Plan: | Hengelderweg 6/6A, Voorst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20321-VS00 |
Zaadveredelingsbedrijf Vitalis Biologische Zaden B.V. is gevestigd aan de Hengelderweg 6 in Voorst. Vitalis heeft een wereldwijd leidende positie in de veredeling en productie van groente rassen die geschikt zijn voor de biologische teler. Om hun leidende positie in de biologische zaadveredeling te behouden moet het bedrijf in de toekomst blijven voldoen aan strenger wordende eisen. Initiatiefnemers zijn daarom bezig met de toekomstige vernieuwingen die het bedrijf zal moeten ondergaan. Onderdeel van deze vernieuwingen is de uitbreiding en herontwikkeling van verschillende bedrijfsgebouwen. Binnen deze plannen zal onder andere meer ruimte moeten worden geboden voor een goede routing, scheiding van producten en strengere hygieneprotocollen. Naast uitbreiding en vernieuwing van bedrijfsgebouwen wordt ook op het terrein tevens logistiek en veiligheid verbeterd.
Ten behoeve van de uitbreidingen en vernieuwingen verwacht Vitalis de komende jaren in totaal 1755 m2 aan uitbreidingen te moeten realiseren. In de huidige plannen zijn de concrete uitbreidingsplannen voor de verwerkingsruimte meegenomen. Deze uitbreiding is benodigd voor verschillende zaadprocessen waarbij routing en hygiëne belangrijke processen zijn. De verwerkingsruimte zal worden vernieuwd en uitgebreid met 248 m2 aan bebouwing.
In het huidige bestemmingsplan Buitengebied heeft het perceel aan de Hengelderweg 6 de bestemmingen Agrarisch en Groen. Het perceel heeft ook enkele dubbelbestemmingen. Dit zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Landschap, Waarde - Archeologie - 2, Waarde - Archeologie - 3, Waarde - Archeologie - 4 en Waarde - Archeologie - 5.
Naast de enkel en dubbelbestemmingen heeft het perceel gedeeltelijk de functieaanduiding glastuinbouw. Ook is het perceel gelegen in een gebied dat is aangeduid als reconstructiewetzone-verwevingsgebied.
In het bestemmingsplan Buitengebied is aangegeven dat er maximaal 3.600 m2 oppervlakte aan kassen en 1.000 m2 aan teeltondersteunende kassen is toegestaan. Het oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en kassen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' mag maximaal 1.000 m2 bedragen.
De beoogde uitbreiding past niet binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Het toegestane oppervlakte bedrijfsgebouwen ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf wordt overschreden. Daarnaast vinden er mogelijk toekomstige ontwikkelingen plaats buiten het huidige bouwvlak. Om de uitbreiding te faciliteren is zodoende een nieuw bestemmingsplan nodig.
De situering van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied bevindt zich in het zuidelijke deel van de gemeente Voorst, ten zuidwesten van het dorp Voorst. Het plangebied bestaat uit meerdere percelen (zie afbeelding 2). Deze percelen staan kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie H, nummers 301, 302 en 308.
Afbeelding 1 - Plangebied in de omgeving.
Ten zuiden en oosten van het plangebied heeft Vitalis meerdere gronden in bezit. In totaal bezit Vitalis ongeveer 11 hectare gronden. Deze gronden zijn aan beide zijden van de Hengelderweg gelegen. De Hengelderweg doorkruist als het ware het plangebied. Het grootste deel van de gronden is gelegen ten westen van de Hengelderweg. Eveneens is aan de westzijde van de Hengelderweg de huidige bedrijfsbebouwing gelegen.
Afbeelding 2 - Overzicht plangebied.
Doel van het onderliggende bestemmingsplan is om de uitbreiding van het zaadveredelingsbedrijf Vitalis Biologische Zaden B.V. juridisch-planologisch mogelijk te maken.
Zoals in paragraaf 1.2 al kort werd benoemd is de bedrijfsbebouwing van Vitalis gelegen aan de westzijde van de Hengelderweg. Het grootste bebouwingsvolume op het perceel betreft een kas van ongeveer 3000 m2. Daarnaast is er een totaal van ongeveer 1.460 m2 aan overige bebouwing en een bedrijfswoning (nr. 6a) met bijgebouw aanwezig. Deze woning heeft een oppervlakte van ongeveer 140 m2 en het bijgebouw heeft een oppervlakte van 62 m2. Tot slot staan er achter de kas 3 watersilo's (2 x Ø 6.25 m & 1 x Ø 3,10 m).
Afbeelding 3 - Overzicht gebouwen.
Tegenover de bedrijfsbebouwing is aan de overzijde van de Hengelderweg een parkeervoorziening voor het bedrijf aangelegd. Hier wordt plek geboden aan ongeveer 25 auto's. Omliggende gronden worden door het bedrijf in gebruik genomen voor grondgebonden teelt of landschappelijke inrichting in de vorm van bomen, hagen en een ecologische poel.
Uit de kaart van 1913 (afbeelding 4) wordt duidelijk dat het perceel bekend heeft gestaan als 'De Uilenbosch'. De oude boerderij en de bijbehorende schuur zijn in de loop der tijd gedeeltelijk aangepast, maar hebben hun karakteristieke verschijning behouden.
De boerderij en de schuur zijn van het type 'hallenhuis', de boerderij heeft een middenlangsdeel. De boerderij heeft een zadeldak met wolfseinden. Het oorspronkelijke woongedeelte bevindt zich aan de westelijke zijde en is uitgevoerd met roodbruine bakstenen en antraciete dakpannen. Zoals gebruikelijk in deze regio staat de boerderij 'met de kont naar de weg' gekeerd. Dit achtererf was het bedrijfsterrein van de boer en was integraal verbonden met het omliggende landschap. Op dit achtererf, achter het hoofdgebouw, staan van oudsher de verschillende bijgebouwen. Het oorspronkelijke agrarische gedeelte van de boerderij kent een lichtbruine baksteen en is gedekt met riet. De bijbehorende schuur bestaat uit roodbruin metselwerk, de kap is gedekt met oranjekleurige dakpannen.
In het gebied komen twee verschillende landschapstypen voor. Het gaat hier om zowel het kampenlandschap als de broekontginningen. Direct ten westen en zuidwesten van Voorst is het hoger gelegen kampen- of enkenlandschap te onderscheiden. Dit kampenlandschap is ontstaan bij langgerekte dekzandruggen. Hierbij stuwde de westenwind het zand op waarbij verschillende beekjes tussen deze gevormde zandruggen stroomde. De kampenontginningen kenmerken zich door veel reliëf in een verder overwegend vlak gebied. Door dit hoogteverschil in het landschap hebben de wegen een natuurlijk en bochtig verloop. Hierdoor zijn de kavels onregelmatig en hebben zij een blokvormig patroon.
Het kampenlandschap bestaat niet uit grote akkercomplexen, maar uit individuele akkers. Ieder kamp bestaat uit akkers op de hoger gelegen dekzandrug. Grasland langs de beekjes tussen deze ruggen en het boerenerf er tussen in, op de flanken van de rug. De boerenbedrijven voerden een gemengde bedrijfsvoering. Omdat de grond vaak arm was, brachten de boeren mest en heideplaggen als bemesting op het land. Door deze eeuwenlange vorm van bemesting werden de akkers steeds hoger, met een steile rand als gevolg. Om de gewassen te beschermen tegen wildvraat en wind, werden ze omgeven met houtwallen en houtsingels. Dit zorgde ervoor dat de kampenontginningen van oudsher erg kleinschalig zijn. Daarnaast kent het gebied solitaire bomen en vochtige gebieden in laagtes en poelen.
Vanaf 1900 heeft er vanuit landschappelijk en ecologisch oogpunt bezien een verschraling plaatsgevonden van het landschap. Dit is grotendeels een landelijke ontwikkeling geweest als gevolg van schaalvergroting en intensivering van de landbouw. Middels ruilkaveling werden percelen samengevoegd en is de kleinschaligheid van de gronden gedeeltelijk verloren gegaan. Uit de kaartanalyse blijkt dat deze ontwikkeling zich vooral voordoet in de periode na 1950 (zie afbeelding 5). Eveneens maakt in de periode vanaf 1900 een aantal bospercelen plaats voor graslanden. Het landschap wordt daarmee 'kaler'.
