direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Streilerweg 13, Wilp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20320-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Streilerweg 13 in Wilp is een agrarisch bedrijf gevestigd met meerdere agarische opstallen, bijgebouwen, agarische erfinrichting en een bedrijfswoning. De huidige bewoners beginnen op leeftijd te raken waardoor het onderhouden van een volwaardig agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is. De volwaardig agrarische bedrijfsvoering waar sprake van is geweest, zal in de toekomst dan ook komen te vervallen. Met oog op de toekomst heeft familie van de bewoners de vraag voorgelegd of zij een woning kunnen realiseren aan het erf. Hierbij kunnen zij zorg dragen voor de ouder wordende bewoners en kunnen zij de hobbymatig agrarische activiteiten van de huidige bewoners ondersteunen.

In samenspraak met de gemeente zijn zij tot een plan gekomen waarbij verschillende opstallen en erfinrichting worden afgebroken, het erf en omliggend perceel landschappelijk worden ingepast en op een naastgelegen perceel langs de A1 anderhalve hectare bos wordt aangeplant. De ruimtelijke en maatschappelijke winst die zij hier mee behalen, is voldoende om het toevoegen van een woning te rechtvaardigen middels het functieveranderingsbeleid.

1.2 Doel

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Het grootste deel van het plangebied heeft nu een agrarische bestemming. Deze agrarische bestemmigns zal gedeeltelijk worden gewijzigd in een woonbestemming ter plaatse van het erf. Het agrarisch deel van het plangebied wordt landschappelijk ingericht en krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschap'. Het perceel langs de A1 zal worden beplant en krijgt de bestemming 'Bos'. Overige landschappelijke inrichtingselementen op en rond het erf krijgen de bestemming 'Groen' en een deel van het erf achter de nieuwe woning krijgt de bestemming 'Tuin'.

1.3 Het plangebied

De locatie van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied is gelegen ten westen van Wilp, tussen de A1 en het recreatiegebied Bussloo in. De grotere steden in de omgeving van het plangebied zijn het ten westen gelegen Apeldoorn, en het ten noordoosten gelegen Deventer.

Het volledige plangebied beslaat een oppervlakte van 11,5 hectare. In afbeelding 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied bestaat uit meerdere percelen welke kadastraal bekend staan als VOO00, sectie R, perceelnummers 376, 377, 1008, 1009 en 878.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0001.png"

Afbeelding 1: ligging van het plangebied in de gemeente Voorst

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0002.jpg"

Afbeelding 2: luchtfoto van het plangebied

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten van het plan

2.1 Landschap en omgeving

2.1.1 Landschap

Het plangebied is gelegen in een kampenontginningenlandschap. Dit type landschap wordt gekenmerkt door kleine individuele akkers welke 'kampen' worden genoemd. Deze kampen zijn vooral gelegen op de kleine en hogere zandopduikingen welke qua hoogteligging boven het relatief lage en vlakke landschap van de Ijsselvallei uitkomen. Zo ligt het agrarisch erf in onderhavig plan ongeveer 1 meter hoger dan de agarische gronden ten oosten van het plangebied.

Het kampenontginningenlandschap bestaat niet uit grote akkercomplexen, maar uit individuele akkers. Ieder kamp bestaat uit akkers op de hoger gelegen dekzandrug. Grasland langs de beekjes tussen deze ruggen en het boerenerf er tussen in, op de flanken van de rug. De boerenbedrijven voerden een gemengde bedrijfsvoering. Omdat de grond vaak arm was, brachten de boeren mest en heideplaggen als bemesting op het land. Door deze eeuwenlange vorm van bemesting werden de akkers steeds hoger, met een steile rand als gevolg. Om de gewassen te beschermen tegen wildvraat en wind, werden ze omgeven met houtwallen en houtsingels. Dit zorgde ervoor dat de kampenontginningen van oudsher erg kleinschalig zijn. Daarnaast kent het gebied solitaire bomen en vochtige gebieden in laagtes en poelen.

Doordat het kampenontginningenlandschap wordt gekenmerkt door hoogteverschil tussen zandopduikingen en lager gelegen broekgronden is er sprake van gemengde typen begroeiing, die zowel passen bij droge zandgronden en de vochtige rivierkleigronden. Begroeiing in het kampenontginningenlandschap varieert. De afwisseling tussen eiken, elzen, essen, hakhoutbossen, struiken en singels kenmerkt het landschap.

