiteiten met gevaarlijke stoffen te verhogen:

  • 1. Voor de gebouwen in het plangebied is het gewenst dat er met de projectering van de vluchtroutes rekening gehouden wordt met de EV-scenario's. Dit om veilig van de bron af te kunnen ontvluchten.
  • 2. Personen kunnen in eerste instantie het beste schuilen in het gebouw. Handmatig uitschakelbare ventilatiesystemen kunnen er voor zorgen dat de personen langer kunnen schuilen in het gebouw.
  • 3. Het is noodzakelijk dat een calamiteitenplan/ontruimingsplan en de BHV-organisatie (met name voor de zorgappartementen, JBZ buitenpoli en het gezondheidscentrum) afgestemd gaan worden op incidenten met gevaarlijke stoffen die van buitenaf komen.

Verder ziet de VRGZ vooralsnog geen grote inhoudelijke problemen over de bereikbaarheid en bluswatervoorziening, maar zij wil in een volgende fase wel graag betrokken worden om deze deelaspecten nader te beoordelen.

Gelet op het advies van de VRGZ worden de volgende maatregelen toegepast, wordt (voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan) geborgd dat deze worden uitgevoerd en wordt voor uitwerking van de maatregelen nader advies gevraagd aan een specialist van de VRGZ.

Omschrijving van toe te passen maatregelen    Geborgd in   Nader advies VRGZ  
Het buitenterrein ter plaatse van de zorgappartementen wordt zodanig ontworpen dat buiten verblijvende personen bij een (dreigende) externe calamiteit snel en veilig van buiten naar binnen kunnen vluchten.   Bestemmingsplan en/of anterieure overeenkomst   x  
Gebouwen worden zodanig ontworpen dat vluchten of ontruiming van de gebouwen in een westelijke richting mogelijk is bij een (dreigende) externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht.   Bestemmingsplan en/of anterieure overeenkomst   x  
Rondom de gebouwen worden routes aangelegd of bestaande wegen geschikt gemaakt om het gebied in een veilige richting te kunnen ontvluchten en voor hulpdiensten dit gebied optimaal te kunnen bereiken.   Bestemmingsplan en/of anterieure overeenkomst   x  
Realiseren van voldoende bluswatervoorzieningen   Bouwbesluit   x  
Op geschikte locaties (in de zorgappartementen, JBZ buitenpoli, het gezondheidscentrum) worden mechanische ventilatiesystemen aangebracht. Deze systemen hebben een voorziening op een logische locatie, waarmee de mechanische ventilatiesystemen snel kunnen worden uitgeschakeld bij een (dreigende) externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht.   Bestemmingsplan en/of anterieure overeenkomst   x  
Een calamiteiten-/ontruimingsplan en de BHV-organisatie voor de zorgappartementen, de JBZ buitenpoli en het gezondheidscentrum worden voldoende afgestemd op incidenten met gevaarlijke stoffen die van buitenaf komen.   Anterieure overeenkomst   x  
Regelmatig oefenen van de onderdelen van het calamiteiten-/ontruimingsplan die een relatie hebben met incidenten die van buitenaf komen.   Anterieure overeenkomst   x  
4.7.3 Conclusie

Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van Sachem en de rijksweg A2.

Het plaatsgebonden risico en de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid leveren geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.

Uit bovenstaande motivering blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een verhoging van het groepsrisico vanwege Sachem. Personen binnen het plangebied zijn voldoende beschermd tegen de gevolgen van een externe calamiteit na het treffen van bovengenoemde maatregelen.

Hierdoor is er aanleiding om het restrisico na het treffen van deze maatregelen te accepteren.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan en is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke belangen. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Algemeen
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit hoofdstuk geeft daar uitvoering aan.

Het waterbeleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Europees beleid: Kaderrichtlijn Water;
  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water, Waterwet;
  • Provinciaal waterbeleid: Omgevingsvisie- en verordening;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Koers houden, kansen benutten;
  • Gemeentelijk waterbeleid: Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021.

