Plan: | Zuilichem, Mertstraat transformatorstation |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.BGBBP20210026-VS01 |
In 2018 heeft Liander een studie gedaan naar de toekomstige vermogensontwikkelingen in de Bommelerwaard. Uit deze analyse blijkt dat er in het kader van de energietransitie rekening moet worden gehouden met toekomstige grootschalige opwek van elektriciteit en dat de elektriciteitsvraag sterk toeneemt in de komende 15 jaar.
Liander is daarom bezig met de uitbreiding van het energienet. Eén van deze uitbreidingen betreft de aanpassingen het realiseren van een nieuw 150/20kV-transformatorstation in Zuilichem en het leggen van een dubbele 150kV-kabelverbinding tussen transformatorstation Zaltbommel en toekomstig transformatorstation Zuilichem met een lengte van circa 12 km.
Deze ontwikkelingen kunnen op basis van de vigerende bestemmingsplannen niet worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan wordt daarom herzien.
Figuur 1.1: Overzichtskaart 150kV-kabelverbinding en transformatorstation Zuilichem
Het plangebied ligt in de provincie Gelderland tussen de plaatsen Zuilichem en Zaltbommel (zie Figuur 1.2). In het gebied liggen verder kernen als Gameren, Kerkwijk, Bruchem en Rossum. De gemeenten in het plangebied zijn Zaltbommel en Maasdriel. In figuur 1.2 is het tracé van de ondergronde 150kV-kabelverbinding en het toekomstige transformatorstation Zuilichem te zien. Met rood is weergegeven waar de kabelverbinding wordt aangelegd via horizontaal gestuurd boren, ook wel horizontal directional drilling genoemd (HDD).
Figuur 1.2: Ligging 150kV-kabelverbinding en toekomstig transformatorstation Zuilichem
Hieronder is weergegeven welke vigerende bestemmingsplannen van toepassing zijn:
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt ingegaan op de beschrijving van het initiatief. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader van Europa, het Rijk, provincie, waterschap en de gemeente beschreven. De milieuhygiënische en omgevingsaspecten, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied komen aan bod in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planvorm van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de economische en in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid onderbouwd.
In het bestemmingsplan worden verschillende begrippen gebruikt, die vrij technisch en specialistisch van aard zijn. Daarom is hieronder een begrippenlijst opgenomen waarin de meest belangrijke termen zijn toegelicht.
Transformatorstation
Op een transformatorstation, ook wel elektriciteitsstation, onderstation of verdeelstation genoemd, komt elektriciteit met een hogere spanning binnen en wordt omgezet in een lagere spanning. De elektriciteit met een lagere spanning wordt vervolgens getransporteerd naar de transformatorhuisjes in de wijk of naar bedrijven.
Een transformatorstation is een groot elektriciteitsstation die dient om de hoge spanning (hoogspanning) die van de hoogspanningsmasten komt naar een lagere (midden)spanning te veranderen en te verdelen in de omgeving. Er gebeuren drie dingen:
Compensatiespoel
Een spoel is zeer lange draad die compact (buisvormig) wordt opgewonden. In het algemeen zijn er drie typen spoelen. Een seriespoel wordt in serie gezet met een verbinding, een compensatiespoel wordt aangesloten achter een transformator en een blusspoel die ook bij de transformator wordt aangesloten. Een compensatiespoel zorgt ervoor dat de spanning op de primaire installatie beheerst kan worden. Door het inschakelen van de spoel zal de spanning ter plaatse iets lager worden.
Kopstation
Een kopstation betekent, dat de voedende kabels direct op de transformatoren worden aangesloten, in tegenstelling tot een station waar de voedende kabels eerst op een rail worden aangesloten, zodat er kan worden geschakeld tussen transformatoren en klanten (of andere stations).
Dubbelrailstation
Een rail bestaat in de meeste gevallen uit drie aluminiumbuizen die parallel aan elkaar door het station lopen. Deze rail kan grote vermogens transporteren en verdelen over de aansluitingen.
Bij een dubbelrailstation zijn er twee (sets) rails meestal A en B genoemd. Door verschillende velden met de A en/of B-rail te verbinden of los te koppelen bepaalt men welke velden aan elkaar gekoppeld worden. Er wordt gekozen voor een verdeling die het meest gunstig is voor de energievoorziening en veiligheid.
Bliksempiek
Een stalen mast die voorkomt dat de gevoelige onderdelen op het station geraakt worden door de bliksem. Bij blikseminslag wordt de lading hoog boven het station opgevangen en naar de aarde afgevoerd.
CDG (Centraal diensten gebouw)
Het CDG is het centrale gebouw op een hoogspanningsstation van TenneT. In dit gebouw bevinden zich onder andere een kantoor, een bedieningsruimte voor het bedienen van de hoogspanningsinstallatie, de toiletten, de kantine, (nood)stroomvoorzieningen, telecommunicatie en is er ruimte voor opslag van materialen.
Regelstation
Een middenspanningsstation dat vanuit een transformatorstation wordt gevoed. In het regelstation is naast een verdeelinrichting “groepenkast” ten minste één regeltransformator ten behoeve van.spanningsregeling voor het middenspanningsnet opgesteld, met als functie de spanning van de afgaande velden (kabels) op een constante spanning te houden.
Transformator
Een transformator zet elektriciteit om van de ene spanning naar een andere spanning.
Regeltransformator
Een regeltransformator zorgt ervoor dat de spanning van de afgaande velden (kabels) op constante spanning wordt gehouden.
Transformatorvermogen
Het vermogen ofwel capaciteit van de transformator, uitgedrukt in megavoltampère (MVA).
Transformatorboxen
De transformator komt in een box/bouwwerk te staan, bestaande uit drie dichte wanden. De bovenzijde is open.
MVA
Aanduiding van het vermogen ofwel capaciteit van de transformator om elektriciteit te kunnen transporteren en transformeren. De capaciteit wordt uitgedrukt in voltampère (VA). 1 MVA (MegaVoltAmpère) is 1.000.000 VA.
Hoogspanning
Hoogspanning is een verzamelnaam voor de hoogste spanningen in het elektriciteitsnet en betekent spanning boven de 25 kV (25.000 Volt). In Zuilichem en Zaltbommel is de hoogspanning die binnen komt 150kV.
Middenspanning
Middenspanning (doorgaans distributie) is de verzamelnaam voor de spanningen tussen de hoogste en laagste spanningen in het elektriciteitsnet. Alle spanningen van hoger dan 1 kV en lager dan 25 kV vallen hieronder.
Laagspanning
Laagspanning is de verzamelnaam voor de lage spanningen in het elektriciteitsnet en betekent spanning onder de 1 kV (1.000 Volt)kV. De hoogte van de spanning uitgedrukt in Volt, 10kV is 10.000Volt.
Hoogspanningsverbinding
Een hoogspanningsverbinding is een lijn met hoogspanningsmasten (bovengronds) of kabel (ondergronds) om elektriciteit met een hoge spanning te transporteren van het ene transformatorstation naar het andere transformatorstation.
150kV velden/schakeltuin
De grote metalen bouwwerken waar de bovengrondse kabels vanaf de hoogspanningsmasten binnen komen, zodat de elektriciteit met behulp van schakelaars worden verdeeld over de verschillende transformatoren. Deze apparatuur staat in de meeste gevallen in de open lucht en wordt daarom ook wel een schakeltuin genoemd.
10kV / 20kV installatie/ 10kV / 20kV schakelgebouw
De installatie zorgt ervoor dat de elektriciteit met een spanning van 10kV of 20kV wordt verdeeld over verschillende kabels die vervolgens de elektriciteit naar de wijken in een dorp of stad transporteren. De ruimte of gebouw waar de installatie in staat wordt ook wel schakelgebouw of -hal genoemd. De 10kV / 20kV installatie is de “groepenkast” van een transformatorstation.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het initiatief. Er wordt eerst ingegaan op de nut en noodzaak van het initiatief. Daarna volgt een beschrijving van de bestaande situatie. Vervolgens wordt ingegaan op het initiatief en wordt beschreven hoe de toekomstige situatie na realisatie van het initiatief eruit gaat zien.
In 2018 en 2019 heeft Liander een studie gedaan naar de toekomstige vermogensontwikkelingen in de Bommelerwaard. Uit deze analyse blijkt dat de elektriciteitsvraag (vermogensvraag) sterk toeneemt in de komende 15 jaar en er rekening wordt gehouden met toekomstige grootschalige opwek. Er is een vermogensuitbreiding noodzakelijk als gevolg van de energietransitie en de economische ontwikkelingen.
In onderstaande figuur zijn de diverse elektriciteitsstations van Liander en TenneT in de Bommelerwaard weergegeven. TenneT beheert het hoogspanningsnet in Nederland. TenneT transporteert elektriciteit op 110.000 Volt (110 kV) en hoger. Liander is in dit gebied de regionale netbeheerder voor midden- en laagspanning.
Figuur 2.1: Elektriciteitsstations in de regio Bommelerwaard
Er is onvoldoende vermogen beschikbaar op diverse stations in het gebied om te kunnen voorzien in de toenemende vraag en teruglevering van energie. Het huidige middenspanningsnetwerk kan de grote vraag naar en teruglevering van elektrisch vermogen niet aan. Inmiddels is de maximale capaciteit op alle stations in de regio bereikt. De kaarten (figuur 2.2) geven beschikbare capaciteit voor afnemen en terugleveren van elektriciteit weer. Hierin is te zien dat in grote delen van de Bommelerwaard beperkte transportcapaciteit beschikbaar is, voor zowel afnemen als terugleveren van elektriciteit. In een deel van de Bommelerwaard is geen transportcapaciteit meer beschikbaar voor het afnemen van elektriciteit. Er is een grote kans dat op korte termijn meer delen op 'rood' of 'oranje' gaan.
Zie voor meer informatie ook: "https://www.liander.nl/grootzakelijk/aansluitingen/capaciteit-stroomnet".
Figuur 2.2 Beschikbare capaciteit afnemen (links) en beschikbare capaciteit terug leveren (rechts) (d.d. 17-5-2021)
Om de netstructuur van deze regio geschikt te maken voor de groeiende vermogensvraag, te voldoen aan de wettelijke aansluitplicht en eventuele verdere uitbreiding in de toekomst zijn onder andere de volgende werkzaamheden nodig:
Met deze oplossing ontstaat dichtbij de vermogensvraag een robuust netwerk, dat gerealiseerd kan worden tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.
Regelstation Zuilichem is een 20/10kV station met één 20kV installatie en twee 10kV installaties, die wordt gevoed vanuit het bovenliggende transformatorstation Zaltbommel. Het regelstation ligt ten zuiden van de bebouwde kom van Zuilichem in de gemeente Zaltbommel aan de Mertstraat 1035T. De locatie is gelegen in agrarisch (kassen)gebied met enkele woningen en bedrijven. De locatie is ingesloten door een aantal gemeentelijke en provinciale wegen. Direct naast het regelstation is een autobedrijf met bedrijfswoning aanwezig.
