Plan: | Aan de Rijn 6, Wageningen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0289.16AandeRijn6-PJB2 |
De initiatiefnemer heeft het voornemen om de bestaande woning Aan de Rijn 6 in Wageningen te slopen en hiervoor in de plaats een nieuwe woning terug te bouwen. Deze nieuwe woning is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Middels de uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. Om een omgevingsvergunning te kunnen aanvragen voor de nieuwe woning dient te zijn aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.
Het plangebied Aan de Rijn 6 is gelegen in het buitengebied ten zuiden van Wageningen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied Aan de Rijn 6 ligt in het buitengebied tussen de kern Wageningen en de rivier de Rijn, in de uiterwaarden van deze rivier. Rondom de locatie liggen voornamelijk graslanden en bomen en enkele andere woningen. In het plangebied staat reeds een vrijstaande woning met enkele bijgebouwen. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.
Luchtfoto plangebied (bron: google maps)
De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning Aan de Rijn 6 te slopen en hiervoor in de plaats een nieuwe woning terug te bouwen. De nieuwe woning past niet in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft laten weten dat op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afgeweken kan worden van het bestemmingsplan, mits aangetoond wordt
dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarom is voorliggende ruimtelijke onderbouwing
opgesteld. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de nieuwe woning. Het plangebied zal ontsloten blijven via Aan de Rijn. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.
mpressie nieuwe woning (bron: Braaksme & Roos architectenbureau) (definitieve tekeningen: zie aanvraag omgevingsvergunning)
Impressie nieuwe woning (bron: Braaksme & Roos architectenbureau) (definitieve tekeningen: zie aanvraag omgevingsvergunning)
Impressie situering nieuwe woning. Blawue lijn = voorzijde bouwvlak. (bron: Braaksme & Roos architectenbureau) (definitieve tekeningen: zie aanvraag omgevingsvergunning)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied maakt onderdeel uit van het besluitsubvlak rivierbed van het Barro.
Besluitsubvlak rivierbed
In de toelichting (2.4.3) staat het volgende beschreven over de regeling behorende bij het besluitsubvlak rivierbed: 'Dit artikel verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit. Om de belangen waarop deze bepaling ziet, ook via het ruimtelijke spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan. Dit laat overigens onverlet dat het eveneens gewenst is dat rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden'.
In artikel 2.4.3 van de regels is het volgende opgenomen:
Planspecifiek
Dit plan voorziet in het slopen en herbouwen van één woning. De voorwaarden van lid 1 worden hieronder toegelicht.
Doordat het plan geen invloed heeft op het bergend vermogen van de rivier zijn de voorwaarden van lid 2 en 3 niet van toepassing. De ontwikkeling is niet in strijd met de voorwaarden voor het Besluitsubvlak rivierbed. Gezien de ligging binnen het rivierbed is het bouwen binnen het plangebied op eigen risico van de initiatiefnemer.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief betreft de sloop en herbouw van één woning. Hiermee wordt er geen extra woning toegevoegd en is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland, beide vastgesteld op 19 december 2018 en in werking getreden op 01 maart 2019. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
Het ruimtelijk beleid van de provincie zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord, is deels verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsverordening is een juridisch instrument dat net als de omgevingsvisie ingaat op vrijwel alle aspecten van de fysieke leefomgeving. De verordening bevat echter alleen regels ten aanzien van onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid op lokaal niveau juridisch gewaarborgd is.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Onderhavig plan voorziet in het slopen van een bestaande woning en het realiseren van een nieuwe woning op dezelfde plek waarbij voor een klein deel de hoofdmassa buiten het in het bestemmingsplan aangeduide vlakje komt waar nu de hoofdmassa mag komen. Het plangebied ligt in een Groene Ontwikkelingszone (GO). Deze zone bestaat uit terreinen met een andere bestemming dat bos of natuur die ruimtelijke vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk. De Groene Ontwikkelingszone heeft een dubbele doelstelling: er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Vanwege de ligging in de Groene Ontwikkelingszone en in de nabijheid van het GNN is het noodzakelijk om de effecten van de ontwikkeling op de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang te onderzoeken.
