direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stoomhoutzagerij Wilpschedijk, Steenenkamer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.9104-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Waarom een nieuw bestemmingsplan?

Stichting Stoomhoutzagerij Wilpsche Dijk (SSWD) heeft het terrein van de voormalige houtzagerij op de hoek Wilpsedijk, Vermeersweg en Burgemeester van der Feltzweg gekocht. Zij wil de houtzagerij herstellen en de plek opnieuw leven inblazen. Om de kosten van restauratie en beheer te dekken is een verdiencomponent nodig. De stichting denkt hierbij aan kleinschalige (ambachtelijke) bedrijvigheid, opslag en daghoreca. De plannen van de stichting passen niet binnen het geldende bestemmingsplan.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat het voormalige terrein van de houtzagerij op het perceel aan de Wilpsedijk 2/ Vermeersweg 71 met daarbij het ten oosten van de Wilpsedijk gelegen agrarisch perceel kadastraal bekend Wilp, sectie A nr. 3162.
De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0001.png"

Figuur 1 - ligging plangebied

1.3 Het geldende bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan "Steenenkamer", vastgesteld 12 maart 2014. Tegen deze vaststelling is beroep ingesteld voor betreffend plangebied van de voormalige houtzagerij. Dit beroep is door de Raad van State bij besluit van 18 februari 2015 gegrond verklaard en het vaststellingsbesluit is voor zover het onderhavig plangebied betreft vernietigd. Voor het plangebied geldt daarom nog het "oude'' bestemmingsplan "Steenenkamer 2000", vastgesteld op 28 mei 2001 en goedgekeurd op 8 januari 2002. In dit plan hebben betreffende percelen de bestemming “Agrarische en bedrijfsdoeleinden”. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor:

  • de uitoefening van het agrarische bedrijf zonder bebouwing;
  • het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke waarde zoals die wordt gevormd door de verspreid voorkomende singels, hagen, bosjes, bomen, hoogteverschillen en water;
  • het behoud, beheer en/of herstel van natuurlijke waarden van de op de plankaart aangegeven gebieden;
  • recreatief medegebruik in de zin van voet- en fietspaden;
  • groenvoorzieningen, tuinen, hagen, bomen, verhardingen, duikers, water en bijbehorende voorzieningen.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.

Voor onderhavig perceel is geen bouwvlak opgenomen. Herstel van de houtzagerij aangevuld met andere niet agrarische functies (en gebouwen) is volgens het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Een nieuw bestemmingsplan is dus nodig om een herontwikkeling van het terrein mogelijk te kunnen maken.

1.4 Leeswijzer

De toelichting vormt een verkenning van het plangebied, de aanwezige kwaliteiten en waarden en een
beschrijving en verantwoording van de juridische mogelijkheden die geboden worden. Hoofdstuk 2 gaat daarbij in op het beleidskader, terwijl hoofdstuk 3 een analyse van het plangebied in beeld brengt. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op de planopzet van de nieuwe ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan de orde. Aan de hand van voorgaande hoofdstukken wordt in hoofdstuk 6 een beschrijving van de juridische regeling per bestemming toegelicht. In hoofdstuk 7 wordt ten slotte ingegaan op overleg en inspraak.

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld: concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.

Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0002.png"

Figuur 2 - schema Ladder voor duurzame verstedelijking

In voorliggend plan bestaat de behoefte de vervallen locatie nieuw leven in te blazen. Op dit moment vormt de locatie ruimtelijk een doorn in het oog. De SSWD heeft het initiatief genomen de locatie te transformeren tot aantrekkelijk (semi) openbaar gebied, waarbij het publiekelijk tonen en kunnen beleven van oude (lokale) ambachten en het in oude luister herstellen van bijbehorende historische machines en gebouwen centraal staat. Dit in samenhang met diverse nevenactiviteiten om de ontwikkeling rendabel te krijgen. Plannen worden gerealiseerd in samenspraak met marktpartijen. Nieuwbouw zal dan ook niet voor leegstand zijn.
De huidige agrarische bestemming wordt omgezet naar een gemengde bestemming. Feitelijk is echter sprake van een voormalige bedrijfslocatie, waarop oude gebouwen en verhardingen nog aanwezig zijn. In beginsel kan worden gesproken van een stedelijke ontwikkeling bij toename van bedrijfsmatige bebouwing van meer dan 500 m2. In dit geval is de toename meer dan 1500 m2. Hoewel het uitgangspunt van onderliggend plan zich vooral richt op kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, recreatieve voorzieningen en kleinschalige ondergeschikte horeca -en daarmee geen 'harde' bedrijfsmatige functies en stedelijke voorzieningen- is het gezien de toename in bebouwde oppervlakte voor de hand liggend het plan als stedelijke ontwikkeling aan te merken. Wel vindt deze ontwikkeling plaats op een locatie met een rijk verleden als bedrijfslocatie en bevindt de locatie zich op een plek die gezien de stedenbouwkundige samenhang van bebouwing en omliggende functies kan worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. De Ladder verzet zich niet tegen de ontwikkeling.

Gelet op bovenstaande en gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, heeft het Rijk geen verdere bemoeienis met de planvorming.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De provincie kiest ervoor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan maatschappelijke opgaven: een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. De uitwerking van de omgevingsvisie is hierbij opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor onze natuurdoelen en de kwaliteiten die we willen borgen en verder ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Het plangebied is gelegen in de stedendriehoek Apeldoorn - Deventer - Zutphen. In paragraaf 3.1 Krachtige steden en vitale dorpen staat hierover het volgende:

De provincie en haar partners streven samen naar:

  • behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving, waarin het prettig wonen en werken is;
  • het stimuleren van economische ontwikkelingen en dynamiek;
  • kwalitatief hoogwaardige en bereikbare maatschappelijke voorzieningen;
  • respect en aandacht voor cultuur en cultuurhistorie, ruimte voor (sportieve) vrijetijdsbesteding.
2.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De omgevingsverordening Gelderland dient als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Gelet op de stedenbouwkundige samenhang van bebouwing op en rondom de locatie en de verschillende functies die hier aanwezig zijn, kan het plangebied worden aangemerkt als bebouwde kom. Functieverandering met uitbreiding op een bestaand bedrijfsperceel gelegen in de bebouwde kom is geen ontwikkeling op basis waarvan de verordening regels stelt.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in de omgevingsvisie Gelderland. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling luidt hierbij: het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De regionale structuurvisie is richtinggevend voor de ruimtelijke ontwikkeling (Intergemeentelijk Structuurplan).

