Plan: | Westervoort, Klapstraat 233 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0293.1212-VA01 |
Gegevens over het plan: | ||||||
Plannaam: | Westervoort, Klapstraat 233 | |||||
Identificatienummer: | NL.IMRO.0293.1212-VA01 | |||||
Status: | Vastgesteld | |||||
Datum: | 14 december 2020 | |||||
Gegevens projectbetrokkenen: | ||||||
Betrokken gemeente: | Westervoort | |||||
Behandelend ambtenaar: | Ed van Karnenbeek | |||||
Projectleider SAB: | Edwin Harleman | |||||
Projectnummer SAB: | 190313 | |||||
Gegevens SAB: | ||||||
Correspondentieadres | Postbus 479 6800 AL Arnhem |
|||||
Bezoekadres vestiging Arnhem | Frombergdwarsstraat 54 6814 DZ Arnhem |
|||||
Telefoon | 026 - 357 69 11 | |||||
e-mail algemeen: | info@sab.nl | |||||
www.sab.nl |
![]() |
Het adres Klapstraat 233 te Westervoort is in het verleden in gebruik geweest als bedrijf voor een glashandel. Inmiddels is de voormalige bedrijfswoning (met kantoorruimten aan de straatzijde) qua eigendom afgesplitst, verkocht en in gebruik genomen als burgerwoning. De glashandel was al geruime tijd niet meer in bedrijf. Het voornemen bestaat om de voormalige bedrijfsbebouwing (schuur) te slopen en twee woningen te realiseren, in de vorm van twee-onder-een-kapwoningen. De voormalige bedrijfswoning blijft in gebruik als burgerwoning en dient als zodanig bestemd te worden.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan 'Komplannen Westervoort', aangezien de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Tuin' geen woningbouw mogelijk maken. Om de beoogde ontwikkeling alsnog mogelijk te maken moet er een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend document voorziet hierin.
Het plangebied ligt aan de Klapstraat, aan de zuidzijde van de kern Westervoort. De begrenzing van het plangebied wordt globaal gevormd door de Klapstraat aan de noordzijde, De Kip aan de oostzijde, De Camp aan de zuidzijde en De Schans aan de westzijde. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron pdokviewer.pdok.nl)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Komplannen Westervoort" (raadsbesluit van 22 september 2014), alsmede het bestemmingsplan "Archeologie en Cultuurhistorie" (zoals vastgesteld op 28 oktober 2013). Hierin heeft het plangebied de enkelbestemmingen "Bedrijf", "Groen" en "Tuin".
Voorts gelden de bestemmingen:
Geldend bestemmingsplan met daarop het plangebied globaal rood omlijnd (ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Aanvragen om omgevingsvergunning moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting zijn opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de meest recente afspraken over Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak, ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012 en aanvullend het gemeentelijk handboek bestemmingsplannen (2016).
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 'Het initiatief' het plan beschreven. In hoofdstuk 'Beleidskader' is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, regionale- en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 'Uitvoerbaarheid' wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 'Juridische planbeschrijving' wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 'Procedure' de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt de doelstelling van dit bestemmingsplan aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige structuren, functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Onderhavig plangebied betreft het perceel aan de Klapstraat 233 te Westervoort. Het plangebied bestaat uit 6 kadastrale (deel-)percelen, welke gezamenlijk een oppervlakte van circa 3.200 m² hebben. De Klapstraat is een kenmerkende straat in Westervoort. De straat betreft een oud lint, waarbij de bebouwing een afwisselende bouwbreedte en bouwhoogte heeft.
De voormalige bedrijfswoning heeft in het geldende bestemmingsplan de aanduiding/functie bedrijfswoning met de maten: 3,00 meter goot- en 10,00 meter nokhoogte. Aan de voorzijde (Klapstraat) bevinden zich binnen het bestemmingsvlak met die aanduiding ook kantoorruimten (hoogte ongeveer 4,00 meter in één bouwlaag met kap).
De locatie ligt direct naast De Schans, ter hoogte van de overgang naar de Rijndijk, welke de westelijke grens van het perceel vormt. Zowel aan de noord-, oost- als zuidzijde wordt het plangebied omgeven door straten, waaraan woningen zijn gesitueerd.
Op het perceel staat diverse bebouwing, te weten de woning aan de Klapstraat 233 met daarvoor kantoorruimten en de bedrijfsbebouwing. De woning was in gebruik als bedrijfswoning ten tijde van de glashandel.
Sinds de beëindiging van dit bedrijf is de bedrijfswoning bij de initiatiefnemer in gebruik geweest als burgerwoning. Deze voormalige bedrijfswoning is in 2018 van het perceel afgesplitst en met enige grond en de kantoorruimten aan de straatzijde aan een particulier verkocht.
Tevens is een schuur gesitueerd aan de zuidzijde van het plangebied. Deze maakte deel uit van de glashandel. De afbeeldingen hierna tonen een impressie van de huidige situatie in het plangebied.
