direct naar inhoud van 3.6 Waterhuishouding
Plan: Alverna, Veenseweg 17
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.ALVVEENSEWEG17-DFBP

3.6 Waterhuishouding

De watertoets omvat het proces van informeren, afstemmen en adviseren om te komen tot een inhoudelijke beoordeling van de waterhuishoudkundige gevolgen van het bestemmingsplan. Deze beoordeling wordt verwoord in een waterparagraaf, welke hieronder is opgenomen.

3.6.1 Beleidskader

Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in de Vierde Nota Waterhuishouding van de rijksoverheid, het Waterplan Gelderland van de provincie Gelderland en het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Rivierenland. In het kort schrijven al deze plannen de trits voor: vasthouden, bergen, afvoeren en het voorkomen van afwentelen van problemen in ruimte en tijd (duurzaamheidbeginsel). De trits betekent dat neerslag bij voorkeur wordt vastgehouden op de plaats waar het valt. Gemeente Wijchen heeft deze trits ook verankerd in de Waternota en het Uitvoeringsprogramma Waternota Wijchen.

Daarnaast omvat het gemeentelijk waterbeleid (strategische waternota en uitvoeringsplan) thema's en uitgangspunten voor een meer duurzaam waterbeheer binnen de gemeente Wijchen: waarborgen droge voeten, veiligstellen volksgezondheid, vasthouden gebiedseigen water, drinkwaterbesparing, waarborgen schoon water en waterbodems, afstemming grondgebruik en watersysteem, versterken belevingswaarde water (o.a. cultuurhistorisch, landschappelijk). Ook beschikt de gemeente over het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Het GRP dat gericht is op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de waterparagraaf is de vertaalslag gemaakt van het gemeentelijk beleid naar het plangebied.

3.6.2 Gebiedskenmerken

Hoogteligging

Op basis van de AHN (www.ahn.nl) is bepaald dat het plangebied aan de westkant op circa NAP+8,60 m ligt en dat het terrein naar de oostzijde iets oploopt naar NAP +8,80 / 8,90 m. De Veenseweg ligt op basis van putdekselhoogtes aan de westzijde op NAP +8,64 m en loopt richting het noordoosten op naar NAP +8,78 m (bron: gemeente Wijchen).

Bodemopbouw (ondiep)

De beschrijving van de ondiepe bodemopbouw is gebaseerd de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) en veldwerkgegevens die verzameld zijn voor het geohydrologisch onderzoek. Uit de bodemkaart van Nederland is afgeleid dat in het plangebied bestaat uit Vlakvaag- en Duinvaaggronden met als voornaamste bodemcode Zn30. Deze gronden bestaan uit grof zand. Uit de boorbeschrijvingen blijkt dat de bodemopbouw vanaf maaiveld tot 1,60 tot 1,90 m – mv bestaat uit matig grof, zwak siltig zand. Daaronder zit een laag van circa 0,70 m sterk zandig, zwak humeus, sterk roesthoudend, klei. Vervolgens is vanaf circa 2,30 m – mv tot einde boordiepte matig fijn tot uiterst grof, zwak siltig en zwak tot sterk grindig zand aanwezig.

Bodemopbouw (diep)

Onder de zandige deklaag bevindt zich tot circa 5,0 m + NAP een goed doorlatende bodemlaag bestaande uit matig grof zand (Formatie van Boxtel). Vanaf 5,0 m + NAP tot 2,0 m - NAP is een goed doorlatende bodemlaag bestaande uit grof tot zeer grof zand (Formatie van Kreftenheye) aanwezig. Daaronder is tot circa 20,0 m -NAP afzetting van matig grof zand van de Formatie van Drente. Van 20 m -NAP tot 43 m -NAP bestaat de ondergrond uit de Formatie van Peize – Waalre. Deze afzettingen bestaan uit matig fijn tot matig grof zand. Binnen de Formatie van Peize Waalre is een kleilaag aanwezig van circa 25 m -NAP tot 32 m -NAP (Waalre klei). Vanaf 43 m -NAP tot circa 88 m -NAP bestaat de ondergrond uit de Formatie van Oosterhout. Daaronder is een weerstandbiedende laag aanwezig tot 105 m -NAP van klei en uiterst fijn, slibhoudend zand behorende tot de Formatie van Breda – Ville. Deze laag kan in het kader van dit project als geohydrologische basis beschouwd worden.

