Plan: | Kerkwijk, Delwijnsekade 2a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.BGBBP20210012-VS01 |
Aan de Delwijnsekade 2a te Kerkwijk is Bluebird Flowerfarms gevestigd. Zo'n 40 jaar geleden is het bedrijf op deze locatie begonnen met het telen van groenten en bloemen. Het huidige assortiment bestaat uit seizoensbloemen en (trek)heesters. De bedrijfsvisie om een te grote arbeidspiek te voorkomen, voldoende rendement te creëren, de milieubelasting en klimaatbelasting te minimaliseren en bedrijfsrisico's te spreiden zijn bepalend geweest voor dit assortiment.
De bedrijfsvoering gaat uit van een verhouding van 5/6 deel buitenteelt en 1/6 deel glasteelt. De huidige oppervlakte voor teelt onder glas is ca. 4700m2. De gronden die in eigendom zijn voor buitenteelt zijn ca. 63.000m2 groot.
Om het bedrijf toekomstbestendig te maken is een uitbreiding met (ondersteunend) glasopstanden benodigd. Door het aanduidingsvlak glastuinbouw in vorm efficiënter in te delen en geheel binnen het bouwperceel te situeren kan de glastuinbouw met iets meer dan 2000m2 worden uitgebreid. De bestaande rolkassen met een oppervlakte van 1931m2 worden verwijderd en in plaats daarvan komt een nieuwe kas met een oppervlakte van bijna 3900m2 achter de bestaande kassen van 2700m2. Door daarnaast het bouwvlak te vergroten van 1 naar 1,48 hectare ontstaat mogelijkheid tot herinrichting.
De voorliggende wijziging voorziet in de vormverandering van het functieaanduidingsvlak glastuinbouw en de vergroting van het bouwvlak naar 1,48 hectare.
De locatie ligt aan de noordkant van de Delwijnsekade. De Delwijnsekade loopt vanuit Delwijnen in oostelijke richting richting Kerkwijk.
Het plangebied bestaat uit een gedeelte van het gehele bedrijfseigendom, namelijk het gedeelte waarop de bebouwing is gerealiseerd. De twee percelen binnen het plangebied zijn kadastraal bekend gemeente Kerkwijk sectie S nummer 1057 (met een grootte van 34990m2) en 1058 (met een grootte van 810 m2).
Zie onderstaand figuur voor de ligging van het plangebied met daarbij een weergave van de kadastrale percelen.
Op het perceel bevindt zich een bedrijfswoning met tuin, een schuur en bassin, met daarachter en kas en daarachter rolkassen.
Plangebied vanaf de straat gezien (bron: cyclorama)
Het plangebied heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zaltbommel’, vastgesteld door de raad op 27 juni 2013 de bestemming “Agrarisch” en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 1" en "Waarde - Archeologie 2".
Op grond van artikel 3 van het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming Agrarisch met een bouwvlak van 1 ha. en een aanduidingsvlak glastuinbouw van ca 6500 m2.
Binnen deze bestemming Agrarisch is voor wat betreft de bebouwing en het gebruik het volgende toegestaan:
Afbeelding verbeelding geldend bestemmingsplan (bron: www.pdok.nl)
Het voornemen bestaat om:
Het voornemen wordt verder toegelicht in paragraaf 3.2.
De voorgenomen plannen voor het plangebied zijn in strijd met dit bestemmingsplan. Onderhavig wijzigingsplan vormt een passend juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling door vergroting van het bouwvlak en vormverandering van het functieaanduidingsvlak glastuinbouw.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu-planologische haalbaarheid. In hoofdstuk 6 en 7 worden respectievelijk de juridische planopzet en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Conclusie
Het initiatief heeft geen betrekking op één van de rijksbelangen die zijn opgenomen in de NOVI. Het initiatief past dan ook binnen de beleidskader van de NOVI.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Conclusie
De ontwikkeling in voorliggende wijzigingsplan is geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro.
Ondanks dat de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden uit met het oog op een toekomstbestendige bedrijfsvoering. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk de juridische kaders die nodig zijn voor het beleidsmatig borgen van het ruimtelijk rijksbeleid. Het Rijk heeft het Barro vastgesteld op 22 augustus 2011. De meest recente wijziging heeft op 18 mei 2016 plaatsgevonden. Het Rijk heeft in het Barro opgenomen:
Voor de gemeente Zaltbommel is binnen het Barro het rijksbeleid voor Grote Rivieren van belang. Dit beleid is uiteengezet in de Beleidslijn Grote Rivieren. Deze Beleidslijn omvat het gehele kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid, vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt, van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. De Beleidslijn is van toepassing op onder andere het stroomgebied van de Waal. In de Beleidslijn wordt een onderscheid gemaakt in een stroomvoerend regime en een bergend regime.
Een stroomvoerend regime geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, specifiek omschreven riviergebonden activiteiten zijn toegestaan. Riviergebonden activiteiten zijn bijvoorbeeld waterstaatkundige werken, de uitbreiding van steenfabrieken en de realisatie van natuur. Niet-riviergebonden activiteiten zijn bijvoorbeeld woningbouwontwikkeling en de realisatie van niet-watergebonden bedrijventerreinen. Niet-riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan. Uitzonderingen zijn alleen toegestaan in situaties waarin sprake is van een groot openbaar belang en de activiteit niet buiten het rivierbed gerealiseerd kan worden, een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijvigheid, functieverandering binnen bestaande bebouwing en per saldo meer ruimte voor de rivier. Binnen de gemeente Zaltbommel vallen het Munnikenland (inclusief Slot Loevestein) ten westen van de Nieuwe Dijk, de Waal en de uiterwaarden langs de Waal onder het stroomvoerend regime.
Een bergend regime geldt voor delen van het rivierbed waar alle activiteiten zijn toegestaan als voldaan wordt aan de gestelde rivierkundige voorwaarden. De Afgedamde Maas inclusief uiterwaarden en het buitendijks gelegen deel van Eiland Nederhemert vallen onder het bergend regime.
Ten westen van de kern Brakel is een ruimtelijke reservering opgenomen. Deze reservering heeft als doel te zorgen dat op deze locatie in de toekomst rivierverruimende maatregelen mogelijk te maken. In dit gebied moeten nieuwe grootschalige en kapitaalintensieve ontwikkelingen afgestemd worden op de toekomstige rivierverruimingsmaatregelen. Het bestaand gebruik mag worden voortgezet. De reservering bij Brakel is bedoeld om de toekomst een dijkteruglegging mogelijk te maken.
Conclusie
Onderhavig projectgebied is niet gelegen binnen de in de door het rijk aangeduide gebieden met een nationaal belang. Het Barro heeft zodoende geen consequenties voor dit plan.
Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld.
In de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (moederplan vastgesteld door PS op 9 juli 2014) zijn de wijzigingen van een aantal besluiten verwerkt. Dit is nu de meest actuele versie van de Omgevingsvisie Gelderland.
Het vertrekpunt van de Omgevingsvisie zijn maatschappelijke opgaven die uit gesprekken van provincie Gelderland met andere overheden, organisaties en particulieren naar voren zijn gekomen. De provincie benoemt twee hoofddoelen in de Omgevingsvisie, te weten een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. De twee hoofddoelen heeft de provincie vervolgens uitgewerkt in de ambities 'Divers Gelderland', 'Dynamisch Gelderland' en 'Mooi Gelderland'.
'Divers Gelderland' heeft betrekking op de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van regionale identiteiten. De gemeente Zaltbommel ligt in het Rivierenland. Voor wat betreft het Rivierenland richt de inspanning van de provincie zich op de vier speerpunten logistiek, agribusiness, vrijetijdseconomie en Vitaal Platteland.
'Dynamisch Gelderland' betreft de ambities op het ruimtelijk-economisch vlak, zoals wonen, werken en mobiliteit. De provincie streeft om voor wat betreft de woningmarkt het aanbod en de vraag met elkaar in balans te brengen en te houden. De nadruk ligt daarbij op het benutten van bestaande locaties in plaats van nieuwbouw. De provincie gaat uit van regionale afspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen. De gemeenten in Regio Rivierenland hebben een Regionaal Programma Bedrijventerreinen opgesteld. De gemeente Zaltbommel heeft dat op 16 juni 2016 vastgesteld.