In de visie is geen specifiek beleid opgenomen ten aanzien van een (relatief) kleinschalige uitbreiding/functieverandering van een bedrijfslocatie in de bebouwde kom. Wel worden kansen gezien in functiecombinaties, waarbij een grote rol is weggelegd voor een verbetering van de landschappelijke inpassing.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De gemeenteraad heeft op 18 december 2017 de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" als structuurvisie vastgesteld. De visie volgt de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst uit 2005 op. De visie zet ambities neer, maar geldt ook als kader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Leidend is onze identiteit: de diversiteit en kwaliteit van de landschappen in onze gemeente, de bijzondere monumenten en cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in onze gemeente. Duurzaamheid is daar in de visie als vijfde element aan toegevoegd. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen bij deze identiteit en die -waar mogelijk- versterken.

Mensen wonen graag in de gemeente Voorst vanwege het groen, de rust, de ruimte, de cultuurhistorie en de afwisselende landschappen. Om dezelfde reden komen elk jaar vele toeristen de gemeente bezoeken. Een belangrijk deel van de lokale economie is direct verbonden met het landelijk gebied (veeteelt, land- en tuinbouw, landgoederen, recreatie en horeca). Het Voorster landschap is letterlijk en figuurlijk de drager van onze gemeenschap. Voorst wordt niet voor niets omschreven als 'het groene hart van de Stedendriehoek'. Te midden van de steden Deventer, Apeldoorn en Zutphen kenmerkt Voorst zich door haar landelijk ligging, de rust en stilte in een uitgestrekt landelijk gebied. De regio Stedendriehoek profileert zich sinds enkele jaren als Cleantech Regio. Vanuit een brede benadering van duurzaamheid richt zij zich onder andere op 'toekomstige binnensteden en dorpskernen'. Het gaat daarbij om het vergroten van de aantrekkelijkheid van stads- en dorpskernen om op die manier te zorgen voor vitale stads- en dorpskernen.
De verhouding tussen de verdichting in de kernen en de ruimte in het buitengebied is typisch voor de gemeente Voorst. Het leidt tot een omgeving en een landschap waarin mensen zich thuis voelen, waarin de menselijke maat leidend is.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie en draagt bij aan versterking van de beschreven identiteit van de gemeente.

2.5.2 Landschapsontwikkelingsplan

In het Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe tot IJssel (LOP) geeft de gemeente op concrete en uitgebreide wijze inhoud aan de specifieke kenmerken, kwaliteiten én betekenis van het landschap. Het LOP is een bouwsteen voor toekomstige visievorming en toetsingskader voor talrijke autonome en planmatige ontwikkelingen.

Op basis van een analyse van de kernkwaliteiten van het landschap, worden in het LOP landschapseenheden en waardevolle landschapselementen onderscheiden en benoemd. Voor deze landschapseenheden en landschapselementen is een samenhangende landschapsontwikkelingsvisie ontwikkeld. Kernpunten van deze visie zijn:

  • behoud en versterken van het contrast tussen de hoge delen en lage delen van het buitengebied;
  • behoud en beschermen van de waardevolle open gebieden binnen de laaggelegen delen;
  • behoud en versterken van de relatief besloten, hoge gebiedsdelen door behoud en versterken van de aanwezige open akkers, de paden, de beplanting en de aanwezige ontginningslijnen;
  • behoud en versterken van de cultuurhistorische kenmerken;
  • versterken van de ecologische waarden en de biodiversiteit door herstel van de landschappelijke overgangen en bijbehorende systemen en beplanting.

De gronden aan de oostzijde van de Wilpsedijk liggen binnen de landschapseenheid 'Ingepolderde uiterwaarden', waar de gronden ten westen van de Wilpsedijk behoren tot de hoge delen van de 'Oeverwal'. Bij het opstellen van de plannen is aansluiting gezocht bij deze landschapstypen.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 De ruimtelijke structuur

Het plangebied ligt aan het stroomgebied van de IJssel aan de overzijde van Deventer nabij De Hoven en De Steenenkamer. De houtzagerij bevindt zich in de hoek Wilpsedijk, Vermeersweg en Burgemeester van der Feltzweg.

3.2 Cultuurhistorie en landschap

Het plangebied ligt in de invloedssfeer van de IJssel en behoort tot het rivierenlandschap. Het perceel waar de zagerij staat ligt op een oeverwal; het perceel aan de overzijde van de Wilpsedijk ligt in een ingepolderde uiterwaard. Het perceel op de oeverwal maakt deel uit van het voor de oeverwal typische lappendeken van grondgebruik. Deze droge en vruchtbare delen werden al vroeg bewoond en in
cultuur genomen voor akkerbouw en boomgaarden. Met de bedijking in de 12de eeuw werd de rivier in een smallere bedding gedwongen. Incidentele dijkdoorbraken met diepe kolken tot gevolg boden mooie aanleidingen voor de aanleg van landgoederen en buitenplaatsen. Een half open landschap met slingerende wegen, erfbeplanting, boomgaarden, akkerbouw, landgoederen/buitenplaatsen en heggen is typisch voor de oeverwal.