Kaderrichtlijn Water
Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Koers houden, kansen benutten
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Waterschap Rivierenland trekt in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 de lijn door van het Waterbeheerplan 2010 - 2015. Het werk op het gebied van waterveiligheid, watersysteem en waterketen wordt gecontinueerd. In het landelijk gebied is het zorgen voor voldoende en schoon water één van de belangrijkste taken van het Waterschap. Ook is het belangrijk dat dit water een geschikt leefgebied is voor planten en dieren.

De hoofdpunten van de visie uit het Waterbeheerprogramma zijn:

  • een goede vervulling van onze rol als regionale waterspecialist;
  • efficiënte taakuitvoering;
  • goede samenwerking met andere partijen;
  • oog voor de maatschappelijke meerwaarde van ons werk.

Het accent ligt hierbij onder meer op gebiedsgericht werken, waterbewustzijn en innovatie.

Water- en Rioleringsplan (WRP) Bommelerwaard 2017 - 2021
Het WRP is een gezamenlijk plan van de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel en Waterschap Rivierenland). Het WRP beschrijft breed gedragen de beleidsvoornemens en de maatregelen voor inzameling, transport en de (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater in de Bommelerwaard voor de periode 2017 - 2021.

Watertoets
In overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) moet bij elke ontwikkeling rekening worden gehouden met de gevolgen voor de waterkwantiteit en waterkwaliteit door middel van een watertoets. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen, op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:

  • voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
  • voorkomen van wateroverlast en afwenteling van wateroverschotten op anderen;
  • voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (biologisch gezond);
  • het garanderen van de veiligheid (overstroming);
  • het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.

Afhankelijk van de omvang van de ontwikkelingen in de plangebieden stelt het waterschap Rivierenland eisen voor compensatie.

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De ontwikkeling van dit plangebied is onderdeel van een grotere ontwikkeling. Voor de waterparagraaf is in dat kader overleg geweest met het waterschap bij het bestemmingsplan Waluwe II. Het water dat gecompenseerd moet worden voor de ontwikkeling gebied American Roadhouse is toen al meegenomen.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  • Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
  • Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.

Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming

De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:

  • Allereerst is onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar zijn gedeputeerde staten van de provincies het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen.
  • Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde 'tabelsoorten' niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan wordt met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt.
  • Ten derde is de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen gewijzigd.

In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Ecologisch onderzoek is uitgevoerd, zie bijlage 4.De werkzaamheden leiden (met voorbehoud ten aanzien van vleermuizen) niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet door middel van aanvullend onderzoek worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor vleermuizen. Het aanvullend onderzoek is op dit moment in uitvoering.

Tevens is door middel van de AERIUS-calculator vastgesteld of er sprake is van een melding- of vergunningplicht ten aanzien van stikstofdepositie. Aan de hand van die calculator kan de depositie van stikstof in natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOX en NH3 van deze ontwikkeling alsmede van het verkeer van en naar de locatie worden berekend. De memo die naar aanleiding van deze berekening is opgesteld, is opgenomen als Bijlage 5 (Memo AERIUS-berekening).

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol stikstof per hectare per jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, andere soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit). Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen ten aanzien van beschermde flora en fauna, mits de juiste maatregelen worden getroffen en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.

De beoogde sloop van een evenementencentrum aan de Van Heemstraweg West 15 te Zaltbommel en realisatie van woningen en een gezondheidscentrum leidt, mits vooraf aan de werkzaamheden aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd ten aanzien van soorten, bij aanwezigheid van deze soorten een ontheffing wordt verleend en enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van zorgplicht en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet Natuurbescherming. Bij eventuele aanwezigheid van verblijfplaatsen kan met bepaalde maatregelen (c.q. ongeschikt maken verblijfplaatsen) en het plaatsen van zowel tijdelijke als permanente voorzieningen een ontheffing worden verleend, waarbij er een uitzondering wordt gemaakt op een wettelijk verbod. Een ontheffing wordt tevens alleen verleend indien er een wettelijk belang is aangetoond en de gunstige staat van instandhouding van de soort is onderbouwd. De conclusie is dan ook dat de ontwikkelingen aan de Van Heemstraweg West 15 te Zaltbommel uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).