Huidige situatie plangebied (bron: pdokviewer.pdok.nl)
Huidige situatie plangebied, voormalige bedrijfswoning (bron: Google Maps)
Huidige situatie plangebied, voormalige bedrijfsschuur (bron: Google Maps)
Algemeen
Het voornemen bestaat om de locatie aan de Klapstraat 233 te Westervoort te herbestemmen, ten behoeve van woningbouw. Het plan omvat de bestemming van de bestaande woning als burgerwoning, de sloop van de voormalige bedrijfsschuur en de realisatie van twee woningen, in de vorm van twee-onder-een-kapwoningen. De twee woningen zijn beoogd ongeveer ter plaatse van de te slopen schuur, aan de zuidzijde van het perceel. Daarnaast zijn er twee vrijstaande bijgebouwen opgenomen in het plangebied. De maximale oppervlakte daarvan is 50 m2 per gebouw. Gezien de in overleg met de initiatiefnemer aangegeven locaties zijn deze plekken als zodanig binnen de tuinbestemming opgenomen.
Het opheffen van de (niet meer functionerende) bedrijfsbestemming in de woonomgeving (en daarmee ook de herbestemming van de bestaande bedrijfswoning) is in overeenstemming met het beleid zoals dat in de verschillende bestemmingsplannen voor de woonomgeving is vastgelegd. In verband hiermede zijn - vooruitlopend op de anterieure overeenkomst en de planherziening - per brief van 25 oktober 2018 met de initiatiefnemer afspraken gemaakt. Op basis van deze afspraken kan - lopende het ruimtelijke planproces - geen invulling meer worden gegeven aan de bedrijfsbestemming.
De te realiseren woningen zijn beoogd met één laag en een dominante kap. De voorgevels kennen een verbijzondering in de vorm van grote ramen boven de voordeur. Aan de achterzijde hebben de woningen een veranda, welke ondersteund wordt door eiken houten kolommen. De bouwhoogte is ruim 9 meter en de goothoogte circa 2,5 meter. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de beoogde woningen.
Impressie voorgevel beoogde woningen (bron: Bouwkundig teken- en adviesbureau Van Vugt)
Impressie zijgevel beoogde woningen (bron: Bouwkundig teken- en adviesbureau Van Vugt)
Stedenbouwkundige opzet
Voor voorliggend plan zijn stedenbouwkundige uitgangspunten geformuleerd (gemeente Westervoort, 27 november 2018). Op basis daarvan is het bouwplan voor de twee nieuwe woningen qua massa, vormgeving en positionering op de kavel tot stand gekomen. De stedenbouwkundige opzet leest als volgt:
Het terrein is bezocht, gefotografeerd en er is gekeken naar een mogelijke positionering van de nieuwbouwmassa op het terrein in relatie tot de dijk, de achterliggende woonwijk en de bestaande boerderij.
Op de bijgevoegde situatietekening (verbeelding) zijn de marges aangegeven waarbinnen een eventuele nieuwe bouwmassa zich mag bewegen. Het bedoelde bouwblok is voor twee woningen ca. 15 x 12 m2 en geprojecteerd parallel aan de dijk, waarbij qua afstand tot de dijk uitdrukkelijk is gekozen voor een vanaf de dijk en Klapstraat in het zicht liggende positie.
Ten aanzien van een keuze voor nieuwbouw op de woonbestemmingen:
Oriëntatie op de dijk is hier vanuit stedenbouwkundig motief goed denkbaar. De dijk komt hierdoor als cultuurhistorisch element op deze locatie meer tot zijn recht en vormt daarmee de inleiding naar de aansluiting van de Klapstraat op de locatie van de nieuwbouw en de bestaande boerderij.
Langs de dijk kom je incidenteel aan de dijk gelegen woningen tegen, die juist vanwege het incidentele karakter de dijk als zodanig een eigen milieu en waarde meegeven.
De achter de dijk gesitueerde woonwijken liggen alle op geruime afstand en beïnvloeden het milieu van de dijk eigenlijk niet. Daarmee rechtvaardig je dan ook de toegevoegde incidentele nieuwe bouwmassa op de gekozen locatie, parallel aan de dijk.
Vanuit het nieuwe bouwblok ontstaat zicht op de dijk, op de Klapstraat alsmede op de achterliggende woonwijk. Dat maakt het mogelijk om deze nieuwbouw een duidelijker oriëntatie aan de dijk te geven, maar ook een alzijdige ruimtelijke kwaliteit in ontwerp mee te geven.
Spelregels architectuur:
Daarnaast is het wenselijk om de bomenrijen evenwijdig aan de dijk en De Schans zoveel mogelijk te handhaven, omdat hiermee de relatie met de belijning van de dijk en nieuwbouw worden versterkt.
Klapstraat 233
In beginsel mag de kantoorbebouwing aan de bestaande bebouwing ook 10,00 meter hoog worden. Gelet op:
wordt het niet wenselijk geacht om voor die kantoorruimten nog langer de geldende maatvoeringen (met name dan de maximale bouwhoogte van 10,00 meter) te handhaven.
Vandaar dat er voor gekozen is om die kantoorbebouwing buiten het bouwvlak, binnen de bestemming 'Wonen' op te nemen. Daarmee wijzigen de maatvoeringen (maximale goot- en bouwhoogte is respectievelijk 3 en 4 m). Het lagere gedeelte aan de rechterzijde van de woning Klapstraat 233 is wel binnen het bouwvlak ondergebracht. Voor dat gedeelte zijn de maatvoeringen ook aangepast.
Rondom is een tuinbestemming opgenomen hetgeen overeenkomt met de huidige situatie. Daarmee ontstaat een 'groene ruimte' met daarbinnen gesitueerd de burgerwoonbebouwing met de bijgebouwen.