Het uiterwaard is een ruiger landschap, nog in directe invloed van de rivier. Bebouwing is schaars en de grond veelal in gebruik als weidegrond. In de 18de eeuw kwam het gebied ten westen van Deventer in gebruik als tuinbouwgebied. De goed ontwaterde vruchtbare klei met een relatief hoge ligging maakten deze gronden hiervoor geschikt. Tuinbouwgebieden De Hoven en de Steenenkamer ontwikkelden zich als productiegebied voor Deventer en omstreken. Later werd een dijk om deze gebieden gelegd. Nu behoren zij tot het ingepolderde uiterwaard. Waarbij de De Hoven en de Steenenkamer duidelijke enclaves zijn in het verder door weidegrond, akkerbouw en natuur gedomineerde voormalige uiterwaard. Dijken structureren het rivierenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0003.png"

Figuur 3 - historische luchtfoto van het plangebied

Het plangebied ligt in de oksel van twee dijken: de Wilpsedijk en de Burgemeester van der Feltzweg. Van oudsher is het gebied onderdeel van een productief en recreatief landschap. Al in de 17de eeuw vormde het gebied met de herberg en later sociëteit De Dood, het Worpplantsoen en Lindenlaan een 'buitensociëteit' van Deventer. Hier kwam de (welgestelde) Deventenaar recreëren. De zeer welgestelden bewoonden een van de buitenplaatsen zoals Het Schol of De Ziele. Nog steeds zijn dit geliefde bestemmingen. Fiets- en wandelroutes ontsluiten nu meer van het achterland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0004.png"

Figuur 4 - topografisch kaart van het plangebied (situatie in 1860)

In de 18de eeuw intensiveerde het productieve landschap zich met de ontwikkeling van relatief grote tuinbouwgebieden in het buitendijkse gebied. Gelieerde bedrijven zoals kistenmakerijen vestigen zich ook in het gebied. De moderne tuinbouw verplaatste zich later meer naar de oeverwal op zoek naar ruimte. Hier vinden we nu nog relatief veel kassen, kwekerijen en tuincentra.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0005.png"

Figuur 5 - topografisch kaart van het plangebied (situatie in 1935)

In de figuren 4 en 5 zijn topografische kaarten van het plangebied uit 1860 en 1935 weergegeven.

3.3 De huidige situatie

Het plangebied ligt aan weerszijden van de Wilpsedijk in de hoek Wilpsedijk, Vermeersweg en Burgemeester van der Feltzweg.

De voormalige houtzagerij ligt op een langgerekt, enigszins trapeziumvormig perceel ten westen van de Wilpsedijk en heeft een toegang vanaf de Vermeersweg. De inrichting van het perceel is eenvoudig en bestaat voornamelijk uit klinkers, betontegels en asfalt. Verder zijn hier de volgende gebouwen aanwezig:

1. Houtzagerij (ca. 1920)

2. Loodsen | kapschuur (ca. 1950)

3. Wagenloods, zaagseldepot en houtloods (1928)

4. Houtbewerkingsloods (1958)

5. Dienstwoning (1928)

Het blokvormige perceel ten oosten van de Wilpsedijk is bereikbaar via de Wilpsedijk. Het perceel is deels begroeid. Op dit perceel zijn geen gebouwen aanwezig. In figuur 6 is huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0006.png"

Figuur 6 - de huidige situatie aan de Wilpsedijk


Over de geschiedenis van de plek is weinig bekend. Zeker is dat er in 1832 een tuinmanswoning stond met een bijenstal. Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog, vermoedelijk in 1917, is de houtzagerij/kistenmakerij opgericht. Door de tijd is de oorspronkelijke zagerij uitgebreid met loodsen en bijgebouwen. In 1958 bereikt de zagerij zijn grootste omvang. In 1964 brandt een deel van het uitgebreide hoofdgebouw af. De zagerij lijkt deze catastrofe nooit te boven zijn gekomen: in 1980 worden de bedrijfsactiviteiten beëindigd.

Er is een analyse voor het plangebied in z'n omgeving uitgevoerd. Deze analyse is bij de toelichting gevoegd (Bijlage 1).

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

Een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied moet enerzijds ruimte bieden voor ontwikkeling, daarnaast moet het ook bestaande rechten respecteren en moet een actuele planologische regeling worden opgenomen. Om de ruimtelijke koers te bepalen heeft de gemeente met de Stichting Stoomhoutzagerij Wilpsche Dijk (SSWD) overleg gehad en is in beeld gebracht wat de kansen, mogelijkheden en bedreigingen zijn voor het plangebied. Vervolgens heeft de stichting uitgangspunten voor toekomstige ontwikkelingen opgesteld. In een beeldkwaliteitsplan en groenplan zijn kaders voor de uitstraling en landschappelijke inpassing van de ontwikkeling gesteld.

4.2 Uitgangspunten

Doel is de locatie te transformeren tot aantrekkelijk (semi) openbaar gebied waarbij het publiekelijk tonen en kunnen beleven van oude (lokale) ambachten en het in oude luister herstellen van bijbehorende historische machines en gebouwen (industrieel erfgoed) centraal staat. Voor de exploitatie van de locatie is het voor de SSWD van belang dat rendabele en niet-rendabele functies met elkaar in verhouding staan. Wenselijke functies zijn in ieder geval de volgende:

  • de houtzagerij in oude staat herstellen en rondom dit gebruik maximaal 12 keer per jaar een evenement organiseren;
  • in samenhang met evenementen rondom de houtzagerij een parkeerfunctie aan de overzijde van het terrein gedurende deze maximaal 12 dagen. Buiten de evenementen en voor de overige functies vindt parkeren plaats op het perceel zelf;
  • ondergeschikte horeca tot en met categorie 1a;
  • een klompenmakerij;
  • bedrijfsmatige functies die beperkt hinder veroorzaken voor de omgeving, waaronder in ieder geval kleinschalige ambachtelijke bedrijven worden verstaan en ateliers;
  • inpandige opslag als zelfstandige functie tot maximaal 1000 m2, waarbij voor overige functies en bedrijven wordt uitgegaan dat deze kleiner zijn dan 500 m2;
  • kleinschalige detailhandel van (in hoofdzaak) ter plaatse vervaardigde producten of gewassen;
  • behoud, dan wel herbouw, van de bestaande bedrijfswoning met mogelijkheid tot aanbieden van bed & breakfast.

Genoemde functies zijn in dit bestemmingsplan vertaald in de juridische regeling. De gemengde bestemming is daarbij ruim opgezet, om daarmee bij recht flexibiliteit te bieden om de marktvraag te volgen. Daarnaast wordt onder een afwijkingsbevoegdheid en onder nadere voorwaarden qua uitvoering nog extra flexibiliteit in het plan opgenomen.