Onder de Wnb geldt wel een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Daarom worden eventuele werkzaamheden in het plangebied opgestart buiten het broedseizoen van vogels (globaal tussen half maart en half augustus). Indien de werkzaamheden toch in het broedseizoen starten, moet het plangebied ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt worden gemaakt, zodat deze soorten niet kunnen overgaan tot broeden.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016 - 2019. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

Het deelgebied heeft een hoge indicatieve verwachtingswaarde. Om deze reden is een inventariserend archeologisch veldonderzoek verricht door middel van bureauonderzoek en boringen (ARC, nr. 2003-46, d.d. 8 december 2003), zie bijlage6.

Uit het Inventariserend Veldonderzoek blijkt dat het gebied deel heeft uitgemaakt van een komgebied waar zandlagen en klei elkaar afwisselen. In het oosten heeft veenvorming plaatsgehad in open water waar ook schepen zijn aangetroffen. In het zuiden komen humeuze kleien voor die resten van waterplanten en vochtminnende plantensoorten bevatten. Het onderzoeksgebied had vermoedelijk een begroeiing met broekbos waarbinnen plaatselijk open water voorkwam. De diepte van de zandondergrond varieert van 1,2 m tot meer dan 2,0 m onder maaiveld. In het onderzoeksgebied zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans dat er in het onderzoeksgebied nog archeologische resten aanwezig zijn, is minimaal.

Op basis van het archeologisch vooronderzoek wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. De gemeente Zaltbommel heeft als bevoegd gezag kennis genomen van de inhoud van het archeologisch vooronderzoek en kan hiermee instemmen.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het plangebied.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij Onze Minister c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, namens deze de gemeente Zaltbommel, verplicht.

Cultuurhistorie
In het plangebied of de directe omgeving ervan zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

4.12 Vormvrije MER-beoordeling

4.12.1 Regelgeving

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen activiteiten in het plan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’.

Op PM heeft het college van Zaltbommel op basis van voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling besloten dat een project-m.e.r. in dit geval niet noodzakelijk is. Dit besluit is als bijlage PM bij de Toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingen bestaan elk uit de onderstaande aantal onderdelen. De volgende twee paragrafen (5.1.2.1 en 5.1.2.2) bespreken de exacte inhoud van de bestemmingen.

Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels
In deze bepaling wordt genoemd wat strijdig gebruik is binnen de specifieke bestemming.

Nadere eisen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen. Deze bevoegdheid is opgenomen om bij de invulling van het plan een verantwoorde stedenbouwkundige opzet te waarborgen. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan de situering en afmetingen van bouwwerken, de verkaveling en het parkeren op eigen terrein;

Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.1.2.1 Gemengd

De eerste bestemming die in het bestemmingsplan voorkomt betreft de bestemming 'Gemengd'. Deze bestemming is echter op de tweede bestemming, bestemming 'Woongebied', gebaseerd. De regels van die twee bestemmingen komen grotendeels overeen. Om die reden wordt op deze plek voor een uitleg van de bestemming 'Gemengd' verwezen naar de volgende paragraaf. Wel wordt daarbij opgemerkt dat de volgende verschillen aanwezig zijn:

  • de maatschappelijke voorzieningen die in deze bestemming zijn toegelaten betreffen een gezondheidscentrum en een polikliniek. Ook zijn de maatschappelijke voorzieningen tot een bepaalde oppervlakte toegestaan.
  • De bestemming 'Gemengd' ook een extra afwijking van de gebruiksregels bevat. Die afwijking maakt het mogelijk om, indien het gezondheidscentrum en/of de polikliniek niet is gerealiseerd, ter plaatse ook woningen te realiseren. Daarbij mogen dan ook in de bestemming 'Gemengd' meer woningen worden gerealiseerd dan artikel 3.1, sub a, aanvankelijk toelaat.
5.1.2.2 Woongebied

De tweede bestemming in het bestemmingsplan betreft de bestemming 'Woongebied'. Deze bestemming betreft het overgrote deel van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld ten eerste wonen. Het maximum aantal woningen in deze bestemming is vastgelegd in de regels. Daarnaast zijn de gronden ook bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Het gaat dan wel om maatschappelijke voorzieningen in de vorm van zorgwoningen. Die zorgwoningen zijn daarbij alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning'. Ook geldt dat andere vormen van maatschappelijk voorzieningen niet zijn toegestaan. Tot slot zijn in de bestemming 'Woongebied' ook aan het wonen aanverwante functies toegestaan zoals verkeers- en verblijfsgebied, groenvoorzieningen, waterpartijen en -gangen, uitoefening van aan huis verbonden beroepen enzovoorts. Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep geldt dat dit altijd toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate behouden kan worden. Dit is geconcretiseerd in een maximum oppervlakte van 30 m², zoals volgt uit de gebruiksregels (artikel 4.4.1, sub b) van de bestemming.