De ontwikkeldoelen voor de GO en de GNN zijn voor de verschillende deelgebieden uitgewerkt. Het plangebied en omgeving is deelgebied 181 "Uiterwaarden Neder-Rijn Doorwerth - Rhenen". In bijlage 9 zijn alle benoemde beleidswaarden voor deelgebied 181 gegeven. Duidelijk moge zijn dat een flink deel van de benoemde waarden meer op de waarden van het gebied in het geheel in gaan en dat voorliggend plan, het slopen en terugbouwen van een woning op dezelfde plek maar dan op een deel een stukje buiten daar waar nu het hoofdgebouw mag komen, daarop geen invloed heeft. Een ánder deel van de aldaar benoemde kernkwaliteiten heeft meer een raakvlak met de soorten die in het gebied voorkomen. Denk aan “leefgebied steenuil”, “leefgebied kamsalamander” en “waarden voor weidevogels, water- en moerasvogels, vleermuizen, amfibieën, vissen, ringslang en bever”. Voor het effect op deze soorten geldt dat voorliggend project geen gevolg heeft, zo valt uit voornoemd ecologisch onderzoek op te maken. Zie bijlage 3 als ook paragraaf 4.3 waar ingegaan wordt op de effecten op de aanwezige soorten in het kader van de Nb-wet. NB: het beoogde plan heeft effect op enkele soorten: huismus, gierzwaluw en vleermuis en door de juiste maatregelen te treffen kan dat vergund worden (het huis zal mede daarom ook mussenpannen en vleermuiskasten krijgen). Op het gebied van kernwaard “rust, ruimte en donkerte” kan gemeld worden dat het effect van het gebruiken van de bestaande woning versus het gebruiken van de nieuwe woning ook niet te benoemen is: dat is gelijk en daarmee is er geen negatief effect. De kernwaarde “kleinschalige landschappen met strangen, hagen en singels, knotwilgen” wordt door voorliggend plan juist ietsjes versterkt doordat rondom het huis gebiedseigen beplanting komt. Zie daartoe het landschappelijke inpassing dat als bijlage 10 is bijgevoegd.
Ter plaatse van het plangebied zijn verder de volgende regels uit de omgevingsverordening van toepassing:
Plussenbeleid
Het Plussenbeleid stelt regels voor de uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak. Dit is in voorliggend plan niet van toepassing.
Intrekgebied
De planlocatie ligt binnen een door de provincie aangewezen 'intrekgebied'. Plannen die ingaan op ontwikkelingen binnen dit gebied, dienen geen bestemmingen op te nemen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Voorliggend plan maakt zulke bestemmingen niet mogelijk.
Regels Glastuinbouw: Tijdelijk verbod uitbreiding/nieuwvestiging/hervestiging glastuinbouw
De provincie zet in op de herstructurering van de glastuinbouw sector. Voorliggend plan heeft geen betrekking op glastuinbouw en maakt ook geen glastuinbouw mogelijk.
Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.
De structuurvisie Wageningen is op 17 april 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Wageningen tot 2025. De visie bevat drie basiskwaliteiten: Kennis & verbondenheid, Ruimtelijke structuur & cultuurhistorie en Duurzaamheid & klimaatopgaven. Daarnaast is er focus op vier ambities: Open, sociale en culturele stad, Stad der bevrijding, Kennisstad en Productief stad & land. De wijken in Wageningen hebben verschillende profielen.
Wat betreft woningbouw wil de gemeente Wageningen niet langer uitbreiden in het landschap, maar vooral investeren in de kwaliteit van de bestaande stad en daarom de focus leggen op inbreiding.
Planspecifiek
Voorliggend plan heeft enkel betrekking op het slopen en herbouwen van één woning, waarmee wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van een bestaande woning. Het plan past daarmee binnen de structuurvisie.
In Woonvisie Wageningen 2016-2025 "Samen Wonen" beschrijft de gemeente Wageningen het woonbeleid voor de komende vijf jaar met een doorkijk naar 2025. De woonvisie heeft als doel een kader te bieden waarbinnen toekomstige ontwikkelingen plaats kunnen vinden. In de woonvisie zijn drie thema's nader uitgewerkt, te weten 'Wonen en gezondheid', 'Betaalbaarheid' en 'Kennis en wonen'.