Behalve de aard van de uiteindelijke functies, is het bij ontwikkeling van het perceel van groot belang dat deze zich uit stedenbouwkundig, landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt op een goede manier voegt in de omgeving. Om die reden is in samenhang met de planvorming een beeldkwaliteitsplan en groenplan opgesteld. In paragraaf 4.3 en 4.4 wordt hier nader op ingegaan.

4.3 Beeldkwaliteitsplan

Ter onderbouwing van het bestemmingsplan is het nodig om te weten hoe en waar de ontwikkelingen plaatsvinden en welke uitstraling het geheel krijgt. Doel van het beeldkwaliteitsplan is om instrumenten aan te reiken om de ambitie van de gemeente en SSWD te verwezenlijken en de bijbehorende kwaliteitsdoelstellingen voor alle (toekomstige) belanghebbenden te waarborgen. Het beeldkwaliteitsplan is te zien als een reeks richtinggevende regels waaraan de plannen voor het terrein van de houtzagerij moeten voldoen om de gewenste kwaliteit te kunnen realiseren. De bepalingen zijn erop gericht om een samenhangend, integraal plan te kunnen realiseren dat recht doet aan zijn bijzondere landschappelijke ligging.

Het beeldkwaliteitsplan doet uitspraken over de gewenste kwaliteitsniveaus in de stedenbouwkundige opzet, over de inrichting van de buitenruimte en over de voorwaarden die worden gesteld aan de architectuur. De analyse van de planlocatie en omgeving (zie paragraaf 3.3) en de op basis van die uitgangspunten gemaakte volumestudie naar het 'maximale laadvermogen' van de plek, zijn de basis geweest voor het beeldkwaliteitsplan. Het plan is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.

Beeldkwaliteit buitenruimte

Om de beeldkwaliteit van de buitenruimte te bepalen is als uitgangspunt opgenomen dat het landschap als leidraad dient. Daarnaast zijn kaders opgenomen voor de stedenbouwkundige opzet en de sfeer en het karakter van de inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0007.png"

Figuur 7 - uitgangspunten beeldkwaliteit buitenruimte

Landschap als leidraad. Het landschap is sturend bij de inrichting van het perceel. De inrichting sluit zoveel mogelijk aan op de karakteristieken van de verschillende onderdelen van de te onderscheiden landschapstypen van het rivierenlandschap. De dijk blijft daarbij vrij van bebouwing en is groen met inheemse boomsoorten. De oeverwal is het te bebouwen deel en sluit aan op hout/ambachtsverleden van de plek. De ingepolderde uiterwaard wordt gekenmerkt door grasland en populierenplantages.

Stedenbouwkundige opzet. Uitgangspunt is een invulling waarbij sprake is van een ensemble: een hoofdgebouw met 'schuren'. De bestaande zagerij is en blijft het herkenbare hoofdgebouw op het perceel. De nieuwe volumes zijn hier in vormgeving en materialisering aan ondergeschikt. Het zijn als het ware de schuren in het ensemble en ontlenen hun vorm en materialisering ook aan deze typologie. Het hoofdgebouw is en blijft het enige gebouw van steen, de nieuwe volumes zijn hoofdzakelijk van hout. Hierop uitgezonderd een eventuele nieuwe uitbreiding van het hoofdgebouw. Het geheel van hoofdgebouw, nieuwe volumes en de buitenruimte vormt een samenhangend ensemble met een herkenbaar karakter. De woning kan hierop eventueel een uitzondering zijn als deze aansluit bij het bebouwingslint aan de Burgemeester van der Feltzweg.
De gebouw- en nokrichting van gebouwen ligt in de lengte van het perceel, met de richting van de buitenste perceelsgrenzen als marge. De gebouwen hebben een alzijdige orientatie, zonder als zodanig herkenbare achterkanten. Op de kavel zelf richten de gebouwen zich naar het binnenterrein; vanuit de dijk zijn de gevels en met name de daken goed zichtbaar. Zij zijn het visitekaartje van het perceel.
Op het terrein is één hoogteaccent tot 12 meter hoogte en in beginsel maximaal 6 bij 6 meter toegestaan. Het accent mag deel uitmaken van een gebouw of op zichzelf staan. Het hoogteaccent sluit in vormgeving en materialisering aan op de rest van het terrein en mag geen reclameuiting zijn.
De bestaande bedrijfswoning mag herbouwd worden. In dat geval bestaan twee opties. 1. De woning is onderdeel van de houtzagerij en sluit in vormtaal en materiaalgebruik aan op wat daar gerealiseerd wordt. 2. De woning hoort bij het bebouwingslint aan de Burgemeester van der Feltzweg en heeft een eigen vormgeving die afwijkt van dat wat er op het zagerijterrein gebeurt.

Sfeer en karakter. De plek heeft een rauw, ongepolijst industrieel karakter. Het is een plek waar gewerkt wordt en het ambacht hoog in het vaandel staat. Het terrein gaan in die sfeer mee. De inrichting is pragmatisch en ongepolijst, maar nooit rommelig of 'onaf'. Het vakmanschap is terug te lezen in vormgeving en details. Alles is met zorg gemaakt, van nieuw of hergebruikt materiaal.

Wat betreft materialen en uitstraling zijn in het beeldkwaliteitplan per onderdeel van de buitenruimte referentiebeelden en een beschrijving van de uitgangspunten opgenomen. Inhoudelijk wordt hiervoor verwezen naar het beeldkwaliteitsplan. Referenties zijn opgenomen voor het groenbeeld van de dijk en de oostzijde van de Wilpsedijk, voor de erfverhardingen, terras, meubilair, erfafscheidingen en het erf bij de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0009.png"

Figuur 8 - voorbeeld referenties groenbeeld dijk en uitgangspunten erfverhardingen

Beeldkwaliteit bebouwing

Voor de schuurvolumes in het plan zijn nadere regels opgenomen. Deze bestaan uit een viertal principes:

Enkelvoudige hoofdvorm. De gebouwen hebben een enkelvormige, rechte hoofdvorm bestaande uit één volume; of het gebouw bestaat uit een samenstelling van enkelvormige, rechte hoofdvormen. De hoofdvorm mag a-symmetrisch vormgegeven zijn. Er is geen sprake van 'aangeplakte' gebouwen zoals kantoren of bergruimtes, tenzij deze van voldoende maat zijn om 'een samenstelling te vormen van enkelvoudige vormen'.