In 'Dynamisch Gelderland' legt de provincie verder ambities vast op het gebied van energietransitie. De provincie geeft kaders voor de locaties van windenergie, biovergisting en grote zonneparken. Op regionaal niveau wil de provincie afspraken maken de ambitie per regio bereikt wordt. Vanuit het Gelders Energie Akkoord (GEA) gaat de provincie monitoren of haar doelstellingen gehaald worden. De provincie streeft naar een vrijetijdseconomie die voorziet in de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte van de toerist en recreant. De bijdrage van de vrijetijdseconomie aan de werkgelegenheid moet worden vergroot en daarbij een nieuwe economische drager voor het platteland worden.
Voor wat betreft de mobiliteit ligt de rol van de provincie bij het op peil houden en verbeteren van de kwaliteit van de (water)wegen en fietspaden evenals het aanpakken van negatieve milieueffecten van het verkeer. Verder wil de provincie investeren in de bereikbaarheid van de steden in het Rivierenland en de verbinding met omliggende stedelijke netwerken verbeteren. De provincie ondersteunt het openbaar vervoer voor het behoud van basismobiliteit om lokale voorzieningen bereikbaar te houden en participatie van burgers mogelijk te maken.
De provincie wil een economisch gezonde land- en tuinbouw bevorderen en biedt ondernemers ruimte. Er zijn drie bepalende sectoren: grondgebonden landbouw (melkvee), niet-grondgebonden landbouw (varkens en pluimvee) en de tuinbouw. De provincie ziet grondgebonden bedrijven als dragers van het Gelderse platteland. Deze bedrijven krijgen ruimte voor groei en verbreding. De nieuwvestiging van niet-grondgebonden bedrijven is niet mogelijk. Bestaande niet-grondgebonden bedrijven kunnen alleen groeien als aan duurzaamheidseisen wordt voldaan. Voor wat betreft de tuinbouw ziet de provincie voor het Rivierengebied kansen voor de sector gezien de combinatie van tuinbouwclusters, logistiek en de aanwezigheid van kennisinstellingen. De tuinbouwclusters in het Rivierengebied vormen samen Greenport Gelderland. De provincie stuurt in de Bommelerwaard aan op de concentratie van glastuinbouw en paddenstoelenteelt. De glastuinbouwontwikkelingsgebieden zijn bedoeld voor uitbreiding en nieuwvestiging van Bommelerwaardse bedrijven.
'Mooi Gelderland' gaat over de Gelderse kwaliteiten die bescherming of ontwikkeling nodig hebben en die tegelijkertijd richting geven aan ontwikkelingen. Het gaat hierbij om cultuurhistorie, natuur, water en de ondergrond. De natuurwaarden beschermt de provincie in het Gelders Natuurnetwerk (GNN), een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van nationaal (en provinciaal) belang. Een deel van het GNN bestaat uit Natura 2000-gebieden. De provincie geeft het behalen van Natura 2000-doelen prioriteit binnen het natuurbeleid. Gelderse Ontwikkelingszones (GO's) hebben een dubbelrol met het verbinden van natuurgebieden in combinatie met economische ontwikkeling. Weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden maken deel uit van de GO's. De provincie wil de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken evenals de landschappelijke samenhang vergroten. Dat kan plaatsvinden door middel van ruimtelijke ontwikkelingen die kwalitatief bijdragen aan het landschap. Zo streeft de provincie om de Nieuwe Hollandse Waterlinie als erfgoed te behouden en ontwikkelen, waarbij ontwikkeling is gericht op passende nieuwe functies en het vergroten van het economisch potentieel. De kernkwaliteiten mogen bij ontwikkelingen niet worden aangetast. Via nationale samenwerking wordt de aanvraag bij Unesco voorbereid met als doel de Nieuwe Hollandse Waterlinie aan te wijzen als werelderfgoed. Het grondgebied van de gemeente Zaltbommel gelegen ten westen van de Meidijk is onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Ook wil de provincie de openheid van de karakteristieke open landschapseenheden, de waardevol open gebieden behouden. De waardevol open gebieden zijn de grootste open gebieden in Gelderland of gebieden waar bebouwing ontbreekt. Dit zijn kwetsbare kernkwaliteiten, want ook kleine ingrepen kunnen de openheid al aantasten. In de gemeente Zaltbommel zijn de komgronden ten zuiden van de Van Heemstraweg (N322) en ten oosten van de Meidijk een waardevol open gebied.
De Omgevingsvisie is een instrument dat steeds wordt bijgesteld als ontwikkelingen daarom vragen. Op 1 maart 2017 hebben Provinciale Staten een Actualisatieplan Omgevingsvisie voor aanpassingen op de beleidsterreinen water, detailhandel, energietransitie, geluid, natuur en landbouw vastgesteld.
Planspecifiek
Het initiatief heeft geen betrekking op één van de provinciale belangen die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie. Het plan heeft door het kleinschalige karakter geen invloed op landschappelijke openheid.
Een omgevingsverordening is een juridische vastlegging van de provinciale omgevingsvisie. In de geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland van december 2018, staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. De verordening voorziet niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen. De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. De regels en overige voorwaarden uit de verordening hebben onder meer betrekking op (nieuwe) woningbouwlocaties, (nieuwe) bedrijventerreinen, detailhandel, recreatieterreinen, land- en tuinbouw, natuur en landschap (Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones, Waardevol Open Gebied en Nieuwe Hollandse Waterlinie), waterwingebieden en duurzame energie.
De directe omgeving van het plangebied is aangeduid als Overig gebied glastuinbouw. Artikel 2.24 bepaalt dat een bestemmingsplan het voor een glastuinbouwbedrijf gelegen in Overig gebied glastuinbouw mogelijk kan maken om onder voorwaarden de glasopstand eenmalig met meer dan 20% uit te breiden.
Planspecifiek
De gemeente Zaltbommel heeft in principe ingestemd met de vormverandering van het functieaanduidingsvlak glastuinbouw (oppervlakteneutraal) door middel van een wijzigingsplan en de vergroting van het agrarisch bouwvlak (tot ca. 1,5 ha) op grond van respectievelijk artikel 3.7.2 en artikel 3.7.1 van bestemmingsplan Buitengebied Zaltbommel. Het functieaanduidingsvlak blijft in omvang gelijk, dus de toelaatbare toegestane oppervlakte glasopstanden neemt niet toe met het voorliggende wijzigingsplan.
De gemeenteraad heeft op 15 maart 2012 de structuurvisie "Buitengebied" vastgesteld. Het plangebied van de structuurvisie bestaat uit het binnendijks en buitendijks gelegen buitengebied met uitzondering van de uiterwaarden langs de Waal. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen het ontwikkelingskader weer voor de beleidsthema's land- en tuinbouw, niet-agrarische bedrijvigheid, functieverandering (hergebruiksmogelijkheden van agrarische bedrijvigheid), nevenactiviteiten bij agrarisch bedrijvigheid, land- en waterrecreatie, natuur en landschap. Het buitengebied onderscheidt zich in enkele functionele zones, die verschillen voor wat betreft de landschappelijke kenmerken en het gebruik. Deze verschillen leiden ertoe dat de zones elk andere ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarisch en niet-agrarisch gebruik kennen. De structuurvisie is een belangrijk afwegingskader voor nieuwe initiatieven in het buitengebied.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in gemengd landelijk gebied (oranje). Dit betreft in grote lijnen de kleinschalige oeverwallen en bebouwingsconcentraties. Hier is sprake van een grote afwisseling van fruitteelt, glastuinbouw, bedrijvigheid en wonen, in contrast met het open agrarisch gebied. Door de kleinschaligheid van dit gebied is het geschikt voor een grotere diversiteit aan plattelandsfuncties. Bestaande glastuinbouwbedrijven die liggen buiten de glastuinbouwintensiveringsgebieden en –extensiveringsgebieden mogen eenmalig met maximaal 20% van de bestaande glasomvang uitbreiden. Dit is in overeenstemming met provinciaal beleid.