Figuur 2.3: Huidige situatie station Zuilichem
In de huidige situatie liggen er diverse middenspanningskabels op en rondom het regelstation.
Transformatorstation Zuilichem
Gelet op de huidige aannames/prognoses voor de economische ontwikkelingen en energietransitie is een tweetal fasen te onderscheiden in de realisatie van transformatorstation Zuilichem. Op het noordelijke terreindeel, aan de zijde van de Mertstraat, wordt het Liander station ontwikkeld. Op het zuidelijke terreindeel, aan de zijde van de N322, gaan de activiteiten van TenneT plaatsvinden. Zie ook onderstaande afbeeldingen waarop duidelijk wordt waar de locatie is gesitueerd en waar de onderdelen van Liander en TenneT worden gerealiseerd.
De verwachting is dat medio 2028 het volledige station noodzakelijk is en dan gerealiseerd moet zijn. Dit valt binnen de planhorizon van het voorliggende bestemmingsplan en kan daarom direct worden bestemd.
Figuur 2.4: Ligging westelijk deel van het tracé met het nieuw te realiseren 150/20kV-transformatorstation
Figuur 2.5: Verdeling terrein TenneT en Liander
Liander
Om de komende jaren te kunnen voorzien in de toenemende vraag en aanbod van elektriciteit wordt het station (gefaseerd) uitgebreid. Feitelijk zal er een nieuw 150/20kV transformatorstation worden gerealiseerd (naast het huidige regelstation), bestaande uit twee 80 MVA transformatoren in de tussenfase en vier 80 MVA transformatoren in de eindfase. Alle transformatoren worden buiten opgesteld in transformatorruimtes (niet in een gesloten gebouw). De vier transformatorruimtes, waarbij in de eerste fase twee transformatorruimtes worden gebouwd, krijgen een hoogte van circa 7 meter. Op de transformatorruimtes worden een aantal bliksemspitsen geplaatst. Het oppervlakte per transformatorruimte bedraagt circa 170 m2. Daarnaast wordt er een schakelgebouw gerealiseerd. Dit gebouw krijgt een hoogte van circa 5 meter hoog en het oppervlakte bedraagt circa 360 m2. In de twee fase wordt een aanvullend schakelgebouw gebouwd met ongeveer dezelfde afmetingen.
TenneT
De eerste fase zal bestaan uit de bouw van 2 x 150kV-velden waar de nieuwe 150kV-kabelverbinding vanuit Zaltbommel op aan worden gesloten.
Op het terrein zal in fase 2 in ieder geval (volgens de huidige stand der techniek) een 150kV-dubbelrailstation worden gerealiseerd dat in grote lijnen uit de volgende onderdelen bestaat:
150 kV-kabelverbinding
De kabelverbinding komt te liggen in het rivierengebied tussen de rivieren de Maas en de Waal. De kabelverbinding is voorzien in twee verschillende gemeenten. De kabelverbinding is gesitueerd tussen het regelstation Zuilichem (westelijk gelegen) en het transformatorstation Zaltbommel (oostelijk gelegen). De dubbel aan te leggen 150kV-kabelverbinding wordt grotendeels in open ontgraving aangelegd. Daarnaast zijn er diverse kruisingen (Rijks- en provinciale wegen, spoor, water en belangrijke natuurwaarden) voorzien, die worden uitgevoerd middels een horizontaal gestuurde (HDD) boring of een zinker (bij kleinere watergangen). Het totale tracé heeft een lengte van ruim 12 kilometer.
Binnen de gemeente Zaltbommel komt de kabelverbinding te liggen in een gebied dat zich voornamelijk kenmerkt als agrarisch gebied. Het gedeelte van de kabelverbinding dat in de gemeente Zaltbommel komt te liggen is circa 11 kilometer lang. Het gebied kan worden beschouwd als een open gebied afgewisseld met groen en sporadisch bebouwing (voornamelijk boerderijen en kassen). De kabelverbinding komt ten oosten van de spoorlijn Utrecht - Boxtel in de gemeente Maasdriel te liggen. Binnen de gemeente Maasdriel komt de kabelverbinding eveneens te liggen in agrarisch gebied. Dit betreft een klein gedeelte van de totale kabelverbinding, circa 1,2 kilometer. De kabelverbinding komt in zowel de gemeente Zaltbommel als Maasdriel grotendeels parallel aan de provinciale weg (N322) te liggen.
Figuur 2.6: Ligging tracé inclusief horizontaal gestuurde (HDD) boringen in rood
Het uitgangspunt is dat in eerste instantie twee circuits (2x 3 kabels) worden gerealiseerd en dat zoveel als mogelijk rekening gehouden wordt dat een derde circuit in de toekomst parallel aan de twee circuits kan worden aangelegd. Voor het 3e circuit van de kabelverbinding (zijnde een mogelijke derde 150kV-verbinding tussen het 150kV-station Zuilichem en het bestaande 150kV-station Zaltbommel) geldt dat niet zeker is dat deze verbinding moet worden gerealiseerd. Daarom wordt de derde 150kV-verbinding niet bestemd, maar waar mogelijk wordt het feitelijk niet onmogelijk gemaakt om eventueel op termijn een derde kabelverbinding aan te leggen parallel aan de twee circuits. Zakelijk recht overeenkomsten voor de derde 150kV-kabelverbinding worden nu ook niet gesloten.
Om aan de zogenaamde Netcode te voldoen wordt de kabelverbinding dubbel (2 circuits) uitgevoerd. Een circuit bestaat uit 3 kabels (3 fasen) die bij de open ontgravingen doorgaans op een diepte van circa 1,80 m-maaiveld in agrarisch gebied en op een diepte van 1,20 m-maaiveld in stedelijk gebied worden gelegd. De totale sleufbreedte bij twee circuits gaat bij open ontgraving circa 7 à 8 meter bedragen. Zie ook onderstaand figuur.
Het totale ruimtebeslag tijdens de aanlegfase bedraagt ongeveer 30 meter aan werkstrook. Deze werkstrook omvat niet alleen de kabelsleuf, maar ook de werkweg en de ruimte voor de tijdelijke opslag van de grond en het materiaal.
Na aanleg wordt de 150kV-kabelverbinding overgedragen aan TenneT. Het totale ruimtebeslag na aanleg van 2 circuits bedraagt circa 8,2 meter bij het deel in open ontgraving en 16 meter bij de gestuurde boringen. Hierbij wordt uitgegaan van een breedte van het kabelbed (1 circuit bestaande uit 3 kabels) van iets meer dan 1 meter, een breedte voor de beschermingszone van 3 meter aan weerszijden bij open ontgravingen en een breedte van 5 meter aan weerszijden bij boringen.
Figuur 2.7: Sleufprofiel bij aanleg 2 circuits in driehoek (exclusief werkstrook) in agrarisch gebied
Figuur 2.8: Sleufprofiel bij aanleg 2 circuits middels een gestuurde boring
Met de onderhavige herziening wordt de aanleg van een ondergrondse 150kV-kabelverbinding en het toekomstig transformatorstation Zuilichem mogelijk gemaakt. Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op het relevante ruimtelijke beleidskader en de van toepassing zijnde wetgeving. Er volgt in de paragrafen hierna een korte samenvatting per relevant beleid en wetgeving. Per beleidskader wordt de relevantie met dit initiatief aangegeven.
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) in werking getreden. De KRW gaat uit van een stroomgebiedsbenadering waarbij voor Nederland de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems van belang zijn. Het doel van de KRW is dat al het water in de Europese Unie vanaf 2015 in 'goede chemische toestand' en een 'goede ecologische toestand' moet verkeren. Deze termijn kan worden verlengd met maximaal twee periodes van zes jaar, waarmee de uiterste datum op 2027 komt.
De KRW is in 2005 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en al vanaf 2000 in Europa van kracht. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan.
Relevantie bestemmingsplan
Bij voorliggend plan is rekening gehouden met de Europese eisen voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. In het kader van voorliggende ontwikkeling is namelijk een watertoets uitgevoerd (zie ook paragraaf 4.13). Daarna is er overleg geweest met het waterschap Rivierenland. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn geconstateerd ten aanzien van voorliggend plan.
Het Verdrag van Malta dateert van 1992 en wordt ook wel Verdrag van Valletta genoemd. Het verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat dus om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt.
Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw te beperken, wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. In oktober 2003 is een voorstel voor de wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten naar de Tweede Kamer gestuurd. Hiermee werden de principes van het Verdrag van Malta doorgevoerd in de Nederlandse wetgeving. Op 4 april 2006 is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer goedgekeurd en in december van dat jaar gaf de Eerste Kamer ook zijn goedkeuring. Op 1 september 2007 trad de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking. Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet, zie paragraaf 3.3.11.
Relevantie bestemmingsplan
Bij voorliggend plan is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het voorliggend plan (zie ook paragraaf 4.2). Uit het onderzoek volgt dat voor een aantal deelgebieden vervolgonderzoek nodig is. Deze gronden hebben reeds een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Hiermee is sprake van voldoende bescherming van de eventueel aanwezige waarden. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen in het verdrag is opgenomen.
De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van natuurbescherming zijn neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen zijn gericht op instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Het streven is gericht op de vorming van een Europees ecologisch netwerk (Natura 2000 netwerk).
Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, bepaalde plant- en diersoorten en houtopstanden. Voor Natura 2000-gebieden geldt, dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen, niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten. Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie echter wel voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen.
Relevantie bestemmingsplan
De beoogde ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. In paragraaf 4.5 wordt hier nader op ingegaan. Daarin is beschreven dat er voor voorliggend plan een natuurtoets is uitgevoerd. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden, dat het plan ten aanzien van soortenbescherming en gebiedsbescherming uitvoerbaar is.
Vanaf 2022 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Een van de nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur (belang 11). Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewekt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt.
Met betrekking tot 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' is in de NOVI aangegeven dat de transitie naar hernieuwbare energie meer ruimte vraagt voor transport, distributie, conversie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote 'puntbronnen' (centrales) en transport van energie in één richting zal sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie.
Relevantie bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op het nationale belang 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur' uit de NOVI. Het nieuwe transformatorstation en de ondergrondse kabelverbinding zijn nodig om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk.
Op grond van artikel 2.3 van de Wro wordt de rijksstructuurvisie niet vastgesteld door de Tweede Kamer maar door de Minister of de betrokken Ministers. De vastgestelde NOVI is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer en is nog niet in werking getreden.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Ten aanzien van energievoorziening is aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau in vergelijking met andere Europese landen. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag. Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen (waaronder het decentrale vermogen) en de energienetwerken.
Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten.