Continu gevelbeeld. De gevel heeft een rustig en continu beeld. Verdelingen zijn mogelijk, als deze de constructieve hoofdopzet volgen en zorgen voor een continu totaalbeeld. De goothoogte is bij voorkeur zo laag mogelijk en komt nooit boven de twee bouwlagen, ter voorkoming van een te stads karakter.

Continu dakbeeld. Het dak geeft een rustig en continu beeld. Verdelingen zijn mogelijk, als deze de constructieve hoofdopzet volgen en zorgen voor een continu totaalbeeld. Het dakvlak heeft een rustige vormgeving, zonder teveel detaillering.

Belettering. Het is toegestaan één overkoepelende reclame-uiting voor het gehele terrein houtzagerij Wilp aan te brengen op één van de dakvlakken. Het gaat hierbij niet om opstaande belettering, maar belettering die de dakhoek volgt. Individuele bedrijfsuitingen zijn toegestaan in het gevelvlak en zijn passend in maat, schaal, materialisering en kleurgebruik.

De volumes kunnen symmetrisch en a-symmetrisch zijn. Een samengesteld schuurvolume van eenduidige kappen is mogelijk, maar vraagt om een hoogwaardige architectuur.

In het beeldkwaliteitsplan zijn referenties en een beschrijving van uitgangspunten opgenomen voor de beoogde gevel(bekleding), ramen en kozijnen, dak(bekleding) en belettering. Ook zijn voorbeelden van verschillende type volumes opgenomen voor denkrichting in vormgeving en uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0011.png"

Figuur 9 - voorbeeld referenties gevel- en dak(bekleding)

Volumestudie

In het beeldkwaliteitsplan is een viertal modellen opgenomen van een volumestudie. De volumestudie is te lezen als een studie naar manieren waarop het terrein ingericht zou kunnen worden bij een gemaximaliseerde bebouwingsgraad. Het laat een bandbreedte zien en is zo een inspiratiebron voor de inrichting. De studie is niet sluitend: er zijn meerdere en andere varianten mogelijk dan de modellen die in de volgende afbeeldingen zijn weergegeven. In het beeldkwaliteitplan is per model een legenda opgenomen, een tweetal vogelvluchtperspectieven en enkele doorsnedes van het perceel/de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0012.png"

Figuur 10 - volumestudie mogelijke inrichtingsvarianten

Status beeldkwaliteitsplan

Het beeldkwaliteitsplan wordt als zodanig vastgesteld door de gemeenteraad. Hiermee vormt het document het kader voor de welstandstoets bij aanvragen om een omgevingsvergunning. Het plan is daarbij richtinggevend, maar is geen strak keurslijf. Nieuwe ontwikkelingen en inzichten kunnen er toe leiden dat er onderbouwd afgeweken kan worden van het beeldkwaliteitsplan.

4.4 Groenplan

Om te komen tot een goede landschappelijke inpassing van de ontwikkelingen rondom de houtzagerij, is een groenplan opgesteld. Het groenplan kent de volgende uitgangspunten:

  • Het behouden en versterken van de landschapskenmerken. Dit wordt uitgevoerd door het toepassen van streekeigen beplanting. Aan de westzijde van de Wilpsedijk betekent dit beplanting die kenmerkend is voor het landschapstype 'Oeverwal', aan de oostzijde het type 'Ingepolderde uiterwaarden';
  • Het behouden en versterken van het groene dijkprofiel;
  • De beplanting heeft een zichtbare en functionele relatie met de houtzagerij. Dit door bijvoorbeeld de keuze voor wilgen en populieren op het perceel ten oosten van de Wilpsedijk;
  • Als er wordt gekapt, gebeurt dit gefaseerd en wordt herplant direct uitgevoerd. Op deze manier wordt voorkomen dat een kaal terrein ontstaat en wordt de groene uitstraling altijd behouden.

In onderstaand figuur is een uitsnede van het groenplan opgenomen. Per onderdeel (nummering en arceringen in de afbeelding) is in het groenplan beschreven welke bomen en beplantingen behouden blijven en welke aangeplant worden. Het volledige groenplan met nadere uiteenzetting is opgenomen in Bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0013.png"

Figuur 11 - uitsnede groenplan westzijde en oostzijde Wilpsedijk

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, ecologie, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

5.2 Milieu-aspecten

5.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In dit plan vindt sloopt en nieuwbouw van gebouwen plaats. In opdracht van de gemeente Voorst is in november 2012 een verkennend bodemondenzoek uitgevoerd door Econsultancy (zie bijlage Bijlage 4). Hier is gekeken naar de eventuele aanwezigheid van verontreiniging in de grond en in het grondwater in het plangebied. Dit zijn de conclusies:

Verspreid over de locatie zijn zintuiglijk, in zowel de boven- als de ondergrond, in diverse gradaties puin- en kooldeeltjes aangetroffen. De sterk puinhoudende bovengrond is licht verontreinigd met kobalt, kwik, lood en zink. De zwak tot matig puinhoudende bovengrond is over het algemeen licht verontreinigd met koper, kwik, lood en zink en is ter plaatse van twee posities sterk verontreinigd met PAK. De zwak kolengruishoudende bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, lood, zink en PAK. De zintuiglijk schone ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik, lood en minerale olie en is plaatselijk licht verontreinigd met lood. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en/of barium en xylenen.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte en sterke verontreinigingen, verworpen. Econsultancy adviseert om een nader onderzoek te laten instellen naar de aard en de omvang van de geconstateerde verontreiniging met PAK, ter plaatse van twee meetpunten.

Hoewel tijdens de werkzaamheden geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen, adviseert Econsultancy een verkennend onderzoek naar asbest in bodem/puin conform de NEN 5707 uit te voeren. Dit wegens het aantreffen van ondoordringbare lagen en het aantreffen puin in zowel de boven- als de ondergrond. De noodzaak hiervoor kan in de toekomst mogelijk aan de orde zijn, indien uit nader onderzoek zou blijken dat er sprake is van te saneren terreindelen.