Conclusie
Het initiatief is niet strijdig met het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie. Glas is uitstluitend toegestaan binnen het functieaanduidingsvlak in het bestemmingsplan Buitengebied. Met voorliggend wijzigingsplan wordt het functieaanduidingsvlak van vorm veranderd maar niet vergroot.
De gemeente Zaltbommel heeft in 2004 het Landschapsplan Bommelerwaard vastgesteld. Het doel van het landschapsplan is 'het vastleggen van een beleidskader voor het behouden en versterken van bestaande landschaps-, natuur-, cultuurhistorische en recreatieve waarden en voor een goede inpassing van ruimtelijke en functionele ontwikkelingen, alsmede het initiëren van nieuwe initiatieven en maatregelen gericht op het versterken van de cultuurhistorische identiteit en de landschappelijke, ecologische en recreatieve kwaliteit van de Bommelerwaard. Het Landschapsplan onderscheidt in de Bommelerwaard drie landschappelijke hoofdeenheden, namelijk de rivieren met de uiterwaarden, de oeverwallen en de komgronden. De hoofdeenheden zijn onder te verdelen in deelgebieden. Voor elk deelgebied beschrijft het Landschapsplan de kenmerkende landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden. Verder brengt het plan in beeld welke ontwikkelingen zich in het buitengebied voordoen (glastuinbouw, fruitteelt, landbouw, infrastructuur, water etc.) en tot welke knelpunten en kansen deze ontwikkelingen voor het landschap leiden. Op het schaalniveau van de Bommelerwaard is het algemeen streven om de kernkwaliteiten te behouden, de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit te verstreken, nieuwe functies in te passen in het landschap en nieuwe landschappelijke structuren te ontwikkelen. Vanuit de landschappelijke hoofdstructuur formuleert het Landschapsplan specifieke beleidsuitgangspunten voor de rivieren en uiterwaarden, de oeverwallen en de komgebieden met als doel de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap te beschrijven.
Planspecifiek
Het perceel aan de Delwijnsekade 2a valt binnen deelgebied 3 van het landschapsplan: de stroomrug van Bruchem- Kerkwijk- Delwijnen.
De landschappelijke waarden volgens dit plan betreffen:
Om aan het beleid van het landschapsontwikkelingsplan te voldoen is een beplantingsplan opgesteld. Dit is als Bijlage 1 toegevoegd.
Ten noorden van nieuwe bebouwing in het plangebied wordt een grasstrook van ca. 5 meter breed vrijgehouden die dient als onderhoudspad. De resterende ruimte omhoog tot aan de hoge bansloot en in de breedte van de b-watergang (west) tot aan het kavelpad (oost) wordt bij nieuwbouw aangeplant volgens het beplantingsadvies met behoud van agrarische bestemming. Gezien de cultuur- /natuurhistorische en landschappelijke kader van de locatie alsmede de hoge ecologische waarde wordt een beplanting met als uitgangspunt het bostype 'Essen-iepenbos" geadviseerd.
Bedoeling is om binnen dit gebied de mogelijkheid te behouden om indien nodig oppervlaktewater te compenseren of een helofytenfilter aan te leggen.
Ten oosten van het kavelpad/plangebied worden diverse planten/bloemen/heesters in de open lucht geteeld. Deze kleinschalige bedrijvigheid past prima in de omgeving en zorgt tegelijk ook voor een mooie landschappelijke uitstraling.
De realisatie en instandhouding van het beplantingsplan zijn privaatrechtelijk vastgelegd.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen het landschapsplan Bommelerwaard.
Delwijnen is gelegen op een uitloper van de Bruchemse stroomrug. De historische dorpskern heeft haar originele cultuurhistorisch waardevolle karakteristiek goed weten te behouden. Het lineaire en open karakter van de belangrijkste ontsluitingsstructuren is nog duidelijk aanwezig en herkenbaar. Het historische deel bestaat uit de lintbebouwing langs de doorgaande Delwijnsestraat en Delwijnsekade en uit de Gemeent en de Vluchtheuvelstraat.
Aan de Delwijnsekade is slecht beperkt bebouwing aanwezig aan beide zijden van de weg, welk in hoofdzaak agrarisch van functie is.
Binnen het plangebied is aanwezig een glastuinbouwbedrijf met een oppervlakte glasopstanden van in totaal ruim 4631 m2. Een gedeelte daarvan bestaat uit foliekassen. Een klein bassin is aanwezig aan de voorzijde van de kassen.
Samengevat zijn de bestaande afmetingen:
De voorliggende wijziging voorziet in de vormverandering van het functieaanduidingsvlak glastuinbouw en de vergroting van het bouwvlak naar 1,48 hectare. Op onderstaande figuur is dat weergegeven. Binnen het bouwvlak is voldoende om te voorzien in eventuele watercompensatie en aanleg helofytenfilter. De landschappelijke inpassing wordt in hoofdzaak buiten het bouwvlak, op eigen grond, gerealiseerd.
De bestaande rolkassen met een oppervlakte van 1931m2 worden verwijderd en in plaats daarvan komt een nieuwe kas met een oppervlakte van 3820 m2 achter de bestaande kassen van 2700m2. Herbouw van de bestaande kassen wordt nog overwogen. Het aanduidingsvlak 'glastuinbouw' wijzigt van vorm, maar blijft 6.528 m2 groot.
Samengevat zijn de nieuwe afmetingen:
Landschappelijke inpassing
Ten noorden van nieuwe bebouwing in het plangebied wordt een grasstrook van ca. 5 meter breed vrijgehouden die dient als onderhoudspad. De resterende ruimte (ruim 3200 m2) omhoog tot aan de hoge bansloot en in de breedte van de b-watergang (west) tot aan het kavelpad (oost) wordt bij nieuwbouw aangeplant volgens het beplantingsadvies van Gekko (Bijlage 1). Gezien de cultuur- /natuurhistorische en landschappelijke kader van de locatie alsmede de hoge ecologische waarde wordt een beplanting met als uitgangspunt het bostype 'Essen-iepenbos" geadviseerd.
Ten westen van het plangebied ligt een b-watergang. Gezien de geringe ruimte aan deze zijde is landschappelijke inpassing niet zinvol/ mogelijk.
Ten oosten van de kavelpad/plangebied worden diverse planten/bloemen/heesters in de open lucht geteeld. Deze kleinschalige bedrijvigheid past prima in de omgeving en zorgt tegelijk ook voor een mooie landschappelijke uitstraling.
Watercompensatie en helofytenfilter
Het achterste gedeelte van het bouwvlak wordt gebruikt om indien nodig oppervlaktewater te compenseren of een helofytenfilter aan te leggen.
Er is sprake van een gewenste verhardingstoename van ca. 1889m2. Berekend door de oppervlakte van de bestaande, te verwijderen, rolkassen (1931m2) af te trekken van nieuwe kas (3820m2).
Naast realisatie van een bassin voor maximaal 75% van de compensatieopgave dient minimaal 25% van de compensatieopgave (91 m2) te worden geborgen in open water .
Met het waterschap zal de precieze compensatie opgave bij de aanvraag omgevingsvergunning verder worden uitgewerkt.
Met een reserveringsgebied van ruim 3100m2 is voldoende ruimte binnen het bouwvlak beschikbaar voor watercompensatie.
Ruimtelijke adaptatie
Als agrarische onderneming moet rekening worden gehouden met de klimaatverandering. In de bedrijfsvoering ervaren we dat periodes van droogte langer aan lijken te houden, daar staat tegenover dat regenval vaak heftiger is en dat water vaak valt op momenten dat de waterbehoefte gering is.
De teelten in de vollegrond wortelen diep en zijn zodoende goed bestemd tegen periodes van droogte, er wordt in deze teelten zelden tot nooit beregend, als er al beregend wordt dan is dat vaak op een recent aangeplant stuk. De teelten op pot krijgen water via een druppelaar, watergift is zo heel goed af te stemmen op de waterbehoefte van de plant, elke druppel komt op de plaats waar hij nodig is, er wordt geen water verspild.