De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Relevantie bestemmingsplan
Ten aanzien van voorliggend plan is aangegeven in de SVIR dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Het nieuwe transformatorstation en de ondergrondse kabelverbinding zijn nodig om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk. Voorliggend plan ondervindt geen belemmeringen vanuit de SVIR.
De nationale belangen, zoals beschreven in de SVIR, die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 gedeeltelijk inwerking getreden. In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen.
Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen aan het Barro toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond Rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Relevantie bestemmingsplan
Het Barro is niet van toepassing voor kabelverbindingen van 150kV en het transformatorstation omdat de maximale spanning 150kV is. Artikel 2.8 van het Barro geeft bepalingen ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening als het gaat het om:
Ten aanzien van de hier genoemde onderdelen zijn bindende regels geformuleerd om de realisatie en instandhouding hiervan te borgen. Het bestemmingsplan valt niet in een categorie elektriciteitsvoorziening, zoals hierboven beschreven.
In het Barro is het Natuurnetwerk Nederland (NNN) als nationaal belang genoemd. Via het Barro werkt het rijksbeleid door in de provinciale ruimtelijke verordeningen, zie paragraaf 3.4.2. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het voorliggend plan in relatie tot het NNN door middel van de uitgevoerde natuurtoets. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan ten aanzien van gebiedsbescherming (waaronder NNN) uitvoerbaar is.
Het plan in relatie tot de waterhuishouding is in paragraaf 4.13 nader toegelicht. Voorliggend plan ligt niet in een primaire waterkering of rivier.
Naast voorgaande onderwerpen is de inhoud van het Barro niet relevant voor dit plan.
De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.
De Structuurvisie Buisleidingen is het vervolg op het Structuurschema Buisleidingen uit 1985.
Relevantie bestemmingsplan
Het plangebied valt niet binnen de vrij te houden ruimte zoals opgenomen in de Structuurvisie.
De ruimtebehoefte voor de elektriciteitsvoorziening is op 22 juni 2009 vastgesteld en vastgelegd in een aparte nota: het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III). SEV III heeft de status van nationale structuurvisie. Een nationale structuurvisie is niet bindend voor lagere overheden, maar wel voor de rijksoverheid zelf. Voor lagere overheden is de structuurvisie richtinggevend. In het SEV III worden de locaties aangewezen voor elektriciteitsproductie vanaf 500 megawatt en hoger en voor nieuwe hoogspanningsvoorzieningen vanaf 220kV en hoger.
Relevantie bestemmingsplan
Het plan valt niet in de categorie hoogspanningsvoorzieningen zoals hierboven beschreven. De SEVIII vormt geen belemmering ten aanzien van het plan.
Het Deltaprogramma bevat een aantal deltabeslissingen. Deze deltabeslissingen leiden tot een nieuwe manier van werken op drie terreinen: de waterveiligheid, de zoetwaterbeschikbaarheid en een waterrobuuste ruimtelijke inrichting. Met het presenteren van de voorstellen voor de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën (Prinsjesdag 2014) is een nieuwe fase voor het Deltaprogramma aangebroken: de fase van uitwerking en uitvoering.
De deltacommissaris heeft in Deltaprogramma 2015 voorgesteld een overstromingsrisicobenadering toe te passen in het waterveiligheidsbeleid. Dat betekent: rekening houden met de kans op een overstroming én de gevolgen. Ook heeft hij nieuwe eisen voor de waterkeringen voorgesteld, deze zijn inmiddels in de wet verankerd. De gewijzigde Waterwet met de nieuwe normen is op 1 januari 2017 in werking getreden. De kans om te overlijden door een overstroming wordt daarmee nergens groter dan 1:100.000 per jaar. Op verschillende plaatsen geldt een hoger beschermingsniveau: waar veel slachtoffers of grote economische schade kan optreden of waar ‘vitale infrastructuur’ kan uitvallen met grote landelijke effecten (denk bijvoorbeeld aan de gasrotonde in Groningen). Het streven is dat alle primaire keringen in 2050 aan de nieuwe normen voldoen en dat in 2020 afspraken zijn gemaakt hoe te komen tot een hoger beschermingsniveau daar waar dat vereist is.
Assets van de netbeheerder zijn in het Deltaprogramma aangemerkt als vitale infrastructuur. Netbeheerders zullen in nauw overleg met de betrokken ministeries en het Deltaprogramma de volgende stap zetten: het omzetten van studies en analyses naar ambitiebepaling en uitvoering. Daarbij spelen naast technische afwegingen, ook maatschappelijke argumenten met betrekking tot risico’s en kosten een rol.
Relevantie bestemmingsplan
Bij realisatie van nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbindingen en de realisatie van een nieuw transformatorstation is het momenteel niet aan de orde om rekening te houden met de hoge waterstanden. Bij een overstroming zijn er daarom geen nadelige gevolgen op de ondergrondse hoogspanningsverbinding te verwachten. Verder ligt het plan niet in een beschermingszone van een waterkering. Voorliggend plan is niet in strijd met het Deltaprogramma.
Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.
Relevante aspecten uit het NBW zijn:
Relevantie bestemmingsplan
Bij voorliggend plan is rekening gehouden met het Nationaal Bestuursakkoord Water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.13.
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Relevantie bestemmingsplan
Bij voorliggend plan is rekening gehouden met het aspect water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.13
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
Organisatie waterbeheer
De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het Rijk, als de beheerder van de Rijkswateren, en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren. Deze laatste is daarmee ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, ondergrondse energieopslag en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding.
Waterwet in Europees verband
Nederland maakt deel uit van vier Europese stroomgebieden: de Rijn, de Eems, de Schelde en de Maas. De Waterwet sluit hierop aan. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen Rijkswateren en niet-Rijkswateren (regionale wateren). Voor beide categorieën worden via het nationale waterplan respectievelijk de regionale waterplannen, strategische structuurvisies vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het waterbeleid en de maatregelenprogramma's zijn vastgelegd. Deze zijn richtinggevend voor het ruimtelijke ordeningsbeleid en zorgen zo voor een versterking van de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. De plannen worden één keer per zes jaar herzien.
De waterschappen en de diensten van Rijkswaterstaat stellen vervolgens operationele waterbeheerplannen vast, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zij in de komende periode zullen uitvoeren.
Relevantie bestemmingsplan
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De relatie tussen voorliggend plan en de Waterwet is nader beschreven in paragraaf 4.13.
Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, bepaalde plant- en diersoorten en houtopstanden. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen, niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten (zie paragraaf 3.2.3). Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen. Dit is een uitwerking van internationaal beleid (zie paragraaf 3.2.3).
Relevantie bestemmingsplan
De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. Uit de conclusie in paragraaf 4.5 blijkt dat voorliggend plan niet in Natura 2000-gebied gelegen is en niet strijdig is met de Wet natuurbescherming.
Als gevolg van het Verdrag van Malta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de
belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Modernisering Monumentenzorg en de Visie Erfgoed en Ruimte.
In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed.
Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Relevantie bestemmingsplan
Bij voorliggend plan is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Zie ook paragraaf 4.2.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Aanleiding voor deze visie is de gedetailleerdheid van de bestaande visie (er moet duidelijker worden aangegeven wat echt van belang is voor de provincie) en tegelijkertijd is sprake van nieuwe ontwikkelingen met impact. De provincie heeft geconcludeerd dat een Omgevingsvisie en -verordening nodig is die hier de aandacht op vestigt, maar die ook ruimte biedt om snel en passend te reageren. Een Omgevingsvisie die focus aanbrengt op hetgeen waar het uiteindelijk om gaat, op wat voor de provincie van belang is en waar zij een doorslaggevende rol in heeft gezien haar taken en verantwoordelijkheden. De nieuwe Omgevingsvisie van Gelderland geeft de richtlijnen voor de ruimtelijke, fysieke en economische inrichting van de provincie. Gemeentelijke plannen en initiatieven van ondernemers, burgers en instellingen kunnen aan dit beleid getoetst worden. De nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland kent een aantal nieuwe beleidsthema's (ambities) en een aantal aanpassingen van het beleid op bestaande thema's. Het beleid is meer strategisch van karakter. In de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijft de provincie het beeld op de toekomst. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Gelderland bevindt zich op een cruciaal punt in de tijd. De wereld verandert ingrijpend met nieuwe vraagstukken zoals het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering en internationalisering.
Bij de taakinvulling legt de provincie de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wordt gedaan door het nastreven van zeven met elkaar samenhangende ambities:
Ad 1) Het streven is dat Gelderland in 2050 volledig energieneutraal is. Om te beginnen, zet de provincie in op energiebesparing en het terugdringen van het energieverbruik door isolatie en efficiëntere toepassingen: in huizen en gebouwen, bij verkeer en vervoer, in de industrie, in de landbouw. Daarnaast zet de provincie in op duurzame opwekking. Wind, zon, biomassa, waterstof, geo- en aquathermie en waterkracht. Ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën wordt gestimuleerd. Windturbines, zonneparken, warmtecentrales, (mest)vergisters, waterkrachtcentrales moeten een plek krijgen in het Gelderse landschap, wil de ambitie worden gehaald. In de bodem wordt gezocht naar mogelijkheden voor het benutten van aardwarmte (geothermie). Dit raakt de leefomgeving van alle Gelderlanders en kan botsen met sterke Gelderse kwaliteiten.
Ad 2) Het veranderend klimaat raakt alle facetten van de omgeving, zoals de Gelderse Natuur, maar ook de gezondheid en veiligheid. In 2050 moet Gelderland optimaal beschermd zijn tegen en kunnen meebewegen met het veranderende klimaat.
Ad 3) Minder afval en meer kringloop, recycling en hergebruik is nodig om Gelderland schoon en groen te houden. Zoveel mogelijk gebruik van duurzame materialen en hergebruik daarvan.
Ad 4) Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit. De provincie ziet de meeste kansen door veehouderij, land- en tuinbouw en natuur slimmer te verbinden. De provincie werkt met betrokken partijen aan een betere balans tussen de intensieve veehouderij, natuurwaarden, lucht- en bodemkwaliteit en het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw en fruitteelt.
Ad 5) Bereikbaarheid is een kritische succesfactor voor een verbonden samenleving en een krachtige, duurzame Gelderse economie. Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag.
Ad 6) De provincie streeft naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. De provincie zorgt voor een gevarieerd aanbod aan goed ontsloten, kwalitatief hoogwaardige, duurzame werklocaties. Het concentreren van economische activiteiten heeft daarbij de voorkeur boven versnippering. Het ombouwen van bestaande en leegstaande bedrijvenlocaties heeft de voorkeur boven de aanleg van nieuwe terreinen.
Ad 7) Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. Het benutten van bestaande gebouwen heeft de voorkeur. Gestreefd wordt naar concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, is uitbreiding aan de randen van de steden of dorpen in beeld. Bij de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop. Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op ontwikkelingen. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut. In 2050 zijn alle woningen klimaatneutraal.