In verband hiermede, als ook gelet op de relatie met de (cultuurhistorische waarde van de) dijk (de Schans), moeten de gronden met de bestemming 'Tuin' verder wel zo veel mogelijk vrij van gebouwen worden gehouden.
In verband hiermede is voor een strook grond langs de Schans op de verbeelding en in de regels een aanduiding opgenomen die geen bouwwerken, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, toestaat. De hoogte daarvan is beperkt tot maximaal 1 meter. Het kunnen opnemen van zo'n aanduiding/bepaling volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2852.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden accenten geplaatst op het gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk richt zich op bereikbaarheidsvraagstukken van nationale betekenis zoals (spoor) wegen, (buis) leidingen en mainports als Schiphol en de (zee)havens. Voorts richt het Rijk zich op (water) veiligheidsprojecten.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Dat houdt in dat eerst gekeken moet worden of er vraag is naar een nieuwe ontwikkeling. Als dat het geval is dient eerst gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past. Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van zorgvuldige inpassing en optimale bereikbaarheid.
Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken en geeft daarmee dwingende regels voor ruimtelijke ordening op provinciaal en lokaal niveau.
Op 1 oktober 2012 is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit wordt ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 wordt het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.
Op 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 lid 2 Bro vastgelegd en luidt als volgt: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De SVIR richt zich op vraagstukken welke van invloed zijn op het nationaal functioneren. Het betreft hier onder andere het infrastructuurnetwerk van wegen, spoor, buisleidingen en water. Het Barro en de Regeling algemene regel ruimtelijke ordening geven gezien de schaal en omvang van het plan geen relevante regels voor het plangebied.
Gezien de aard van het plangebied en zijn omgeving (zowel feitelijke functies/bebouwing als de geldende bestemmingen) is sprake van een ontwikkeling in bestaand bebouwd gebied. Het aantal woningen neemt met 2 woningen toe. Deze toename is zodanig beperkt dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking en de toets die de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State daarbij hanteert.
Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (actualisatieplan 6 Omgevingsvisie) is op 19 december 2018 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland en op 1 maart 2019 in werking getreden.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal:
- Gezond en veilig:
- Schoon en welvarend:
De focus wordt verdiept door middel van 7 ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch Krachtig Gelderland. De 7 ambities zijn energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat thematische visieschetsen. De visieschetsen dienen als onderlegger om met partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. Op 19 december 2018 is het meest recente actualisatieplan (actualisatieplan 6) vastgesteld, welke in werking is getreden per 1 maart 2019. De provinciale Omgevingsverordening is de vertaling van provinciaal beleid in regels. De Omgevingsverordening sluit aan op de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening richt zich net zoals de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. De Omgevingsverordening bevat regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Deze regels zijn gekoppeld aan diverse thematische kaarten.
Het plan is hierna aan de relevante regels uit de Omgevingsverordening getoetst. Uit de gegevens van de digitale Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied in een 'intrekgebied' ligt. Geconcludeerd wordt dat het plan niet strijdig is met de geldende Omgevingsverordening.
Intrekgebied
Het plangebied ligt volgens de kaart 'Water en milieu' in zijn geheel binnen een intrekgebied. In een bestemmingsplan krijgen intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Onderhavig bestemmingsplan voldoet hieraan.
Het plan is niet in strijd met het provinciaal beleid.
Op 7 juli 2008 heeft de gemeenteraad van Westervoort de toekomstvisie "Westervoort op weg naar 2026" vastgesteld.
De Toekomstvisie is het kader dat de komende twintig jaar richtinggevend is voor alle beleidsontwikkelingen. Het gaat om de grote lijnen. Actualiteiten, landelijke, regionale en lokale ontwikkelingen kunnen de komende decennia hierin 'landen'. Inwoners van Westervoort, organisaties en politici waren betrokken bij de totstandkoming.
Westervoort is een fijne woon- en leefgemeente, waar mensen zich thuis voelen. Om dat vast te houden en te verbeteren heeft Westervoort in de toekomst vooral een kwalitatieve versterking nodig. Er is veel goeds in Westervoort, maar de totale leef- en woonkwaliteit kan nadrukkelijk niet zonder impulsen om de komende decennia duurzaam het hoofd te bieden. Westervoort wil zich hiermee ontwikkelen tot een gemeente waar jong en oud, minder en meer vermogend, met of zonder functiebeperking, op aantrekkelijke en gevarieerde wijze kan wonen en leven. Door zijn unieke ligging en voorzieningen in de directe omgeving heeft Westervoort een prima uitgangspunt om de vele kansen voor de toekomst te grijpen. Daarop richt de Toekomstvisie 2026 zich. Daarmee is de Toekomstvisie ook de grondslag voor de structuurvisie geweest, waarin het ruimtelijk beleid van de gemeente is vastgelegd.
Op 20 september 2010 heeft de gemeenteraad van Westervoort de Structuurvisie 'Westervoort 2020' vastgesteld. Hierin is de visie van de gemeente Westervoort op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020 verwoord. De ambities van Westervoort voor de functies wonen, economie, mobiliteit, welzijn, groen & water, milieu, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn in de Structuurvisie samengebracht voor zover deze gaan over de ruimtelijke structuur van het dorp en het buitengebied. Het doel van de Structuurvisie is het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden én het communiceren van de ambities van de gemeente aan derden. Op de kaart behorende bij de gemeentelijke structuurvisie is het plangebied aangegeven als 'Wonen'.