In de huidige situatie wordt hemelwater van de kas opgevangen in een bassin dat niet groot genoeg is om in de waterbehoefte te voorzien. Met enige regelmaat is het bedrijf genoodzaakt om het bassin vol te pompen met oppervlaktewater. Een situatie die liever anders wordt gezien, ook gezien de onbetrouwbare kwaliteit van het oppervlaktewater- met name bij warm weer.
De wens is om in de toekomst een groter bassin aan te leggen dat zich in tijden van wateroverschot vult en zo dus ook bijdraagt tegen hoog water. In tijden van droogte kan er dan beschikt worden over betrouwbaar water en hoeft minder/geen oppervlaktewater te worden onttrokken.
Op de nieuw te bouwen kas wordt gehard glas gelegd (zoals tegenwoordig gebruikelijk is) wat bestand is tegen zware hagelbuien (zoals in 2015).
Duurzaamheid
De agrarische sector is continu in transitie, verduurzaming is actueler dan ooit. Initiatiefnemer ziet verduurzaming als een continu verbeterproces. Meer vanuit ethiek dan vanuit wet- en regelgeving boekt het bedrijf al jaren veel vooruitgang. Ontwikkelingen in de sector gaan hard en het bedrijf zit in de voorhoede als het gaat om toepassen van duurzamere oplossingen. Soms valt dat tegen maar verrassend vaak gaat dat goed. Van veel potentiële duurzame oplossingen in de toekomst is nu nog geen weet, in die zin is het onmogelijk om een volledig toekomstbeeld te schetsen.
Chemie
In de teelten van initiatiefnemer wordt een hoge drempel gehanteerd alvorens chemisch wordt ingegrepen. Door te focussen op plantweerbaarheid en weinig tot geen chemie in te zetten, ontstaat een steeds evenwichtiger ecosysteem in ons gewas. Met wat geduld en stalen zenuwen is het bedrijf bij het voordoen van een plaag gewend geraakt om te vertrouwen op het van nature invliegen van natuurlijke vijanden. Mocht dat niet het geval zijn dan worden indien mogelijk biologische bestrijders uitgezet. Als laatste redmiddel blijft chemie over, waarbij altijd voor de minst milieubelastende optie zal worden gegaan. In de toekomst blijft het streven om van weinig chemie naar geen chemie te gaan. De mate van milieubelasting is tevens een van de selectiecriteria bij gewaskeuze.
Bemesting
Wat betreft bemesting is initiatiefnemer buiten, in de vollegrondsteelten, grotendeels overgeschakeld op organische meststoffen. De meststoffen in teelten waarin via druppelaars water wordt gegeven is nog niet organisch. Watergift via druppelaars is heel efficiënt en zorgt voor een optimale benutting. De wens blijft om in de toekomst ook in de teelten via druppelaars over te gaan op organische meststoffen. Ontwikkelingen op dit gebied staan niet stil maar op dit moment is dat technisch nog niet mogelijk.
Energie
Om de kas te verwarmen is de oude ketel enkele jaren geleden vervangen door een zuinige Hr-ketel met een stikstof-uitstoot die ver onder de norm ligt. Uitbreiding/vernieuwing van het bedrijf gaat niet/nauwelijks leiden tot meer energieverbruik, een groot deel van de teelt is koud en het gedeelte waarin wordt verwarmd is uitgerust met energiebesparende systemen zoals dubbele schermdoeken. Ketelcapaciteit en gasaansluiting blijven onveranderd.
Betrouwbaar en solide partner
Initiatiefnemer vindt het belangrijk om als bedrijf betrouwbaar en solide te zijn richting overheid en omgeving en stelt zich transparant op. Werkgelegenheid wordt ingevuld met mensen uit de omgeving.
Natuurinclusief
In de toekomst wordt steeds meer opgeschoven naar natuurinclusief. Door op het bedrijf nog meer ruimte te reserveren voor natuur (zie hierboven onder landschappelijke inpassing) door middel van een diversiteit aan inheemse planten en groenstroken van wilde (inheemse) bloemen, ontstaat een kraamkamer voor natuurlijke vijanden. Daarnaast wordt CO2 en stikstof gebonden in de vorm van hout en humus.
Op grond van de Monumentenwet 1988 moet de gemeente bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met de in de grond aanwezige en te verwachten archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat bodemverstorende werkzaamheden tot 100 m2 zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. De gemeente mag hiervan afwijkende oppervlakten vaststellen. De gemeente Zaltbommel heeft dat gedaan. Op 7 juli 2011 heeft de gemeenteraad een archeologische inventarisatie en archeologiebeleid met een bijbehorende kaart vastgesteld. Hierin zijn onder meer vrijstellingsgrenzen voor oppervlakten en diepten opgenomen.
Het gemeentelijk beleid is op 1 september 2011 in werking getreden. De reden voor het vaststellen van het beleid is het voorkomen van onnodig onderzoek en slechts voor de gebieden waar archeologische waarden te verwachten zijn, wel te besluiten tot nader onderzoek (en alleen als de ontwikkeling de beide vrijstellingsgrenzen overschrijdt). Het bovengenoemde beleid is vertaald in dit bestemmingsplan. Op de archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart zijn alle archeologische onderzoeken en vondstmeldingen verwerkt. Verder is deze kaart op bureauonderzoek gebaseerd. Met betrekking tot bodemkundige en geologische gegevens is gebleken dat voor de gemeente Zaltbommel de zanddieptekaarten van het Gelders Rivierengebied het beste uitgangsmateriaal vormden. De kaarten beslaan namelijk het gehele oppervlak van de gemeente en ze zijn gebaseerd op grootschalige veldonderzoeken die specifiek zijn gericht op het in kaart brengen van de ontstaansgeschiedenis van het landschap. Aan de hand van het Actueel Hoogtebestand Nederland is een verdere detaillering in de begrenzing van het onderzoeksgebied gemaakt. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart gaat uit van een intact landschap met gave bodemprofielen. In werkelijkheid zijn grote delen van het gebied in meer of mindere mate verstoord door allerlei bodemtechnische ingrepen in het verleden. De mate van deze verstoringen en het effect ervan op de archeologische resten in het gebied zijn globaal bekend. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart doet dan ook globaal uitspraken over de mate van bodemverstoring, maar doet geen uitspraken over de gaafheid van te verwachten archeologische resten. Als een initiatiefnemer kan aantonen dat het terrein diepgaand is verstoord, geldt voor het verstoorde deel geen onderzoeksverplichting.
Kassenproblematiek
In paragraaf 5.8.2 van het beleid wordt ingegaan op de kassenproblematiek. Bekend is dat bij de aanleg van nieuwe kassen of bij de vernieuwing van bestaande kassen lang niet altijd de volledige bodem wordt verstoord. Aanleg of vernieuwing van kassen bestaat over het algemeen uit het aanbrengen van betonnen staanders, het uit de grond trekken van eerder ingebrachte palen, de aanleg van één of meerdere bassins en het aanbrengen van leidingen. In de tegenwoordige kasbouw wordt soms gebruik gemaakt van slimme bouw- en constructietechnieken waarmee overspanningen tot 9 m of meer kunnen worden bereikt. De daadwerkelijke bodemverstoring bij kassenbouw of bij de herbouw van kassen is daarom niet gelijk aan het totale oppervlakte waarvoor een vergunning wordt afgegeven. Bij de aanleg van kassenbouw hanteert de gemeente Zaltbommel dan ook de regel dat niet gekeken wordt naar de bruto grondoppervlakte van de kassenbouw maar dat archeologisch onderzoek verplicht wordt gesteld voor het netto grondoppervlakte dat wordt verstoord.
Planspecifiek
Op de locatie vinden als gevolg van dit plan graafwerkzaamheden plaats. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Zaltbommel valt het plangebied overwegend binnen de categorie 'Waarde-archeologie 1'. Conform het gemeentelijk beleid moet in deze gebieden voor bodemingrepen groter dan 30 m² en dieper dan 30 cm -mv een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Er geldt een hoge archeologische verwachting voor de periode Ijzertijd – Late Middeleeuwen en deels voor de Nieuwe tijd. Dit betekent dat bij onevenredige bodemingrepen rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Transect heeft in februari 2021 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het plangebied (zie Bijlage 3).