In verband met de planfiguren zijn sinds de Omgevingsvisie 2014 gebieden en functies aangewezen, die blijven voortbestaan onder deze nieuwe omgevingsvisie. Dit gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de visie 2014 hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten.
Wat de provincie blijft doen:
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vindt de provincie het ruimtelijk beleid uit de provinciale omgevingsvisie van 2014 en de actualisatie van belang. Dat beleid wordt voortgezet. Ditzelfde geldt voor het waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid en verkeers en vervoersbeleid.
Ruimtelijk beleid
Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgebonden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.
De gebieden waar de opwek van zonne- en windenergie mogelijk is, zijn aangegeven op de themakaart Ruimtelijk beleid. Het plangebied op de themakaart Ruimtelijk beleid is aangeduid met 'grote zonneparken mogelijk', 'windenergie mogelijk' en 'Windenergie aandachtsgebied'. Dit beleid is niet relevant voor dit bestemmingsplan.
Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe bebouwing zet de provincie het instrument 'ladder voor duurzame verstedelijking' in. In ieder bestemmingsplan, dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. De ladder voor duurzame verstedelijking is op voorliggend plan niet van toepassing, omdat de aanleg van een ondergrondse 150kV kabelverbinding en de bouw van een transformatorstation volgens jurisprudentie niet worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling (zie uitspraken van de ABRvS met betrekking tot een hoogspanningsverbinding (uitspraak van 24 februari, 2016, 201504697/1/R6) en een transformatorstation (uitspraak van 26 april 2017, 201603059/1/A1).
Waterbeleid
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.
Vanuit de themakaart Waterbeleid geldt er specifiek provinciaal beleid voor een deel van het plangebied, dat is aangeduid als intrekgebied, waarbij in de omgevigsverordening verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een intrekgebied de winning van fossiele energie niet mogelijk maakt. Dat is niet aan de orde. In paragraaf 3.4.2 is de watertoets beschreven.
Milieubeleid
Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.
Vanuit de themakaart Milieubeleid geldt er geen specifiek provinciaal beleid voor het plangebied. In hoofdstuk 4 is het plan beoordeeld aan de hand van de relevante omgevings- en milieuaspecten.
Natuur- en landschapsbeleid
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.
De Natura-2000 gebieden en de bijzonder natuurgebieden zijn aangegeven op de Themakaart Natuur- en landschapsbeleid. Het plangebied ligt voor een heel beperkt deel op gronden die zijn aangeduid als GNN en GO. Een nadere beoordeling van het plan met betrekking tot natuur is beschreven in paragraaf 4.5.
Verkeers- en vervoerbeleid
De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit onderdeel is voor voorliggend plan niet relevant.
De regels behorend bij de Omgevingsvisie zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening (zie paragraaf 3.4.2).
Relevantie bestemmingsplan
Uit bovenstaande blijkt dat voorliggend plan aansluit bij de ambities uit de omgevingsvisie. Ambitie 1 streeft naar een Gelderland dat in 2050 volledig energieneutraal is. Voorliggend plan zorgt ervoor dat de energielevering in de toekomst gegarandeerd blijft. Er is een vermogensuitbreiding noodzakelijk als gevolg van de sterk toenemende elektriciteitsvraag (vermogensvraag) in de komende 15 jaar en er rekening gehouden moet worden met toekomstige grootschalige opwek.
Daarnaast blijkt dat voorliggend plan aansluit bij het ruimtelijk beleid vanuit de omgevingsvisie. Ook voldoet het aan het waterbeleid uit de visie doordat het voorliggend plan dat gelegen is in intrekgebied geen winning van fossiele energie mogelijk maakt. Het milieubeleid uit de omgevingsvisie geeft geen specifieke beleidsregels ten aanzien van voorliggend plan. Het thema milieu is in hoofdstuk 4 het plan beoordeeld aan de hand van de relevante omgevings- en milieuaspecten. Het natuur- en landschapsbeleid geeft aandachtspunten ten aanzien van het bestemmingsplan. Het plangebied ligt voor een heel beperkt deel op gronden die zijn aangeduid als GNN en GO. Een nadere beoordeling van het plan met betrekking tot natuur is beschreven in paragraaf 4.5. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn geconstateerd. Als laatste is naar het verkeers- en vervoersbeleid gekeken. Dit onderdeel is niet relevant voor voorliggend plan aangezien het hierbij niet gaat om een aanpassing van vervoersmogelijkheden. Uit bovenstaande beschouwing wordt geconcludeerd dat voorliggend plan past in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
De Omgevingsverordening is een juridisch instrument om doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie af te dwingen. De verordening heeft de status van ruimtelijke verordening, verkeersverordening, milieuverordening en waterverordening. Op 24 september 2014 is de omgevingsverordening vastgesteld. Deze is daarna enkele keren op onderdelen gewijzigd. Het bestemmingsplan is getoetst aan de geconsolideerde versie (december 2018), waarin de wijzigingen integraal zijn opgenomen.
In de Omgevingsverordening zijn de volgende aspecten relevant. Het plangebied is voor een beperkt deel aangeduid als:
Relevantie bestemmingsplan
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is rekening te houden met de waarden zoals opgenomen in de Omgevingsverordening. Ook bij voorliggend plan is rekening gehouden met de relevante beleidsonderwerpen waarvoor regels zijn opgesteld in de omgevingsverordening, i.c. natuur en water. De geldende bestemmingen blijven met dit plan gehandhaafd. Er is onderzoek gedaan naar de effecten op het Gelders natuurnetwerk, zie paragraaf 4.5. Daarin wordt vermeld, dat geconcludeerd wordt dat het plan ten aanzien van soortenbescherming en gebiedsbescherming uitvoerbaar is. Daarnaast is er onderzoek gedaan naar de waterhuishouding (zie paragraaf 4.13). Het aspect water is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is advies gevraagd aan het waterschap Rivierenland. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn. Voorliggend plan past in de Omgevingsverordening Gelderland.
Het waterschap stelt regels op om te voorkomen dat dijken en oevers beschadigen. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Dat is noodzakelijk om het rivierenland te beschermen tegen overstromingen. Deze regels worden aangeduid als de Keur. Op de Legger staan de oppervlaktewateren en dijken aangegeven die in beheer zijn bij het waterschap en waarop de Keur van toepassing is.
Relevantie bestemmingsplan
Doordat het plangebied gelegen is tussen de rivieren de Maas en de Waal zijn er diverse waterkeringen in het plangebied. De ondergrondse kabelverbinding kruist geen waterkeringen. Er worden echter wel diverse wateren gekruist. Liander heeft rekening gehouden met de regels uit de Keur en de Legger en heeft afstemming gezocht met het Waterschap. Zie ook paragraaf 4.13. Het waterschap is akkoord met voorliggend plan.
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het Waterschap mee met veranderingen om het Waterschap heen en benut het kansen die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het Waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe het dat wil doen. Het Waterbeheerprogramma is ingegaan op 22 december 2015 en heeft een looptijd van zes jaar.
Relevantie bestemmingsplan
In het Waterbeheerprogramma is bijvoorbeeld opgenomen welke waterkeringen aan de norm voldoen (op basis van de derde toetsing van primaire waterkeringen). In het plangebied worden er geen waterkeringen gekruisd. Verder staat er beleid uitgeschreven rondom grondwaterbescherming en natuurbescherming. Liander heeft zoveel als mogelijk rekening gehouden met het Waterbeheerprogramma en heeft afstemming gezocht met het Waterschap. Zie ook paragraaf 4.13. Het waterschap is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.
Op 15 maart 2012 is de Structuurvisie Buitengebied vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Zaltbommel heeft voor het buitengebied een bestemmingsplan en een Structuurvisie opgesteld. Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie en bekende kleinschalige ontwikkelingen vast. De Structuurvisie geeft het beeld voor de langere termijn en dient als toetsingskader voor ontwikkelingen, waar het bestemmingsplan niet in voorziet.
Relevantie bestemmingsplan
In de Structuurvisie staat in grote lijnen beschreven waar binnen de gemeente Zaltbommel bepaalde functies zouden moeten worden gerealiseerd. Dit gaat bijvoorbeeld om glastuinbouw, woongebieden en bedrijventerreinen.
Naast het plangebied (zie figuur 3.2) ligt volgens de structuurvisie een 'zoekzone werken'. Ook ligt het plangebied gedeeltelijk binnen dit gebied (zie figuur 3.3). Hierover zijn afspraken gemaakt met de eigenaar van het perceel. Dit betreft de gebieden die in de "Omgevingsvisie Gelderland" zijn aangewezen als reserveringsgebieden voor nieuwe woningbouw of nieuwe bedrijfsterreinen. Deze zijn opgenomen om hier geen ontwikkelingen toe te staan, die een toekomstige invulling als woon- of werkgebieden zouden kunnen belemmeren.
Figuur 3.2: Uitsnede 1 visiekaart Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel (rode contour: globale ligging tracé)
Figuur 3.3: Uitsnede 2 visiekaart Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel (rode contour: globale ligging tracé)
Daarnaast ligt het plangebied in 'waardevol open gebied'. In het waardevol open gebied is de kernkwaliteit grootschalige openheid leidend voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ingrepen die de openheid aantasten, zoals nieuwe bouwlocaties, zijn niet toegestaan.
Er is rekening gehouden met de waarden uit de structuurvisie zodat deze niet geschaad worden.
De vigerende bestemmingsplannen in de gemeente Zaltbommel (zie paragraaf 1.3) regelen het huidige gebruik in het plangebied. Dit huidige gebruik is met name agrarisch of betreft een berm of grond naast een weg of watergang.
Relevantie bestemmingsplan
De bestemmingsplannen staan de ontwikkeling niet toe. De planologische regeling wordt geregeld door middel van dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk is het relevante beleidskader van Europa, het Rijk, provincie Gelderland en de gemeente Zaltbommel beschouwd ten aanzien van voorliggend plan. Uit deze beschouwing blijkt dat er ten aanzien van het beleid geen belemmeringen zijn geconstateerd voor de realisatie van voorliggend plan. Er zijn echter wel meerdere aspecten naar voren gekomen die aandacht verdienen bij voorliggend plan, dat zijn de (milieu)aspecten natuur, bodem, landschap, water, archeologie en cultuurhistorie. Ten aanzien van deze aspecten is uit onderzoek gebleken dat er geen belemmeringen zijn. Deze onderzoeken zijn verder toegelicht in hoofdstuk 4 "Omgevingsaspecten".
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). De onderzoeken zijn vanuit het beleidskader (hoofdstuk 3), wet- en regelgeving en een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk.
In het kader van het bestemmingsplan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). De resultaten van dit onderzoek worden hieronder beschreven.