2.1.2 Omgeving

Op korte afstand ten noorden van het plangebied is de Rijksweg A1 gelegen. De realisatie van deze snelweg eind jaren '60 heeft een bepalende invloed gehad op de directe omgeving van het plangebied. Omdat de A1 boven het omliggende land moest komen te liggen was veel zand nodig voor ophoging. Dit zand werd weggegraven op een paar honderd meter afstand ten zuiden van het plangebied. De zandafgraving die daardoor ontstond werd in de jaren '70 gevuld met water en het gebied eromheen werd landschappelijk ingericht met de aanplant van meerdere bospercelen. In 1978 werd het gebied geopend voor recreatie. Dit recreatiegebied kennen we nu als 'recreatieplas Bussloo'.

De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een kleinschalig onregelmatig verkavelingspatroon met afwisseling tussen open graslanden en bospercelen. De wegen in het plangebied volgen de onreglematige verkavelingspatronen.

2.2 Erf

Voordat het het perceel bebouwd werd, was het perceel in gebruik voor agrarische doeleinden. Daarnaast was het noordelijke deel van het plangebied, waar nu grasland te vinden is, begroeid met bos. Op de kaart uit 1850 is dit ook zichtbaar (zie afbeelding 3).

Met de bouw van de woning (Boerderij 'De Klein Kelder') omtrent 1875 komt hier verandering in en start de bewoningsgeschiedenis van het perceel. Ten behoeve van de snelweg A1 en de intensivering van agrarische activiteiten moeten in de eeuw die volgt verschillende bospercelen plaatsmaken voor grasland. Het gebied krijgt daarmee een opener karakter met aaneengesloten percelen grasland.

Historie

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - ontwikkeling plangebied

De boerderij werd destijds samen met bakhuis en kapschuur aan een gemeenschappelijk gerealiseerd. Hierbij werd het werkgedeelte aan het erf gerealiseerd. Het woondeel van boerderij, te herkennen aan de grotere raampartijen, hogere gevels en rieten kap, richtte zich richting het zuiden naar het landschap. Hier is nu de siertuin gelegen.

Het uit 1875 stammende bebouwingsemble is tot op de dag van vandaag aanwezig op het perceel en is vanuit cultuurhistorisch oogpunt karakteristiek. Tegenwoordig is het erf echter flink groter dan de situatie in 1875. Ten behoeve van agrarische schaalvergroting is het bedrijf in de twintigste eeuw flink uitgebreid. Vooral vanaf 1960 tot 1990 is het erf in oppervlakte toegenomen. Nieuwe bebouwing, waaronder 2 stallen, een schuurtje en een mestsilo werden landinwaarts 'achter' de boerderij toegevoegd. Bijhorende erfverharding werd uitgebreid en er werden kuilvloerplaten toegevoegd.

Sinds de eeuwwisseling is de situatie vrijwel ongewijzigd gebleven. Naast het bakhuis is alleen een kleine kapschuur toegevoegd voor privédoeleinden. Met het afbouwen van de agarische activiteiten is het niet meer noodzakelijk geweest voor de bedrijfsvoering om het aantal bedrijfsgebouwen uit te breiden. Een luchtfoto van het huidige erf is weergeven in afbeelding 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - Luchtfoto erf

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente aan de orde.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Onderliggend herontwikkelingsplan Streilerweg 13 heeft relatie met het tiende nationale belang, namelijk; 'ruimte voor behoud en versterking van nationale cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten'. Met de landschappelijke inpassing, waaronder het aanbrengen van 1,3 ha bos, wordt het kenmerkende kampenontginningenlandschap versterkt. Daarnaast wordt met de bescherming van het cultuurhistorisch waardevolle ensemble ingezet op het behouden en beschermen van de cultuurhistorische kwaliteit.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio´s;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties

Onderhavig plan draagt bij aan het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied. Toevoegen van groen, verwijderen van overtollige agrarische bebouwing en bescherming van cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn allen aspecten die naar voren komen in het plan. Het plan is hiermee in lijn met de langetermijnvisie van de Nationale Omgevingsvisie.

3.2.3 Nationaal Landschap Veluwe

In Nederland zijn 20 'Nationale Landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier dan ook niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk.