De structuurvisie is tussentijds geëvalueerd en geactualiseerd. Deze evaluatie en actualisatie is neergelegd in de “Oplegnotitie Structuurvisie Westervoort 2020” die is vastgesteld op 3 oktober 2016.
De gemeenteraad van Westervoort heeft de Woonvisie Westervoort 2015-2020 op 9 december 2015 vastgesteld. Met de woonvisie wordt ingespeeld op de woonvraagstukken in Westervoort. De gemeente geeft 'richting aan wonen' en biedt duidelijke kaders voor bestaande en nieuwe woningbouwplannen. Bijzondere aandacht is er voor jongeren, ouderen en zorg.
De gemeente gaat de komende jaren aan de slag om de kansen van jongeren op de Westervoortse woningmarkt te vergroten. Voor ouderen en zorgbehoevenden is op dit moment voldoende aanbod. Uit analyse blijkt dat er nog een opgave ligt in de toekomst. Woningen moeten aangepast worden en zorgaanbod moet ook op lange termijn aansluiten op de vraag.
Nadat er in de voorgaande periode aanvankelijk geen woningbouwcapaciteit meer beschikbaar was (en bijvoorbeeld bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Beekenoord' in december 2016 zelfs nog vaste plancapaciteit is geschrapt), beschikt de gemeente voor de komende periode weer over een contingent voor circa 100 woningen. Om de daarvoor geschikte locaties in beeld te brengen, samen met de gewenste planning en fasering van dat contingent, is eind 2017 besloten om nieuwe woningbouwinitiatieven voorlopig even 'in de wacht' te zetten. Een inventarisatie moet duidelijkheid verschaffen over waar, op welke wijze, voor welke doelgroep, in welk tempo en in welke omvang in de toekomst in Westervoort wordt gebouwd. Op 4 februari 2019 heeft de gemeenteraad de inventarisatie in de vorm van een woningbouwnotitie/-programma 2018 - 2027 vastgesteld. Deze locatie met twee nieuwe woningen is hierin opgenomen.
Het Economisch kader en de toets van het initiatief hieraan, zijn hiervoor (paragraaf Toekomstige situatie) al aan de orde gekomen.
Op 16 november 2011 is de Welstandsnota 2011 vastgesteld. Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de gemeente het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Het aanzicht van gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte vormen de dagelijkse leefomgeving van de inwoners. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving draagt bij aan de belevingswaarde. Bovendien heeft dit een gunstige invloed op de waarde van het onroerend goed en het vestigingsklimaat.
Het plangebied valt binnen het deelgebied 'historische linten en gehuchten'. Binnen dit deelgebied geldt dat welstandsniveau 1 (bijzondere toetsing) geldt. De welstandscommissie heeft op 19 april 2019 positief over het ontwerp van de nieuwe woningen geadviseerd.
Watertakenplan De Liemers 2017-2021
In het Watertakenplan hebben de Liemerse waterorganisaties - de gemeenten Duiven, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar en het Waterschap Rijn en IJssel hun beleid en plannen verwoord voor hun Watertaken: De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater en de waterschapstaken voor zuivering en de waterhuishouding in het stedelijk gebied. Deze taken zijn onderling sterk met elkaar verweven. Door hierin gezamenlijk op te trekken en kwaliteit te borgen wordt duurzaamheid en doelmatigheid nagestreefd - voor de korte en de lange termijn.
Het Watertakenplan wordt vanuit vier thema's benaderd:
Klaar voor de toekomst: Het klimaat verandert. We moeten vaker hevige piekbuien verwerken in het stedelijk gebied. Hierbij maken we gebruik van tijdelijke berging in de openbare ruimte om overlast en schade te beperken. Ook moeten we rekening houden met langdurigere perioden van droogte, met lage rivierstanden en grondwaterstanden tot gevolg.
Landelijke Bestuursakkoord Water: De opgave van de samenwerkingsregio om structureel de kosten voor onze watertaken te beperken, met behoud van kwaliteit.
Invoering van de Omgevingswet: Met de invoering van deze wet in 2019 legt de gemeente haar strategische kijk op de fysieke leefomgeving vast in een Omgevingsvisie. Hier maakt water onderdeel van. Dit Watertakenplan biedt mede input voor deze visie geeft zo mede richting en kaders voor het ruimtelijk domein.
De burger centraal: Volksgezondheid, droge voeten en een leefbare omgeving; we voeren onze watertaken uit voor de burger. Dit doen we op een doelmatige wijze om de lasten van bewoners acceptabel te houden. We willen bewoners betrekken en bewust maken van hun eigen rol en verantwoordelijkheid. Dit vereist actieve communicatie naar en met burgers, bedrijven en instellingen. Dat maakt onze systemen robuuster en bevordert het draagvlak voor de belangrijke watertaken.
De te bouwen woningen worden gerealiseerd op particulier initiatief en voorzien daarmee nadrukkelijk in lokale behoefte. De sloop van de schuur en de realisatie van de twee woningen voorkomt een verloedering van de voormalige bedrijfsbebouwing/het terrein. Met het voornemen wordt tevens invulling gegeven aan de gemeentelijke ambitie uit de woonvisie om gebruik te maken van (kleinschalige) inbreidingslocaties.