Afbeelding 4 - Uitsnede kaart 1913 (bron: topotijdreis.nl).
De gronden waarop de uitbreiding van Vitalis zich concentreert, zijn te duiden als een broekontginning. Dit gebied is systematisch ontgonnen. Het zijn de vaak natte en open gebieden achter de oeverwal, waar de rivier in het verleden veel klei heeft afgezet. Van oudsher was een 'broekland' dan ook een land dat bij een hoge waterstand onderloopt.
Afbeelding 5 - Ontwikkeling landschap rondom het plangebied, 1850 - 2000 (bron: topotijdreis.nl)
De broeken zijn als geheel te herkennen aan de kenmerkende fijnmazige verkaveling. De kavels of slagen zijn zeer lang. Verder zijn de haaks op elkaar staande hoofdrichtingen van de ontginningsbasissen (zoals de wegen en kavels) kenmerkend.
Om het gebied bruikbaar te maken zijn er veel sloten nodig om in afwatering te voorzien. Omdat deze sloten in de zomer droogvielen, werden hagen aangelegd als aanvullende veekering. Veel van deze hagen zijn inmiddels uit het landschap verdwenen. Voorkomende beplanting in de broekontginning zijn elzensingels, knotbomen, broekbossen en hagen in de broeken. Verder komen populieren, iepen en essen langs de wegen voor.
De Hengelderweg loopt van noord naar zuid en er geldt een maximum snelheid van 60 kilometer per uur. In de directe omgeving van het perceel komen verschillende, verspreid liggende woningen en agrarische bedrijven voor. Daarnaast doet zich aan de Gravenstraat 4 in Voorst een bedrijfsbestemming voor met functieaanduiding 'paardenhouderij'. Hier is de paardenhouderij BK-Horses gevestigd.
Op grotere afstand van het perceel is de spoorlijn Apeldoorn - Zutphen gelegen. Ten noorden van, en evenwijdig met deze spoorlijn loopt een hoogspanningslijn.
In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente aan de orde.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft relatie met het eerste en het tiende belang, namelijk: 'Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat' en 'ruimte voor behoud en versterking van nationale cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten'.
Onderdeel van een gunstig vestigingsklimaat is niet alleen het beschikbaar stellen van ruimte, maar ook het behoud en doorontwikkelen van de reeds in gebruik genomen ruimte. In andere woorden, faciliteren waar mogelijk en waar dit ruimtelijke winst oplevert. Dit draagt bij aan het creëren en versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Onderhavig plan draagt bij aan het toekomstbestendig maken van Vitalis, een kennisinstituut in het biologisch werkveld. Juist omdat de locatie in Voorst met haar kenmerkende grondsamenstelling en solitaire ligging uniek is, staat het belang van continuïteit op deze locatie staat voorop. Door medewerking te verlenen aan onderhavig plan wordt bijgedragen aan het versterken van de bestaande ruimtelijk-economische structuur.
Met het beschermen van de karakteristieke schuur draagt dit plan bij aan het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Niet alleen krijgt de bebouwing daarmee een karakteristieke dubbelbestemming, ook wordt rondom de karakteristieke bebouwing bouwvlak weggenomen, waardoor de markante ligging van de bebouwing ook in de toekomst blijft behouden wanneer het bedrijf zal uitbreiden. Tot slot draagt de landschappelijke inpassing bij aan het versterken van het landschap.
Bovengenoemde onderdelen van onderhavig plan zorgen ervoor dat deze in lijn is met het richtinggevend kader zoals gesteld in de SVIR.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden, die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 6 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking.
Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe glastuinbouw of in uitbreiding van bestaande glastuinbouw met een oppervlakte van ten minste vijf hectare aan aaneengesloten percelen, dient op grond van deze ladder een verantwoording te bevatten waarin de behoefte aan het gebruik van nieuwe gronden voor glastuinbouw als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook wordt onderbouwd waarom in deze behoefte niet kan worden voorzien door herstructurering of intensivering van elders in de betrokken regio gelegen bestaande glastuinbouwgebieden.
Het plan voorziet in een uitbreiding van de verschillende bijgebouwen op het perceel. Er vindt geen toename plaats van het aantal vierkante meters kasoppervlak. Gezien de aard en omvang van de onderhavig plan, is de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Het Rijk heeft daarmee geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing van onderliggend plan aan de SVIR is dan ook niet noodzakelijk.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: Wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Vitalis is internationaal een leider in de zaadveredeling. De biologische markt is wereldwijd een groeiende markt welke zich onder andere focust op de verduurzaming van landbouw. Daarmee draagt onderhavig plan niet alleen bij aan het versterken van het economisch groeipotentieel op de locatie in Voorst, ook draagt het indirect bij aan de verduurzaming van de landbouwsector en de wereldwijde transitie richting biologische productie. Met het landschappelijk inpassen van het plangebied draagt onderhavig plan daarnaast bij aan het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied. Het plan is daarmee in lijn met de prioriteiten in de langetermijnvisie van de Nationale Omgevingsvisie.
In Nederland zijn 20 'Nationale Landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk.
Voor specifieke gebieden in een Nationaal Landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten.
Het plangebied aan de Hengelderweg 6 in Voorst valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit Nationaal Landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:
De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid voor de Nationale Landschappen, zie paragraaf 3.3.2.
De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie op het gebied van de ruimtelijke ordening, waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling en natuur en milieu (inclusief de sociale gevolgen hiervan). De omgevingsvisie is opgehangen aan drie peilers, namelijk: 'dynamisch', 'mooi' en 'divers'. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. 'Dynamisch' duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. 'Mooi' staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die gewaarborgd en verder ontwikkeld dienen te worden. 'Divers' gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Glastuinbouwontwikkeling
Gelderland heeft drie regionale clusters voor glastuinbouwontwikkeling aangewezen: Tuil, Est en Voorst. In deze regionale clusters mogen bedrijven uit de regio zich hervestigen, als de glastuinbouwbestemming op de vertrekkende locatie wordt gesaneerd. In de overige delen van het buitengebied geldt een eenmalige uitbreiding van 20% van de oppervlakte glas. In bijzondere situaties kan onder voorwaarden hiervan worden afgeweken. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. In onderhavig plan is geen sprake van een uitbreiding oppervlakte glas ten opzichte van de mogelijkheden binnen het oude bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet daarmee niet in een verruiming van mogelijkheden tot uitbreiding van het glasoppervlakte kassen.
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Voor een zorgvuldige afweging van ontwikkelingen in het buitengebied, moet de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik worden gebruikt. Dit houdt in dat bij plannen moet worden aangegeven of de nieuwe situatie qua aard en schaal passend is. Dat betekent in hoeverre de nieuwe situatie zich in het karakter van het buitengebied laat passen. Bij deze nieuwe situatie gaat het om omvang (oppervlakte) en effecten (verkeersaantrekkende werking). Mocht dit in de nieuwe situatie dusdanig veranderen, dan is er sprake van een grootschalige ontwikkeling op basis waarvan een afweging op grond van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik aan de orde is. Gezien de kleinschalige aard en omvang (ten opzichte van reguliere glastuinbouwbedrijven) en effecten (verkeersaantrekkende werking) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.
In de Omgevingsverordening Gelderland (2021) staan regels beschreven, die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.
De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en Milieu, Erfgoed en veilige leefomgeving.
Afbeelding 7 – Uitsnede omgevingsverordening Gelderland, kaart Landschap
Het perceel aan de Hengelderweg 6/6a in Voorst maakt onderdeel uit van het 'Nationaal Landschap buiten GNN, GO en NHW', specifiek Nationaal Landschap De Veluwe. Deze cultuurhistorische landschappen zijn het resultaat van het harmonisch samengaan van natuurlijke processen en menselijk handelen. Kenmerkend zijn de samenhang tussen natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing. De ontstaansgeschiedenis van het landschap is hier nog leesbaar.
Artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland geeft aan dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de Groene Ontwikkelingszone, het Groene Natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten. Het plangebied valt onder het nationale landschap De Veluwe, deelgebied Noordelijke IJsselvallei. De kernkwaliteiten van dit gebied worden als volgt omschreven:
Het onderliggende plan raakt de beschreven kernkwaliteiten niet. Op de gronden ten oosten van de Hengelderweg blijft de kenmerkende open ruimte behouden. Aan de westelijke zijde van de Hengelderweg vindt de uitbreiding van het bedrijf plaats. Om de impact van de toekomstige uitbreidingen op het landschap te beperken wordt een robuust struweel aangeplant. Daarnaast worden de verschillende bomenstroken en struwelen op de westelijke perceelsgrens aangezet. Hiermee wordt de bestaande oude landschapsstructuur in zijn totaliteit versterkt. Het kenmerkende half open landschap blijft behouden, met een afwisseling van forse landschapsstructuren, bebouwing en open ruimten. De uitvoering, beheer en instandhouding (verplichting van 25 jaar) van de landschapsstructuren zijn opgenomen in een planschade- en overeenkomst.
Afbeelding 8 - Uitsnede kaart Omgevingsverordening Gelderland.
Uit de bovenstaande afbeelding wordt duidelijk dat voor het plangebied is gelegen buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied. Op deze gebieden is artikel 2.17 van de omgevingsverordening Gelderland van toepassing. Op deze locaties kan een glastuinbouwbedrijf, gerekend vanaf 29 juni 2005, eenmalig een uitbreiding realiseren van tot vijf hectare mits kan worden aangetoond dat de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf, verplaatsing naar een glastuinbouwontwikkelingsgebied bedrijfseconomisch niet haalbaar is en de uitbreiding zich verdraagt met de ter plaatse van belang zijnde gebiedskwaliteiten van natuur, landschap en water.
Van het uitbreiden van de planologische mogelijkheden voor kasoppervlak is geen sprake in onderhavig plan. Het bouwvlak zal weliswaar van vorm veranderen, maar ook hier vindt geen uitbreiding van plaats. Wel zal er sprake zijn van het uitbreiden van het oppervlakte bedrijfsbebouwing. Binnen het huidige bestemmingsplan is tot 1100 m2 aan bedrijfsbebouwing mogelijk, waar bij onderhavig plan het oppervlakte bedrijfsbebouwing wordt verruimd tot 3215 m2.
Solitaire bedrijvigheid
Artikel 2.12 van de omgevingsverordening is daarmee van toepassing op onderhavig plan. Hier stelt de omgevingsverordening dat bij een uitbreiding van solitaire bedrijvigheid die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 vierkante meter en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 vierkante meter bedrijfsbebouwing niet mogelijk is, tenzij kan wordt aangetoond in het bestemmingsplan dat:
Maatbestemming en landschappelijke inpassing
Met dit bestemmingsplan wordt maatwerk geboden waarmee de uitbreiding mogelijk wordt. Naast het leveren van maatwerk voor de geplande uitbreidingen maakt ook de landschappelijke inpassing en versterking onderdeel uit van dit plan. Het versterken van de landschappelijke waarden omhelst de aanplant van hagen, het aanzetten van bomenrijen en de aanleg van een struweelhaag. Aan de laatste twee voorwaarden wordt met dit bestemmingsplan dan ook voldaan.
Regionale afstemming
Als toelichting op de plannen heeft Vitalis daarnaast een bedrijfsplan opgesteld (Bedrijfsplan 2021-2030 Vitalis). In april en mei 2022 is onderhavig plan behandeld en geaccordeerd in overleg met omliggende gemeenten en de provincie Gelderland in het de regionale afstemmingsgroep werklocaties.
Verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk
Locatiekeuze
Vitalis heeft bij de vestiging in 1994 specifiek voor deze locatie gekozen op advies van een bodemkundig specialist van het Louis Bolk Instituut. De locatie leende zich door de aanwezige unieke en zeer vruchtbare enkeerdgrond. Deze grond bleek uitermate geschikt voor de biologische teelt van groenterassen. In de loop der jaren zijn de gronden alleen maar vruchtbaarder geworden door ruime vruchtwisseling met groenbemesters. De weerbaarheid van de bodem met betrekking tot bodemziektes en wateroverlast is daarnaast verhoogd. De gronden van Vitalis zijn hierdoor al een geruime tijd biologisch gecertificeerd.
Niet alleen tijdens de locatiekeuze, maar ook in de huidige situatie is de locatie nog van belang voor het bedrijf. Wereldwijd is Vitalis een belangrijke speler op het gebied van biologische zaadproductie. Het bedrijf heeft teeltgebieden in Europa, Azië en Zuid-Amerika. Voor de productie van de verschillende groentezaden wordt gekeken naar de meest geschikte locatie. Hoe geschikt de locatie is, is afhankelijk van de lokale klimaatomstandigheden, ziektedruk, kennisniveau en beschikbaarheid van arbeid. Zo blijkt Voorst de ideale locatie om een aantal van deze zaden te produceren, waaronder zaden voor de hybride paprika en de hybride lange komkommers.
Tot slot voldoet de locatie van de het biologisch zadenteeltbedrijf aan misschien wel de belangrijkste voorwaarde voor biologische zaadveredeling, namelijk: Een geïsoleerde ligging ten opzichte van andere reguliere (glas)tuinbouwbedrijven. Door de geïsoleerde ligging en de weerbare bodem zijn hier specifieke onderzoeken en veredelingsprojecten uit te voeren, die bijdragen aan breed weerbare gewassen die zowel hun waarde hebben in de biologische teelt als een bijdrage leveren in niet-biologische teelten.
Geïsoleerde ligging noodzakelijk
Vitalis is een biologisch zaadveredelingsbedrijf en dat betekent dat er geen chemische gewasbeschermingsmiddelen en kunstmestproducten worden toegepast. Dit houdt in dat een combinatie van een gangbaar tuinbouwbedrijf in de nabije omgeving ongewenst is. Een gangbaar bedrijf past namelijk chemische gewasbeschermingsmiddelen toe. Het is nooit volledig uit te sluiten dat het residu van deze middelen op het biologische bedrijf terecht komen.
Verder is een geïsoleerde locatie van andere kas-teelten van belang omdat daardoor de verspreiding van plaaginsecten vanuit een nabijgelegen kas niet mogelijk is. Omgekeerd is er op een biologisch bedrijf altijd een bepaalde onkruiddruk die weer zeer nadelig is voor het gangbare bedrijf. Dit verklaart waarom een geïsoleerde ligging voor een biologisch zaadproductiebedrijf van wezenlijk belang is.
Belangrijke onderzoekslocatie
De combinatie van de unieke locatie, de voorbeeldfunctie van het kennisbedrijf Vitalis en de groeiende kennisbehoefte in de biologische sector hebben ervoor gezorgd dat er steeds intensievere samenwerking ontstaat met verschillende kennisinstellingen waaronder de WUR in Wageningen en de UvA in Amsterdam. Kwaliteiten die aan Vitalis en de locatie worden toegedicht zijn de aanwezige specialistische kennis en ervaring om snel nieuwe rassen te produceren, de uitstekende bodemkwaliteit en de gewenste geïsoleerde ligging de doorslag om op die locatie te onderzoeken.
Bij de samenwerking met de verschillende kennisinstituten is er sprake van een wederzijds belang. Zo geldt dat het gezamenlijk onderzoek de basis kan vormen voor de ontwikkeling van verschillende nieuwe rassen. Daarnaast biedt Vitalis ook de mogelijkheid om stage te lopen, promotieonderzoek uit te voeren en excursies te laten plaatsvinden. De samenwerking met de WUR is inmiddels zo intensief geworden (ook door de korte afstand) dat er sprake is van jaarrond contact met verschillende onderzoeken die over meerdere jaren lopen. Ook door sectoren, zoals Topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, is er onder de naam Groene Genetica (i.s.m. de WUR en Louis Bolk Instituut) onderzoek bij Vitalis uitgevoerd naar de stikstofefficiëntie van spinazie geteeld onder biologische omstandigheden. Met de verwachte groei voor de toekomst en de geplande uitbreidingen in onderhavig plan zullen dergelijke contacten verder worden geïntensiveerd. Het is de kruisbestuiving van de verschillende afdelingen en kenniscentra die deze locatie waardevol maken.