Infiltratie

De haalbaarheid voor het infiltreren van hemelwater is afhankelijk van de grondwaterstanden en van de waterdoorlatendheid van de bodem. Voor het creëren van een infiltratievoorziening is een doorlaatfactor (k) van minimaal 0,5 m/dag nodig. Na verloop van tijd zal de doorlatendheid afnemen als gevolg van verontreinigingen, slibvorming, etc. Daarom wordt bij voorkeur een minimale doorlaatfactor aangehouden van 1,0 m/dag. Van het vrijgekomen bodemmateriaal bij de geohydrologische boringen is op basis van de textuur en organisch stofgehalte per onderscheidde bodemlaag een inschatting gemaakt van de doorlatendheid. De aangetroffen zandlaag boven de kleilaag heeft een goede tot zeer goede doorlatendheid met een k-waarde van 1,5 tot 6 m/dag. De aangetroffen kleilaag heeft een slechte doorlatendheid met een k-waarde van <0,1 m/dag. Onder de kleilaag is een zeer goed doorlatende grindige zandondergrond aanwezig met een k-waarde van >6 m/dg. Gezien de hoge k-waarden van de zandlagen boven de kleilaag is infiltratie naar de ondergrond mogelijk.

Grondwater

Op basis van de Bodemkaart van Nederland heeft het plangebied een grondwatertrap VI – VII*. Dit komt overeen met een hoogste grondwaterstand van 40-80 tot >140 cm-mv en een laagste grondwaterstand van >120 cm-mv. Op basis van de boringen is alleen in boring 6 een duidelijke GHG en GLG vastgesteld op respectievelijk 2,30 en 3,40 m-mv. Tijdens de veldwerkzaamheden is de grondwaterstand aangetroffen op circa 2,71 m -mv. Uit de gegevens is af te leiden dat de GHG rond NAP +6,40 m bevindt. De gemeente Wijchen heeft op basis van het “Handboek afkoppelen” aangegeven, dat de GHG op de planlocatie zich op 6,70-6,80 m+NAP bevindt (bron: gemeente Wijchen, Handboek Afkoppelen, Tauw, 25 september 2006). Omdat deze GHG hoger ligt wordt deze aangehouden om mogelijk grondwateroverlast zoveel mogelijk te beperken.

Oppervlaktewater

In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Hemel- en afvalwater

In het westelijk deel van de Veenseweg ligt een gemengd rioolstelsel met een diameter van Ø400mm. Waar de weg afbuigt richting het oosten bestaat het riool uit een Ø 300/450 mm. Het afvalwater van de huidige locatie loost op dit rioleringssysteem. Het dakwater van het huidige gebouw is waarschijnlijk aangesloten op het gemengd stelsel. De parkeervoorzieningen op de planlocatie zijn niet verhard en er zijn geen speciale voorzieningen aanwezig voor de opvang van regenwater.

Ecosysteem

Het plangebied is niet gelegen in de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone voor natte natuur en drinkwaterwinningen.

3.6.3 Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan

Wateroverlast en volksgezondheid

Om wateroverlast te voorkomen dient rekening te worden gehouden met voldoende ontwatering. Uitgangspunt daarbij is dat de ontwatering ter plaatse van gebouwen met een kruipruimte minimaal 1,0 m dient te zijn. Het bouwpeil van de nieuwe hal dient afgestemd te worden op het bestaande gebouw waarop wordt aangesloten. Het niveau van het vloerpeil ligt circa. 0,10 meter boven het huidige maaiveld. De exacte hoogte is op dit moment niet bekend. Gezien de GHG van ca. NAP +6,80 m ter plaatse van het plangebied en de maaiveldhoogte van ca. 8,60 m+NAP, zal aan deze eis worden voldaan. Gezien de lage grondwaterstanden en de afwezigheid van oppervlaktewater (bron: Legger waterschap Rivierenland) worden geen risico's verwacht in het kader van de volksgezondheid.

Afkoppeling en waterberging

De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Overeenkomstig de beslisboom voor hemelwater (bron: BORG) en de beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken (bron: wRw 2003) dient zoveel mogelijk hemelwater te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde:

  • 1. benutting,
  • 2. bodeminfiltratie;
  • 3. vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater;
  • 4. afvoeren via rioolstelsel.