In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om conform het Watertakenplan op een verantwoorde wijze berging en afvoer van hemelwater en vuil water te realiseren. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning zal worden getoetst aan het Watertakenplan (aansluitingsvergunning).
Aanvragen om omgevingsvergunning zullen worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. Hierbij hanteert de gemeente de welstandsnota 2011.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder vallen zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.
Planspecifiek
De toekomstige woningen in het plangebied betreffen gevoelige bestemmingen. Er heeft een bodemonderzoek plaatsgevonden ter plaatse van het plangebied. Het onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd. Uit dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
De gemeten verhoogde concentraties vormen geen aanleiding voor nader onderzoek. Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik. Ten slotte geldt op basis van de gedane Klic-melding dat ter plaatse van het plangebied geen kabels en leidingen hoeven te worden verlegd ter uitvoering van het bestemmingsplan. Onderstaande afbeelding toont dit aan.
Overzicht kabels en leidingen op basis van de Klic-melding (bron: Kadaster)
Conclusie: Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In de Wet milieubeheer (Wm) gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de Algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Toets NIBM
Voorliggend plan voorziet in de bestemming van twee nieuwe woningen. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan geen belemmering op het gebied van luchtkwaliteit.
Conclusie: Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Gemeentelijk geluidbeleid
De gemeente Westervoort heeft in 2007 geluidbeleid vastgesteld. Het beleid bestaat uit een Nota Geluidsbeleid waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet en een viertal deelnota's, te weten een Nota Hogere Grenswaarden, een Nota Bedrijven en geluid, een Nota geluid en evenementen en een Nota Bouwlawaai. Met het Geluidbeleidsplan en de daarin opgenomen bijlagen is gevolg gegeven aan de voornemens uit het gemeentelijke milieubeleidsplan om de geluidssituatie binnen de gemeente te inventariseren, geluidskaarten op te stellen en het opstellen van een gemeentebreed geluidsbeleid.
De doelstelling van het beleid is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Een belangrijke subdoelstelling is het realiseren van een passende geluidskwaliteit in elk gebied. Het geluidsbeleid heeft vooral betrekking op nieuwe situaties zoals de aanleg van nieuwe wegen en woonwijken.
Planspecifiek
Door SAB is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd1. Het onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd. Op basis van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Een procedure hogere grenswaarden is op grond van het uitgevoerde akoestisch onderzoek niet nodig. Het plan is dal ook verder niet getoetst aan de deelnota Nota Hogere Grenswaarden.
Conclusie: Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering, uitgave uit 2009' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.
Planspecifiek
Voor de planontwikkeling is een onderzoek bedrijven en milieuzonering uitgevoerd2. Het onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de nieuwe woningen geen belemmeringen geven in de bedrijfsvoering van omliggende functies met een aanbevolen richtafstand in verband met milieuhinder.
De belangrijkste omliggende functie is een boerderij op circa 160 meter. De richtafstanden voor deze functie zijn, samen met de omschrijving uit de VNG, weergegeven in navolgende tabel. Hieruit blijkt dat kan worden voldaan aan de benodigde afstanden.
Conclusie: Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (ge-projecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Planspecifiek
In de nabijheid van het plangebied is één adres gesitueerd waar een agrarisch bedrijf is toegestaan (Pals 40). Het geldende bestemmingsplan laat echter geen paardenfokkerij, paarden- of ponyhouderij, pelsdierfokkerij of intensieve veehouderij toe. Inrichtingen die te scharen zijn onder de Wgv worden daarmee niet mogelijk gemaakt ter plaatse van Pals 40. In de huidige situatie zijn ter plaatse twee grootschalige schuren aanwezig, die worden gebruikt voor opslag.
Voor bedrijvigheid die niet onder de Wgh valt, maar wel geurhinder (kan) veroorzaken heeft de provincie Gelderland een geursignaleringskaart opgesteld, waarin deze bedrijven en inrichtingen zijn opgenomen. Uit deze provinciale kaart blijkt dat het plangebied niet in of in de buurt van een geurcontour is gesitueerd. In de navolgende uitsnede is dit weergegeven.
Uitsnede geursignaleringskaart met daarop het plangebied globaal blauw weergegeven (bron: Provincie Gelderland)
Conclusie: Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van bedrijfsbebouwing (schuur) waarvoor twee nieuwe woningen in de plaats komen. De bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als woning. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In figuur 1 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.
Uitsnede provinciale risicokaart (geraadpleegd op 6 augustus 2020) met het plangebied in de zwarte cirkel (bron: provincie Gelderland)
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:
Transportroutes
Het plangebied ligt op ca. 2.230 meter van de snelweg A12 en op 650 meter van de vaarweg Neder-Rijn/IJssel. Over deze transportroutes vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze beide transportroutes dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied wel gelegen binnen het invloedsgebied van de snelweg. Over de vaarweg worden geen toxische stoffen vervoerd waardoor het invloedsgebied maar circa 35 meter bedraagt. Het plangebied ligt hier buiten. Doordat het plan gelegen is binnen het invloedsgebied van de snelweg hebben ontwikkelingen hierbinnen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Doordat het plan op meer dan 200 meter is gelegen van deze risicobron heeft de wetgever aangegeven dat er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico.