Het nader bodemonderzoek is op 4 juli 2013 door Econsultancy uitgevoerd (zie Bijlage 5). Hieruit blijkt dat binnen het plangebied op twee plekken verontreiniging in de bodem zit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0014.png"

Figuur 12 - de twee verontreinigde terreindelen

In de rapportage zijn de uitkomsten van het onderzoek en het advies als volgt geformuleerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0015.png"

In het kader van toekomstige verlening van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen zal nader onderzocht dienen te worden hoe omgegaan wordt met de aanwezige verontreinigingen.

5.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Het plangebied bevindt zich in een omgeving waar momenteel diverse functies voorkomen naast wonen, zoals een tuincentrum en school. Er is dan ook sprake van een zekere functiemenging. Als bijlage bij de regels is een 'Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging' opgenomen met daarin de te hanteren afstandseisen voor de diverse activiteiten. Op voorhand bestaan op grond van de hierin opgenomen richtafstanden geen belemmeringen voor de verschillende functies. Wel dient bij uitvoering van de plannen per activiteit voldaan te worden aan de geldende milieuwetgeving.

5.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

In het plangebied is een bestaande bedrijfswoning aanwezig. Bij verplaatsing van deze woning is geluidsonderzoek nodig, ongeacht of herbouw als bedrijfswoning of burgerwoning plaatsvindt. Dit is in artikel 4.5.2 van de planregels vastgelegd middels een specifieke gebruiksregel.

5.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

5.2.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Voorst

Uitgangspunt van de beleidsvisie externe veiligheid, die op 27 januari 2015 is vastgesteld, is o.a. dat nieuwvestiging van Bevi-bedrijven, daarmee vergelijkbare bedrijven en andere stationaire risicobronnen (waarbij veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden) niet zijn toegestaan binnen gemengde gebieden zoals de Steenenkamer.
Voor toename van het groepsrisico door structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied geldt de oriëntatiewaarde als grenswaarde. Overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt dus niet geaccepteerd.

De Omgevingsdienst OVIJ heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit het vaststellen van bestemmingsplan Stoomhoutzagerij Wilpschedijk Steenenkamer. Een notitie, met de uitgebreide beoordeling van de binnen en nabij het plangebied gelegen risicobronnen, is in Bijlage 6 van de toelichting opgenomen.

Onderzoeksresultaten

Figuur 13 geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0016.png"

Figuur 13 - overzicht risicobronnen omgeving plangebied

Stationaire risicobronnen

Plaatsgebonden risico

Nabij de planlocatie is één stationaire risicobron gelegen te weten het LPG-tankstation Shell, Rijksstraatweg 2. Uit de notitie met de beoordelingsresultaten (Bijlage 6) valt af te leiden dat het plaatsgebonden risico van de stationaire risicobron geen belemmering ten aanzien van de planontwikkeling vormt.

Groepsrisico

Uit de notitie met de beoordelingsresultaten blijkt dat het groepsrisico ten gevolge van deze stationaire risicobron nabij het plangebied toeneemt, maar nergens de oriëntatiewaarde overschrijdt zodat voldaan wordt aan de ambities van de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Voorst. Verderop in deze paragraaf wordt ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico.

Mobiele bronnen

Plaatsgebonden risico

Nabij de planlocatie zijn drie mobiele risicobronnen gelegen te weten de doorgaande spoorlijnen Deventer-Amersfoort en Deventer – Hengelo en de provinciale weg N344. Uit notitie met de beoordelingsresultaten valt af te leiden dat het plaatsgebonden risico van de mobiele risicobronnen geen belemmering ten aanzien van de planontwikkeling vormt.

Groepsrisico

Het groepsrisico ten gevolge van deze mobiele risicobronnen binnen/nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Doordat de planontwikkeling op dermate grote afstand bevindt van de risicobronnen neemt het groepsrisico niet significant toe.

Ontwikkeling nieuwe risicobedrijven

Conform de ambities die beschreven zijn in de beleidsvisie Externe veiligheid is de ontwikkeling van nieuwe risicobronnen ter plaatse van de planlocatie niet toegestaan.

Ontwikkeling risicovolle objecten

De oprichting van zeer kwetsbare objecten wordt conform de ambities van de beleidsvisie externe veiligheid niet mogelijk gemaakt.

Verantwoording Groepsrisico

Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Bij brief van 1 februari 2018 (kenmerk 18-39317/18-056700) hebben we dit advies ontvangen. Het advies is meegenomen in de verantwoording groepsrisico.

Provinciale weg en doorgaande spoorlijnen

Gezien de ligging binnen het invloedsgebied is gekeken naar:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Maatgevend scenario

Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen/gassen ligt is een toxische wolk. Onderstaand is vanuit dit scenario ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

LPG tankstation Shell Rijksstraatweg 2

Maatgevend scenario

Maatgevend scenario is een warme BLEVE. Deze kan ontstaan door een lossende tankwagen die voldoende lang wordt aangestraald door een warmtebron.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. Ten behoeve van bestrijding aan de bron bieden de huidige brandkranen mogelijk een relatief kleine wateropbrengst zodat de veiligheidsregio wellicht het opstellen van aanvalsplan wenselijk acht. In overleg met het LPG tankstation zal dit meegenomen worden in de aanstaande actualisatie van de milieuvergunning.
De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. Het plangebied is hiervoor voldoende bereikbaar middels de Wilpsedijk. Dit wordt bevestigd in het advies van de VNOG. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.

Conclusie

Het voornemen met de getroffen maatregelen past binnen de normen en is hiermee acceptabel.

5.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient natuurwetgeving beschouwd te worden. Ingeschat moet worden of er op de onderzoekslocatie plant- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben. Ook moet worden beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed heeft op beschermde Natura 2000-gebieden of het Nationaal Natuurnetwerk.

Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming een drietal wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het doel van deze wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, decentralisatie van verantwoordelijkheden en een vereenvoudiging van regels. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Met de nieuwe Wet natuurbescherming is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar en is opzettelijk verstoren in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat tevoren goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.

Op 8 oktober 2012 is voor onderhavig plangebied door Econsultancy een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (zie bijlage Bijlage 7). De locatie ligt niet in een beschermd natuurgebied. Op de onderzoekslocatie zijn in de oude zagerij minimaal zeven nesten aanwezig van boerenzwaluw. Dit betekent dat er bij verbouw maatregelen getroffen dienen te worden om de functie van de onderzoekslocatie voor boerenzwaluw te waarborgen en daarmee overtredingen van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Hierbij dient te allen tijde nestgelegenheid voor de soort aanwezig te blijven.

De woning op de onderzoekslocatie is geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Wordt deze woning gesloopt dan dient middels vleermuisonderzoek de aanwezigheid van vleermuizen nader te worden onderzocht. De bomen in het noordelijke deel van de planlocatie, ten westen van de dijk, maken mogelijk onderdeel uit van vliegroutes van vleermuizen. Bij toekomstige ontwikkeling van dit deel van het plangebied en het verwijderen van bomen, dient hier nader aandacht aan te worden besteed.

De aanwezigheid van overige bijzondere soorten is niet gebleken. Wel komen mogelijk algemene soorten voor in het plangebied, zowel grondgebonden zoogdieren als amfibieën. Bij uitvoering van werkzaamheden moeten individuen de gelegenheid krijgen om een veilig heenkomen te vinden. Te allen tijde dient de algemene zorgplicht in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.

5.4 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt naar verwachting in 2021 in werking. Wel blijft hetgeen dat in de Monumentenwet 1988 is geregeld, zoals hieronder vermeld, van toepassing. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De beleidskaart is doorvertaald in dubbelbestemmingen voor bescherming van archeologische waarden in alle bestemmingsplannen.
De locatie ligt in een gebied met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.9104-VS00_0017.png"

Figuur 14 - uitsnede archeologische beleidskaart (RAAP-Rapport 1855)

In 2012 is in samenhang met een destijds voorgenomen plan voor sloop en nieuwbouw een archeologisch onderzoek op de locatie uitgevoerd. Vanwege de ligging op een dijkdoorbraakwaaier van de IJssel geldt een middelhoge verwachting voor resten uit de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd. Deze verwachting wordt bevestigd door de aanwezigheid van een historisch erf in het zuidelijke deel van het plangebied. Dit erf is reeds weergegeven op het kadastraal minuutplan uit 1825. Resten van oudere bebouwing/gebruik uit de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd kunnen niet worden uitgesloten. Resten ouder dan de Late Middeleeuwen, op diepere niveaus, worden op basis van het uitgevoerde booronderzoek niet meer verwacht.

Gezien de middelhoge verwachting voor de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd, wordt de middelmatige archeologische verwachting die voor het perceel geldt op basis van de beleidskaart, gehandhaafd. Het plangebied krijgt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Bij ingrepen in de bodem die groter zijn dan 1000m2 en dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld is vervolgonderzoek (proefsleuven) vereist.

5.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De watertoets is op 15 september 2017 uitgevoerd. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft beoordeeld dat er binnen het plangebied één of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor waterberging. Dit betekent dat daarmee mogelijk primaire waterbelangen worden geraakt. Hierover heeft nader overleg plaatsgevonden met het Waterschap. Uit dit overleg is gebleken is dat het plan geen waterbelang raakt. Wel blijven de algemene aandachtspunten van toepassing, die hieronder worden beschreven.

Algemene aandachtspunten

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct wordt afgevoerd naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer dient de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap Vallei en Veluwe toe te passen.

5.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de betreffende gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak (waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden) of een fasering van de uitvoering (van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen) niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen (voor het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied), regels (omtrent het uitvoeren van het bouwrijp maken) of een uitwerking van regels (ten behoeve van de uitvoerbaarheid volgend uit een bestemmingsplan) niet noodzakelijk is.

In dit geval is sprake van een aangewezen bouwplan. Voor de ontwikkeling is een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. De kosten voor het mogelijk maken van de ontwikkeling en eventuele planschade zijn hiermee anderszins verzekerd.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch -1;
  • Gemengd;
  • Groen;

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie - 2;
  • Waarde - Landschap;

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch-1

Bestemmingsomschrijving

Het perceel ten oosten van de Wilpsedijk blijft in de nieuwe situatie hoofdzakelijk in gebruik als agrarische grond. Incidenteel kan opslag van boomstammen van de aan de overzijde gelegen houtzagerij plaatsvinden. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' mag geparkeerd worden gedurende maximaal 12 dagen per jaar. Dit parkeren is mogelijk bij kortdurende evenementen of andere speciale activiteiten bij de houtzagerij. Naast deze functies zijn de gronden bestemd voor extensief recreatief en/of educatief medegebruik, agrarisch natuurbeheer, bosbouw, waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, kabels en leidingen en (onverharde of half verharde) paden ter ontsluiting van aanliggende gronden of extensieve recreatie.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en/of andere bouwwerken worden gebouwd.