Archeologie
Het plangebied ligt in het Midden-Nederlandse rivierengebied en doorsnijdt verschillende stroomgordels. De vroegste prehistorische en historische bewoning in de omgeving moet gezocht worden op deze hoger gelegen stroomgordels en crevassecomplexen: voor deze gebieden geldt dan ook een hoge archeologische verwachting. Voor de komgebieden geldt een lage archeologische verwachting. Deze gebieden waren tot in de late middeleeuwen of nieuwe tijd weinig geschikt voor bewoning.
Op grond van de beschikbare gegevens is gebleken dat alle in het plangebied voorkomende stroomgordels zich binnen de ontgravingsdiepte van maximaal 2,05 m kunnen bevinden. Op de oudste stroomgordels (Brakel, Spelwerd en Broek) zijn tot op heden nog geen archeologische sporen aangetroffen, maar in theorie kunnen hier sporen vanaf de periode neolithicum tot en met de bronstijd worden aangetroffen. Op de Zaltbommel-Nederhemertstroomgordel zijn resten uit de periode bronstijd-ijzertijd aangetroffen.
De Molenveld, Oensel, Gameren en Bruchem-stroomgordels zijn gezien de einddatering van hun actieve fase bewoonbare locaties geweest in de ijzertijd, Romeinse tijd en in de vroege tot late middeleeuwen. Op de stroomgordel van Gameren liggen diverse bekende vindplaatsen uit de (laat) Romeinse tijd.
Op de KLIC-kaart is te zien dat er in de directe nabijheid van de 150kV-kabelverbinding kabels en leidingen aanwezig zijn. Het onderhavige onderzoek loopt echter over het algemeen niet door een bestaand tracé en is gelegen in de rand van de weilanden. Daarnaast zullen de te ontgraven breedte en diepte over het algemeen omvangrijker zijn dan de werkzaamheden die reeds in de omgeving van het plangebied hebben plaatsgevonden.
Selectieadvies
Geadviseerd is om archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren op de locaties waar stroomgordels worden verwacht (bedding en oeverafzettingen). Hierbij zijn de archeologische beleidskaarten en de doorvertaling hiervan in de bestemmingsplannen van de gemeente Zaltbommel leidend. De basis voor deze kaarten vormen de stroomgordels die in het gebied te vinden zijn. Zones waar stroomgordels worden doorkruist, worden beschouwd als een advieszone. Het advies is in eerste instantie om in deze zones een karterend booronderzoek uit te voeren. Gebieden waar geen sprake is van stroomgordels en gebieden waar de werkzaamheden door middel van gestuurde boringen plaats zullen vinden worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Een karterend archeologisch booronderzoek bestaat voor vlakken uit een 20 x 25 m-grid en voor tracé-onderzoeken uit één boring op elke 25 m van het tracé. De boringen worden minimaal tot de verstoringsdiepte doorgezet en waar nodig wat dieper om de stroomgordels beter in kaart te brengen. In de karterende fase dient het onderzoek om vindplaatsen op te sporen, waarbij de verkennende fase van onderzoek wordt overgeslagen. De aanwezigheid van de stroomgordels binnen verstoringsdiepte is immers bekend: de onderzoeksvraag betreft daarom of zich binnen het tracé archeologische vindplaatsen (kunnen) bevinden.
Circa 5,9 km van het tracé in open ontgraving alsmede de locatie van het nieuw te realiseren station Zuilichem (circa 2,6 ha) bevinden zich in een gebied waar een dubbelbestemming archeologie van kracht is.
Geadviseerd is om nader af te stemmen met de archeologisch adviseur van de gemeente Zaltbommel. De adviseur van de gemeente Zaltbommel heeft instemming gegeven aan het bureauonderzoek. Voorafgaand aan het booronderzoek dient een Plan van Aanpak te worden opgesteld dat aan de gemeenten in hun rol als bevoegd gezag wordt voorgelegd.
Cultuurhistorie
Station Zuilichem
Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland blijkt dat het station Zuilichem niet in gebied te liggen dat van cultuurhistorische waarde is. Het station is op circa 500 meter ten zuiden gelegen van het dichtstbijzijnde belangrijk cultuurhistorisch element, namelijk geconcentreerde bebouwing in Zuilichem uit de Middeleeuwen. Volgens de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart (zie figuur 4.1) ligt in de noordoostelijke hoek van het station een ruilverkavelingsboerderij. Deze is echter niet meer aanwezig. Voor de rest zijn er op het perceel geen cultuurhistorische waarden aanwezig. In het plangebied zijn geen beschermde Rijks- en/of gemeentelijke monumenten aanwezig. In het plangebied zijn geen karakteristieke panden aanwezig. Het station ligt in Werelderfgoed gebied 'De Nieuwe Hollandse Waterlinie buffer zone'. Deze linie moest het westen van Nederland verdedigen tegen indringers uit het oosten en zuiden. Door middel van inundatie van velden ten oosten van de linie en forten of batterijen op de niet te inunderen plaatsen (accessen), ontstond een aaneengesloten verdedigingslinie. De voorgenomen ontwikkeling tast de waarden hiervan niet aan. De ontwikkeling op het station heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarden.
150kV-kabelverbinding
De 150kV kabelverbinding wordt ondergronds aangelegd, waarbij na aanleg de situatie in de oorspronkelijke staat worden hersteld. De aanleg van de leiding ondervindt geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie.
Figuur 4.1: Uitsnede gemeentelijke beleidskaart cultuurhistorie
De gebieden waarvan is aangegeven dat vervolgonderzoek nodig is, hebben reeds een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Hiermee is sprake van voldoende bescherming van de eventueel aanwezige waarden. Het vervolgonderzoek zal uitgevoerd worden. Indien daadwerkelijk archeologische resten worden aangetroffen, worden daarvoor passende maatregelen getroffen. Archeologie staat daarmee de uitvoerbaarheid van dit ruimtelijk besluit niet in de weg.
De realisatie van het plan heeft geen invloed op cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie is derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
De ontwikkeling van transformatorstation Zuilichem betreft een zichtlocatie. Daarvoor dient het plan op een goede wijze landschappelijk te worden ingepast. In het kader daarvan is door Nienhuis een Landschappelijke inpassing opgesteld (zie bijlage 13). Hieronder zijn de belangrijkste punten samengevat. Ook is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van de landschappelijke inpassing. Gemeente en provincie hebben ingestemd met het landschapsplan.
Landschappelijke analyse
Om een goed beeld te krijgen van de locatie is deze bezocht. Op de te ontwikkelen locatie (binnen het rode kader) is reeds een regel- station van Liander aanwezig dat ontsloten wordt via de Mertstraat en aan de achterzijde wordt begrensd door de Van Heemstraweg. Aan de noordzijde van de Van Heemstraweg staan verspreid nog enkele bomen (essen) die het restant zijn van wat ooit een doorgaande rij is geweest. Deze bomen sluiten ook aan bij de aanwezige beplanting direct ten westen van het verder te ontwikkelen perceel.
De aanwezige bebouwing van het transformatorstation Zuilichem maakt deel uit van een groter geheel van bedrijvigheid en bebouwing langs de Van Heemstraweg, zoals het naastgelegen Van Veen Auto’s, de Heren van Suylichem en de glastuinbouwlocatie ten oosten daarvan. Door deze ruimtelijke ontwikkelingen is een begrensd open gebied ontstaan tussen de Kweldijk en de Merstraat met de groene contour. Ten zuiden van de Van Heemstraweg ligt het relatief open komgebied.
Uitgangspunten landschappelijke inpassing
Het transformatorstation Zuilichem wordt in twee fasen ontwikkeld. Direct na de start van de werkzaamheden wordt de watercompensatie aangelegd. De uitgangspunten waaraan deze moet voldoen zijn besproken met het waterschap Rivierenland. De waterberging is aan de westzijde van het perceel gepositioneerd en staat in open verbinding met een bestaande B-watergang langs de Van Heemstraweg. De oppervlakte van deze berging is voldoende als compensatie voor de toename aan verhard oppervlak in de eindsituatie van het verder te ontwikkelen transformatorstation.
Fase 1: In deze fase wordt een deel van de schakeltuin ontwikkeld. Ook wordt een nieuw schakelstation en twee transformatorruimten gebouwd ten westen van de bestaande bebouwing. Beide ontwikkelingen bevinden zich op de kaart binnen de gele kaders.
Eindfase: In deze fase wordt de hele schakeltuin aangelegd en het nieuwe schakelstation en twee transformatorruimten in westelijke richting verder uitgebreid. De maximaal oppervlakte van de locatie wordt benut voor installaties met voldoende ruimte voor een afdoende landschappelijke inpassing. In de eindfase van de ontwikkeling wordt het in fase 1 ontwikkelde deel van de schakeltuin verwijderd.
Figuur 4.2: Landschappelijk inpassingsplan
Ten behoeve van voorliggend plan is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Daarnaast zijn er bodemonderzoeken uitgevoerd voor station Zuilichem (zie bijlage 5) en de kabelverbinding (zie bijlage 6). Doel van dit onderzoek is om te bepalen of er vanuit de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem mogelijk sprake is van belemmeringen voor de voorgenomen aanleg van de hoogspanningsverbinding. Inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit is noodzakelijk om de geplande werkzaamheden mogelijk te maken.
Op basis van de verzamelde informatie kan het volgende worden geconcludeerd:
Het verrichte vooronderzoek geeft geen aanleiding om te vermoeden dat de voorgenomen werkzaamheden worden uitgevoerd binnen een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Op basis van het vooronderzoek wordt vooralsnog geconcludeerd dat, met uitzondering van de slootdempingen, de locatie niet als verdacht ten aanzien van asbest wordt aangemerkt, omdat er uit de beschikbare gegevens geen directe aanwijzingen zijn voor bodembelastende activiteiten waarbij asbest op of in de bodem terecht is gekomen. Tevens is het, op basis van de verkregen informatie, niet de verwachting om antropogene lagen aan te treffen ter plaatse van het voorgenomen werkgebied.
Op basis van de verzamelde informatie wordt niet verwacht dat de activiteiten op omliggende percelen de bodemkwaliteit ter plaatse van de voorgenomen onderzoekslocatie negatief hebben beïnvloed. Tevens worden op basis van de bekende onderzoeksgegevens geen (mobiele) verontreinigingen uit de directe omgeving op de onderzoekslocatie verwacht.
Conform het advies uit het historisch bodemonderzoek worden de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
Een verkennend bodemonderzoek op de verdachte locaties langs het onderzoekstracé is uitgevoerd. De resultaten van deze bodemonderzoeken geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek en vormen geen belemmering voor de uit te voeren werkzaamheden. Voor de werkzaamheden zijn conform de CROW400 veiligheidsmaatregelen conform de veiligheidsklasse ‘basishygiëne’ van toepassing. Ter plaatse van de overige (onverdachte) locaties kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van de bodemkwaliteitskaarten van de Regio Rivierenland.
Ten tijde van uitvoering zal afstemming plaatsvinden tussen uitvoerende partij en de provincie en met de Omgevingsdienst. Bij het aantreffen van nieuwe verontreinigingen wordt gehandeld conform wettelijke verplichtingen en beleid van bevoegde gezagen. Tevens heeft de uitvoerder de plicht om zijn werknemers in een veilige situatie te laten werken volgens de Arbowet. Daarbij dient ook de bodemsituatie bekend te zijn. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn geconstateerd ten opzichte van de bodemkwaliteit.
In projecten is in het kader van de uitvoerbaarheid inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en gebieden. Er dient te worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Dat wordt gedaan door middel van een natuurtoets.
Het doel van de uitgevoerde natuurtoets is het opsporen van (eventuele) strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland en om te bepalen of de aanvraag van een ontheffing/vergunning noodzakelijk en eventueel vervolgonderzoek nodig is (zie bijlage 7). Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.
De voorgenomen werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd indien deze niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van werkzaamheden en de effecten hierop. Dit is gedaan op basis van een Natuurtoets. De conclusies hiervan zijn hieronder uiteengezet.
Gebiedsbescherming
In het plangebied en de directe omgeving is NNN-gebied aanwezig. Op een paar plaatsen is er een overlap met NNN-gebied (zie onderstaande figuren).
Figuur 4.3: Ligging plangebied ten opzichte van NNN/GNN
Er is zowel van indirecte als directe aantasting van de NNN geen sprake, aangezien de ondergrondse kabelverbinding ter plaatse van het NNN door middel van een HDD boring onder het NNN-gebied op een diepte van minimaal 10 meter -mv wordt aangelegd. Het Natura 2000-gebied Rijntakken ligt op circa 800 m afstand van de ondergrondse 150kV-kabelverbinding. Effecten van verzuring en vermesting als gevolg van stikstofdepositie kunnen niet op voorhand worden uitgesloten. De effectbepaling van stikstofdepositie dient plaats te vinden op basis van een berekening met behulp van Aerius Calculator, zie ook onderstaande tabel. Het stikstofdepositieonderzoek is uitgevoerd (zie hieronder).
Soortenbescherming
Uit de bureaustudie is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
De houtopstand / houtsingel ten zuiden van de Middelsteeg vormt potentieel geschikt leefgebied voor de bunzing en wezel. Voor het tracé zal slechts een klein gedeelte van deze houtopstand worden verwijderd. Door buiten de kwetsbare periode van deze soorten voorafgaand aan het kappen van de bomen de vegetatie onder de bomen te verwijderen en hierbij in zuidelijke richting te werken, kunnen eventueel aanwezige individuen uitwijken. Kleine marters zijn het meest kwetsbaar in de kraamtijd, de periode van 15 maart tot 1 september (Bouwens, 2017). Het gedeelte dat wordt beïnvloed (circa 100 m2 ) betreft slechts een klein deel van de hele houtsingel, waardoor er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn. Met deze werkwijze vindt geen overtreding van verbodsbepalingen plaats en wordt tevens voldaan aan de zorgplicht. Onder voorwaarde dat wordt gewerkt volgens bovenstaand advies kunnen negatieve effecten op genoemde soorten worden uitgesloten.
Stikstofonderzoek
Er is een stikstofonderzoek uitgevoerd in het kader van de gehele ontwikkeling waar voorliggend plan deel van uit maakt. Het stikstofonderzoek is uitgevoerd met de AERIUS Calculator (versie 2020). Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 8. Uit de met AERIUS Calculator uitgevoerde berekeningen blijkt dat als gevolg van de werkzaamheden een stikstofdepositie van hoger dan 0,00 mol N/ha/j plaatsvindt. Het betreft in dit geval tijdelijke deposities, van maximaal 0,05 mol N/ha/j gedurende 1 jaar in Natura 2000-gebied Rijntakken. De provincie Gelderland hanteert een waarde van 0,05 mol N/ha/j als drempelwaarde voor vergunningplicht voor tijdelijke projecten. Hieruit volgt dat er geen overschrijding van de genoemde drempelwaarde optreedt.
Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan ten aanzien van soortenbescherming en gebiedsbescherming uitvoerbaar is.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien. Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Transformator Zuilichem
Volgens de VNG-publicatie (2009) is transformator Zuilichem (in fase 2) een categorie 4.2-bedrijf met een minimale richtafstand van 300 meter vanwege geluid, 50 meter vanwege gevaar en 0 meter vanwege geur en stof. Wanneer aan deze richtafstanden wordt voldaan van de perceelsgrens / bestemmingsgrens tot de gevel van milieugevoelige objecten, zoals woningen en scholen, kan er van worden uitgegaan, dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Op circa 5 meter ten oosten van het station is het dichtstbijzijnde milieugevoelige object aanwezig (bedrijfswoning). Dit object is gelegen binnen de richtafstand van geluid (300 meter) en gevaar (50 meter). Overige milieugevoelige objecten liggen op meer dan 80 meter.
Gevaar
Ten aanzien van het aspect gevaar geldt het volgende. Het gevaar dat kan optreden is bij een mogelijke storing. Storingen ontstaan wanneer er in een transformator kortsluiting ontstaat. Van de vijfhonderd transformatoren in het net van Liander is er per jaar ongeveer één waar een storing optreedt. Door de keten van opeenvolgende veiligheidsmechanismen schakelt de transformator meteen uit. Eens per tien jaar komt het voor dat een transformator een dusdanige storing heeft dat hij zichtbaar kapot is. Zo'n destructieve storing is in de directe omgeving van de transformator te horen. De klap is het gevolg van de stalen behuizing die wordt ontzet. De behuizing is zo ontworpen dat hij gecontroleerd scheurt en niet uit elkaar barst. Het is niet mogelijk dat bij een destructieve storing stukken metaal of olie buiten de transformatorbox terecht komen. De olie die in dat geval uit de gescheurde behuizing loopt, wordt veilig opgevangen in de lekbak onder de transformator. Deze storing is wel hoorbaar, maar er is geen gevaar voor de omgeving. Op grond van deze motivatie kan van de richtafstand voor gevaar worden afgeweken en is de afstand van 20 meter geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Geluid
Voor het aspect geluid is geluidonderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.8).
150kV-kabelverbinding
De ondergrondse 150kV-kabelverbinding is geen milieugevoelige of een belastende functie. Een onderzoek naar milieuzonering is daarom niet noodzakelijk.
Aan de richtafstanden voor stof en geur wordt voldaan. Tenaanzien van de richtafstand voor gevaar is gemotiveerd dat een kortere afstand geen risico oplevert. Er is in de derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot de aspecten geur, stof en gevaar. Omdat aan de richtafstanden wordt voldaan / gemotiveerd is dat kan worden afweken, geldt tevens dat de bedrijfsvoering van de stations niet wordt beïnvloed. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering voor wat betreft geur, gevaar en stof. Ten opzichte van het aspect geluid is verder onderzoek gedaan (zie paragraaf 4.8).
Op basis van de website www.risicokaart.nl zijn de bestaande risicobronnen geraadpleegd. In figuur 4.4 zijn deze bronnen zichtbaar. De ondergrondse 150kV-kabelverbinding kruist een aantal leidingen, waarvan de hieronder genoemde leidingen ad 2 en ad 3 aardgasleidingen betreft.
Daarnaast kruist de ondergrondse 150kV-kabelverbinding het terrein van een inrichting met risicovolle activiteiten, Mainfreight Netherlands Cooperatief U.A. Omdat de leiding geen (beperkt) kwetsbaar object betreft, levert de aanleg van de leiding, binnen de risicocontouren van deze BRZO-inrichting, geen belemmering op.
Transformatorstation Zuilichem en de ondergrondse 150kV-kabelverbinding vallen zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het risiconiveau (plaatsgebonden risico en groepsrisico) van de hiervoor vermelde risicobron, echter kan de bouw wel gevolgen hebben voor de kans op een ongeval. In het kader van de aanleg wordt voor begin van de werkzaamheden een KLIC-melding gegaan. In paragraaf 4.9 is verder beschreven hoe omgegaan wordt met de kruisingen van de bovengenoemde aardgasleidingen en de risico's daarbij.
Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart
De realisatie van de transformatorstation Zuilichem en de ondergrondse 150kV-kabelverbinding is vanuit het aspect externe veiligheid planologisch aanvaardbaar.
Het wettelijk kader voor geluid is grotendeels geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Hierin is een normering opgenomen voor wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Tot laatstgenoemde behoort de geluidsbelasting als gevolg van industrieterreinen waarop inrichtingen zijn gevestigd, die bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangemerkt als een inrichting die 'in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken'.
Door in een bestemmingsplan een bestemming op te nemen waarmee de vestiging van een inrichting die 'in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken' mogelijk wordt gemaakt, ontstaat er een industrieterrein op basis van de Wgh. Hierdoor ontstaat de plicht om eveneens een geluidszone rond het industrieterrein in het bestemmingsplan op te nemen. Er ontstaat dan een zogeheten gezoneerd industrieterrein. Bedrijven kunnen door middel van hun geluidscontour beperkingen opleggen ten aanzien van ontwikkelingen die geluidsgevoelig zijn. In dat geval wordt een zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Buiten de zone gelden er met het oog op de zoneringsplichtige inrichting geen beperkingen voor geluidsgevoelige bestemmingen. Binnen de zone zijn er wel beperkingen voor het bestemmen van geluidsgevoelige bestemmingen. Voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten in de zone geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Door middel van een hogere waarde procedure kan een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen. Deze verhoging is mogelijk tot een maximale ontheffingswaarde. Deze maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van de situatie.
Transformatorstation Zuilichem
Om te kunnen voorzien in de toenemende vraag en aanbod van elektriciteit de komende jaren zal het station (gefaseerd) worden uitgebreid. Feitelijk zal er een nieuw 150/20 kV transformatorstation worden gerealiseerd (naast het huidige station) bestaande uit een inrichting van Liander en een inrichting van TenneT. Het Liander-deel bestaat in de tussenfase uit twee 80 MVA transformatoren en een schakelgebouw. In de eindfase zullen twee extra 80 MVA transformatoren worden bijgeplaatst. Het TenneT-deel bestaat uit een schakelveld, een centraal dienstengebouw (CDG) en een compensatiespoel. Hiervan zullen het CDG en de compensatiespoel pas in de eindfase worden gerealiseerd. In het kader hiervan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9).
Uit de resultaten van de berekeningen volgt dat na realisatie ruimschoots wordt voldaan aan de toepasselijke grenswaarden uit het Activiteitenbesluit, te weten 50 dB(A) voor de dagperiode, 45 dB(A) voor de avondperiode en 40 dB(A) voor de nachtperiode. Zelfs indien het geluid als tonaal wordt beschouwd, rekening houdend met een toeslag van 5 dB.
In de eindfase ontstaat een inrichting waarvoor een geluidzone moet worden vastgesteld. In dat kader is in het bestemmingsplan een geluidzone - industrielawaai opgenomen. Deze geluidzone ligt niet over de bedrijfswoning. Daarmee is de bedrijfswoning beschermd voor wat betreft geluid vanwege de inrichting. De geluidzone is gebaseerd op vrije polder uitbreiding, dus exclusief de invloed van reflecties en afscherming van aanwezige- en/of toekomstige bouwwerken buiten het geluidgezoneerde (deel) van het bedrijventerrein (ofwel het 'geluidgezoneerde industrieterrein').
150kV-kabelverbinding
De ondergrondse 150kV-kabelverbinding is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Gelet op onderdeel D van bijlage I (artikel 1 sub n) van het Bor wordt het transformatorstation Zuilichem aangemerkt als inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken. Het terrein is daarom voorzien van een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder.
Bij de aanleg van het tranformatorstation Zuilichem en de ondergrondse 150kV-kabelverbinding is het belangrijk te bezien of er andere ondergrondse infrastructuur aanwezig is in de vorm van kabels en leidingen die nadelig kunnen worden beïnvloed. Het is ook mogelijk dat het functioneren van de ondergrondse 150kV-kabelverbinding nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Bij de aanleg wordt ook rekening gehouden met kabels- en leidingverordening van de gemeente.
Kruisingen worden uitgevoerd door middel van een boring en vormen daarmee in principe geen belemmering. Bij het kruisen van gasleidingen door middel van boringen wordt een afstand van 5 meter boven of onder de gasleiding aangehouden. Er wordt gewerkt volgens de Gasunie Velin voorwaarden. De ondergrondse 150kV-kabelverbinding kruist in de gemeente Zaltbommel diverse (gas)leidingen. Er zijn beïnvloedingsberekeningen gedaan. Dit is besproken met en goedgekeurd door de betrokken beheerders.
In de NEN norm 3654 zijn afstandsnormen en richtlijnen opgenomen voor gewenste afstanden tussen hoogspanningsverbindingen en andere kabels en leidingen. Daarnaast is een richtlijn opgenomen om te komen tot een ideale afstand. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij aanleg en instandhouding van nieuwe verbindingen. Worden deze afstanden aangehouden dan is de noodzaak tot het treffen van maatregelen geminimaliseerd en kan de ongestoorde ligging beter worden geborgd.
Door adviesbureau Petersburg zijn daarnaast diverse beïnvloedingsberekeningen gemaakt waarmee is aangetoond dat de 150kV-kabelverbinding geen (negatieve) invloeden heeft op andere kabels en leidingen of spoor. De berekeningen zijn afgestemd met de betrokken kabel en leiding beheerders.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen.
Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Transformatorstation Zuilichem
De grootste intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase (circa 13 mvt per etmaal). Het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase is dermate laag dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM (zie onderstaande uitsnede).
Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Het leidt niet tot een substantiële toename van het verkeer. Er vindt een enkele verkeersbeweging plaats ten behoeve van onderhoud en beheer (minder dan 1 mvt per etmaal).
150kV-kabelverbinding
De intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase van de kabelverbinding. Het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase is dermate laag (circa 13 mvt per etmaal) dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. De kabelverbinding betreft geen ontwikkelingen die leidt tot een substantiële toename van het verkeer.
Bovenstaande overwegingen laten zien dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen uit de Tweede Wereldoorlog conventionele explosieven (hierna CE) in het gebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane CE vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden. In het kader van voorliggend plan is onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 10).
Het doel van het vooronderzoek is om aan de hand van een breed scala aan historisch feitenmateriaal een zo genuanceerd mogelijk beeld met betrekking tot het onderzoeksgebied in de Tweede Wereldoorlog te verkrijgen. Aan de hand van deze gegevens wordt een antwoord gegeven op de vraag of en zo ja in welke delen van het onderzoeksgebied er sprake is van een verhoogd risico op het aantreffen van CE. Er wordt daarnaast ingegaan op de te verwachten soort(en) CE, de verschijningsvorm en de mogelijke hoeveelheid. Het onderzoek resulteert in een horizontale en verticale afbakening van het verdachte gebied door middel van GIS kaartmateriaal en het advies om de werkzaamheden onder reguliere omstandigheden uit te voeren, of om vervolgstappen te zetten in de vorm van bijvoorbeeld een (projectgebonden) risicoanalyse of direct een detectieonderzoek.
In de omgeving van het plangebied komen een aantal verdachte gebieden voor. Dit betreffen verdachte gebieden op infanteriemunitie en verschoten geschutmunitie. In bijlage 10 is opgenomen in welke omvang deze verdachte gebieden (indicaties) zijn afgebakend.
Op basis van de inventarisatie explosieven binnen het onderzoeksgebied kan worden vastgesteld, dat een deel van het onderzoeksgebied als verdacht op het aantreffen van explosieven kan worden aangemerkt. Een verticale afbakening is niet bekend. Er kan worden aangehouden, dat minimaal tot de sleufdiepte van 2,05 m-mv. als verdacht kan worden aangemerkt.
Voor die delen van het onderzoeksgebied waarvoor op basis van het gehanteerde bronnenmateriaal geen feitelijke of herleidbare gegevens omtrent een mogelijk risico op het aantreffen van conventionele explosieven zijn aangetroffen, wordt geadviseerd om voorafgaande aan de voorgenomen werkzaamheden (ook in niet verdachte bodemlagen) het uitvoerend personeel altijd te instrueren.
De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium, maar het is voor de uitvoering wel van belang om hier inzicht in te hebben teneinde de veiligheid voor personeel en omgeving tijdens de realisatiefase te garanderen. De Project gebonden Risico Analyse (PRA) wordt voor aanvang van de realisatie uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek wordt bepaald hoe hiermee tijdens werkvoorbereiding omgegaan dient te worden, teneinde de werkzaamheden veilig uit te kunnen voeren.
Transformatorstation Zuilichem
Voor de blootstelling, kortdurend of langdurend, aan magnetische velden zijn in Nederland geen wettelijke grenswaarden vastgesteld. Wel hebben het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), thans Ministerie van I&M, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Europese Commissie adviezen gegeven voor grenswaarden voor de blootstelling aan magnetische velden. Voor 50 Hz magnetische velden volgt uit de richtlijn van de Europese Commissie als advies een grenswaarde van 100 microtesla voor de hele bevolking.
Dit advies is gebaseerd op de aanbevelingen van de International Commission on Non- Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) en worden tevens onderschreven door de World Health Organization en de Nederlandse Gezondheidsraad. Liander zorgt dat alle installaties die het in beheer heeft hieraan voldoen en dat burgers niet worden blootgesteld aan magnetische velden van meer dan 100 microtesla. Hier wordt ook aan voldaan bij het transformatorstation in Zuilichem.
Vanwege onder andere de ongerustheid over een relatie tussen blootstelling aan magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen en kinderleukemie, heeft de Nederlandse overheid in 2005 beleid opgesteld voor magnetische velden van hoogspanningslijnen. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt aangeraden om zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit geldt voor 'gevoelige locaties', zoals woningen, scholen en crèches waarbij als voorzorg een maximaal jaargemiddelde magnetische veldsterkte van 0,4 µT wordt gebruikt. Het voorzorgsbeleid geldt voor magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit voorzorgsbeleid geldt dus niet voor andere infrastructuur zoals, elektriciteitskabels, transformatorstations en middenspanningsruimten.
In april 2018 heeft de Gezondheidsraad advies uitgebracht. In dit advies wordt de beleidsverantwoordelijke staatssecretaris van I&W ter overweging mee gegeven, het voorzorgsbeleid ten aanzien van magnetische velden voor bovengrondse hoogspanningslijnen, ook toe te passen op ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het elektriciteitsnetwerk. Naar aanleiding van dit advies heeft de minister van Economische zaken de heer Verdaas verzocht om te onderzoeken welk voorzorgsbeleid nodig is inzake de (niet uitgesloten) gezondheidsrisico's van magneetvelden die samenhangen met de elektriciteitsinfrastructuur.
De heer Verdaas trekt de conclusie dat voorzorgbeleid ten aanzien van de mogelijke gezondheidsrisico's van magneetvelden niet noodzakelijk is, omdat er nooit een oorzakelijk verband tussen magneetvelden en gezondheidsklachten is aangetoond. Hij vindt voorzorgbeleid wel nuttig, met name om maatschappelijke onrust en disproportionele maatregelen te voorkomen. De heer Verdaas adviseert om terug te keren naar het oorspronkelijke doel van het voorzorgbeleid. Dat wil zeggen: zoveel als redelijkerwijs mogelijk voorkomen dat kinderen (tot 16 jaar) langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden.
De externe adviseur krijgt de opdracht om met een overzicht van ALARA-maatregelen en afstanden te komen, die redelijk, proportioneel en praktisch realiseerbaar zijn. Tot op heden is echter dit overzicht nog niet gepubliceerd. De verwachting is dat dit overzicht in 2021 gepubliceerd wordt.
Dit betekent dat op dit moment het huidige beleid van toepassing is. Het ontwerp voor de uitbreiding van transformatorstation Zuilichem voldoet ruimschoots aan de grenswaarde van 100 µT voor blootstelling in de openbare ruimte.
150kV-kabelverbinding
In 2005 heeft het voormalige ministerie van VROM, thans Ministerie van I&M, een advies over hoogspanningslijnen en hun magneetveld uitgebracht aan gemeenten en beheerders van het hoogspanningsnet. Dit beleidsadvies is niet van toepassing op stations, ondergrondse kabelverbindingen en kabelovergangsgebieden (overgangen tussen gestuurde boring en open ontgraving) en opstijgpunten. Het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is dan ook geen traceringsuitgangspunt voor ondergrondse verbindingen, echter gelet op andere traceringsuitgangspunten verdient het aanbeveling zo veel als redelijkerwijs mogelijk afstand te bewaren tot de gebouwde omgeving.
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de Watertoets is om in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en de beschrijving van de maatregelen die worden getroffen. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en "water" mee te laten wegen in het planproces. Het resultaat van de Watertoets is deze waterparagraaf.
De Watertoets is een procesinstrument om wateraspecten een plaats te kunnen geven in de planvorming. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en “water” mee te laten wegen in het planproces. Met de watertoets worden afspraken gemaakt over de wijze waarop in ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het belang van water. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland.
Een legger is een aanvulling op de Keur. Een keur is een stelsel van gebods- en verbodsbepalingen voor het in stand houden van de waterkeringen, waterhuishouding en wegen. In de Legger zijn de watergangen opgenomen, waarop de keur van toepassing is.