Niet mogelijk om te verplaatsen naar een glastuinbouwclustergebied
Bij de ontwikkeling van het vestigingsbeleid voor glastuinbouwbedrijven is er vanuit gegaan dat glastuinbouwbedrijven telen op substraat en daarmee niet afhankelijk zijn van de grondsoort. Het type grondsoort van de aangewezen glastuinbouwclustergebieden (Tuil, Est en Voorst) is daarmee niet meegenomen in de keuze voor deze gebieden. Echter teelt Vitalis niet op substraat maar in de volle grond. Los van dat een geïsoleerde ligging (t.o.v. gangbare teeltbedrijven) niet kan worden gegarandeerd in de aangewezen clustergebieden, is de grond in de aangewezen concentratiegebieden dan ook ongeschikt voor de vollegrondsteelt van Vitalis.
Hier komt bij dat bij het telen op volle grond het bedrijf ook ruimte nodig voor telen in de open lucht. Op de clusterlocatie zal hier geen ruimte voor zijn. Daarnaast zal de gangbaar gebruikte landbouwgrond geschikt moeten worden gemaakt voor biologische teelt. Hier kan alleen sprake van zijn wanneer geen sprake is van residu van persistente gewasbeschermingsmiddelen in de grond. Dit komt voort uit regelgeving over biologische bedrijfsvoering, omdat er geen chemische gewasbeschermingsmiddelen en kunstmestproducten mogen worden toegepast. Dit betekent dat er sprake zal zijn van een overgangsperiode tot 2 jaar voordat daadwerkelijk geteeld kan worden. Deze grond zal vervolgens bij lange na niet over de kwaliteit beschikken die de huidige gronden van Vitalis hebben.
Verder zijn de clusteringsvoordelen die voor andere glastuinbouwbedrijven te benoemen zijn (gezamenlijke watervoorziening, energievoorziening enz.) voor dit bedrijf in het geheel niet aan de orde. Clustering met andere glastuinbouwbedrijven is voor dit bedrijf juist nadelig. Deze meer bedrijfstechnische aspecten zijn nog los gezien van de enorme investering die gepaard zou gaan met verplaatsing van dit kapitaalintensieve bedrijf en ook om die reden is verplaatsing geen haalbare optie.
De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In deze visie heeft de regio ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling hierbij is het behouden en versterken van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Stedendriehoek ontwikkelt zich zo in hoog tempo van een verband tussen drie steden naar een samenhangende stedelijke regio, met een groen middengebied en een groene omgeving. De Regionale Structuurvisie (RSV) heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
Bij het aspect werken onderscheidt de RSV kantoren, bedrijven, land- en glastuinbouw. Hierbij zet de Stedendriehoek in op het verbreden van de economische structuur en versterking van de ruimtelijke kwaliteit en een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Voor de glastuinbouw geeft de RSV aan dat bundeling op één locatie niet noodzakelijkerwijze schaalvoordelen oplevert vanwege de sterk uiteenlopende bedrijfsstrategie binnen de tuinbouwsector. Ook is concentratie op één terrein niet altijd gewenst vanwege verspreiding van ziekten en vanwege binding met het personeel. Vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke aantasting is concentratie vaak lastig. De Stedendriehoek wil dan ook op een zorgvuldige, gedifferentieerde manier met de glastuinbouw omgaan. De grote verschillen in omvang en de landschappelijke positie van de bedrijven bieden goede aanknopingspunten. Voor de aanpak van hervestiging en uitbreiding van de glastuinbouw in de Stedendriehoek wordt een driedeling gemaakt naar bedrijfsomvang.
Het bedrijf Vitalis valt nu onder de eerste groep kleine bedrijven van minder dan 1 hectare aan glasopstanden. Binnenplans voorziet het oude bestemmingsplan tot de mogelijkheid om in totaal 4600 m2 glasopstanden te realiseren (3600 m2 kassen en 1000 m2 teeltondersteunende kassen). In het nieuwe bestemmingsplan bliven deze bebouwingsmogelijkheden gelijk. De RSV stelt dat voor middelgrote bedrijven (1 tot 5 hectare) regionale hervestigingslocatie zijn gereserveerd. Hier is in het geval van Vitalis geen sprake van. Onderhavig plan is dan ook in lijn met de RSV en hervestiging van de locatie Vitalis is dan ook niet nodig.
Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit,Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in januari 2023 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.
De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomst bestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:
De RTV zet onder andere in op het stimuleren van innovatieve bedrijvigheid in de gemeente. Het doen ontstaan van een goed vestigingsklimaat is hiervoor een van de voorwaarden. Dit kan onder andere door innovatieve bedrijven te faciliteren waar dit ruimtelijke mogelijk is. De gemeente ziet daarnaast graag meer verbinding ontstaan tussen onderwijsinstellingen en lokale bedrijven: Stageplaatsen, kortlopend onderzoek, werkervaring.
Het innovatieve biologische zaadveredelingsbedrijf Vitalis is een wereldleider in biologische zadenteelt. Met de aanwezigheid van het bedrijf heeft de gemeente een innovatief bedrijf waar zij trots op is. De vestiging en voortzetting van het bedrijf is daarmee volledig in lijn met de RTV. Het bedrijf voorziet daarnaast in stageplaatsen, het aantrekken van kenniswerkers, het organiseren van kennisbijeenkomsten en het doen groeien van kennis op het gebied van biologische zadenteelt.
Daarnaast zorgt de bescherming van de karakteristieke gebouwen voor het behoud van cultuurhistorische waarde (bescherming van karakteristieke bebouwing). Tot slot is het versterken van de landschappelijke kwaliteit in lijn met de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst vormt geen belemmering in de werking van onderliggend plan.
Voor Vitalis Biologische Zaden B.V. is een uitbreiding van de faciliteiten noodzakelijk om haar toekomst te waarborgen. Het bedrijf zal immers moeten doorontwikkelen om hun leidende positie in de biologische zaadveredeling te behouden. De eisen die zowel de certificerende instanties evenals klanten stellen aan de fytosanitaire omstandigheden maken dat Vitalis haar routing, scheiding van producten en hygieneprotocollen moet verbeteren. Vernieuwing en uitbreiding van de bestaande bebouwing maakt hier onderdeel van uit. Daarnaast wordt op het terrein tevens de routing, logistiek en veiligheid verbeterd. De huidige bebouwing en omgeving van Vitalis bevat daarnaast veel kwaliteiten. Zo heeft het bedrijf een karakteristiek ensemble van gebouwen in eigendom en is het plangebied gelegen in het cultuurhistorisch waardevolle kampenlandschap. Deze cultuurhistorische kwaliteiten wil het bedrijf ook na de uitbreidingsplannen blijven behouden en uitstralen.
Sinds de vestiging van Vitalis aan de Hengelderweg in 1994 heeft het bedrijf een organische groei doorgemaakt. Dit wordt onder andere zichtbaar in uitstraling en compositie van de huidige bebouwing. Het geheel is een ensemble van diverse gebouwen en bouwwerken die qua bouwstijl uiteenlopen. Desondanks ligt het geheel van bebouwing ingebed in het landschap. Dit komt door de natuurlijke beschutting die het perceel geniet door de aanwezigheid van verschillende bomenrijen en groenstroken. Vanaf de Hengelderweg wordt het zicht op de bedrijfsgebouwen daardoor minder ervaren.
In het ontwerp zijn een aantal uitgangspunten meegenomen waaronder:
Deze ontwerpuitgangspunten komen tot uiting in een ontwerp waarbij de nieuwe bedrijfsruimte in materiaal en donkere kleurstelling refereert aan een traditioneel gebouw op een boerenerf. In het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1) zijn daarnaast extra richtlijnen opgesteld voor de uitstraling van de toekomstige uitbreidingen. In de uitbreidingsmogelijkheden zal ook bouwvlak worden weggenomen aan de voorzijde van het perceel en worden toegevoegd aan de achterzijde (westzijde) van het perceel. Het bedrijf zal daarom in het nieuwe bestemmingsplan niet kunnen uitbreiden rondom het karakteristieke ensemble. Hiermee blijft de markante ligging gewaarborgd. Daarnaast wordt landschappelijk aangeplant om het directe zicht te ontnemen op de bedrijfsgebouwen.
Afbeelding 9 - Uitsnede inrichting (bron: AAB).