Voor specifieke gebieden in een Nationaal Landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten.

Het plangebied aan de Streilerweg 13 valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit Nationaal Landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten actieve stuifzanden;
  • de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.

De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid voor de Nationale Landschappen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De bestaande cultuurhistorische waarde van het landschap blijft behouden en wordt door de nieuwe ontwikkeling versterkt. Het landschap krijgt een impuls zowel op als rondom het erf. Daarnaast wordt bijna anderhalve hectare bos aangeplant waarmee niet alleen landschappelijk een bijdrage wordt geleverd, maar ook de biodiversiteit wordt vergroot. Tot slot wordt met het toevoegen van bos ingespeeld op het klimaatvraagstuk (bomen zuiveren lucht en gaan opwarming tegen).

3.3.2 Omgevingsverordening

Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland (2021) dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu, Erfgoed, Veilige Leefomgeving en Natura2000-gebieden. Op het plangebied zijn vooral de kaarten Landschap (Nationaal landschap), en Water (intrekgebied) van toepassing.

Artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland geeft aan dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de Groene Ontwikkelingszone, het Groene Natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten. Het plangebied valt onder het nationale landschap De Veluwe, deelgebied Zuidelijke IJsselvallei. De kernkwaliteiten van dit gebied worden als volgt omschreven:

  • Overgang van stuwwal met besloten boslandschap via halfopen dekzandlandschap naar open rivierenlandschap Ijssel;
  • Kleinschalig mozaïeklandschap met grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap en hiermee samenhangend een grote afwisseling van talrijke landgoederen, grondgebonden landbouw (met name weidebouw), bos, en beken die van de flank afstromen;
  • Blokverkaveling maar ook grote afwisseling in perseelsvormen;
  • Bebouwingspatroon in de vorm van dorpen langs de rand van het Veluwemassief en op de oeverwal en vele verspreide buurtschappen.

De gewenste ontwikkelingen hebben een positief effect op de hierboven benoemde kernkwaliteiten. Het perceel wordt op een juiste manier landschappelijk ingepast. Met gebruik van passende beplanting wordt de overgang van besloten boslandschap naar het halfopen dekzandlandschap geaccentueerd. De nieuwe ontwikkeling zorgt daarmee voor een versterking van de kernkwaliteiten van de Zuidelijke IJsselvallei.

Daarnaast is het plangebied aangeduid als intrekgebied. Deze gebieden mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Dit is niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.

Zoals uit bovenstaande blijkt, bestaan geen strijdigheden met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De visie doet geen uitspraken over het beleidsthema functieverandering.

3.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies

De gemeente Voorst heeft samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader. Dit beleidskader is in 2014 is op het onderdeel maximaal toegestane maatvoering aangepast.

Het beleidskader stelt primair als doel bij functieverandering een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijv. wonen). Het beleidskader omschrijft welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.

Conform het beleidskader vertaalt onderhavig plan zich tot één extra woning op het perceel. Het ontwerp getuigt van hoge architectonische kwaliteit, de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt afgebroken, cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen worden teruggebracht in het landschap en er wordt bos toegevoegd. De ontwikkeling is door de initiatiefnemers uitgewerkt in een beeldkwaliteits-/erfinrichtingsplan. Dit is een integraal plan voor het totale nieuwe erf en het omliggende landschap en is als Beeldkwaliteitsplan Streilerweg 13, Wilp bij de regels gevoegd.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit,Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.

De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomst bestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innovatie en recreatie;
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

Onderhavig plan zet sterk in op het versterken van de landschappelijke waarden en het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen. Dit komt terug in de landschappelijke herontwikkeling van het plangebied, de aanplant van bos, en het beschermen van het karakteristieke ensemble. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Hierna wordt ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldende nationale, provinciale en gemeentelijke beleid zoals in Beleidskader eerder is uitgewerkt. Uitgangspunt is hierbij geweest dat het plan een meerwaarde levert op het gebied van landschap en cultuurhistorie.