6.3.2 Gemengd

Bestemmingsomschrijving

De bestemming Gemengd wordt gebruikt voor gebieden of gebouwen waarbinnen een breed scala aan functies mogelijk is. In dit geval gaat het om een houtzagerij en klompenmakerij, (ambachtelijke) bedrijven tot en met categorie B van de bij het plan opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging', een ambachtelijk bouwbedrijf (tot 200 m2) en functies op het gebied van cultuur en ontspanning. Ten dienste van deze functies kan ook gewoond worden op het perceel. Daarnaast zijn functies toegestaan op het gebied van dagrecreatie, ondergeschikte horeca (categorie 1a van de bij het plan opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten'), bed & breakfast, kleinschalige detailhandel van ter plaatse vervaardigde producten en inpandige opslag (tot 1000 m2). Behalve deze functies voorziet de bestemming in behoud en herstel van cultuurhistorische panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en herstel en de bescherming van landschappelijke waarden. Ten slotte staat de bestemming waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen toe, evenals bij de bestemming horende voorzieningen zoals tuinen, groen, paden, verhardingen en parkeerplaatsen.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen de bestemming is een onderscheid gemaakt tussen bebouwing die binnen het bouwvlak is toegestaan en daarbuiten. Waar gebouwen mogen worden gebouwd is dat middels een bouwvlak aangegeven. Dit onderscheid maakt dat op de plankaart de grootte en ligging van het bouwvlak de bouwmogelijkheden bepalen. Binnen het bouwvlak zijn de toegestane goot- en bouwhoogte en een maximum bebouwingspercentage vermeld. De bestemming kent twee specifieke aanduidingen, namelijk 'karakteristiek' en 'specifieke bouwaanduiding - asymmetrisch dak' waarvoor afwijkende bouwbepalingen gelden. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geldt daarnaast een omgevingsvergunningplicht voor het (gedeeltelijk) slopen van bouwwerken. Binnen het bestemmingsvlak is maximaal één (bedrijfs)woning toegestaan met een maximale inhoudsmaat van 750 m3. Buiten het bouwvlak zijn bij recht alleen andere bouwwerken toegestaan. Via een afwijkingsmogelijkheid kunnen hier onder voorwaarden ook gebouwen gerealiseerd worden. De gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken bedraagt maximaal 150 m2.

6.3.3 Groen

Bestemmingsomschrijving

Deze bestemming is opgenomen op gronden die expliciet zijn aangewezen voor het behoud, de bescherming, het herstel en/of de versterking van in het gebied aanwezige landschappelijke waarden en beplantingen. Naast de groenstroken en landschapselementen zijn ook bermen en taluds voorzien van deze bestemming. Wegen zijn niet toegestaan. Paden en wegen voor langzaam verkeer zijn wel mogelijk, evenals recreatief medegebruik. Waterhuishoudkundige voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen passen eveneens binnen de bestemming.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.

6.3.4 Waarde - Archeologie - 2

Om archeologisch waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen waarbij ingrepen plaatsvinden die groter zijn dan 1000 m2 en die dieper reiken dan 30 cm, is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

6.3.5 Waarde - Landschap

Met oog op het behoud, de bescherming, het herstel en/of de versterking van de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden en het behoud en de ontwikkeling van ecologische waarden, is de dubbelbestemming Waarde-Landschap opgenomen. Binnen de bestemming geldt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, met als doel deze waarden te beschermen.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Gemengd': bouwen buiten het bouwvlak, onder nader vormgegeven bepalingen;
  • bestemming 'Gemengd': voor het hoger bouwen dan de aangegeven goot- en bouwhoogte met een afwijkingspercentage van maximaal 15;
  • bestemming 'Gemengd': voor het afwijken van de bestaande en/of oorspronkelijke inhoud, goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • bestemming 'Gemengd': het verruimen van de inhoudsmaat van de bedrijfswoning tot maximaal 1000 m3;
  • bestemming 'Gemengd': voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de bij de regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging', of;
  • bestemming 'Gemengd': voor de vestiging van bedrijven die worden genoemd in categorie C, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie B zoals die zijn genoemd in de bij de regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging';
  • bestemming 'Gemengd': voor de vestiging van een destilleerderij met een maximale vloeroppervlakte van 320 m2, mits wordt aangetoond dat deze functie milieukundig en vanuit brandveiligheid aanvaardbaar is;
  • bestemming 'Gemengd': het omzetten van de bedrijfswoning naar burgerwoning;
  • bestemming 'Gemengd': het toestaan van maximaal twee recreatiewoningen;
  • bestemming 'Gemengd': een afwijking van de voorwaardelijke verplichting op gebied van parkeren, indien op andere wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • bestemming 'Gemengd': een afwijking van de voorwaardelijke verplichting op gebied van landschappelijke inpassing, om andere termijnen te stellen voor de uitvoering van de landschapsmaatregelen;
  • bestemming 'Groen': het kunnen aanleggen van een ontsluitingspad vanaf de Burgemeester van der Fletzweg, indien deze ten dienste staat van een in de uiterste noordwesthoek van het plangebied te bouwen woning;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid om af te wijken van de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt.

Voor de afwijkingen binnen de bestemming Gemengd geldt dat de afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke en cultuurhistorische invulling met daarbij bijzondere aandacht voor de situering, vormgeving en maatvoering van de gebouwen. Daarnaast moet in de meeste gevallen worden aangetoond dat er milieukundig gezien sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omliggende functies niet onevenredig worden belemmerd en er wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder.

De algemene afwijkingsmogelijkheden die hierboven genoemd staan, mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid.
6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan zijn twee algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders:

  • een wijzigingsbevoegdheid voor het overschrijden van de in het plan opgenomen bestemmingsgrenzen, waarbij overschrijdingen maximaal 3 meter bedragen en een bestemmingsvlak met maximaal 10% wordt vergroot. Hieraan kan toepassing worden gegeven als dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken, dan wel als dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • een wijzigingsbevoegdheid om de bij het plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de betreffende typen bedrijven wijzigt.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

Gezien aard en omvang van het plan is geen sprake van directe rijksbelangen. Om die reden heeft geen overleg plaatsgevonden met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van het Rijk. Over het plan heeft informeel ambtelijk vooroverleg plaatsgevonden met de Provincie Gelderland. Hierbij zijn geen belemmeringen voor de planvorming naar voren gekomen. Met betrekking tot het vooroverleg met waterschap Vallei en Veluwe wordt verwezen naar paragraaf 5.5.

7.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 10 mei 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

7.4 Aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan

In het ontwerpplan is geen rekening gehouden met onder andere het realiseren van een hellingbaan waarover boomstammen naar de stoomhoutzagerij gevoerd worden en de wens op hoogte een loopbrug te realiseren tussen verschillende gebouwen. De gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken binnen de bestemming Gemengd is om die reden verhoogd en voor deze onderdelen (en eventueel te realiseren trappen) is een specifieke bouwhoogte aan de regels toegevoegd. Daarnaast is een afwijkingsbevoegdheid toegevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te kunnen afwijken van bestaande bouwhoogtes.