Voor wat betreft het thema 'wonen en gezondheid' is een van de doelstellingen om inwoners zo zelfstandig mogelijk te laten wonen in een woning op maat, met voldoende mogelijkheden voor zorg op maat. Gemeente Wageningen stimuleert kleinschalige woonzorginitiatieven. Daarnaast biedt de gemeente ondersteuning bij en denkt ze mee over de transformatie van bestaande gebouwen (zoals bij scheiden wonen en zorg en bij kantoren). Ten aanzien van het thema 'betaalbaarheid' zet gemeente Wageningen in op voldoende passende woonruimte voor huishoudens met een laag- of middeninkomen. Te (ver)bouwen woningen richten zich bij voorkeur op de ontbrekende (betaalbare) segmenten in de woningmarkt (segmenten waar behoefte aan is, maar te weinig aanbod). Tenslotte is de ambitie bij het thema 'kennis en wonen' om studenten en PhD'ers blijvend aan stad te binden. Dit wil Wageningen bereiken door een woonomgeving (woningen, woonmilieus en voorzieningen) te bieden die aantrekkelijk is voor kenniswerkers en flexibel en creatief in te spelen op de dynamische en diverse woningvraag.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft de sloop en herbouw van een bestaande woning. Hiermee wordt geen extra woning toegevoegd en wordt aangesloten bij de woningvraag van de initiatiefnemer. Het plan sluit daarmee aan bij de woonvisie.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld op 11 juni 2014. De locatie heeft de enkelbestemming 'Wonen - 2' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed'. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Ter plaatse van het plangebied gelden tevens de bestemmingsplannen 'Kamergewijze verhuur 1', vastgesteld op 11 januari 2016 en 'Kamergewijze verhuur, update', vastgesteld 15 juli 2019.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden woningen, waarbij een hoofdgebouw uitsluitend is toegestaan ter plaatse van het 'bouwvlak'. De maximale goothoogte mag 6 meter bedragen en de maximale bouwhoogte 10 meter. De nieuw te bouwen woning overschrijdt het bouwvlak en de maximale goothoogte (6,3 meter i.p.v. 6,0 m). Daardoor is het plan strijdig met het geldende bestemmingsplan. Dat is echter, gelet op de omgeving, ruimtelijk gezien geen probleem en om het initiatief mogelijk te maken is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld ter verantwoording van de ruimtelijke aspecten. Noot: in paragraaf 2.2 is een afbeelding opgenomen van het beoogde bouwplan. De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen is leidend voor het exacte bouwplan qua positie van de woning, de gevelindeling etc. Dat soort kleine verschillen zijn ruimtelijk niet relevant maar moeten natuurlijk wel begrenst zijn. Daarom is in op de afbeelding in paragraaf 2.2 ook te zien, via het nieuwe bouwvlak, waar de woning kan komen staan.
Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten m.b.t. milieu (bodem, lucht, geluid, milieuzonering, geur en externe veiligheid), water, ecologie, verkeer en cultuurhistorie en archeologie als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Het plangebied heeft reeds een woonbestemming. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodem- en asbest onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat er enkele parameters zijn aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Een aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘verdachte locatie’ voor het asbest in grondonderzoek voor het overig terrein en de spoelzones stand houdt. De sanering van de spoelzones is niet spoedeisend. Indien men overgaat tot sanering van de spoelzones dient men een melding te doen aan het bevoegd gezag Wet Bodembescherming (provincie Gelderland). Dit kan door middel van een BUS-melding. Buiten de spoelzones zijn er geen belemmering voor de verlening van een omgevingsvergunning.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.Uit metingen van het rekenpunt 15560927 (aan de Lawickse Allee ten westen van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | ||
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 18.5 µg/m3 | 19.4 µg/m3 | 12.0 µg/m3 | |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang (slopen en herbouwen van 1 woning) ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor onderhavig plan geldt dat industrielawaai en spoorweglawaai niet aan de orde zijn. Het plangebied blijft ontsloten via Aan de Rijn. Over deze weg in de uiterwaarden van de Rijn rijdt voornamelijk bestemmingsverkeer, waardoor het een rustige weg is. Aangenomen kan worden dat de geluidbelasting onder de voorkeurswaarde van 48 dB is gelegen. Daarbij wordt met voorliggend plan geen nieuwe geluidgevoelige functie toegevoegd. Het uitvoeren van verder akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: |
maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen. Daarnaast wordt met voorliggend plan geen nieuw geurgevoelig object toegevoegd. Er is reeds een woning aanwezig in het plangebied, welke wordt gesloopt en opnieuw wordt gebouwd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In het plangebied is reeds een woning aanwezig, welke met voorliggend plan enkel wordt herbouwd. Hiermee wordt geen nieuwe milieugevoelige functie aan het plangebied toegevoegd. Er zijn in de nabije omgeving van het plangebied ook geen bedrijven gelegen die hinder kunnen veroorzaken in het kader van milieuzonering of die in hun bedrijfsvoering beperkt zouden kunnen worden door dit initiatief. Verder onderzoek vanuit milieuzonering is daarom niet noodzakelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen liggen. Tevens wordt er met voorliggend plan geen nieuw (beperkt) kwetsbaar object toegevoegd, omdat er reeds een woning in het plangebied aanwezig is, welke wordt herbouwd.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd in bijlage 2. Uit de toets blijkt dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Daarnaast zal de toename van het verhard oppervlak niet meer bedragen dan 1.500 m², omdat het enkel de sloop en herbouw van een woning betreft. Daarmee is er sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak. Op basis van bovenstaande wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Wel ligt het plangebied binnen het riviedbed van de Rijn. Er is inmiddels bij Rijkswaterstaat een zg. Watervergunning aangevraagd. Van ambtelijke zijde is de initiatiefnemer meegedeeld dat men positief staat ten opzicht van het initiatief en dat de vergunning naar verwachting kan worden verleend.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor onderhavig plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt net buiten de begrenzingen van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Door de beperkte omvang van de ontwikkeling (slopen en herbouw woning) kan het optreden van negatieve effecten (zoals licht en geluid) worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 4). Aangezien er in onderhavig onderzoek gebruik is gemaakt van salderen, is een vergunning benodigd voor het plan. Uit de verschilberekeningen blijkt dat zowel de aanleg- als gebruiksfase geen significante toename in stikstofdepositie veroorzaken ten opzichte van de referentiesituatie. Hieruit wordt geconcludeerd dat significant negatieve effecten uitgesloten kunnen worden en dat voor het plan geen belemmeringen gelden voor het verlenen van de Wet natuurbeschermingsvergunning.
Soortenbescherming
Aan de hand van de quickscan flora en fauna wordt geadviseerd om nader onderzoek te doen naar de mogelijke aanwezigheid van de huismus, de gierzwaluw en gebouwbewonende vleermuizen. De rapportages van deze onderzoeken zijn toegevoegd als bijlage 5 en 6. Hierin wordt geconcludeerd dat er geen nesten (gierzwaluw), verblijfplaatsen (vleermuizen) of ander essentiële gebiedsfuncties in het plangebied aanwezig zijn. Negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de gierzwaluw en vleermuizen zijn redelijkerwijs uitgesloten. Voor het verwijderen van acht beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen (nesten) en delen van het functioneel leefgebied van de huismus is ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig. Er is geen reden om aan te nemen dat deze ontheffing niet verkregen zou worden.
Bij het uitvoeren van de werkzaamheden dient een mitigatieplan ten behoeve van de huismus opgesteld te worden. Dit mitigatieplan is toegevoegd als bijlage 7. Zie, tot slot, tevens een toelichting op ontheffingsaanvraag in bijlage 8.
Het plan is daarmee op basis van de Wro uitvoerbaar op het gebied van soortenbescherming.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend plan betreft de sloop en herbouw van een woning. Het plangebied blijft ontsloten via Aan de Rijn. Het aantal verkeersbewegingen zal door het initiatief niet veranderen.
De gemeente Wageningen heeft geen eigen parkeerbeleid voor het buitengebied. Hierom heeft de beoordeling plaatsgevonden op basis van ervaringscijfers en kentallen van het CROW (CROW publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren, 2018) uit de verkeerskundige praktijk. Op basis van deze kencijfers levert een vrijstaande koopwoning in het 'buitengebied' in een 'weinig stedelijk' gebied een extra parkeerbehoefte op van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 per woning. Er is voldoende ruimte om op eigen terrein aan de parkeernorm te voldoen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied is in de huidige situatie reeds een woning aanwezig. De bestaande bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarden. In het plangebied en in de directe omgeving bevinden zich ook geen cultuurhistorische waarden waar het plan effect op kan hebben.
Archeologie
Het plangebied is op de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Wageningen aangeduid als een zone met een lage archeologische verwachting. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart. Deze archeologische verwachting is in het bestemmingsplan 'Buitengebied' vertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Volgens de regels dient een archeologisch onderzoek te worden gedaan bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 10.000 m². Bij voorliggend plan is dat niet het geval. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart gemeente Wageningen
Het initiatief is uitvoerbaar voor het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door met de initiatiefnemer af te sluiten privaatrechtelijke overeenkomsten. Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze mogelijke kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Inspraak
De directe buren zijn op de hoogte van het initiatief en hebben aangegeven daartegen geen bezwaar te hebben.
Overleg
Onderhavig initiatief is in het kader van het wettelijk overleg besproken met het Waterschap Vallei en Veluwe door middel van de digitale watertoets. Het Waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven. Dit advies is als bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken heeft als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen op het ontwerpbesluit ingediend.