4.2 Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0006.png"

Afbeelding 6 - Huidige bestemmingsplan

Het gehele plangebied heeft een agrarische bestemming. Dit geldt voor zowel het erf en aangrenzende percelen, als voor het perceel langs de A1 (zie afbeelding 6; het plangebied is in rood gearceerd). Naast deze enkelbestemming zijn in het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2, 3, 4 en 5' en 'Waarde - Landschap' aanwezig. Daarnaast heeft het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0007.png"

Afbeelding 7 - Vooraanzicht woning vanaf de Streilerweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0008.jpg"

Afbeelding 8 - Overzicht huidige bebouwing en erfinrichting Streilerweg 13

De huidige bebouwing bevindt zich midden in het plangebied, omsloten door verschillende graslanden welke ook onderdeel uitmaken van het plangebied. De bebouwing is geheel gelegen binnen het agrarisch bouwvlak. Met uitzondering van bomen op en grenzend aan het erf, zijn alle percelen vrij van hoge en lage begroeiing. Dit geldt eveneens voor het perceel langs de A1.

Binnen het bouwvlak zijn verschillende gebouwen en bijbehorende erfinrichtingselementen aanwezig (zie afbeelding 8). De woning is parallel gelegen aan de Streilerweg en vormt samen met het bakhuis het cultuurhistorisch waardevolle ensemble. Achter de bakhuis, eveneens aan het erf, zijn de stallen gelegen (stal 1: 380 m2, stal 2: 295 m2). De stallen zijn te herkennen aan de eenvoudige rechthoekige vorm met zadeldaken. Verder zijn in het plangebied nog 2 kleinere kapschuren gerealiseerd (kapschuur 2: 30 m2, kapschuur 3: 50 m2) en een dubbele keet (16 m2).

Verder wordt het plangebied gekenmerkt door traditionele agrarische erfinrichting; 2 silo's, 2 kuilvloerplaten en een mestvaalt. Met uizondering van de kleine silo, zijn deze achter op het erf gesitueerd. Door de lengte van de kuilvoerplaten bevinden deze zich in het grasland.

Het erf wordt ontsloten op de Streilerweg met een enkele ontsluiting. Er is een zeer klein en informeel pad aanwezig aan de voorzijde van het de woning. Deze kan alleen worden gebruikt door voetgangers.

4.3 Nieuwe ontwikkelingen

Voor de ontwikkeling van het erf is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In deze paragraaf is een aantal tekeningen daaruit opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan door de raad vastgesteld.

4.3.1 Bebouwing

Onderdeel van het plan is de sloop van 1 stal, een kapschuur en de mestsilo. Ook worden de mestvaalt, de keten, beide erfverhardingsplaten en een deel van de erfverharding verwijderd. In totaal wordt circa 560 m2 aan bebouwing verwijderd. Hierna ontstaat er ruimte op het erf waardoor deze herontwikkeld kan worden. In deze sub-paragraaf worden de bouwplannen toegelicht. In de volgende sub-paragraaf worden de herinrichting van het erf en de bijhorende gronden toegelicht.

Op de locatie van de te verwijderen stal wordt een nieuwe woning gerealiseerd met een oppervlakte van 140 m2 (stal 1, zie afbeelding 8). Tijdens het ontwerp van deze nieuwe woning is veel aandacht uitgegaan naar het inpassen van een correct ontwerp. Bij functieveranderingsplannen wordt er onder andere uitgegaan van het één erf principe. Hierbij moet er sprake zijn van onderscheid tussen het hoofdgebouw, en een of meerdere ondergeschikte bijgebouwen. De karakteristieke boerderij op het voorerf is van oudsher het hoofdgebouw aan het het erf.

Tijdens het ontwerpen is dan ook getracht een woning te ontwerpen die in uitstraling ingetogen is en opgaat tussen de bijgebouwen op het erf. Er is daarom gekozen om de te ontworpen volgens de schuurtypologie. Het is daarmee een gebouw met sober ontwerp qua vormgeving. De woning heeft een simpele hoofdvorm met een symetrisch zadeldak van donkere pannen. De symmetrische dakvlakken zijn groot en gesloten, en het zadeldak heeft geen wolfseinden.

De gevels zijn ontworpen met donkere houten planken welke op de voorgevel horizontaal zijn georienteerd. Bij de zijgevels is sprake van insnedes en een horizontale orientatie van planken in eveneens een donkere kleurstelling. Van een afstand lijkt het daarmee om een sobere gevel te gaan, maar van dichtbij wordt duidelijk dat er wel degelijk een eigentijds ontwerp aan is gegeven. Door de van afstand sobere, ingetogen vormgeving is de woning in ontwerp duidelijk ondergeschikt aan het karakteristieke hoofdgebouw.