Er zijn nog geen concrete bouwplannen bekend, waardoor hier nog geen concreet advies over kan worden gegeven.
Wel is bekend dat de aanleg van het dijkbassin een vlakdekkende ontgraving tot 2,0 m -Mv met zich mee zal brengen. Dit betekent dat het archeologisch relevante niveau geheel verstoord zal raken. Transect adviseert voor de aanleg van het dijkbassin een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren in de karterende fase. Dit kan het beste plaatsvinden in de vorm van een karterend booronderzoek (IVOO) conform methode C3 van de leidraad karterend booronderzoek van de SIKB. Het is hierbij belangrijk zowel de top van de oeverafzettingen als de basis van de bouwvoor te doorzoeken op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Indien er ten behoeve van de schuur bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv plaatsvinden adviseert Transectc om ook hier een karterend booronderzoek uit te voeren.
Over het algemeen brengt de aanleg van een kas geen onevenredige bodemverstoringen met zich mee. Indien de bodemingrepen zich beperken tot het aanleggen van poeren ten behoeve van de kasconstructie, adviseert Transect om geen vervolgonderzoek noodzakelijk te stellen. Een eventueel archeologisch niveau blijft tussen de poeren volgens Transect voldoende behouden. Ter plaatse van de nieuwe kas vindt reeds tuinbouw plaats in de volle grond en dit zal dus niet voor een aanvullende verstoring zorgen.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt het gebied niet vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Afhankelijk van de bouwplannen en bodemverstorende werkzaamheden dient vóór aanvraag omgevingsvergunning een nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit kan in eerste instantie een karterend booronderzoek zijn zoals Transect heeft aanbevolen maar niet uitgesloten wordt dat er vervolgens nog een proefsleuven en/of definitieve archeologische opgraving dient te worden uitgevoerd.
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie bestaan er geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Voor de aanvraag omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat de bouwwerkzaamheden de archeologische waarden niet verstoren, dit conform het gemeentelijk beleid, door middel van een nader archeologisch onderzoek. Dit kan in eerste instantie een karterend booronderzoek zijn zoals Transect heeft aanbevolen maar niet uitgesloten wordt dat er vervolgens nog een proefsleuven en/of definitieve archeologische opgraving dient te worden uitgevoerd.
Menselijke ingrepen hebben voor kenmerkende en waardevolle cultuurhistorische waarden gezorgd. In de gemeente Zaltbommel zijn waardevolle elementen aanwezig die een natuurlijke geschiedenis hebben en die een door de mens gevormde geschiedenis hebben. De gemeente Zaltbommel heeft een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd naar zowel waardevolle structuren, gebieden en dorpsgezichten als afzonderlijke elementen. Dat heeft geresulteerd in een inventarisatiekaart die op 7 juli 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Belangrijke cultuurhistorische waarden zijn:
Planspecifiek
Het gebied ten noorden van Delwijnen en Kerkwijk ligt in een ‘waardevol open komgebied’. Het plangebied valt hier niet binnen en zal dan ook geen invloed hierop hebben. Aanduidingen in de nabijheid van het plangebied in de vorm van lijnelementen zijn: ‘leigraaf’ en ‘bestaande kade’. Hiervan grenst de bestaande kade aan het plangebied. Deze kade zal bij onderhavige ontwikkeling niet aangetast worden.
Conclusie
Uit de bovenstaande onderbouwing kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie niet voor belemmeringen zorgt voor onderhavig plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustig buitengebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, niet gereduceerd kunnen worden.
Categorie bedrijvigheid
Een tuinbouwbedrijf is een milieucategorie 2 bedrijf. De bijbehorende richtafstand bedraagt 30 meter, uitgaande van rustig buitengebied.
Binnen de hinderzone van 30 meter rondom het (nieuwe) bouwvlak zijn geen milieugevoelige functies aanwezig.
Aan de richtafstanden behorende bij een glastuinbouw kan in de nieuwe situatie worden voldaan. Door de bestemmingswijziging kan het voldoende woon- en leefklimaat van woningen in de omgeving van het plangebied worden gewaarborgd.
Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:
Woningen;
Andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
Geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Met het plan wordt geen geluidsgevoelig gebouw gerealiseerd.
Het aspect geluid wegverkeer is niet relevant voor het plan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie.
In het kader van de planontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4).
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verhoogd is met som DDE en de ondergrond is licht verhoogd met nikkel. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met barium.
De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling (bouw kas).
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond mogelijk niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.
De resultaten van dit verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden.
Het plan voorziet zelf niet in de oprichting van een Bevi-inrichting of een andere stationaire risicobron.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt verder dat het plangebied niet ligt binnen:
- het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Bevi;
- de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
- het invloedsgebied van een relevante buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen;
- het invloedsgebied van een relevante transportweg of een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.
Het aspect externe veiligheid is dus voor het plangebied niet relevant.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse. De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Planspecifiek
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In voorliggend plan wordt uitgegaan van de wijziging van een landbouwinrichting. Dit is aan te merken als een ontwikkeling die 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Conclusie
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Vanwege veehouderijen wordt geen extra fijnstof op het bouwvlak veroorzaakt.
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage moeten de milieueffecten van activiteiten die worden genoemd in de bijlage C of D van dat besluit beoordeeld worden, voordat het bevoegd gezag een besluit neemt of een plan vaststelt. Ook als de richtwaarden uit onderdeel D van het besluit niet worden overschreden moet het bevoegd gezag zich ervan vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing is vormvrij, maar aan de inhoud worden wel eisen gesteld. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Getoetst moet worden op:
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
M.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). Met het opstellen van een plan mogen de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de soortenhabitats niet verslechteren. Het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Indien dat niet kan worden uitgesloten, is een plan m.e.r.-plichtig.
Planspecifiek
In onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage zijn activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt. Wijziging van (glastuinbouw)bedrijven maakt hier geen deel van uit.
In het besluit milieueffectrapportage bij activiteit D.9 onder geval 2 staat het uitbreiden van een glastuinbouwbedrijf. De drempelwaarde van 50 hectare wordt met het plan niet overschreden waardoor kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.- beoordeling.
Door het agrarische gebruik van de gronden is er geen sprake van speciale natuurwaarden. Binnen het plangebied en in de omgeving hiervan is geen sprake van Natura2000 gebieden of van gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur en hebben derhalve hier geen invloed op.
Aangetoond is dat het plan geen significante effecten heeft op deze gebieden. Het plan is niet m.e.r.-plichtig op grond van de Wet natuurbescherming.
Kenmerken van het project
De voorgenomen activiteit betreft de vormverandering van het functieaanduidingsvlak glastuinbouw en de vergroting van het bouwvlak naar 1,48 hectare. Het betreft ruimtelijk gezien geen nieuwe bouwlocatie, maar een bestaande locatie in het buitengebied van Kerkwijk.
Plaats van het project
De locatie ligt tussen Delwijnen en Kerkwijk, aan de noordkant van de Delwijnsekade. Rondom de projectlocatie liggen voornamelijk agrarische gronden.
De activiteit heeft geen effect op kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, geen emissie van milieuverontreinigende stoffen, geen geluidsoverlast, verdrogend effect of anderszins een negatieve invloed.
Ten aanzien van bodem, grondstoffen, lucht en veiligheid heeft de voorgenomen activiteit geen effecten van betekenis voor de locatie en de omgeving.
Relevante effecten voor het voorgenomen project betreffen:
1. ruimtelijk visueel effecten als gevolg van de nieuwbouw;
2. water;
3. archeologische resten
Ruimtelijke visuele effecten en landschap
De uitbreiding wordt zorgvuldig ingepast volgens het beplantingsadvies van Gekko (Bijlage 1) waarbij zorgvuldig ruimtegebruik de leidraad vormt. De voorgenomen activiteit heeft een positief ruimtelijk-visueel effect voor het landschap omdat meer in één lijn wordt geplaatst dan in de huidige situatie het geval is.