Buisleidingen
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van buisleidingen.
Inrichtingen
Het plangebied ligt op circa 3.260 meter van de inrichting Immori gelegen aan de Industrielaan 10 te Arnhem. Aan deze inrichting is op 31 oktober 2016 een omgevingsvergunning verleend. Het in de kwantitatieve risicoanalyse (QRA; d.d. 5-5-2014) berekende plaatsgebonden risico (10-6 risicocontour) ligt niet over het plangebied. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico is het plan wel gelegen binnen het invloedsgebied van het bedrijf Immori (volgens QRA bedraagt deze 3400 meter). Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. De voorgenomen ontwikkeling maakt 4,8 personen extra (twee woningen a 2,4 personen) mogelijk binnen het invloedgebied van deze inrichtingen. Doordat de afstand tussen het plan en de risicobron groter is dan 1.500 meter en toename van het aantal personen beperkt is heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico. Wel moet het groepsrisico verantwoord worden.
Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van een externe veiligheidsrisicobron. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 (zie onderdelen H en I) vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de snelweg A12 en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) artikel 13 vanwege opslag gevaarlijke stoffen bij de inrichting Immori. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 30-03-2020 (kenmerk 200330-0071).
A. Personendichtheid
Het plan maakt de realisatie van twee nieuwe woning mogelijk. Hierdoor neemt het aantal personen maximaal toe met 4,8 personen conform PGS 1 deel 6.
B. Hoogte groepsrisico
Doordat het aantal personen minimaal toeneemt en het plan grote afstand ligt van de risicobron kan de hoogte van het groepsrisico niet toenemen. Uit de destijds uitgevoerde risicoberekening van Immori (projectnr. 267290 140382-HF44, d.d. 20 mei 2014) blijkt dat de berekende hoogte van het groepsrisico zich beneden de oriëntatiewaarde bevindt.
C t/m E. Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico binnen de inrichting
De gemeente Westervoort ziet geen andere mogelijkheden om het groepsrisico verder te beperken. In het verleden zijn er aanvullende veiligheidsmaatregelen opgenomen in de omgevingsvergunning van Immori.
F. De voor en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Omdat het plan beperkt van aard is en de twee woningen op grotere afstand wordt gesitueerd van de risicobron ziet de gemeente Westervoort geen andere mogelijkheden voor een ruimtelijke ontwikkeling met een lager groepsrisico.
G. Mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst
De gemeente Westervoort is niet voornemens nieuwe maatregelen te nemen om het groepsrisico te beperken.
H Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. VGGM ziet ook geen reden om aanvullend te adviseren in het kader van de bestrijdbaarheid.
I. Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd
hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) en NL-Alert.
VGGM heeft volgende geadviseerd: 'Het plangebied ligt binnen de effectafstand van het relevante scenario toxische wolk. Door de bestemmingsplanwijziging is er mogelijk sprake van een kleine toename van het aantal aanwezigen. Het ligt in de verwachting dat de aanwezige personen mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd, zich zelf in veiligheid kunnen brengen'. VGGM ziet dan ook geen reden om aanvullende te adviseren in het kader van de zelfredzaamheid.
Conclusie: Het plan ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een risicobron. Daarmee wordt geen grens en richtwaarde overschreden en is er geen sprake van een directe of harde belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de snelweg A15 en de inrichting Immori. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief niet tot een toename van het groepsrisico leidt en geen significant effect heeft de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan. De VGGM zag eveneens geen aanleiding om aanvullend te adviseren.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kunnen verdroging en wateroverlast (waaronder ook het risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en kan de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden 2 principes (3trapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de Waterwet is het integreren van 8 bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan 6 vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende 6 jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedsbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.
Provinciaal beleid met betrekking tot water
Omgevingsvisie Gelderland
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland worden de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en Vaarwegen (hoofdstuk 4).Het ontwerp actualisatieplan 6 past enkele regels van deze artikelen aan. Dit heeft echter geen gevolgen voor deze waterparagraaf.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Ja |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? | Nee | |
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee | |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? | Ja |
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee | |
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? | Nee | |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | |
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | |
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | |
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? | Nee | |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee |
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? | Nee |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | |
AANDACHTSTHEMA'S | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Afkortingen:
DWA = droog waterafvoer
HEN = hoogst ecologische niveau.
SED = specifiek ecologische doelstelling
EVZ = ecologische verbindingszone
RWZI = rioolwaterzuiveringsinstallatie
Veiligheid
Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van de Pleijdijk (primaire waterkering) ten westen van het plangebied. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan de beschermende werking van de dijk met voorliggend plan.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Ter plaatse van de op te richten woningen zal sprake zijn van enige toename aan verharding. Aangezien het plangebied grotendeels de tuinbestemming krijgt blijft ruim voldoende terrein onbebouwd om (hemel)water te laten infiltreren. De geringe toename aan verharding vormt daarmee geen belemmering op de waterhuishoudkundige situatie in en rondom het plangebied.
Riolering en Afvalwaterketen
De bestaande functies in het plangebied hebben reeds een aansluiting op het riool. De nieuwe woningen in het zuiden van het plangebied moeten een nieuwe aansluiting op het riool krijgen. Dit zal worden betrokken bij de aanvraag om omgevingsvergunning.