De woning is daarnaast zo ontworpen dat de 'dichte' zijde is gelegen aan het erf. Hiermee wordt onder andere privacy gewaarborgd. De grotere raampartijen zijn gelegen richting het landschap (noorden en oosten). Door een flinke insnede onder de kap aan de lange achterzijde van de woning ontstaat er daarnaast ruimte voor een royale veranda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0009.png"

Afbeelding 9 - voor-, zij- en achteraanzichten woning 1 (voorzijde erf)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0010.png" Afbeelding 10 - impressie zijaanzicht

4.3.2 Erf en landschap

Naast de realisatie van de nieuwe vrijstaande woning worden het erf en omliggende gronden landschappelijk ingepast. Hiermee draagt het plan naast herontwikkeling van het erf ook bij aan het versterken van de landschappelijke kwaliteiten in het plangebied.

In onderstaande afbeelding is een overzicht van de landschappelijke inpassingen op en aan het erf weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0011.png"

Afbeelding 11 - Overzicht landschappelijke inrichting

Met de herontwikkeling in het plangebied wordt het woonerf als geheel compacter. De afbraak van de kuilvoerplaten en de achterste gebouwen, in combinatie met de realisatie van de nieuwe woning ten oosten van de kapschuur zorgt ervoor dat de bebouwing zich beter concentreert aan het gemeenschappelijk erf. De huidige ontsluiting van dit gemeenschappelijk erf zal blijven gehanteerd. Het plan zal dan ook resulteren in een compact erf met enkele ontsluiting waarbij duidelijke hierarchie tussen het hoofdgebouw en de verschillende bijgebouwen. Visueel zal het erf daarmee overeenkomen met de traditionele boerenerf-indeling.

Het nieuwe erf wordt van verschillende zijden ingepakt met groen. De achter/oostzijde van het erf worden geaccentueerd met een robuuste struweelhaag en een bomenrij (knotwilgen). De struweelhaag zal naast landschappelijke versterking ook functie doen bij het ontnemen van zicht op de bestaande en te behouden veeschuur. De traditionele voortuin, gelegen ten zuiden van het erf, blijft gehandhaaft. De hier aanwezige hoogstamboomgaard en meidoornhaag zijn juist typerend het traditionele boerenerf. Daarnaast zorgt deze landschappelijke tuin voor een mooie verknoping met omliggende gronden.

Op en rond het erf blijven daarnaast alle solitaire bomen gehandhaafd en worden er enkele nieuwe bomen aangeplant.

Perceel A1

Onderdeel van onderhavig plan is daarnaast de aanplant van bos op perceel VOO00, sectie R, nummer 878. Momenteel is het perceel ingericht als grasland. Met de aanplant aan bos wordt het perceel niet alleen landschappelijk ingepast (in de 20ste eeuw is bebossing in deze omgeving flink afgenomen ten behoeve van landbouw en veeteelt), ook wordt het zicht op de snelweg ontnomen en wordt een bijdrage geleverd aan de vergroeningsopgave. Bomen hebben een luchtzuiverende functie waarmee indirect ook een bijdrage wordt geleverd aan verbetering van het milieu. In totaal gaat het hier om de toevoeging van bijna anderhalve hectare bos (streekeigen beplanting).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0012.png"

Afbeelding 12 - Luchtfoto perceel voor aanplant bos

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.

5.2 Omgevingsaspecten

5.2.1 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In opdracht van Bureau BAS heeft Greenhouse Advies in september 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Hierbij is onderzocht of er sprake is van eventuele aanwezigheid van verontreiniging van de grond en het grondwater op locatie van de af te breken schuur in verband met aanwezige betonnen roosters, mestputten en gierkelders. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt het mogelijk op deze locatie een nieuwe woning te realiseren. Dit deel van het plangebied zal dan ook uitmaken van de nieuwe woonbestemming.

Met het onderzoeksrapport wordt getoetst of de onderzoekslocatie in milieuhygiënisch opzicht gebruiksbeperkingen kent voor het beoogde gebruik.

Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek van deze ruimtelijke toelichting. Bij het uitvoeren van het onderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie conform de NEN-5740 norm. Uitgevoerd zijn een vooronderzoek, een veldonderzoek, en een chemisch onderzoek.

Bij het uitvoeren van het vooronderzoek is geconstateerd dat er op het dak van de te slopen schuur verdachte asbesthoudende golfplaten liggen. Omdat de schuur geen dakgoot heeft is de druppelzone aangemerkt aan als verdacht. De rest van het terrein wordt op basis van het vooronderzoek aangemerkt als onverdacht.

Tijdens het uitvoeren van het veldonderzoek is opgevallen dat de bodem rond de schuur bestaat uit matig tot zeer fijn, zwak ziltig zand bestaat. Het grondwater bevindt zich op 2 meter diepte onder het maaiveld. In de bodem zijn sporen baksteen en betonresten waargenomen. Ten behoeve van het chemisch onderzoek hebben tijdens het veldonderzoek verschillende boringen plaatsgevonden. Uitgevoerd zijn in totaal 5 boringen tot een variabele diepte van 0 tot 0,5 m-mv, en 1 boring tot een diepte van 2,0 m-mv.

Uit de daaropvolgende chemische analyse van het onderzoeksmateriaal blijkt dat de gehalten van onderzochte parameters niet boven de achtergrondwaarden uitkomen. Hieruit concludeert het onderzoek dat er geen sprake is van een verontreinigde bodem. Ter plaatse van de verdachte druppelzone is daarennaast geen asbest aangetroffen, waar dit wel op basis van het vooronderzoek werd verwacht. Het grondwater daarentegen lijkt licht verontreinigt met barium.

Het gaat hier om een lichte verontreiniging welke niet belemmerend is voor de voorgenomen woonfunctie. Het onderzoek onderschrijft dan ook dat op basis van de resultaten een vervolgonderzoek niet nodig is. De onderzoekslocatie is geschikt om de te gaan gebruiken als woonfunctie.

5.2.2 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom, ten zuidwesten van het dorp Wilp. Het erf is gelegen op ongeveer 350 meter afstand van het centrum van de Rijksweg A1. Daarnaast is het erf direct gelegen aan de Streilerweg. De Streilerweg wordt alleen gebruikt door omwonenden, waar de A1 vanzelfsprekend intensief verkeer huist. Om te beoordelen of er sprake kan zijn van een gezond leefklimaat heeft Adviesburo Vanderboom BV in juli 2020 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze is toegevoegd als Bijlage 4 aan deze toelichting.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de geluidsbelasting van het wegverkeer A1 op de nieuwe woning ten hoogste 53 dB bedraagt. Hierdoor wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB voor woningen buiten de bebouwde kom wordt niet overschreden.

Een hogere waarde voor geluidsbelasting kan worden vastgesteld wanneer maatregelen tot het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Omdat de A1 reeds een stil wegdek (2-laags ZOAB) heeft, kunnen er aan de A1 geen geluidsbeperkende maatregelen meer getroffen worden. Daarnaast is de zuidzijde van de A1 langs tankkstation 'De Paal' al voorzien van een 2,1 meter hoge geluidswal. Het plaatsen van een verdiepingshoog geluidsscherm over de gehele perceelsbreedte in het plangebied is financieel niet haalbaar voor de initiatiefnemers. Daarnaast zal een dergelijk bouwwerk de landschappelijke waarden schaden. Redelijkerwijs is het niet mogelijk om de geluidsbelasting op de gevels te verlagen.

Waar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden geldt dit echter niet voor de maximale hogere waarde van 53 dB. Voor de geluidsbelasting op de gevels is daarom het besluit genomen een hogere grenswaarde vast te stellen.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is hier sprake van het wegbestemmen van een agrarische functie. Met het wijzigen naar de woonbestemming neemt daarmee per saldo luchtverontreiniging af. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.

5.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Het plangebied is gelegen in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een klein risico loopt op overstromingen. Deze kleine kans houdt in dat er eens in de 1000 jaar overstromingen kunnen plaatsvinden. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).