Binnen het uitbreidingsplan zijn er verschillende bedrijfsgebouwen die in aanmerking komen voor uitbreiding en vernieuwing. De huidige bedrijfsruimte achter de karakteristieke boerderij zal als eerste worden vernieuwd en uitgebreid. Deze uitbreiding is noodzakelijk voor diverse zaadprocessen waarbij de hygiëne en routing belangrijke aspecten zijn. De uitbreiding is uitgewerkt in het Beeldkwaliteitsplan Vitalis. Zoals eerder gesteld heeft het gebouw een donkere kleurstelling waarmee het refereert aan een traditioneel gebouw op een boerenerf. In totaal zal de huidige bedrijfsruimte met 248 m2 oppervlak worden uitgebreid. In de nieuwe situatie zal de bedrijfsruimte een oppervlakte van 750 m2 hebben. Het gebouw zal een goothoogte hebben van circa 4,5 meter en een nokhoogte van circa 8 meter.
Overige bedrijfsgebouwen zullen ook in ontwerp moeten refereren aan een traditioneel boerenerf. Hier is in het beeldkwaliteitsplan eveneens aandacht naar uitgegaan door middel van meerdere referenties. Binnen het nieuwe bouwvlak zal Vitalis gedurende de komende jaren circa 1755 m2 willen uitbreiden. Het totaal aan bedrijfsgebouwen zal daardoor oplopen tot maximaal 3215 m2. Het bouwvlak zal hiervoor zoals gesteld van vorm veranderen. Zowel vanuit stedenbouw, als vanuit cultuurhistorie is het immers wenselijker dat de bedrijfsuitbreiding niet tot voor aan de straatzijde plaatsvindt maar aan de achterzijde, buiten het zicht. Over deze uitbreiding heeft binnen het regionaal overleg met omliggende gemeenten en de provincie Gelderland afstemming plaatsgevonden.
Naast de toe te voegen bebouwing is in onderhavig plan ook naar de routing, logistiek en veiligheid op het terrein gekeken. Het vrachtwagenverkeer zal in de nieuwe situatie om de bestaande bedrijfswoning heenrijden. Hierdoor hoeven vrachtwagens niet te steken op de Hengelderweg of het bedrijfsperceel. Hiermee zal de veiligheid voor zowel werknemers als omwonenden verbeteren. Ten behoeve van de aangepaste routing zal een nieuwe inrit ten zuiden van de bedrijfswoning aan de Hengelderweg moeten worden gemaakt. De logistieke route verplaatst zich hiermee naar de zuidzijde van het perceel.
Onderhavig plan omhelst de uitbreidingsplannen van Vitalis op korte en lange termijn. Het bestemmingsplan biedt daarom ruimte om organisch door te groeien in de toekomst. Op korte termijn komt de huidige verwerkingsruimte in aanmerking voor uitbreiding en vernieuwing. Hier is al een concrete uitwerking voor gemaakt. Deze zal hieronder worden toegelicht. De te ontwerpen uitstraling van de toekomstige uitbreidingen, is eveneens vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan om samenhang te garanderen. Ook deze zal kort worden toegelicht in deze paragraaf.
Afbeelding 10 - Impressie van de bebouwing (bron: AAB).
In het ontwerp refereert de hoofdvorm van de nieuwe bedrijfsruimte naar een agrarische typologie. Er is gekozen voor een combinatie van plaatmaterialen, hout en glaspartijen welke door middel van kleurcontrasten, schuifluiken en insneden het gebouw van een eigentijds karakter voorzien. De agrarische typologie is passend in het bebouwingsbeeld op het erf, maar ook in de wijdere omgeving van het buitengebied. Door deze uitstraling na te streven, refereert het erf dan ook naar een traditioneel boerenerf met passende, maar eigentijdse bebouwing.
De bedrijfsruimte zal een zadeldak krijgen met symmetrische dakhellingen en een insnede aan de achterzijde. Om ook de bovenverdieping functioneel te kunnen gebruiken is gekozen voor een langgerekte dakkapel welke de werkruimtes van daglicht zal voorzien. De dakkapel zal worden gerealiseerd in eenzelfde kleurstelling als de dakhelling om de visuele impact te beperken. Het dak zal aan de oostzijde worden gerealiseerd met een wolfseind, om de zichtbaarheid vanaf naastgelegen woonbestemming zo veel als mogelijk te beperken.
De nieuwbouw is zodanig gepositioneerd en ontworpen, dat het gebouw vanaf de straatzijde visueel ondergeschikt is aan het karakteristieke ensemble. De massa van het bouwwerk is daarnaast ook passend op en traditioneel boerenerf. Door de afstand tussen de karakteristieke bebouwing en de nieuw te realiseren bebouwing te behouden blijft het cultuurhistorisch waardevolle ensemble het vooraanzicht. Het ensemble blijft zo de aandacht op zich vestigen.
Afbeelding 11 - Vooraanzicht impressie (bron: AAB).
De uitgangspunten voor het ontwerp van de bedrijfsruimte zullen ook van toepassing zijn op de later uit te breiden bedrijfsgebouwen. Ook bij het ontwerp van deze gebouwen zal de referentie naar de traditionele agrarische gebouwen centraal staan. Het eigentijdse karakter wat de verwerkingruimte zal hebben vormt ook hier weer een uitgangspunt. Bijvoorbeeld de eenduidige vormen, donkere kleurstellingen en het gebruik van veel plaat- en houtmaterialen. Uitgangspunten bij het ontwerp van zowel de nieuwe bedrijfsruimte als de in de toekomst uit te breiden bedrijfsgebouwen staan beschreven in het Beeldkwaliteitsplan Vitalis.
Aan zowel de zuid- als westzijde van het plangebied zijn 2 struwelen gelegen welke bestaan uit lage en hoge begroeiing, zoals de eik en de populier. Beide struwelen worden verder verdicht met streekeigen begroeiing zoals de wilg, Gelderse roos, meidoorn, sprokehout, els, hulst en kardinaalsmuts.
Ten behoeve van een veilige en betere doorstroom zal daarnaast aan de zuidzijde van het erf een nieuwe inrit worden gerealiseerd. Door dit te doen hoeven vrachtwagens niet te keren op het terrein op te steken op de Hengelderweg om te draaien. Verkeerstechnisch ontstaat hierdoor een veiligere situatie voor werknemers, omwonenden en voorbijgangers. De bestrating op het terrein zal bestaan uit klinkers, gelijk aan de huidige inrit. Om zowel deze inrit als de bedrijfsgebouwen aan het zicht te onttrekken zal een nieuw struweel worden aangeplant om het zicht op de bedrijfsgebouwen vanaf de Hengelderweg te beperken. Dit struweel wordt gevormd door streekeigen begroeiing, waaronder de hazelaar, hulst, liguster en vuilboom. Met dit struweel worden de bedrijfsgebouwen als het ware 'ingepakt' waarmee het solitair gelegen bedrijf landschappelijk goed wordt verborgen in het landelijke omgevingsbeeld.
Op het erf zal daarnaast ook inpassing plaatsvinden met boerenerfbeplanting, en een 'binnentuin' tussen het karakteristieke ensemble en de nieuwe bedrijfsruimte in. De parkeerplaats aan de overzijde van de straat zal daarnaast worden ingepast met een beukenhaag. Hierdoor worden voertuigen van werknemers en bezoekers minder ervaren wanneer deze gebruik maken van de parkeerplaatsen.
Op de locatie aan de Hengelderweg 6 in Voorst wil Vitalis Biologische Zaden B.V. zich uitbreiden met de nieuwbouw van een bedrijfsruimte. In hoofdstuk 3 komt duidelijk naar voren dat de bedrijfsvoering van het bedrijf anders is dan die van een regulier glastuinbouwbedrijf. Bijvoorbeeld het belang van een geïsoleerde ligging, aangezien verplaatsing naar een clusteringslocatie niet mogelijk is doordat bodemgesteldheid een cruciale rol speelt (zie 3.3.2). Dit voorgaande in relatie met het belang als onderzoekslocatie voor onderwijs- en onderzoeksinstellingen zorgt ervoor dat er afgeweken kan worden van het beleid.
Het plangebied ligt echter wel in de kleinschalige verkavelingsstructuur van het coulissenlandschap nabij Voorst. De ruimtelijke inpassing van de uitbreiding is dan ook een belangrijk onderdeel in het ontwerp. Met het ontwerp wordt gerefereerd aan de boerderij-typologie.