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd (zie bijlage 12). Daarna is er overleg geweest met het waterschap Rivierenland waaruit blijkt dat watercompensatie noodzakelijk is. Het waterschap heeft als regel dat per ha verhard oppervlakte er 436 m3 watercompensatie nodig is.
Transformatorstation Zuilichem
Het realiseren van een nieuw 150 kV-station in Zuilichem (zowel TenneT als Liander) leidt tot een toename aan verhard oppervlak (door gebouwen, paden/inritten, parkeerplaatsen etc.) van circa 4.035 m2 op het maaiveld. Er is 176 m3 aan watercompensatie nodig. Om dit te vertalen naar vierkante meters moet dit worden gedeeld wordend door 0,3. Dit betekent dat er 587 m2 watercompensatie nodig is. Binnen het oppervlak van station Zuilichem (circa 25.000 m2) is hiervoor genoeg ruimte. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de realisering en instandhouding van voldoende waterberging garandeert.
150kV-kabelverbinding
Om constructietechnische- en cultuurtechnische redenen dienen de uit te voeren werkzaamheden in droge werkputten en sleuven plaats te vinden. In verband met de heersende grondwaterstanden op de locatie moet daartoe bemaling worden toegepast. Dit kan een tijdelijk effect hebben op de waterhuishouding in de directe omgeving. Als de ondergrondse kabelverbinding eenmaal is aangelegd en de waterhuishouding de kans heeft gehad zich te herstellen, zal er geen sprake zijn van een structureel effect. De kabelverbinding leidt niet tot een toename van verhard oppervlak. Ook worden bestaande watergangen niet gedempt of aangepast.
Het aspect water is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is advies gevraagd aan het waterschap Rivierenland. Het advies van het waterschap betreffende het transformatorstation en kabelverbinding is positief. In het kader van de vergunningverlening wordt verder met het waterschap Rivierenland afgestemd over de uitvoering.
Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen.
Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 zijn er twee vormen van m.e.r.-beoordelingen:
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:
De uitbreiding van het transformatorstation is een activiteit die is genoemd in het Besluit m.e.r. (onderdeel D 11.3). De drempelwaarde van 75 ha of meer wordt niet overschreden. Het aanleggen van een ondergrondse hoogspanningsleiding van 150kV of meer is een activiteit welke is genoemd in het Besluit m.e.r. (onderdeel D 24.2). De drempelwaarde van 5 kilometer in gevoelig gebied wordt niet overschreden. Omdat de drempelwaarden indicatief zijn, is er echter wel een vormvrije m.e.r. beoordeling nodig voor het bestemmingsplan.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd in de vorm van een aanmeldingnotitie, die als bijlage 14 is bijgevoegd. Geconcludeerd wordt, dat er geen sprake is van waarschijnlijk belangrijke gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 Wet milieubeheer en is het maken van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het plan niet nodig.
In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP 2012. De van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels worden - voor zo ver nodig geacht - van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.
Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. Er is daarom gekozen voor een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden voor zover dit niet in strijd komt met de regeling uit dit bestemmingsplan. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd.
De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:
Artikel 3: Bedrijf - Nutsvoorziening
Deze bestemming is afgestemd met de vigerende regeling, waarbij de transformator- en verdeelstations een bestemming Bedrijf- Nutsvoorzieningen hebben gekregen. Deze bedrijvigheid is functioneel beperkt tot openbare nutsvoorzieningen. Het transformator- en verdeelstation behoort niet tot het gezoneerde bedrijventerrein. Er is een voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van waterberging.
Artikel 4: Leiding - Hoogspanning 1
In de diverse vigerende bestemmingsplannen van de gemeenten is reeds een bestemming Leiding - Hoogspanning opgenomen. Veelal is deze bestemming voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Deze bestemming blijft zo gelden. Voor de nieuwe leiding wordt de bestemming 'Leiding - Hoogspanning 1' opgenomen.
In voorliggend bestemmingsplan is de dubbelbestemming opgenomen voor het totale ruimtebeslag na aanleg van de kabel. Het totale ruimtebeslag tijdens de aanlegfase bedraagt ongeveer 30 meter. Deze werkstrook omvat niet alleen de kabelsleuf, maar ook de werkweg en de ruimte voor de tijdelijke opslag van de grond en het materiaal. Het totale ruimtebeslag na aanleg van twee circuits bedraagt circa 11 meter bij het deel in open ontgraving en 16 meter bij de gestuurde boringen. Hierbij wordt uitgegaan van een breedte van het kabelbed (1 circuit bestaande uit 3 kabels) van iets meer dan 1 meter, een breedte voor de belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden bij open ontgravingen en een breedte van 5 meter aan weerszijden bij boringen. In het kader van de dubbelbestemming is uitgegaan van een breedte van 8,2 meter (open ontgraving) tot 16 meter (boringen).
Ter plaatse van de gronden met deze dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 1' geldt dat er bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen. In de regels is opgenomen, dat een vergunning voor die werken en werkzaamheden uitsluitend kan worden verleend, indien de belangen van de kabel niet onevenredig worden geschaad.
Via een afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de kabel niet onevenredig wordt geschaad en na overleg en instemming met de netbeheerder, op of in de belemmeringenstrook worden gebouwd of kunnen gronden worden gebruikt ten behoeve van de geldende enkelbestemming.
Wel is bij de tracering rekening gehouden met een strook van circa 30 meter ten behoeve van de aanleg. Tijdens de aanlegfase zullen tijdelijke werkzaamheden verricht worden. Het kan hier gaan om werkzaamheden zoals bemalen, tijdelijke opslag en tijdelijke wegen ten behoeve van de aanleg. Deze werkzaamheden zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor zover deze werken niet vergunningsvrij kunnen worden gerealiseerd (Besluit omgevingsrecht, bijlage 2, artikel 2 onder 18) kan hiervoor een tijdelijke vergunning worden verleend. Op grond van artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto bijlage II artikel 4 van het Besluit Omgevingsrecht (kruimelgevallen) kan een tijdelijke omgevingsvergunning worden gegeven voor afwijkend planologisch gebruik. Hiervoor geldt de reguliere procedure (8 weken).
Artikel 5: Leiding - Hoogspanning toepassingsbereik en partiële herziening
In dit artikel is aangegeven op welke wijze dit plan doorwerkt in relatie met de vigerende bestemmingsplannen.
Met dit artikel wordt ten eerste aan de vigerende bestemmingsplannen een dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning 1 toegevoegd, waarvan de regels in artikel 4 zijn opgenomen. Dit maakt de aanleg van de ondergrondse 150kV-kabelverbinding mogelijk. De onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden.
Er is rond het 150 kV-station in Zuilichem en in Zaltbommel een aanduiding 'geluidzone - industrielawaai' op de verbeelding opgenomen. In de planregels is bepaald dat buiten deze zone de geluidbelasting vanwege het transformatorstation niet meer dan 50 dB(A) mag bedragen.
Daarnaast voegt het bestemmingsplan aan het bestemmingsplan Buitengebied Zaltbommel een regel toe, zodat bij de aanleg van de ondergrondse 150kV-kabelverbinding geen omgevingsvergunningen nodig zijn die in verschillende bestemmingen in het geldende bestemmingsplan zijn opgenomen:
Daarnaast voegt het bestemmingsplan aan het inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard een regel toe, zodat bij de aanleg van de ondergrondse 150kV-kabelverbinding geen omgevingsvergunningen nodig zijn die in verschillende bestemmingen in het geldende bestemmingsplan zijn opgenomen:
Inleidende regels
In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt.
Algemene regels
In artikel 6 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Via de anti-dubbeltelregeling wordt voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt ‘meegenomen’ bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.
Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.
Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):
Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplannen in de zin van de Wet ruimtelijke ordening mogelijk. De gemeentelijke kosten voor de procedure zijn geregeld middels een anterieure overeenkomst tussen netbeheerder en de gemeente.
De kosten van de aanleg en instandhouding van de ontwikkeling worden gedragen door de netbeheerder. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van de netbeheerder op grond van de Elektriciteitswet 1998. Indien nut en noodzaak van een project zijn aangetoond kan de netbeheerder de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor transport van elektriciteit.
Voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding moet de netbeheerder gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook sluit Liander een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) af met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van de netbeheerder zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.
De netbeheerder hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht.
Belemmeringenwet Privaatrecht
De netbeheerder tracht op minnelijke wijze met grondeigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding door middel van het vestigen van een zakelijk recht. In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan voor aanleg en instandhouding van de verbinding een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels deze wet kan door de Minister van IenW aan de rechthebbenden op de grond een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd. In artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 is onder meer de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht vastgelegd voor de aanleg van elektriciteitsnetten als hier aan de orde.
Ter voorbereiding hebben de gemeente met de netbeheerder samengewerkt om het bestemmingsplan vorm te geven. De netbeheerder heeft bovendien uitgebreid en zorgvuldig gecommuniceerd met de grondeigenaren waar de kabel wordt aangelegd.
De directe omgeving is geinformeerd middels een informatieavond en zal voorafgaand aan het ter inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan en vlak voor de uitvoering opnieuw worden geinformeerd.
Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijke procedure. Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties.
Het voorontwerpbestemmingsplan “Netuitbreiding westelijk deel van de Bommelerwaard” heeft van 4 maart 2021 tot en met 14 april 2021 ter inzage gelegen. Op 9 maart 2021 is besloten om het plangebied van het voorontwerpbestemmingsplan “Netuitbreiding westelijk deel van de Bommelerwaard” te splitsen in een ontwerpbestemmingsplan “Zaltbommel, Bommelsekade 18 transformatorstation” voor de uitbreiding van het bestaande transformatorstation aan de Bommelsekade 18 in Zaltbommel én een ontwerpbestemmingsplan “Zuilichem, Mertstraat transformatorstation” voor de realisatie van een transformatorstation aan de Mertstraat in Zuilichem en een dubbele ondergrondse 150 kV-kabelverbinding tussen beide transformatorstations. Omdat de inspraakreacties betrekking hebben op het (grotere) plangebied van het voorontwerpbestemmingsplan “Netuitbreiding westelijk deel van de Bommelerwaard” is de beoordeling van ingediende inspraakreacties samengevoegd in één procesnota voor beide ontwerpbestemmingsplannen.
Er zijn vijf inspraakreacties ingediend. Er is een procesnota opgesteld, waarin de inspraakreacties ijn samengevat en van een anwoord voorzien. Ook is in de procesnota aangegeven welke wijzigingen in de bestemmingsplannen bestemmingsplannen "Zaltbommel, Bommelsekade 18 transformatorstation" en "Zuilichem, Mertstraat transformatorstation" zijn aangebracht. De Procesnota is opgenomen als bijlage 15 bij de toelichting.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 15 juli 2021 tot en met woensdag 15 september 2021 ter inzage gelegen. Gedurende de periode van de tervisielegging kon iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen op het plan of onderdelen daarvan inbrengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.