Vooroverleg
In het kader van onderhavig bestemmingsplan is vooroverleg gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel. in haar reactie heeft het Waterschap laten weten dat de wateraspecten voldoende zijn uitgewerkt. Wel dient te worden aangegeven dat het hemelwater daadwerkelijk op het terrein wordt geïnfiltreerd. In het kader van de omgevingsvergunningprocedure zal hieraan een voorwaarde worden verbonden.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeerssituatie ter plaatse. De gemeente Westervoort heeft te maken met verschillende bouwplannen en verkeerskundige ontwikkelingen. Hoe de gemeente daarmee wil omgaan en tot welke verkeersstructuur dit moet leiden is onder andere beschreven in het Verkeersplan Westervoort dat op 2 februari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Doel van het Verkeersplan is het verschaffen van inzicht in de verkeersproblematiek, nu en in de toekomst, waarbij een duurzame oplossing wordt geschetst voor een goede verkeersafwikkeling en een betere bereikbaarheid voor burgers en het bedrijfsleven in Westervoort. Het initiatief is op dit aspect getoetst.
Planspecifiek
Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. onderhavige ontwikkeling richt zicht op het bouwen van twee woningen en het positief bestemmen van de reeds bestaande burgerwoning. Gelet op het feit dat het plangebied aan de rand van de bebouwde kom van Westervoort ligt, wordt gesteld dat de kencijfers voor 'rest bebouwde kom' aangehouden kunnen worden. De gemeente Westervoort wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een 'matig stedelijk gebied'. Voor de ontwikkeling van een woning (twee-onder-een-kap) volgt uit deze kencijfers dat er maximaal 8,2 verkeersbewegingen per etmaal ontstaan. Voor de twee toe te voegen woningen betekent dit maximaal 16 extra verkeersbewegingen. voor de bestaande woning wordt ervan uitgegaan dat er geen extra verkeersbewegingen worden veroorzaakt. Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld.
Parkeren
In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is, net zoals in het geldende bestemmingsplan, opgenomen dat bij de realisatie van nieuwe functies moet worden voorzien in het minimum aantal parkeerplaatsen conform de Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW, publicatie 317, oktober 2012 of een actuelere versie hiervan. Deze regel is noodzakelijk omdat met de komst van de Reparatiewet BZK 2014 de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening zijn komen te vervallen per 1 juli 2018.
Het plangebied ligt op basis van de publicatie van het CROW in een 'matig stedelijk gebied' (omgevingsadressendichtheid van 1.135, CBS, 2015) met het gebiedstype 'rest bebouwde kom'.
Voor vrijstaande woningen hanteert de gemeente in het plangebied een parkeernorm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning. Voor twee-onder-een-kapwoningen wordt een norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Dit betekent dat in totaal afgerond 4 parkeerplaatsen in het plangebied moeten worden gerealiseerd. Het perceel waarop de nieuwbouw plaats vindt is groot genoeg om op eigen terrein in de parkeerbehoefte te voorzien. daarbij omvat het bouwplan twee inpandige garages. Overigens is bij de bestaande vrijstaande woning geen sprake van een wijziging in de parkeerbehoefte.
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via de provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.
Planspecifiek
Voor het plan is een quickscan natuur uitgevoerd3. Het onderzoek is als bijlage 3 aan deze toelichting gevoegd. De bevindingen uit het onderzoek zijn hierna samengevat.
Gebiedsbescherming
Uit de quick scan blijkt dat Natura 2000-gebied Rijntakken in de buurt van het plangebied ligt. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van Rijntakken is vanwege een mogelijke toename in stikstofdepositie door de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied niet uit te sluiten. Daarom zijn stikstofberekeningen in AERIUS uitgevoerd4 voor de aanleg- en gebruiksfase. Uit de berekeningen, welke zijn bijgevoegd als bijlage 5, volgt dat er met de ontwikkeling geen toename van stikstofdepositie te verwachten is op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie door de ontwikkeling zijn daarmee uitgesloten. Aanvullend onderzoek naar de gevolgen van stikstofdepositie is niet noodzakelijk. Ook een vergunning Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Verder blijkt uit de quick scan dat in de omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving.
In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg.
Daarnaast zijn mogelijk nog enkele essentiële elementen aanwezig, voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Zo blijkt uit de quick scan dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield. Essentiële elementen, zoals essentieel leefgebied of verblijfplaatsen, van andere beschermde soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, zijn niet aanwezig. De bescherming van deze categorie soorten staat de ontwikkeling niet in de weg.
Bescherming houtopstanden
Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
conclusie: het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu zijn verdwenen. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota Westervoort
Op 12 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Westervoort de Erfgoednota Westervoort vastgesteld. In de Erfgoednota ligt vast hoe de gemeente wil omgaan met haar verantwoordelijkheid voor het cultuurhistorisch erfgoed binnen haar grenzen. De nota heeft daarnaast de ambitie en het doel om inwoners, ondernemers en gasten van Westervoort bewust te maken van het in Westervoort aanwezige erfgoed. Daarnaast helpt de erfgoednota bij het zoeken naar kansen om samen dit erfgoed te behouden, uit te dragen en bij nieuwe ontwikkelingen te betrekken. De Erfgoednota is opgesteld op basis van de vastgestelde Cultuurhistorische waardenkaart en het Ambitiedocument. De Erfgoednota bevat de ambities voor de omgang met het Westervoorts erfgoed zoals deze zijn uitgesproken door de bij het opstellen van het Ambitiedocument betrokken partijen en zijn bekrachtigd door de gemeenteraad. Wat betreft archeologie wordt in de erfgoednota verwezen naar de archeologische waardenkaart en het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie.
Bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie
Volgens de Erfgoedwet heeft de gemeenteraad de mogelijkheid grenzen aan te geven waarbinnen het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wel of niet verplicht is, de zogenaamde vrijstellingsgrenzen. De gemeente Westervoort heeft het rapport 'Archeologische Monumentenzorg in de gemeente Westervoort' opgesteld. In dit rapport zijn de archeologische kenmerken en cultuurhistorische elementen in Westervoort in kaart gebracht en toegelicht. De verschillende verwachtingszones, bekende archeologische vindplaatsen en overige relevante informatie zijn omgezet naar een archeologische beleidsadvieskaart. Op de afbeelding hierna is een uitsnede van deze beleidsadvieskaart met legenda opgenomen.
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met daarop het plangebied globaal groen aangeduid
Het archeologische beleid is vastgelegd in het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie (vastgesteld op 28 oktober 2013). Dit bestemmingsplan legt een bij het beleid passende regeling neer voor geheel het grondgebied van de gemeente Westervoort. Het voorliggende bestemmingsplan neemt daarom geen regeling op en verwijst naar het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie (overige regels uit de algemene regels).
In 2013 is een actualisatie van de lijst van beeldbepalende panden in Westervoort uitgevoerd. De uitkomsten daarvan zijn opgenomen in het rapport "Karakteristieke panden gemeente Westervoort 2013". Dit rapport is door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld op 2 april 2013. Het rapport is als bijlage opgenomen bij het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Door de planontwikkeling is sprake van een verbetering van de landschappelijke kwaliteit langs De Schans, wat ten goede komt aan de (cultuurhistorische) belevingswaarde van dit gebied. Het aspect cultuurhistorie geeft verder geen kaders voor de planontwikkeling.
Archeologie
In januari 2020 is door Bureau voor Archeologie een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd5. Dit onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd bij voorliggend plan. Uit dit onderzoek volgt dat er in het plangebied een geroerde bouwvoor op overslaggronden met baksteenfragmenten ligt. Onder de overslag ligt op twee plaatsen een oude bouwvoor. Deze afzettingen liggen op oever- en komafzettingen en rivierduinafzettingen. In de verschillende pakketten zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op een vindplaats. Daarmee kan het plangebied vrij gegeven worden voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie: met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect cultuurhistorie en archeologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Deze bevat bepalingen over het verhaal van de plan- en proceskosten en het verhaal van de eventuele (in)directe planschade. Daarnaast bevat deze overeenkomst een grondtransactie met betrekking tot twee percelen.
Het ene perceel ligt aan de zuidzijde van de bouwkavel en heeft de bestemming 'Groen'. De te verkopen oppervlakte - onderdeel van een groter aaneengesloten groengebied - is minimaal. Deze verruiming van de kavel draagt bij aan een betere stedenbouwkundige inpassing van de nieuwbouw.
Het andere te verkopen perceel ligt aan de straatzijde (Klapstraat) en heeft nu (ook) een bestemming 'Tuin'. In feite is sprake van een aan de dijk (Schans) gelegen weiland dat al geruime tijd bij de initiatiefnemer in gebruik is.
Vanuit de gemeente bestaan er geen bezwaren tegen deze grondtransacties.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken. Inleidende regels bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Bestemmingsregels geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsregels in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene regels zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Dit bestemmingsplan sluit verder zoveel mogelijk aan op het handboek bestemmingsplannen van de gemeente Westervoort. Daar waar de specifieke situatie van dit plan daarom vraagt, is afgeweken van het handboek. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de specifieke bestemming Bedrijf - Bedrijfsverzamelgebouw.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hierboven is beschreven. In aanvulling hierop verdienen enkele zaken nader aandacht.
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven met oprit c.q. toegangspad(en). Parkeervoorzieningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren toegestaan'. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' is één bijgebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 50 m2. Daarnaast gelden bouwregels voor uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan onder voorwaarden kan worden afgeweken.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het bestaande aantal woningen, dan wel het aangegeven aantal nieuwe woningen. Ook aan huis verbonden beroepen zijn toegestaan, inclusief bijbehorende voorzieningen. Er gelden bouwregels voor hoofdgebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen, ondergronds bouwen, zwembaden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan onder voorwaarden kan worden afgeweken.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met onder meer het waterschap, maatschappelijke organisaties en met de provincie Gelderland.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de beroepstermijn in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De opschortende werking van de inwerkingtreding eindigt met een besluit over de gevraagde voorlopige voorziening. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Naast het verplichte vooroverleg volgens het Besluit ruimtelijke ordening kan een inspraakprocedure worden gehouden. Dit is geregeld in de Gemeentewet en in de gemeentelijke inspraakverordening.
In bijlage 7 zijn de resultaten van dat overleg en de inspraakprocedure opgenomen.
Overleg is gevoerd met de volgende instanties:
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 17 september 2020 tot en met 28 oktober 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend.