direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Boevenbrinkstraat 4 en Quabbenburgerweg, Terwolde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20330-OW00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Boevenbrinkstraat 4 in Terwolde staat de karakteristieke boerderij De Kleine Ham. De agrarische functie is zo goed als beëindigd; er staat alleen nog wat jongvee. De huidige bewoners gaan de boerderij verlaten en één van hun zoons gaat met zijn gezin in de boerderij wonen. Circa 1.500 m2 aan schuren wordt gesloopt, het erf wordt herontwikkeld en de omgeving wordt landschappelijk versterkt. Een andere zoon wil graag een nieuwe woning bouwen.

In het kader van het beleid functieverandering bestaat de mogelijkheid om een extra woning op het erf te realiseren. De broers kiezen er echter voor om de nieuwe woning niet op het erf te bouwen maar verderop aan de Quabbenburgerweg.

1.2 Doel

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Aan de Boevenbrinkstraat 4 wordt het erf herontwikkeld en aan de Quabbenburgerweg wordt een woning gebouwd. Op beide locaties gaat dit gepaard met de versterking van landschappelijke en ecologische waarden.

1.3 Het plangebied

De locatie van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied ligt ten noordwesten van Twello, in het buitengebied. Het zuidelijk deel van het plangebied grenst aan landgoed Bruggenbosch en landgoed Wezeveld. Gezamenlijk beslaan de twee plangebieden een oppervlakte van ongeveer 5 hectare. In figuur 2 is een luchtfoto van de plangebieden opgenomen. De percelen staan kadastraal bekend als VOO00, sectie O, perceelnummer 619 (noord) en VOO00, Sectie P, perceelnummer 295 (zuid).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0001.png"

Afbeelding 1: ligging van het plangebied in de gemeente Voorst

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0002.png"

Afbeelding 2: luchtfoto van de plangebieden

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Landschap

Het landschapstype ten noorden van Twello wordt gekenmerkt door akkers op hoger gelegen gronden, die gescheiden worden door houtwallen en singels. De lager gelegen delen waren meestal alleen in gebruik als weilanden. De boerderijen liggen verspreid in het landschap en het wegenpatroon is grillig van karakter. Aan het huidige landschap is nog te zien dat het een nat gebied moet zijn geweest. Er zijn veel watergangen en weteringen gegraven om het waterpeil te kunnen beheersen en de gronden voor landbouwkundig gebruik geschikt te maken.

2.2 Historische en huidige situatie

2.2.1 Historie De Kleine Ham

De naam Kleine Ham doet vermoeden dat het een kleine boerderij is geweest maar deze was in de 19e eeuw allesbehalve klein te noemen. Het huis de Kleine Ham was zelfs groter dan de Grote Ham, dat gold echter niet voor de bijbehorende grond. De Grote Ham, ook een boerderij lag ongeveer 500 meter ten oosten van de Kleine Ham. De veldnaam ‘Ham’ zou verwijzen naar land dat in de kromming van een beek of weg ligt. In dit geval zou dat een bocht in de nabijgelegen Terwoldse wetering of in de Fliert kunnen zijn.

In 1543 is er al sprake van een erve Ham. Waarschijnlijk was het goed toen nog onverdeeld. De eerste duidelijke vermelding van de ‘erve den Cleijnen Ham’ vinden we in het verpondingskohier van 1648. Eigenaar is dan ‘vrouw Cremers’ en zij verpacht het aan Herman Jansen. Het is dan 21 morgen oftewel ongeveer 17 ha groot. Net als veel boerderijen, die later uitgroeiden tot buitenplaatsen, had ook De Kleine Ham een lanterskamer die in 1749 werd gebruikt door ‘mons. Sluijter’. Het moet in die tijd geweest zijn dat De Kleine Ham het aanzien had van een buitenplaats.

Die oude hofstede De Kleine Ham was op enig moment te groot, te oud en te koud. Er werd zelfs gezegd dat er in de kelders geschaatst kon worden. In 1924 is daarom een nieuwe boerderij gebouwd die de naam 'De Kleine Ham' heeft behouden. De Kleine Hame is nu geen buitengoed meer maar weer een boerderij zoals het ooit begon.

2.2.2 Historie locatie Quabbenburgerweg

Als compensatie (bovenop de 1,7ha rondom de Kleine Ham) voor de ontwikkeling van een nieuwe woning is gezocht naar een passende locatie waarbij een zo groot mogelijke meerwaarde kan worden gecreëerd zonder daarbij afbreuk te doen aan de cultuurhistorische waarden van De Kleine Ham. Een perceel van 3,17 ha welke voor 1850 (binnen de toen nog gemeente Nijbroek) de verbinding vormde tussen het Blikken- en Bruggenbos is hiervoor gekozen. Dit perceel ligt aan de westkant van de Quabbenburgerweg tussen nummers 5 en 7. Het perceel kent 3 verschillende bodemtypen. Het midden is de dekzandrug, de randen de dekzandwelving en naar de zuidwesthoek van het perceel gaat het over op rivierafzetting. Rond 1930 zijn de brede houtwallen rondom het perceel ontgonnen. Een kleine rand met als bosplantsoen is omstreeks het jaar 2000 teruggeplaatst aan de westzijde evenals een meidoorn haag aan de zuid en noordzijde.

Onderstaande afbeeldingen geven de plangebieden weer op topografische kaarten van 1850 tot 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0003.png"

Afbeelding 3: historie plangebieden

2.2.3 Huidige situatie

Het perceel betreft een agrarisch erf in een bocht van de Boevenbrinkstraat. In de huidige situatie is er naast de boerderij ongeveer 2000 m2 aan bedrijfsgebouwen aanwezig. De boerderij met naastgelegen schuur stamt uit het jaar 1924. Beide zijn aangewezen als karakteristieke bebouwing in ons buitengebied. De overige bedrijfsgebouwen zijn rond de jaren 70 van de vorige eeuw gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0004.png"

Afbeelding 4: het perceel Boevenbrinkstraat 4 in vogelvluchtperspectief

Het perceel aan de Quabbenburgerweg is in de huidige situatie voor het grootste deel in gebruik als weidegrond. Aan de oostkant van het perceel is al een bos/houtwal aangeplant. Het perceel sluit aan op het naastgelegen Bruggen- en Blikkenbos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0005.png"

Afbeelding 5: het perceel aan de Quabbenburgerweg in vogelvluchtperspectief

2.3 Uitgangspunten functieverandering

Voor de planontwikkeling is aangesloten op het functieveranderingsbeleid van de gemeente Voorst zoals onder meer is aangegeven in de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven. Deze notitie geeft aanknopingspunten voor het creëren van een nieuw woonerf met de landschappelijke kenmerken van een agrarisch erf. Dit beleid is er tevens op gericht om in ruil voor een extra woning het (omliggende) landschap te versterken. Hierbij dienen te ontwikkelen erven zo te worden ingericht dat deze cultuurhistorisch passend zijn in het agrarische landschap. Hiermee dragen omgevormde erven bij aan het behoud en herstel van de landelijke en agrarische uitstraling.

Dit beleid biedt ook mogelijkheden voor de bouw van een woning elders dan op het voormalige boerenerf. We werken hier slechts in uitzonderlijke gevallen aan mee omdat het veelal een extra verspreide verstening van het buitengebied betekent. Het plan levert maatschappelijke meerwaarde op verschillende vlakken (sloop, behoud karakteristieke bebouwing, erfverbetering). Voorgaande, in combinatie met de grote landschappelijke meerwaarde van het plan maakt dat we in dit geval meewerken aan het plan.

2.3.1 Conclusies huidige situatie

Op basis van de huidige situatie kan een aantal conclusies worden getrokken ten aanzien van het landschap en het erf.

  • De bestaande boomgaard en treurwilgen zijn waardevolle elementen die waar mogelijk behouden moeten worden.
  • Het erf aan de Boevenbrinkstraat 4 heeft een grote hoeveelheid verharding.
  • De woning inclusief naastgelegen schuur is een karakteristiek en waardevol kenmerk van het perceel en de omgeving. Van belang is dat de karakteristieke waarden van de woning behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.
2.3.2 Uitgangspunten

Uitgangspunten voor het erf aan de Boevenbrinkstraat 4:

  • De oude elementen die het erf omkaderden terugbrengen.
  • De oude boomgaard herstellen en versterken door combinatie met een voedselbos.
  • De karakteristieke uitstraling van De Kleine Ham versterken door de schuur los te koppelen van de woning.
  • Hergebruik van de bebouwing door een recreatieve invulling van de mestsilo.

Uitgangspunten voor het perceel aan de Quabbenburgerweg:

  • Verbinding leggen tussen Bruggenbos en Blikkenbos met inheemse soorten.
  • Gronden bestemd voor natuur laten verschralen.
  • De nieuwe woning blijft laag en gaat op in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente aan de orde.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties

Onderhavig plan is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0006.png"

Afbeelding 6: schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien omvang van de ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Het landschap krijgt een impuls zowel op het bestaande erf als rondom de nieuwe woning. In totaal wordt ruim 4 hectare natuur ontwikkeld. Een groot deel hiervan landt in gebieden die onderdeel uitmaken van de Groene Ontwikkelingszone van de provincie Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening is in december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld en vormt het juridische kader waarbinnen de hoofddoelstellingen van de omgevingsvisie juridisch zijn vastgelegd. Met betrekking tot de nieuwe ontwikkelingen aan de Boevenbrinkstraat en Quabbenburgerweg zijn respectievelijk de onderdelen 'Nationaal Landschap" en "Groene Ontwikkelingszone" van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0007.png"

Afbeelding 7: uitsnede omgevingsverordening Gelderland

Nationaal Landschap (Boevenbrinkstraat 4)

De locatie Boevenbrinkstraat 4 ligt in een gebied dat is aangeduid als Nationaal Landschap. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken.

De ontwikkelingen rondom het erf aan de Boevenbrinkstraat 4 passen goed binnen het Nationaal Landschap. Het perceel maakt onderdeel uit van deelgebied Twello. De kernkwaliteit van dit deelgebied is de grovere structuur van het landschap. De nieuwe beplanting past goed bij deze kernkwaliteit.

Groene Ontwikkelingszone (Quabbenburgerweg)

De Groene Ontwikkelingszone bestaat met name uit agrarisch gebied dat tussen en rondom de grote natuurkernen is gelegen. Hier worden bijvoorbeeld natuur- en landschapselementen aangelegd ter verbetering van de migratiemogelijkheden voor planten en dieren, maar ook agrarisch natuurbeheer of blauwe diensten kunnen bijdragen aan de ontwikkelingsdoelen van de Groene Ontwikkelingszone. Kleine natuurgebieden, denk aan stapstenen in een verbindingszone, zullen na aanleg ook deel gaan uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk.

De locatie aan de Quabbenburgerweg maakt onderdeel uit van deelgebied Apeldoorn - Twello. Een kernkwaliteit in dit deelgebied is de ecologische verbinding tussen verschillende landgoederen. De ontwikkelingen op het perceel aan de Quabbenburgerweg beogen juist deze verbinding te realiseren.

Dit nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk een nieuwe woning te realiseren, er worden bedrijfsgebouwen gesloopt en er wordt natuur aangeplant. De bestemmingsplanwijziging is niet in strijd met het provinciale beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.

Op het gebied van functieverandering doet de Regionale Structuurvisie geen uitspraak. Er wordt in dit kader aangesloten op lopend beleid.

3.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies

In het voorgaande Provinciale Streekplan 2005 kregen de regio's al de mogelijkheid een regionale invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen, deze invulling werd geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. De gemeente Voorst heeft toen samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader. Dit beleidskader is in 2014 is op het onderdeel maximaal toegestane maatvoering aangepast.

Het beleidskader stelt primair als doel bij functieverandering een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijvoorbeeld Wonen). Het beleidskader omschrijft welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. In dit geval wordt de woning op een andere plek gerealiseerd dan het erf waar de stallen gesloopt worden. Omdat er op het gebied van natuur bovengemiddeld gecompenseerd wordt kunnen we akkoord gaan met dit plan. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Deze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap / Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.

Vanuit deze identiteit en de inhoudelijke thema's is het toevoegen van een woning, in ruil voor de sloop van bedrijfsgebouwen, behoud van een cultuurhistorisch waardevolle boerderij en de aanplant van natuur op een interessante locatie, te rechtvaardigen. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.

3.5.2 Beleid functieverandering

Het regionale beleidskader voor functieverandering (zie paragraaf 3.4.2) biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld (2010). Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. Bij functieveranderingsplannen werd gebruik gemaakt van een rekenmethode om het vereveningsbedrag te bepalen. Van deze rekenmethode is afgestapt. Tegenwoordig wordt per plan bekeken op welke manier en in welke mate verevening plaatsvindt. Hierbij is de maatschappelijke meerwaarde leidend. De maatschappelijke meerwaarde van dit plan is aanzienlijk. Op het gebied van landschap, natuur, cultuurhistorie en verstening van het buitengebied wordt winst behaald.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldend beleid. Uitgangspunt is hierbij geweest dat de plannen duidelijk een (maatschappelijke) meerwaarde van de nieuwe ontwikkelingen aantonen op het gebied van cultuurhistorie, landschap, natuur, recreatief medegebruik, water, landbouw en milieu. Volgens de betreffende beleidsdocumenten kan die maatschappelijke meerwaarde gevonden worden in het behoud, herstel en de ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, versterking van de kwaliteit van het landschap, duurzame versterking van de natuurwaarden, aanleg recreatieve wandel- en fietspaden of openstelling van bestaande paden voor publiek, realisering van waterberging en oplossen van eventuele milieuproblemen.

4.1.1 Kader functieverandering

Op het perceel aan de Boevenbrinkstraat 4 wordt ruim 1350 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt. Het erf wordt herontwikkeld. Medewerking verlenen aan het verzoek volgens de principes van het functieveranderingsbeleid betekent kwaliteitswinst op verschillende terreinen:

Behoud en herstel historisch erf en omgeving als karakteristiek element in het Voorster buitengebied

Het perceel is vanuit historisch oogpunt waardevol. Zoals beschreven in hoofdstuk 2 is de Boevenbrinkstraat 4 een plek met veel historie. Al in de zestiende eeuw was sprake van een boerenerf op deze plek. De bestaande boerderij is ook aangemerkt als een karakteristiek pand in het buitengebied. In het plan wordt de boerderij weer losgekoppeld van de naastgelegen schuur. Het behoud en herstel van het historisch erf aan de Boevenbrinkstraat 4 levert ruime maatschappelijke meerwaarde op.

Landschappelijke verbetering erf en omgeving

De nieuwe inrichting van het erf gaat samen met een belangrijke impuls op natuur en landschap in de directe omgeving. Op het erf wordt met behulp van streekeigen beplanting de bebouwing ingepast. Aan de westzijde van de boerderij komt een boomgaard. En achterop het perceel wordt een vogelbos gerealiseerd.

De belangrijkste impuls voor het landschap vindt plaats aan de Quabbenburgerweg. Hier wordt met een grote hoeveelheid groen een verbinding tot stand gebracht tussen het bruggenbos en het blikkenbos. De woning sluit hier goed aan op de groene uitgangspunten. Er is gekozen voor een woning die volledig opgaat in het landschap. De grond rondom de woning wordt opgehoogd, waardoor de woning onderdeel wordt van een heuvel.

4.2 Functieveranderingsplan

4.2.1 Boevenbrinkstraat 4

Planopzet

Functieverandering gaat altijd gepaard met de sloop van de ontsierende agrarische bebouwing. Het totale oppervlakte aan te slopen bebouwing bedraagt in dit plan ruim 1300 m2. Na sloop blijven de woning met twee bestaande schuren over. Verder blijft ook de mestsilo behouden, deze gaat gebruikt worden als recreatieverblijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0008.png"

Afbeelding 8 - terreininrichting nieuw

Het ontwerp, zie afbeelding 8, geeft het totaalbeeld van het functieveranderingsplan weer. Op deze plattegrond is de locatie van de bebouwing en het groen ingetekend rondom het erf ingetekend. In de volgende paragrafen worden deze onderdelen verder behandeld.

Bebouwing

Op het erf vinden naast de sloop van bebouwing ook enkele ingrepen plaats aan de overgebleven bebouwing. De bestaande boerderij wordt verbouwd, de schuur rechtsachter de woning wordt ingekort en de mestsilo krijgt een nieuwe functie.

Een van de ingrepen op het erf is het inkorten van de aangebouwde stal. Door deze stal in te korten wordt hij weer losgezet van de woning. Dit is cultuurhistorisch beter passend en verhoogt de karakteristieke uitstraling van de woning. De woning wordt verder verbouwd. Dit gaat gepaard met enkele ingrepen in de gevels van de woning. Vooral de linker zijgevel krijgt een andere aanblik.

De schuur links van de woning blijft in zijn huidige staat behouden. De voormalige mestsilo wordt omgevormd tot recreatieobject. In deze mestsilo komt ruimte voor drie recreatieverblijven. Het volledige plan is te vinden in Bijlage 4.

Landschap

Op het erf aan de Boevenbrinkstraat 4 vinden verschillende landschappelijke ingrepen plaats. Ze hebben allemaal als doel om de erfinrichting te verbeteren. Hierbij is teruggegrepen op de historische kaders van erven. In de nieuwe situatie wordt de oude boomgaard aan de westkant van het erf hersteld. Deze boomgaard wordt gecombineerd met een voedselbos. Daarnaast wordt achter het erf een vogelbos toegevoegd. De randen van het erf worden omkaderd met nieuwe beplanting in de vorm van landschappelijke hagen.

4.2.2 Quabbenburgerweg

Planopzet

Bij functieveranderingsplannen wordt de nieuw te bouwen woning vaak toegevoegd aan het bestaande erf. In voorliggend plan is voldoende aanleiding gevonden om hiervan af te wijken. De nieuwe woning wordt gebouwd op een stuk grond ten zuiden van het bestaande erf. Op deze locatie wordt, naast de woning, een grote hoeveelheid natuur toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0009.png" Afbeelding 9 - planopzet Quabbenburgerweg

Het ontwerp, zie afbeelding 9, geeft het totaalbeeld van het plangebied aan de Quabbenburgerweg weer. Op deze plattegrond is de locatie van de bebouwing en het groen ingetekend rondom het erf ingetekend. In de volgende paragrafen worden deze onderdelen verder behandeld.

Bebouwing

De enige bebouwing die wordt toegevoegd op deze locatie is de nieuwe woning. Deze komt centraal op het perceel te liggen en wordt op de Quabbenburgerweg ontsloten via een inrit door het aan te planten bos. De woning is onder architectuur tot stand gekomen en kent een zeer bijzonder ontwerp. Er is voor gekozen de woning bijna volledig op te laten gaan in het landschap. Door verschillende taluds rondom de woning te plaatsen is de woning vanaf de weg bijna volledig uit het zicht. De woning kent slechts een bouwlaag en blijft daardoor erg laag. Dit draagt ook bij aan het opgaan van de woning in het landschap. Vanaf de Quabbenburgerweg zal de woning amper te beleven zijn.

Landschap

Deze planlocatie heeft als doel verbinding te leggen tussen het Bruggen- en Blikkenbos middels het toevoegen van bos wat overloopt naar een houtwal / struweelhaag waarna over zal gaan naar bloemen en kruidenrijk landschap. Ook zullen de verplante bosdelen worden voorzien van meer variatie door het toevoegen van inheemse soorten. Het laagstgelegen deel is natter en kent een andere bodem opbouw. Door de geroerde bovenlaag af te nemen vindt verschraling plaats en zal aansluiting gevonden worden bij het nabijgelegen natuurgebied. De vrijkomende grond zal worden gebruikt de woning af te schermen van de wegzijde middels verschillende begroeide taluds van grond. Aan de noordzijde is een voedselbos en boomgaard aangelegd welke de bewoners zal voorzien van een grote variëteit eigen voedsel. Naar de weg toe loopt het voedselbos over in een vogelbos van veel verschillende inheemse boom en struiksoorten. Hiermee wordt het perceel als het ware ingesloten waardoor wilde dieren afgeschermd en in alle rust kunnen leven. Het gehele perceel is afgeschermd met gaas waarin op verschillende plekken wild doorgangen zijn toegevoegd voor wilde dieren.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.

5.2 Omgevingsaspecten

5.2.1 Bodem

In opdracht van de initiatiefnemer is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie van de nieuwe woning aan de Quabbenburgerweg. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 1.

De aanleiding tot het bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen bestemmingsplanprocedure en sloop- en bouwactiviteiten op de locatie. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik.

Conclusies

In het grondwater zijn een matig verhoogd gehalte barium en licht verhoogde gehalten cadmium en nikkel aangetoond. In de vaste bodem zijn geen verhoogde gehalten boven de achtergrondwaarden aangetoond. Het matig verhoogde gehalte barium heeft, in afwezigheid van antropogene bronnen, een natuurlijke oorsprong (niet veroorzaakt door menselijk handelen). De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de bouw van een woning.

5.2.2 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

De Quabbenburgerweg is een relatief drukke weg in de omgeving van het plangebied. De nieuwe woning wordt midden op perceel 285 gerealiseerd. Er is geen akoestisch onderzoek nodig voor dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0010.png"

Afbeelding 10: geluidskaart wegverkeerslawaai

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.

5.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een middelgroot risico loopt op overstromingen. Deze middelgrote kans houdt in dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar de kans dat dit binnen een mensenleven plaatsvindt is zeer gering. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).

Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende wijzigingsplan.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich een gemengd agrarisch bedrijf. Deze is gelegen aan de Quabbenbrugerweg 5. Conform de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft een agrarische inrichting een richtafstand van 50 meter buiten de bebouwde kom, voor varkens geldt een odeursberekening. Deze grootste afstand komt voort uit richtlijnen voor geur en geluid. Het agrarisch bouwvlak van het bedrijf aan de Quabbenburgerweg 5 bevindt zich op ruim 100 meter afstand van de te realiseren woning. Er kan worden geconcludeerd dat het voorliggende plan geen belemmering oplevert voor de nabijgelegen agrarische bestemmingen. Ook andersom levert het bedrijf geen belemmering op voor het woon- en leefklimaat binnen het plangebied.

5.2.6 Stikstof

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0011.png"

Figuur 11 - afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden

Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 3,2 km afstand. Het plan betreft een functieveranderingsplan waarbij een agrarisch bedrijf stopt. In ruil voor de sloop van bebouwing en aanplant van natuur wordt een woning toegevoegd. Er is dus zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase sprake van extra stikstofuitstoot. Echter is er sprake van interne saldering doordat de milieuvergunning voor het agrarische bedrijf wordt ingetrokken. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.3 Flora en fauna

5.3.1 Inleiding

Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.

5.3.2 Quickscan Natuur

Aan de Boevenbrinkstraat 4 te Terwolde is een voormalige boerderij gelegen. Delen van de opstallen zullen worden gesloopt. Om te bepalen of er bij sloop sprake is van een (mogelijk) effect op beschermde soorten planten en/of dieren is een verkennend onderzoek in de vorm van een quickscan uitgevoerd.

Het plangebied is op 5 april 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Gelders Natuurnetwerk.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied aan de Boevenbrinkstraat 4 behoort niet tot het Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone geen externe werking kennen. Het is niet aannemelijk dat voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek of het opstellen van een passende beoordeling wordt niet nodig geacht.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

Veel planten zijn beschermd maar deze zijn allemaal gebonden aan bijzondere abiotische omstandigheden. Het plangebied is grotendeels verhard en is altijd in gebruik geweest als agrarisch bedrijf met de bijbehorende betreding met zwaar materieel en een hoge stikstofuitstoot. Van bijzondere abiotische omstandigheden is in het plangebied geen sprake en daardoor is de kans op vestiging van beschermde soorten planten nihil.

Het plangebied is verder onderzocht op het voorkomen van beschermde diersoorten. Hier bleek geen sprake van. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 2.

5.4 Archeologie

In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen wordt omgegaan. Dat betekent dat vooronderzoek moet plaatsvinden;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe de verstoorder betaalt).

In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20330-OW00_0013.png"

Afbeelding 12 - uitsnede archeologische beleidskaart

Het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Vanwege deze hoge verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3).

5.4.1 Archeologisch onderzoek

In opdracht van de initiatiefnemer is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit twee delen, een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek.

KSP Archeologie heeft een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (IVO-(O)verig); booronderzoek) uitgevoerd voor de locatie aan de Quabbenburgerweg ongenummerd in Terwolde (gemeente Voorst).

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Naar aanleiding van de resultaten van het bureauonderzoek is deze verwachting nader gespecificeerd. Op basis van de landschappelijke ligging op een dekzandrug, waar zich een gooreerdgrond heeft gevormd die duidt op relatief natte omstandigheden, is aan het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw). Voor de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd is op basis van de historische ontwikkeling (onbebouwd tot op heden) een lage verwachting aan het plangebied toegekend.

Vervolgens is deze verwachting getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Uit de veldwaarnemingen en het booronderzoek is gebleken dat het perceel waarbinnen het plangebied ligt meer de kenmerken heeft van een dekzandwelving dan van een dekzandrug. De oorspronkelijk bodem binnen het plangebied is een gooreerdgrond geweest, die is verploegd en in veel van de boringen opgenomen is in de onderzijde van het plaggendek. Het voorkomen van een gooreerdgrond geeft aan dat het plangebied relatief nat moet zijn geweest en voor de ontginning in de Late Middeleeuwen niet geschikt was als landbouwgrond en om te wonen. Op basis hiervan is zowel de middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum als de middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) naar laag bijgesteld. De resultaten van het booronderzoek geven geen aanleiding om de lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd bij te stellen.

Op grond van de vaststelling dat het plangebied op een dekzandwelving ligt, die oorspronkelijk is afgedekt door een gooreerdgrond, blijkt dat het plangebied relatief nat moet zijn geweest en voor de ontginning in de Late Middeleeuwen niet geschikt was als landbouwgrond en om te wonen. Voor het plangebied geldt een lage verwachting voor alle archeologische perioden, daarom adviseert KSP Archeologie geen archeologisch vervolgonderzoek.

Advies Boevenbrinkstraat 4

Wat de sloop van de stallen betreft zullen eventueel aanwezige archeologische resten onder de rechter stal geheel zijn verdwenen. Onder de linkerstal kunnen binnen de zones waar geen mestkelders aanwezig zijn nog archeologische resten bewaard zijn gebleven. Bij de sloop van de stallen dient bij het verwijderen van de mestkelders enige voorzichtigheid in betracht te worden genomen zodat de zijwanden niet worden aangetast dan wel instorten, waardoor mogelijke archeologische resten worden verstoord. Na het verwijderen van de mestkelders mogen de gaten niet dichtgeschoven worden, maar moeten deze worden aangevuld met grond. Indien hier rekening mee wordt gehouden dan vormt de sloop van de twee stallen geen bedreiging voor het archeologische bodemarchief.

5.5 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 12 september 2022 uitgevoerd. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap niet van belang.

5.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in voorliggend plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels behorend bij de verschillende bestemmingen;
  • Hoofdstuk 3: algemene regels die verschillende algemene bepalingen bevatten die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2;
  • Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

6.2 Planregels

6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld goot- en bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel voorkomen, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan, wordt er gesproken van een 'dubbelbestemming'.

In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden en tenslotte wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier, aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfotos en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit deel van de regels zijn het overgangsrecht en de slotregels opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen t.b.v. de opslag van mest zijn. Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1,50 m. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.

6.3.2 Bos

De bestemming 'Bos' wordt gebruikt ten behoeve van de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden. Aan de Quabbenburgerweg wordt bos aangeplant. Het voedselbos wordt mogelijk gemaakt met de functieaanduiding "specifieke vorm van natuur - voedselbos".

Binnen de bestemming ´Bos' zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke en bosbouwkundige waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, opgenomen.

6.3.3 Groen

De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen te bestemmen. Hierbinnen is geen bebouwing toegestaan.

6.3.4 Natuur

De gronden met de bestemming Natuur zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke waarden, zoals die vooral tot uitdrukking komen in de vegetatie en landschappelijke waarden. Extensief recreatief medegebruik is ook mogelijk binnen de bestemming.