Het is hierbij van belang dat het bedrijf in de huidige situatie laat zien dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de omgeving en de inpassing van het bedrijf. Dit zit ook verweven in de biologische bedrijfsvoering van Vitalis. Dit komt naar voren in de versterking van het landschap met de realisatie van een groene omgeving. Onder andere het toevoegen en versterken van houtopstanden en bloemstroken vergroot de geschiktheid van het gebied voor insecten en vogels. Dit zorgt voor vergroting van de biodiversiteit op het bedrijf en in de omgeving. Het bedrijf heeft immers baat bij een landelijke uitstraling als producent van biologische zaadproducten.
De uitbreiding van de bedrijfsruimte vindt plaats bij de karakteristieke boerderij en schuur. Dit hoeft de uitbreiding van het bedrijf echter niet in de weg te staan. Wel vergt deze nabijheid een flinke ontwerpopgave. Door de uitbreiding vorm te geven in een schuurvolume, past de nieuwbouw bij de oude boerderij. Hiermee blijft de identiteit van het oude agrarische erf behouden, ondanks de schaal van het gebouw.
Verder heeft de uitbreiding van het bedrijf geen grote verkeersaantrekkende gevolgen voor de omgeving. De aan- en afvoer vindt veelal plaats via bestelbussen. De vervoersbewegingen met een vrachtwagen vinden minimaal plaats, gelijk aan de huidige situatie.
Gelet op het bovenstaande bestaan er tegen de uitbreiding van Vitalis Biologische Zaden B.V. op voorhand geen ruimtelijke bezwaren.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.
Ten behoeve van eerdere planvorming in 2016 heeft Vitalis Biologische Zaden B.V. opdracht gegeven De Klinker Milieu om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren op locatie (zie Bijlage 4). Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de uitbreiding van het zaadveredelingsbedrijf Vitalis Biologische Zaden B.V. De bestemmingsplanwijziging is noodzakelijk omdat de het gewenste oppervlakte uitbreiding bedrijfsgebouwen niet mogelijk is binnen het huidige bestemmingsplan. Doelstelling van het onderzoek is het verkrijgen van een beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de onderzoekslocatie.
Voor het onderzoek is op een tweetal locaties onderzoek uitgevoerd; op de locatie van de te vernieuwen en uit te breiden verwerkingsruimte en ter plaatse van destijds geplande kas. Omdat deze tweede locatie niet relevant is voor dit bestemmingsplan wordt deze locatie in deze paragraaf buiten beschouwing gelaten (op locatie werden geen verontreinigingen aangetroffen die het gebruik in de weg zaten).
Bij de toekomstige verwerkingsruimte zijn in de bovengrond plaatselijk sporen van baksteen of puin aangetroffen (onder de klinkerverharding). De licht puinhoudende bovengrond is weliswaar licht verontreinigd met minerale olie en PAK, maar voldoet aan de maximale waarde voor industrie. In overige boven- en ondergrondmengmonsters zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium aanwezig. De conclusie is dat het terrein op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Een algemene opmerking die De Klinker Milieu maakt, is dat voor de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het besluit Bodemkwaliteit. Gezien het verkennende karakter van het onderzoek is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreiniging niet zijn ontdekt, ondanks de zorgvuldigheid van het onderzoek.
Eindconclusie
De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor onderhavig plan en het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de verwerkingsruimte op het onderzochte gedeelte van de locatie.
In opdracht van Vitalis Biologische Zaden B.V. is door AAB Nederland een akoestisch onderzoek uitgevoerd in kader van de Wet geluidhinder [Wgh].
Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Onderzocht zijn de te verwachten geluidbelastingen op de gevels van woningen van derden door de toekomstige uitbreiding en het manoeuvreren van de vrachtwagens aan de Hengelderweg 6 in Voorst (zie Bijlage 3)
Uit het rapport blijkt dat het gemiddelde geluidsniveau op de gevels van de woonhuizen (Gravenstraat 9, Hengelderweg 1 en 4) nergens de maximale grenswaarde overschrijdt, zoals gesteld in het Activiteitenbesluit. De hoogst bepaalde etmaalwaarde is bij de Hengelderweg 4, deze bedraagt 45,9 dB(A) voor de minimale variant en 46,1 dB(A) waar 50 dB(A) is toegestaan. Deze etmaalwaarde wordt bepaald door de nachtperiode.
Bij de Hengelderweg 4 is eveneens de hoogste waarde bepaald voor het piekniveau. Deze bedraagt 55,2 dB(A) voor zowel de minimale als maximale variant waar 70 dB(A) is toegestaan. Dit piekniveau wordt veroorzaakt door het afblazen van remlucht door de vrachtwagens. Dit is maximaal drie maal per dag, bij het laden en het lossen. De maximale etmaalwaarde met betrekking tot indirecte hinder blijft ruim binnen de gestelde voorkeurswaarde van 50 dB(A).
Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat Vitalis Biologische Zaden B.V. voldoet aan de eisen die gesteld zijn in het Activiteitenbesluit.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.
Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Verder stelt de regeling Nibm voor verwarmde glastuinbouw een omvangsgrens van een nieuw bedrijf (of uitbreiding van een bestaand bedrijf) van 2 hectare oppervlakte (3% criterium). Deze oppervlaktegrens geldt zowel voor energie-intensieve als energie-extensieve teelt. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van bedrijfsgebouwen op de bestaande locatie mogelijk. Hoewel Vitalis Biologische Zaden B.V. geen regulier glastuinbouwbedrijf is, maakt dit voor de gestelde Nibm-grens geen verschil. Deze grens is niet afhankelijk van het type gewasteelt, of de technische uitrusting. Het bedrijf valt met zijn zeer beperkte kasoppervlak ruim onder de gestelde oppervlaktegrens in de regeling Nibm. Daarnaast vindt er een minimale toename in extra verkeersbewegingen plaats en is er geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie is tevens niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden.
Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd die vallen onder het Bevi. Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen propaantanks op het terrein van een particulier.
Afbeelding 12 - Maximale waterdiepte bij overstroming volgens risicokaart.nl
Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een kleine risico loopt op overstromingen (zie afbeelding 12). Deze kleine kans houdt in dat er eens in de 1000 jaar overstromingen kunnen plaatsvinden. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied (GPSOR-gebieden). Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).
Op meer dan 600 meter van de voorgenomen uitbreiding ligt een buisleiding. Daarnaast ligt op meer dan 500 meter van het plangebied de spoorlijn Apeldoorn-Zutphen. Deze spoorlijn is geen transportroute voor gevaarlijke stoffen. De hoogspanningslijn ligt enkele meters achter deze spoorlijn. Door de grote afstand met de planlocatie, vormen de bovenstaande aspecten geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. Zodoende levert zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen belemmering op voor onderliggend bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
In de directe nabijheid van het perceel komen wisselend agrarische- en woonbestemmingen voor. Conform de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft het bedrijf met haar bedrijfsgebouwen en kassen (SBI-codes 011, 012, 013) een richtafstand van 30 meter.
Deze grootste afstand komt voort uit richtlijnen voor geluid (zie ook paragraaf 5.2.2). De afstand vanaf het agrarische bouwvlak aan de Gravenstraat 9 tot aan de gronden in eigendom van Vitalis Biologische Zaden B.V. bedraagt meer dan 33 meter. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het bouwvlak voor de Hengelderweg 6 niet op de kadastrale grens is gesitueerd. De afstand van de woonbestemming aan de Hengelderweg 1 tot aan de voorgenomen uitbreidingslocatie bedraagt meer dan 60 meter.
De woonbestemming aan de Hengelderweg 4 ligt strak tegen het bouwvlak van de Hengelderweg 6. Deze voldoet zodoende niet aan de grootste afstand van 30 meter in verband met geluid. Aangezien het hier een bestaande situatie betreft, vindt er geen verslechtering plaats voor de Hengelderweg 4. In de nieuwe situatie zal het bouwvlak veranderen waardoor het in de toekomst niet mogelijk is uit te breiden in de richting van de woning aan de Hengelderweg 4. Een eventuele uitbreidingssituatie waarbij de milieurichtlijnen wordt overschreden wordt zo voorkomen. Zoals aangetoond in paragraaf 5.2.2 voldoet Vitalis Biologische Zaden B.V. aan het geluidsaspect ten opzichte van deze woonbestemming.
Er kan worden geconcludeerd dat onderliggend bestemmingsplan niet leidt tot een verslechtering voor de omgeving.
Ten aanzien van het aspect lichthinder geldt in de ruimtelijke ordening geen wettelijk toetsingskader. Wel is het streven erop gericht om lichthinder voor omwonenden tot een minimum te beperken. Ook uit oogpunt van ecologie en landschapswaarden (beschermen van duisternis en het donkere landschap) is het wenselijk om lichthinder te voorkomen. Dit geldt met name in gebieden waar het nog relatief donker wordt.
Het Besluit glastuinbouw is per 1 januari 2013 in het Activiteitenbesluit geïntegreerd. Het Activiteitenbesluit is daarmee het kader geworden die eisen stelt aan assimilatiebelichting (de kunstmatige belichting bij het telen van gewassen in kassen om het groei- en bloeiproces te bevorderen) gedurende de donkerteperiode en de nanacht. Bij het zaadteelt- en zaadveredelingsbedrijf wordt geen gebruik gemaakt van assimilatielampen. Er wordt wel gebruikt gemaakt van straatverlichting en nood- en veiligheidsverlichting. De uitstraling van deze bronnen zijn minimaal. Er zal daarom geen lichthinder ontstaan.
Daarnaast heeft Vitalis in het ontwerp aandacht besteedt aan de zichtbaarheid van de bedrijfsgebouwen vanaf de straat en de noordelijk gelegen woonbestemming aan de Hengelderweg 4. Met het nieuwe ontwerp wordt door het wolfseind het zicht vanaf de woonbestemming op het bedrijfsgebouw geminimaliseerd. De dakkapel en het eventueel hier uit voortkomende licht zal daarom beperkt zijn voor omwonenden.
Er gelden vanuit het aspect lichthinder dan ook geen belemmeringen voor onderliggend bestemmingsplan.
Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.
Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming een drietal wetten: De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het doel van deze wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, decentralisatie van verantwoordelijkheden en een vereenvoudiging van regels. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Met de nieuwe Wet natuurbescherming is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar en is opzettelijk verstoren in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat tevoren goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.
Ecologisch onderzoek: Quickscan flora en fauna
In opdracht van Vitalis Biologische Zaden B.V. heeft Blom Ecologie een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor het perceel aan de Hengelderweg 6 in Voorst (zie Bijlage 5). De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed heeft op beschermde Natura 2000-gebieden of deel uitmaken van het Nationaal Natuurnetwerk.
Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een bureauonderzoek, een veldonderzoek en een toetsing. Uit dit onderzoek is geconcludeerd dat effecten op beschermde gebieden (zoals Natura 2000-gebieden, NNN en beschermde weidevogelgebieden) worden uitgesloten.
Natura 2000
Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitatttypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen.
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door de projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Als er wel mogelijke negatieve gevolgen zijn, is de activiteit niet toegestaan, tenzij er na de habitattoets een vergunning wordt verleend.
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Natura 2000 gebieden liggen op enige afstand van deze locatie. Natura 2000 gebied Brummense Landgoederen is de dichtstbijzijnde en ligt op 2,2 kilometer afstand van de planlocatie.
Afbeelding 13 - Afstand plangebied tot dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied
Omdat er sprake is van een grotere afstand tot een Natura 2000-gebied en de ontwikkelingen in onderhavig plan relatief gering van omvang zijn wordt daarom op voorhand uitgesloten dat er sprake is van een verhoging van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden binnen Natura 2000-gebieden. Om dit uit te sluiten heeft AAB een AERIUS calculatie gemaakt (zie Bijlage 7). Deze uitkomst wijst eveneens uit dat de (netto) depositie van onderhavig plan zo gering is (0,00 mol/ha/jaar) dat er geen sprake is van nadelige gevolgen voor de nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Natuurnetwerk
Het Natuurnetwerk (eerder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd) is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In de provincie Gelderland wordt het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) genoemd. De planlocatie aan de Hengelderweg ligt buiten het GNN en GO gebied (zie afbeelding 14). De kernkwaliteiten zijn niet van toepassing op dit gebied.
Afbeelding 14 - ligging van het plangebied ten opzichte van GNN en GO gebieden
Soortenbescherming
Als onderdeel van onderhavig plan wordt de bestaande verwerkingsruimte vernieuwd en uitgebreid. De locatie is daarom onderzocht in het kader van soortenbescherming om in te schatten of de werkzaamheden nadelige gevolgen heeft voor de eventueel op locatie aanwezige beschermde soorten.
Uit de onderzoekresultaten blijkt dat de bedrijfsruimte en tijdelijke keet niet tot een geschikte groeiplaats van beschermde planten behoort of beschermde diersoorten herbergt. Het plangebied kan echter wel een geschikt leefgebied vormen voor algemene zoogdieren, amfibieën en insecten welke niet beschermd zijn. Verder zijn er mogelijke gevolgen voor vogels zonder jaarrond beschermd nest. Voor deze vogels moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van halverwege maart tot en met augustus) worden uitgevoerd. Daarnaast dient te allen tijde voor alle planten en dieren de algemene zorgplicht in acht te worden genomen, die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.
Om de plannen te kunnen realiseren wordt mogelijk één boom gekapt. Het kappen van deze boom is niet meldingsplichtig in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De ingreep die zullen worden verricht in het kader van onderhavig plan leiden niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek is daarom niet nodig.
Aanbevelingen
In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:
In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.
Afbeelding 15 - Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Voorst (bron: RAAP, 2017).
Binnen het plangebied bevinden zich drie archeologische zones en twee archeologisch waardevolle gebieden. Dit zijn zones met een lage-, een middelmatige-, en een hoge verwachtingswaarde en de waardevolle gebieden rond de karakteristieke gebouwen en het zuiden van het plangebied. Omdat het plangebied een hoge verwachtingswaarde heeft, heeft een waardestellend archeologisch onderzoek plaatsgevonden om te bepalen of de werkzaamheden archeologische waarden aantasten.
In opdracht van Vitalis Biologische Zaden B.V. heeft Archeologisch Adviesbureau RAAP in januari 2022 een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Het onderzoek bestaat uit een bureau- en verkennend booronderzoek.
Uit de analyse in het onderzoek blijkt dat de gronden rond de Hengelderweg vrij laaggelegen zijn (nat dekzandlandschap) en laat in de nieuwe tijd zijn ontgonnen. In de noordoosthoek van het erf, bij de karakteristieke bebouwing, is sprake van een historisch erf op de verhoogde grond. De losse structuur van het esdek doet vermoeden dat het een ophogingspakket betreft, vermoedelijk aangelegd ten behoeve van boerderij Uilenbosch. Deze grond is vermoedelijk in de zeventiende en achttiende eeuw bebouwd geraakt.
Bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en groter dan 30 m2 op en direct rond het historische erf Uilenbosch wordt daarom archeologische begeleiding aanbevolen. Het gebied waarvoor deze aanbeveling geldt, komt overeen met het gebied waar zich het (opgehoogde) historische erf en de daarop aanwezige bebouwing bevond. Op deze gronden zal de hoge archeologische verwachtingswaarde worden gehandhaafd.
In de huidige planvorming blijft de huidige boerderij (en daarmee eventuele archeologische resten uit de Nieuwe tijd op die locatie) behouden. Lokale archeologische resten verband houdend met boerderij Uilenbosch in de zone met een lage archeologische verwachting zijn hier niet geheel uit te sluiten. Bij lokale resten kan het bijvoorbeeld gaan om restanten van funderingen, afvalkuilen, een waterput of een perceelsgreppel.
Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen wordt geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen hoogstwaarschijnlijk geen archeologische waarden worden verstoord. De ingrepen zullen immers niet plaatsvinden op en in de verhoogde gronden met de hoge archeologische verwachtingswaarde.
In het kader van de voorgenomen bodemingrepen beveelt het onderzoek aan de dubbelbestemmingen binnen het onderzoeksgebied (het nieuwe bouwvlak) te laten vervallen, met uitzondering van de hoge archeologische verwachting rond de karakteristieke gebouwen. Deze moet blijven gehandhaafd. In de verbeelding en de regels is dit advies overgenomen.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De waterparagraaf omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het plangebied valt onder het Waterschap Vallei en Veluwe.