Ten aanzien van het landschapsbeeld in groter verband geeft de voorgenomen activiteit vanwege de beperkte omvang geen spanning met landschapswaarden.
Water
Voor de compensatieopgave is voldoende ruimte. De exacte invulling van de compensatieopgave wordt in overleg met het waterschap verder ingevuld in het kader van de vergunningaanvraag. Het achterste gedeelte van het bouwvlak wordt gebruikt om indien nodig oppervlaktewater te compenseren of een helofytenfilter aan te leggen.
Archeologische resten
Op basis van het archeologisch vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode IJzertijd – Late Middeleeuwen en deels voor de Nieuwe tijd. Over het algemeen brengt de aanleg van een kas geen onevenredige bodemverstoringen met zich mee. Indien de bodemingrepen zich beperken tot het aanleggen van poeren ten behoeve van de kasconstructie, adviseert Transect om geen vervolgonderzoek noodzakelijk te stellen. Een eventueel archeologisch niveau blijft tussen de poeren volgens Transect voldoende behouden. Ter plaatse van de nieuwe kas vindt reeds tuinbouw plaats in de volle grond en dit zal dus niet voor een aanvullende verstoring zorgen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat de bouwwerkzaamheden de archeologische waarden niet verstoren, dit conform het gemeentelijk beleid.
Conclusie
In voorliggende m.e.r.-beoordeling zijn voor de relevante aspecten de milieueffecten van de voorgenomen activiteit – de beoogde situatie - beoordeeld. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de
drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In de nieuwe Wet Natuurbescherming zijn drie bestaande wetten samengevoegd, te weten de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.
Op basis van artikel 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming kan een plan uitsluitend worden vastgesteld wanneer de
zekerheid is verkregen dat natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet worden aangetast. Een eerste verkenning
wordt vaak middels een voortoets uitgevoerd. Indien hieruit blijkt dat aantasting van de natuurlijke kenmerken niet op voorhand is uit te sluiten, dient er een passende beoordeling opgesteld te worden waaruit ook een plan-merplicht kan volgen. Vanwege dit specifieke kader bij plannen in relatie tot effecten op Natura 2000-gebied is het voor het vaststellen van het plan niet van belang of er een vergunning Wet natuurbescherming wordt verleend. Er dient uitsluitend, met een voortoets of passende beoordeling, de zekerheidheid te worden verkregen dat de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet worden aangetast.
Stikstofdepositie kan de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden ook aantasten. Stikstofverbindingen, zoals ammoniak en stikstofoxiden, kunnen over grote afstand worden verspreid en neerslaan in Natura 2000-gebieden waar zij een vermestend en verzurend effect kunnen hebben. Om significant negatieve effecten (aantasting van de natuurlijke kenmerken) op voorhand uit te kunnen sluiten, dient bepaald te worden of er een toename in stikstofdepositie plaatsvindt vanwege alle (maximale) mogelijkheden die het plan biedt ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie bij plannen, anders dan bij projecten (vergunningen), is de feitelijk bestaande planologisch legale situatie op het moment van vaststellen van het plan. In het andere geval kan een passende beoordeling van toepassing zijn.
Op 1 juli is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Voor de ontwikkeling in de aanlegfase geldt de bouwvrijstelling. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt.
Planspecifiek
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van ongeveer 7 kilometer. Negatieve effecten vanwege geluid, trilling of licht zijn daarom niet aan de orde. Wel zou stikstofdepositie relevant kunnen zijn. Er is daarom een stikstofberekening uitgevoerd voor het plan waarbij de uitgangspunten hieronder zijn vermeld.
Om de kas te verwarmen is de oude ketel enkele jaren geleden vervangen door een zuinige Hr-ketel met een stiksof-uitstoot die ver onder de norm ligt. Uitbreiding/vernieuwing van het bedrijf gaat niet/nauwelijks leiden tot meer energieverbruik, een groot deel van de teelt is koud en het gedeelte waarin wordt verwarmd is uitgerust met energiebesparende systemen zoals dubbele schermdoeken. Ketelcapaciteit en gasaansluiting blijven onveranderd en het stookgedrag in te ontstane situatie is vergelijkbaar aan het huidige stookgedrag. Omdat in de planregels het verwarmen van de kassen niet expliciet wordt uitgesloten is er een Aerius berekening uitgevoerd voor de nieuwe situatie in de gebruiksfase, ervan uitgaande dat de kassen (worst-case) wél verwarmd worden en er (worst-case) een verdubbeling is van het aantal verkeersbewegingen.
Het gasverbruik per maand is bij Agro Energie opgevraagd. De officiele overzichten zijn opvraagdbaar indien gewenst. Het verbruik van de ketel van de afgelopen 3 jaar (= enkel voor de bestaande kas):
2021: 33135 m3
2020: 26352 m3
2019: 29155 m3
Merk/type ketel:
Buderus Logano plus GB402-395
NOx Klasse 5 (< 70 mg/kWh)
Uitgangspunten referentiesituatie:
Voor de beoogde situatie wordt uitgegaan van de volgende bronnen:
Hierbij wordt er, zoals hiervoor al aangegeven, worst-case vanuit gegaan dat de nieuwe kas wél wordt gestookt (hoewel dit niet het geval zal zijn).
Uit de berekening voor de worstcase situatie met gasverwarmde kas (zie Bijlage 6) blijkt dat er geen depositie optreedt.
Naar aanleiding van het vervallen van de zogenaamde 'bouwvrijstelling' door een uitspraak van de Raad van State in november 2022 is tevens een berekening uitgevoerd voor de realisatiefase.
Voor het bepalen van de emissie is een inschatting gemaakt voor het in te zetten materiaal en tijdsduur voor het demonteren van de bestaande (rol)kassen en de bouw van de nieuwe kassen.
De bestaande rolkassen met een oppervlakte van 1931m2 worden verwijderd en in plaats daarvan komt een nieuwe kas met een oppervlakte van 3820 m2 achter de bestaande kassen van 2700m2. Herbouw van de bestaande kassen is worstcase meegenomen. Verder is het grondverzet ten behoeve van de realisatie van een bassin meegenomen in de berekening. En worstcase de bouw van een stenen loods.
activiteit | materieel | uur |
demontage kassen | graafmachine | 18 |
puin verwijderen | wiellader | 5 |
egaliseren en opschonen bouwterrein | wiellader | 16 |
ontgraven fundering | graafmachine | 2 |
cement storten | cementmixer | 1 |
plaatsen staal, alumminium, glas, | hoogwerker/ verreiker | 34 |
staalconstructie plaatsen | kraan | 14 |
inhijsen dakbedekking | kraan | 12 |
aanbrengen grond bassin | wiellader | 37 |
activiteit | ritten | soort | |
voorbereidende werkzaamheden | aan- en voer graafmachine, wiellader, afvalcontainer | 6 | zwaar |
afvoer vrijkomend materiaal | trekker | 10 | zwaar |
personeel | werkbusjes | 26 | licht |
aanvoer materialen | staal, aluminium, beluchting, glas, sandwichpanelen, beton | 6 | zwaar |
Uit de berekening voor de realisatiefase blijkt dat er geen depositie optreedt.
Voor de bescherming van individuele soorten zijn in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming verbodsbepalingen opgesteld.
Voor ruimtelijke ingrepen die uit een bestemmingsplan voortvloeien en resulteren in overtreding van één of meer van deze verbodsbepalingen, voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd. De Wet natuurbescherming kent drie beschermingsregimes voor beschermde soorten met de daarbij behorende verbodsbepalingen:
- Vogels (artikel 3.1 Wet natuurbescherming);
- Europees beschermde soorten (artikel 3.5 Wet natuurbescherming);
- Nationaal beschermde soorten (artikel 3.10 Wet natuurbescherming).
Voor plannen is vanwege het uitvoerbaarheidsvereiste van belang dat bij de vaststelling van het plan duidelijk is of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Verder geldt er bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen wanneer er sprake is van bepaalde Nationaal beschermde soorten. Het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming bepaalt welke soorten dit zijn. In
Gelderland is de provincie het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming. Zij zijn in Gelderland ook de instantie die die ontheffingen verleent.
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en zoogdieren.
Planspecifiek
Het is, vanwege het bestaande intensieve gebruik van de bouwlocatie, niet aannemelijk dat de ontwikkeling leidt tot negatieve effecten op de instandhouding van wettelijk beschermde soorten flora en fauna binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Deze aanname wordt bevestigd met de quickscan Wet natuurbescherming die door Blom Ecolgie is uitgevoerd (zie Bijlage 5).
Hoofdstuk 4 Houtopstanden van de Wet natuurbescherming (de oude Boswet) zorgt voor de bescherming van houtopstanden.
Hierbij zijn er twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Wie (een deel van) een houtopstand velt, moet dit tevoren melden en heeft de plicht om binnen 3 jaar hetzelfde oppervlak te herplanten op dezelfde locatie. Indien dit niet mogelijk is, dient er een naast een melding ook een ontheffing houtopstanden te worden aangevraagd. Ook hierbij is het in het kader van uitvoerbaarheid van belang of een ontheffing zal worden verkregen.
Planspecifiek
Er zijn geen kapwerkzaamheden voorzien binnen de beoogde ontwikkeling. Het maken van een kapmelding in het kader van Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van de Wet Natuurbescherming bestaan er geen belemmeringen voor dit initiatief.
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks niet-gesprongen conventionele explosieven gevonden. Ook in en boven de Bommelerwaard hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog allerlei oorlogshandelingen plaatsgevonden waarbij niet tot ontploffing gekomen explosieven en munitie is achtergebleven. Onder Conventionele Explosieven (CE) wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. CE worden ook wel aangeduid als Niet-Gesprongen Explosieven (NGE). Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de werknemers en de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen. Werkgevers zijn volgens ARBO-wetgeving verantwoordelijk voor het veilig kunnen uitvoeren van werkzaamheden door werknemers binnen onze gemeente. Daarom zijn zij verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen historisch vooronderzoek te doen om de kans op de aanwezigheid van niet gesprongen CE met zekerheid te kunnen uitsluiten. In 2016 heeft de gemeente Zaltbommel een historisch vooronderzoek en explosievenkansenkaart voor de gehele gemeente laten opstellen. Op deze kaart zijn alle risicogebieden of wel 'verdachte' gebieden op het gebied van niet gesprongen CE aangegeven.
Planspecifiek
Uit de Explosievenkansenkaart Bommelerwaard 2016 (vastgesteld op 6 maart 2018) blijkt dat het plangebied verdacht is voor wat betreft aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven (geschutmunitie, verschoten). Zie hiervoor onder de uitsnede CE-Bodemsbelastingkaart Bommelerwaard. De locatie is in verstoorde grond.
Rond 1965 is het perceel tijdens de ruilverkaveling verkaveld waarbij grond is verzet en sloten zijn gedempt en verplaatst.
Na de ruilverkaveling is, op ca 1 meter diepte, potdrainage aangelegd ten behoeve van een fruitboomgaard (drainage zit er nog wel maar functioneert niet meer).
In 1982 is het perceel van eigenaar gewisseld, in de jaren daarna zijn een schuur en een huis gebouwd.
Sindsdien is de bodem geregeld bewerkt (ploegen, spitten, frezen etc.) ten behoeve van akkerbouw/ tuinbouw.
In 1995 is een kas gebouwd, in 1997 zijn 2 roltunnels gebouwd, in 2005 zijn deze roltunnels vervangen door 2 grotere exemplaren.
Te concluderen valt dat de bovenste meter van het gehele perceel naoorlogs behoorlijk is geroerd. Het projectgebied kan als zodanig worden beschouwd als onverdacht op de aanwezigheid van CE. De voorgenomen werkzaamheden kunnen zonder extra maatregelen met betrekking tot explosieven worden uitgevoerd. Wel adviseert de gemeente een explosievenonderzoek voor grondroerende werkzaamheden. En in alle gevallen dient het Protocol Toevalsvondst te worden nageleefd.
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), vormt het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving in het bestemmingsplan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze paragraaf gaat daar nader op in. Via de 'De Digitale Watertoets' (www.dewatertoets.nl) kan een automatisch gegenereerd advies worden opgevraagd waaruit blijkt of overleg met het waterschap noodzakelijk is. Wanneer het plan uit deze toets het advies 'geen belang' krijgt, hoeft het plan niet meer aan het waterschap voorgelegd te worden.
Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat deze voldoen aan het waterbeleid. Dit is vastgelegd in diverse beleidsdocumenten van Europees (Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) tot gemeentelijk niveau (Waterplan Zaltbommel en gemeentelijk rioleringsplan). Ook het waterschap heeft zijn eigen beleid: dit is vastgelegd in het Waterbheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen'. Hierin wordt beschreven wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rievierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op de waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het huidige agrarisch bouwvlak met betrekking tot deze planwijziging is 10.000 m2 groot, ca 4700 m2 is bebouwd met een kas, roltunnels, schuur en koelcel.
De kas heeft een oppervlakte van ca. 2700 m2 en is aangesloten op een bassin met overstort van ca. 300 m3.
De roltunnels hebben een oppervlakte van tezamen ca 1900 m2.
Het agrarisch bouwvlak wordt in deze planwijziging vergroot tot 14.800 m2, de functieaanduiding glastuinbouw van ruim 6500 m2 blijft even groot maar wordt opnieuw ingetekend.
Het plangebied maakt deel uit van de Bommelerwaard; het perceel heeft een totaalomvang van ca. 63.000m2 en ligt binnen peilgebied BOM310 ZP 1 / WP 0,9. Ten noorden van het betreffende perceel ligt een A-watergang, ten westen ligt een B-watergang en ten zuiden ligt een C-watergang.
Regenwater wordt direct op het oppervlaktewater geloosd. Hetzelfde geldt voor de overige gebouwen.
Voor het plan is overleg met het Waterschap nodig. Bezoek op, en beoordeling van de locatie door het Waterschap heeft geleid tot onderstaande afspraken, gebasseerd op Algemene Regels Keur en Beleidsregels Keur.
De waterparagraaf is in het kader van het wettelijk vooroverleg vervolgens ter goedkeuring aangeboden aan en meermaals doorgesproken met het Waterschap Rivierenland. Naar aanleiding hiervan zijn er een aantal wijzigingen in deze waterparagraaf doorgevoerd.
In overeenstemming is besloten dat eventuele sloop en herbouw van de bestaande kas van ca 2.700 m2 niet gecompenseerd hoeft te worden, mits deze even groot terug wordt gebouwd en het bestaande bassin niet wordt verwijderd.
.
Voor de glastuinbouw en/of pot- en containercultuur is bij de toetsingscriteria een afwijkende regeling opgenomen. Dit heeft te maken met het feit dat men (in de meeste gevallen) op grond van andere wettelijke eisen toch al een bassin moet bouwen voor goed gietwater. Zo'n bassin leent zich in een wat groter formaat ook voor het compenseren van uitbreiding van verhard oppervlak. Er geldt hierbij wel een hogere norm voor de glastuinbouw en/of pot- en containercultuur dan voor andere sectoren. Als uitgangspunt voor de compensatieberekening wordt T=50 als maatgevende bui gehanteerd. Dit betekent dat de te hanteren vuistregel gesteld wordt op 580 m3 /ha (in plaats van 436 m3 /ha). Indien hemelwater in deze sectoren geborgen zal worden in waterbassin van minimaal 3500 m3 /ha en zonder overloop, is er vrijstelling van compensatieplicht.
Voor nieuw verhard oppervlak in de glastuinbouw en/of pot- en containercultuur geldt dat compensatie van hemelwater voor maximaal 75% in een te bouwen bassin mag plaatsvinden. Als uitgangspunt voor de compensatieberekening wordt T=50 als maatgevende bui gehanteerd. Dit betekent dat de te hanteren vuistregel gesteld wordt op 580 m3 /ha.