Met betrekking tot de mogelijkheden om te bouwen geldt dat onderscheid wordt gemaakt in verschillende categorieën. Wel geldt dat voor elk type bouwwerken de regel geldt dat alleen bouwwerken zijn toegestaan die ten dienste staan van de bestemming. Ook geldt er een bebouwingspercentage per bouwperceel van niet meer dan 50%. Ten aanzien van zorgwoningen wordt hiervan afgeweken en geldt een bebouwingspercentage zoals opgenomen op de verbeelding en bij gestapelde bouw geldt in zijn geheel geen bebouwingspercentage. Voor het bouwen van bouwen van hoofdgebouwen geldt dat deze alleen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en dat met behulp van een aanduiding op de verbeelding duidelijk is wat de exact goot- en bouwhoogte mag zijn van een hoofdgebouw. Voor bijbehorende bouwwerken geldt als belangrijkste uitgangspunt dat daar waar gestapeld mag worden gebouwd, geen bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan. Verder zijn aan bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uiteenlopende regels gebonden ten aanzien van de goot- en bouwhoogte, oppervlaktemaat en bouwdiepte. Voor gebouwenten behoeve van nutsvoorzieningen gelden specifieke bouwregels.

Ten aanzien van de bouwregels geldt ook dat het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen aan de situering en afmeting van gebouwen, de kapvorm, de omvang van parkeervoorzieningen en de functie en inrichting van de openbare ruimte.

Tot slot bepalen de gebruiksregels van de bestemming dat een aantal vormen van gebruik van gronden en bouwwerken in deze bestemming niet is toegestaan. Het gaat dan om de (zelfstandige) bewoning van bijbehorende bouwwerken, het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep waarbij die uitoefening een groter vloeroppervlakte beslaat dan 30 m2, het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, de uitoefening van een seksinrichting en het gebruik van gronden en bouwwerken als opslag- of bergplaats van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen. Voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf geldt wel dat op grond van artikel 4.4.2 wel een omgevingsvergunning kan worden aangevraagd om gronden wel op die manier te gebruiken. Wel gelden er dan een aantal voorwaarden.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent voor bestaande afwijkingen en ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels

In deze bepaling wordt genoemd wat in ieder geval verboden gebruik is, welke regels gelden voor parkeren en welke regels voor laden en lossen.

Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling bevat een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten met betrekking tot het bouwen.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

5.2 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.

Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden:

  • preventieve handhaving;
  • repressieve handhaving.

Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.

Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

Vertaling naar bestemmingsregeling
In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte wat betreft bouwen en gebruik, bijvoorbeeld ten aanzien van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven. Vervolgens is door middel van het opnemen van diverse flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingen) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn, tot slot, zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen, en dus handhavingssituaties worden voorkomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen in geval het een bouwplan betreft voor het toevoegen van één of meerdere woningen. Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De gemeente heeft voor het plan een exploitatieopzet gemaakt. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond. De haalbaarheid van de hele grondexploitatie van 'Zaltbommel, Van Heemstraweg West (herontwikkeling American Roadhouse)' is kostendekkend.

6.2 Inspraak en overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het plan onder andere besproken met de volgende partijen:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland.

Tevens heeft het voorontwerpbestemmingsplan Zaltbommel, Van Heemstraweg-west (herontwikkeling American Roadhouse) met bijbehorende documenten van donderdag 19 maart 2020 tot en met woensdag 29 april 2020 voor iedereen ter inzage gelegen.

Er zijn geen reacties ingediend.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met daarbij horende stukken van donderdag 18 juni 2020 t/m woensdag 29 juli 2020 ter inzage gelegen. Het Waterschap heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt om zienswijzen in te dienen, na overleg gehad te hebben is besloten deze zienswijze in te trekken.

6.3 Zienswijzen