De watertoets is op 12 juni 2022 uitgevoerd. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. Ten opzichte van het huidige verharde terrein wordt er niet meer dan 1500 m2 verharding toegevoegd. In eerste instantie (bij de uitbreiding en vernieuwing van de verwerkingsruimte) zal geen verharding worden toegevoegd. Wanneer in de toekomst toch blijkt dat er acties ondernomen moeten worden die de waterbelangen kunnen schaden moet er contact op worden genomen met het Waterschap Vallei en Veluwe. De watertoets is als Bijlage 6 aan deze toelichting gevoegd Watertoets.
Met het bovenstaande kan er vanuit worden gegaan dat het waterbelang voldoende wordt waargeborgd en dat het aspect water geen belemmering vormt voor onderliggend bestemmingsplan.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings) -plichtig in het andere geval dient een M.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de Europese richtlijn milieu-effectbeoordeling (kenmerk en plaats van het project, kenmerk van potentieel effect).
Gezien de omvang van de bedrijvigheid in het plangebied en gezien de aard van de bedrijfsactiviteiten in relatie tot glastuinbouw, zouden de volgende onderdelen uit kolom 1 van de D-lijst van het Besluit m.e.r van toepassing kunnen worden verklaard, te weten:
Het plan voornemen leidt niet tot een overschrijding van drempelwaarden als genoemd in kolom 2 van de D-lijst. Dit heeft betrekking op gevallen waarin het gaat om de vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 ha of meer. Alleen de vormvrije m.e.r.-beoordeling is gezien voorgaande van toepassing. Gesteld mag worden dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied reeds op voldoende wijze in deze toelichting zijn beschreven. Gelet op de kenmerken van deze bebouwing, de plaats en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen significante negatieve milieugevolgen optreden.
Voor het project is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In dit geval is er uitvoerig overleg gevoerd met de provincie Gelderland over het afwijken van de provinciale verordening. Daarnaast is er afstemming gezocht met omliggende gemeenten in het regionaal overleg economische zaken. Tot slot heeft de initiatiefnemer meerdere gespreksronden gevoerd met grond- en zichtburen. Zij zijn hierbij betrokken in de planvorming en er is afstemming gezocht door middel van bezoekavonden en direct overleg.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
In voorliggend geval is er geen sprake van een aangewezen bouwplan. Er wordt daarom geen exploitatieplan vastgesteld. Met de initiatiefnemer is een overeenkomst planschade gesloten. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemers. Voor het voeren van de planologische procedure worden leges in rekening gebracht conform de legesverordening.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan zijn drie enkelbestemmingen opgenomen en enkele dubbelbestemmingen. Het gaat om de bestemmingen:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
In het belang van een goede ruimtelijke ordening en de leesbaarheid van het bestemmingsplan kiezen wij ervoor om specificaties aan te brengen. Qua ruimtelijke kenmerken en effecten is er sprake van een afwijkende situatie. Het gaat om een biologisch zaadveredelingsbedrijf met een wederzijdse verbondenheid met onderwijs- en onderzoeksinstellingen. Hierdoor is er voor gekozen een specifieke bestemmingsbenaming te gebruiken. Hierbij wordt de hoofdgroep Agrarisch aangehouden.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. De gronden zijn bedoeld voor akkerbouw, vollegrondstuinbouw en bij deze bestemming horende voorzieningen. Bebouwing op deze gronden is afgesloten, met uitzondering voor terreinafscheidingen tot 1 meter. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee onder voorwaarden kan worden meegewerkt aan de realisatie van teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van het zaadteelt- en zaadveredelingsbedrijf.
Bestemmingsomschrijving
Er is gekozen om de planlocatie te bestemmen als Agrarisch - Zaadteelt- en zaadveredelingsbedrijf. Binnen deze bestemming is ruimte voor een agrarisch bedrijf en bijbehorende bedrijfsgebouwen. De bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf is in hoofdzaak gericht op selectieteelt, bewerking en veredeling van zaden en bijbehorende onderzoeksactiviteiten en technologische processen. Bijhorende bedrijfsgebouwen zoals kassen, niet zelfstandige kantoorruimte, expeditieruimte, opslag, verwerkingsruimte, onderzoeksruimten, laboratoria en parkeren zijn toegestaan. Een regulier glastuinbouwbedrijf is uitgesloten.
Daarnaast geldt dat aan-huis-verbonden beroepen en/of bedrijven (categorie 1 en 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten) rechtstreeks tot een oppervlakte van 100 m2 zijn toegestaan. Om te voorkomen dat het bestemmingsplan als gevolg van de aan-huis-verbonden beroepen en/of - bedrijven planmer-plichtig wordt, is als voorwaarde opgenomen dat activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit Milieueffectrapportage niet zijn toegestaan. Ook kan in de bedrijfswoning een bed&breakfast worden begonnen, hiervoor geldt wel dat deze uitsluitend in de woning zijn toegestaan, met een maximum van 3 kamers en 8 bedden.
Bebouwingsmogelijkheden
Gebouwen ten behoeve van de bestemming mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, waarbij de oppervlakte verder wordt beperkt door maatvoeringen beschreven in de regels. De kassen mogen een maximale oppervlakte hebben van 3.600 m2. Het oppervlakte teeltondersteunende kassen mag maximaal 1.000 m2 bedragen. Voor de overige bedrijfsgebouwen ligt dit maximum op 3.215 m2.
Naast het realiseren van gebouwen is in de bestemming ook de mogelijkheid opgenomen voor andere bouwwerken. Hierbij moet onder andere gedacht worden aan vlaggenmasten, hekwerken en dergelijke.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de nieuwe bedrijfsruimte op het erf is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting en het gebruik van passende verharding. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van de nieuwe bedrijfsruimte en de daarvoor gevraagde kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Bestemmingsomschrijving
De bestemming 'Groen' wordt gebruikt om het structurele groen te bestemmen. In deze gebieden staat de groeninrichting voorop, ook voor de langere termijn. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water, openbare nutsvoorzieningen en extensief recreatief medegebruik. Wegen zijn niet toegestaan. Ten behoeve van een flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding, is het ook mogelijk watergangen of - bergingen binnen deze bestemming toe te staan.
Bebouwingsmogelijkheden
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.
De voor ´Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en het herstel van de waardevolle cultuurhistorische bebouwingskenmerken en -elementen. Deze dubbelbestemming is in dit bestemmingsplan opgenomen voor de karakteristieke boerderij en schuur om te voorkomen dat deze worden veranderd zonder de cultuurhistorische waarde in acht te nemen, of wordt gesloopt.
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van landschappelijke waarden waarbij deze gronden niet mogen worden ingericht ten dienste van de nabij gelegen woning. Deze dubbelbestemming is opgenomen om te voorkomen dat op bepaalde plekken die vanuit landschappelijke belangen onbebouwd dienen te blijven, vergunningsvrij kan worden gebouwd.
Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2, Waarde - Archeologie - 3, Waarde - Archeologie - 4 en Waarde - Archeologie - 5 beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
Agrarisch
Agrarisch - Zaadteelt- en zaadveredelingsbedrijf:
Waarde - Cultuurhistorie
Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om toe te staan dat de goot- of bouwhoogte, kap vorm of oppervlakte, de gevelindeling, indeling van vensters, dak- en gevelmaterialisatie, deuropeningen en/of de ligging van de boerderij wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het gebouw en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw.
Algemene afwijkingsmogelijkheden:
De afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:
Bestemming Agrarisch
Bestemming Agrarisch - Zaadteelt- en zaadveredelingsbedrijf:
Algemene wijzigingsregels:
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Gezien het plan leidt tot uitbreiding van solitaire bedrijvigheid raakt het de belangen van de provincie en regio. In de ontwikkelfase van onderhavig bestemmingsplan heeft daarom intensief contact plaatsgevonden met provincie en regio. In de paragraaf Provinciaal beleid van deze toelichting is dit uitgebreid toegelicht. Het contact heeft uiteindelijk geleid tot afstemming en goedkeuring van de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkelingen.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 14 juli 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.