Er geldt een specifieke vrijstelling van de compensatieplicht voor glastuinbouw en/of pot- en containercultuur, indien het hemelwater wordt geborgen in een bassin van minimaal 3500 m3 per ha. en zonder aanwezigheid van een overloop. Er hoeft dan niet in open water te worden gecompenseerd.
In het onderhavige voorbeeld wordt dus ca 1.889 m2 verhard oppervlak aangelegd. Dan zou toepassing leiden tot een bassin van minimaal 661 m3 zonder overloop en hoeft er niet in open water te worden gecompenseerd.
Indien het bassin kleiner wordt aangelegd dan de criteria behorende bij de compensatieplicht voor glastuinbouw (minimaal 3500 m3 per ha. en zonder aanwezigheid van een overloop) dient er gecompenseerd te worden naar ratio in open water volgens de algemene compensatieplicht. Dan geldt:
Er is sprake van een gewenste verhardingstoename van ca. 1889m2. Berekend door de oppervlakte van de bestaande, te verwijderen, rolkassen (1931m2) af te trekken van nieuwe kas (3820m2).
Het volume te bergen water wordt zodoende als volgt berekend: 1889m2 * 0,0580 (580 m3/ha) = 109,6 m3 (=compensatieopgave).
Waarvan 75% (1889 x 0,75) = 1417. 1417 x 0,0580 = 82 m3 in een bassin mag worden geborgen (eventueel met overloop)
Waarvan 25% (1889 x 0,25) = 472. 472 x 0,0580 = 27 m3. 27 m3/ 0,3 = 91 m2 open water bergen.
Dus minimaal 91 m2 moet worden geborgen in open water wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling van compensatieplicht voor de golastuinbouw door realisatie van een bassin van minimaal 3500 m3 per ha. en zonder aanwezigheid van een overloop.
De initiatiefnemer zal geen gebruik maken van de eenmalige vrijstelling van 1500 m2, omdat hij deze graag in de toekomst inzet.
Met het waterschap zal de precieze compensatie opgave bij de aanvraag omgevingsvergunning verder worden uitgewerkt.
Met een reserveringsgebied van ruim 3100m2 is voldoende ruimte binnen het bouwvlak beschikbaar voor watercompensatie.
Planwijziging/ uitbreiding heeft geen negatief effect op kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Er wordt voldaan aan wet- en regelgeving en het bedrijf is door Waterschap Rivierenland aangemerkt als 'nullozer', de planwijziging zal niets veranderen aan de situatie op dit vlak.
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid.
De gemeente Zaltbommel heeft met haar Parapluplan parkeren (digitaal) de volgende regels vastgesteld:
5.1 Parkeren
een omgevingsvergunning voor het bouwen, het planologisch uitbreiden of het planologisch wijzigen van de functie van gebouwen en gronden van de in artikel 2 genoemde plannen wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de parkeernormering (en maatvoering van de parkeergelegenheid) zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
Voor de functies die niet zijn opgenomen in de parkeernota wordt per geval een afweging gemaakt. Dit is dus een maatwerkregeling. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:
- Voor het bepalen van de parkeernorm wordt zoveel mogelijk aangesloten bij CROW-publicatie 317
- Kern Zaltbommel is categorie “matig stedelijk”
- Alle overige kernen en buitengebied zijn “weinig stedelijk”
In deze CROW publicatie zijn echter geen kencijfers opgenomen voor de verkeersgeneratie van glastuinbouwbedrijven.
Dit wijzigingsplan maakt de vormverandering van een glastuinbouwbedrijf en uitbreiding van een agrarisch bouwvlak mogelijk. De uitbreiding met zo'n 2000m2 glas brengt een andere bedrijfsvoering met zich mee, die anders zonder glas zou bestaan. Er is zodoende geen sprake van een uitbreiding van de activiteiten die een andere parkeerbehoefte met zich mee zou brengen. de huidige/ nieuwe parkeerbehoefte kan volledig op eigen terrein worden opgevangen.
Zowel in de huidige als nieuwe situatie is en zal sprake zijn van maximaal 2 vrachtwagens per dag en in beperkte mate en enkele personenauto’s (personeel en bezoekers). De toename van het aantal verkeersbewegingen in vergelijking tussen de huidige en de nieuwe situatie is dan ook nihil, waarmee het aspect verkeer dan ook geen belemmering vormt voor deze ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er geen sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Er is namelijk geen sprake van een nieuw hoofdgebouw maar van uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. De gemeente Zaltbommel heeft met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afgesloten, waarin het kostenverhaal is vastgelegd.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 oktober tot en met 23 november 2022 ter inzage gelegen. In deze periode bestond de mogelijkheid om schriftelijk zienswijzen naar de gemeente Zaltbommel te sturen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Een bestemmingsplan en een daarop gebaseerd wijzigingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.
De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.
Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het wijzigingsplan toegelicht. Eerst wordt ingegaan op de verbeelding. Vervolgens wordt aangegeven op welke wijze de regels in algemene zin zijn opgebouwd en de bestemmingsartikelen in het bijzonder. Daarna wordt ingegaan op een aantal toetsingsaspecten.
Het onderhavige wijzigingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het plangebied. Dit wijzigingsplan sluit aan bij moederplan ‘Buitengebied Zaltbommel’. Het plangebied van onderhavig wijzigingsplan heeft in het moederplan de bestemming “Agrarisch” en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 1" en "Waarde - Archeologie 2".
Middels dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid conform artikel 3.7.1 en 3.7.2 van het bestemmingsplan. In onderhavig geval wordt het bouwvlak vergroot en het functieaanduidingsvlak 'glastuinbouw' van vorm veranderd.
Navolgend een toets aan de wijzigingsvoorwaarden:
a) In overleg met de gemeente is de gewijzigde situatie ingetekend en vervolgens akkoord bevonden door College van B&W.
Het vergrote en veranderde bouwvlak heeft in deze wijziging een compacte vorm waarbij zichtlijnen noord-zuid (gezien vanaf de Delwijnsestraat en de Delwijnsekade) het meest ontzien worden. Het bouwvlak ligt grotendeels op dezelfde plek als voorheen.
De functieaanduiding glastuinbouw wordt enkel veranderd en niet vergroot. Ook dit vlak krijgt een compacte vorm en ligt feitelijk voor het grootste gedeelte op de plek waar huidige vergunningen verleend zijn.
b) In de nieuwe situatie liggen alle gebouwen (weer) binnen het bouwvlak.
c) Er is geen sprake van intensieve veehouderij
d) en om die reden geen sprake van toename van amoniakdepositie.
e) Omliggende waarden worden door de wijziging niet onevenredig aangetast gezien de geringe uitbreiding met compacte vorm en landschappelijke inpassing.
f) Er wordt rekening gehouden met omliggende functies. Ten tijde van de indiening van het principeverzoek is een uitgebreid draagvlakonderzoek gehouden in de omgeving waarbij alle geïnformeerden aangaven geen enkel bezwaar te hebben.
g) In het ruimtelijk inpassingsplan wordt aangegeven hoe de verandering landschappelijk ingepast wordt
h) Uitbreiding zal niet leiden tot negatieve effecten op kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Voldaan wordt aan wet- en regelgeving en door Waterschap Rivierenland is de ontwikkeling aangemerkt als 'nullozer'. De planwijziging zal niets veranderen aan de situatie op dit vlak.
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De opbouw is als volgt:
Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en bepalingen over de wijze van meten; deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels;
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen;
Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de antidubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels;
Hoofdstuk 4 tenslotte bevat het overgangsrecht en de slotregel met daarin de titel van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden opgebouwd (voor zover relevant voor het betreffende artikel):
In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Agrarisch
De gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de geldende bestemming ‘Agrarisch’, waarbij de aanduiding voor glastuinbouw is gewijzigd en het bouwvlak is vergroot. Op deze gronden zijn gebouwen toegestaan.
Archeologie
Transect adviseert voor de aanleg van het dijkbassin een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren in de karterende fase. Hierom is de van toepassing zijnde dubbelbestemming gehandhaafd in dit wijzigingsplan.
.