Uitgangspunt bij nieuwbouw is aanleg van een gescheiden HWA en DWA-afvoer (hemelwater- en droogweerafvoer).

Om aan bovenstaande eisen te voldoen zal het dakwater van de nieuwe boulehal worden afgekoppeld. De doorlatendheid van de bodem is goed tot zeer goed (k-waarde 1,5 - 6 m/dg) biedt goede kansen voor lokale infiltratie van regenwater. Op de planlocatie is geen ruimte aanwezig voor bovengrondse berging. Omdat de ondergrond geschikt is voor infiltratie is gekozen voor een ondergrondse voorziening. Voor ondergrondse voorzieningen wordt vaak bui 8 uit de leidraad riolering toegepast. In overleg met de gemeente is besloten de bergingsvoorziening te berekenen op een T=10+10% situatie (39,1 mm/m2). Theoretisch is een berging van minimaal 800 m2 x 0,04 m/m2 = 32 m3 nodig. Gelijktijdig met de instroom van regenwater in een infiltratievoorziening vindt echter ook infiltratie plaats. Rekening houden met een doorlatendheid van 3 m/dag is een voorziening nodig van 18 m2 (3 x 6 x 0,60 meter b x l x d). Bij de maatgevende neerslagsituatie bedraagt het waterpeil in de voorziening tenminste 0,55 m. Bij het aanbrengen van de voorziening dient de onderzijde van de infiltratievoorziening boven de GHG (NAP +6,40 m) te liggen. Daarnaast geldt dat de dekking boven kunststof infiltratievoorzieningen

(kratten) tenminste 0,80 m moet bedragen. In bijlage 1 is de berekening van de infiltratievoorziening opgenomen. Bij de aanleg van een ondergrondse infiltratievoorziening is het belangrijk dat vervuiling van de voorziening met blad en zand wordt voorkomen. Daarvoor dienen in de regenpijpen blad- en zandvangers geplaatst te worden.

Bij calamiteiten zal het teveel aan water dat niet meer in de voorziening past, via de bladvanger op het maaiveld stromen. Bij het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan dient rekening gehouden te worden met het feit dat dit water niet naar belendende percelen afstroomt.

Vuilwaterbehandeling

In de huidige situatie is het pand van de Pétanquevereniging Le Chateau aangesloten op het gemengd stelsel in de Veenseweg. In de nieuwe situatie vinden hierin geen wijzigingen plaats en zal er geen toename van de afvoer plaatsvinden.

Waterkwaliteit

Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken dient primair te worden voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. In dit plan worden de Dubo-bepalingen toegepast waardoor geen verslechtering van afstromend hemelwater optreedt.

Natuurwaarden

In het plan zijn geen bijzondere natte natuurwaarden aanwezig.

Drinkwaterbesparing

Gebruik van hoogwaardig drinkwater dient zoveel mogelijk te worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen. Voor zover relevant wordt verspilling van drinkwater voorkomen door toepassing van waterbesparende voorzieningen. Bij de aanleg van sanitaire voorzieningen dient hiermee rekening te worden gehouden.

Waterschap Rivierenland

In het kader van de watertoets is de digitale watertoets ingevuld. Daaruit kwam naar voren dat het waterschap geen belang heeft.

3.6.4 Vuilwaterbehandeling

In de huidige situatie is het pand van de Pétanquevereniging Le Chateau aangesloten op het gemengd stelsel in de Veenseweg. In de nieuwe situatie vinden hierin geen wijzigingen plaats. Indien in de nieuwe hal afvalwater vrij komt zal dit worden aangesloten op het bestaande systeem van het bestaande pand.

3.6.5 Waterkwaliteit

Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken dient primair te worden voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc.

3.6.6 Natuurwaarden

De plannen zullen geen negatieve effecten geven van de vereiste (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit.

3.6.7 Drinkwaterbesparing

Gebruik van hoogwaardig drinkwater dient zoveel mogelijk te worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen. Voor zover relevant wordt verspilling van drinkwater voorkomen door toepassing van waterbesparende voorzieningen. Bij de aanleg van sanitaire voorzieningen dient hiermee rekening te worden gehouden.