Binnen de bestemming Natuur zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

6.3.5 Tuin

Een deel van de gronden van de nieuwe woningbouwlocatie heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Gronden met deze bestemming dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.

6.3.6 Wonen - 1

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Bouwvlak 

Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. Voor de bestaande woning is een maximale goot- en nokhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Ook voor het bijgebouw is een toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf 

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast 

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

Karakteristieke bebouwing

De boerderij is een overblijfsel van het agrarische verleden van de plek. Het gebouw is vanwege de hoofdvorm en de verschijningsvorm van belang voor de herkenbaarheid van de geschiedenis en de identiteit van de plek. Deze kwaliteiten zijn uitgangspunt geweest voor het functieveranderingsplan. De woning is karakteristiek voor de plek. Handhaving van de uitstraling van het pand is uitgangspunt. Met de aanduiding "karakteristiek" worden de hoofdvorm (en de huidige inhoud), situering en oriëntatie van het gebouw beschermd.

Agrarisch natuurbeheer

De initiatiefnemers houden een grote hoeveelheid grond in eigendom. Een deel van deze gronden wordt omgezet naar natuurgronden. Voor het beheer van deze gronden houden de initiatiefnemers nog een aantal dieren in hun veestal. Middels een functieaanduiding is dit mogelijk binnen de bestemming Wonen - 1.

6.3.7 Wonen - 2

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Bouwvlak 

Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woning en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Voor de nieuwe woning is een maximale goot- en nokhoogte en inhoudsmaat opgenomen via de bouwregels. Ook voor het bijgebouw is een toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Andere bouwwerken kunnen binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf 

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast 

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

Voorwaardelijke verplichting

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de nieuwe woning is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting, en het gebruik van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van het woongebouw met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

6.3.8 Waarde - Archeologie (2, 4 en 5)

Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 4' en 'Waarde - Archeologie - 5' beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.

6.3.9 Waarde - Ecologie - GNN

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden die in de Provinciale Omgevingsvisie zijn aangewezen als 'Gelders Natuurnetwerk'. Om te voorkomen dat ontwikkelingen het Gelders Natuurnetwerk in de weg staan, dient bij alle ontwikkelingen getoetst te worden aan de aanwezige waarden binnen gebieden met de bestemming Waarde-Ecologie-GNN.

6.3.10 Waarde - Ecologie - GO

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden die in de Provinciale Omgevingsvisie zijn aangewezen als 'Groene Ontwikkelingszone'. Hier liggen mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen onder de voorwaarde dat daarbij extra natuur tot stand komt. Dus ook voor stedelijke functies is zo'n ontwikkeling binnen de GO mogelijk. De reden om voor een stedelijke functie een locatie in de GO te kiezen moet gerelateerd zijn aan een impuls in de kernkwaliteiten.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Inleiding

Flexibiliteit in een bestemmingsplan leidt tot enige beleidsruimte om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van een bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (artikel 3.6 Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door onder andere het afwijken van de regels of het wijzigen van het plan.

6.4.2 Afwijken van de regels

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingen opgenomen:

  • a. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Ook geldt deze afwijking alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bestemmingsvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid, vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • b. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • c. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan, maar te regelen via een afwijking, zodat voorwaarden gesteld kunnen worden. Eén van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan mededeling worden gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid.

Naast deze algemene afwijkingsmogelijkheden zijn in de diverse enkelbestemmingen mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwregels of de gebruiksregels. Deze afwijkingsmogelijkheden staan beschreven in paragraaf 6.3.

6.4.3 Wijzigingsregels

Naast algemene afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat 2 algemene wijzigingsbevoegdheden:

  • Overschrijding bestemmingsgrenzen: voor zover dit van belang is voor de betere realisatie van de bestemmingen danwel noodzakelijk is in verband met de werkelijke situatie. De overschrijding bedraagt maximaal 3m en het bestemmingsvlak mag hooguit 10% worden vergroot;
  • Categorie indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten: de Staat van Bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien als gevolg van technische en/ of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de betreffende bedrijven wijzigt;

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten vooroverleg artikel 3.3.1 Bro

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf PM ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.