In de nabijheid van het plangebied vinden geen risicovolle activiteiten plaats. Op grotere afstand van het erf is de Rijksweg A1 gelegen. De Rijksweg A1 betreft een wegtraject met PAG-indicatie (plasbrandaandacht). Dit is een zone van 30 meter naast de infrastructuur, waar aanvullende bouweisen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In deze situatie wordt alleen gebouwd op het erf. Het erf is gelegen op 350 meter afstand, ver buiten PAG. Vanuit externe veiligheid kan dan ook worden geconcludeerd dat dit geen belemmering vormt voor het onderliggende bestemmingsplan.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich een bedrijfsbestemming. Deze is gelegen aan de Kneuterstraat 28. Op deze locatie is onder andere een kantoor, kunstatelier en magazijn gevestigd. Conform de VNG milieurichtlijnen geldt dat hier een afstand moet worden gehouden van 30 meter.

De afstand van de nieuwe woonbestemming aan de Streilerweg 13 tot de bedrijfsbestemming aan de Kneuterstraat is 140 meter. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (Grotenhuisweg 59) is gelegen op 470 meter afstand. Het gaat hier om een paardenhouderij waarvoor geldt dat 50 meter afstand moet worden gehouden. De beoogde woonbestemming in het plangebied valt hier ver buiten. Er kan daarmee worden geconcludeerd dat het voorliggende plan geen belemmering oplevert voor de nabijgelegen agrarische en bedrijfsbestemmingen.

5.2.6 Stikstof

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0013.png"

Figuur 12 - Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden

Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op 3,25 km afstand. Het plan betreft de sloop van een van de schuren en de bouw van 1 vrijstaande woning. De nieuwe gebouwen worden volgens de nieuwste isolatie standaard gebouwd waardoor tijdens de gebruiksfase stikstofuitstoot wordt beperkt. Eveneens komt de agrarische functie te vervangen waarmee in de toekomst toename van stikstof door de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf is uitgesloten. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.3 Flora en fauna

5.3.1 Inleiding

Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.

5.3.2 Natuurbeschermingswet

Natura 2000

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitatttypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door de projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Als er wel mogelijke negatieve gevolgen zijn, is de activiteit niet toegestaan, tenzij er na de habitattoets een vergunning wordt verleend.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is gebied 'Rijntakken', welke is gelegen op 3,25 kilometen afstand. Door het slopen van de huidige bebouwing en het realiseren van de vervangende bebouwing zal de stikstofuitstoot beperkt toenemen tijdens de bouwfase. De volledig agrarische bestemming zal worden gewijzigd naar 'wonen', hierdoor zal na realisatie van het plan geen sprake zijn van een negatieve externe werking. Gelet op deze afstand en de aard van de ontwikkelingen die op grond van voorliggend bestemmingsplan worden uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat er geen significante effecten zijn op het betreffende Natura 2000-gebied.

5.3.3 Natuurnetwerk

Het Natuurnetwerk (eerder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd) is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In de provincie Gelderland wordt het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) genoemd. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen GNN en GO gebieden gelegen. De kernkwaliteiten van GNN en GO gebieden zijn niet van toepassing op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20320-VS00_0014.png"

Afbeelding 13 - ligging van het plangebied ten opzichte van GNN en GO gebieden. Donkergroen het GNN, lichtgroen de GO.

5.3.4 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van soorten. Op grond van de Flora- en faunawet is het zonder ontheffing verboden beschermde inheemse planten op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.

Ten behoeve van de ontwikkeling van dit bestemmingsplan heeft Natuurbank Overijssel in september 2021 een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is om in kaart te brengen welke gevolgen beoogde ontwikkelingen hebben op de beschermde flora en fauna. Het onderzoek is te vinden in de bijlage Flora- en faunaonderzoek.

Gebiedsbescherming

Zoals in subparagrafen 5.3.2 en 5.3.3 kort is toegelicht, is het plangebied buiten het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone en Natura-2000 gebieden gelegen. Ten behoeve van het nieuwe bestemmingsplan gelden dan ook geen wettelijke consequenties vanuit het aspect gebiedsbescherming. Vervolgonderzoek is niet nodig.

Soortenbescherming

Het onderzoek concludeert dat het plangebied niet geschikt is als groeiplaats van beschermde planten. Daarentegen blijkt het plangebied wel een geschikt leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten, waarbij de gronden vooral worden benut als foerageergebied. Grondgebonden zoogdieren, amfibieen en vleermuizen gebruiken het plangebied eveneens als foerageergebied. Zij hebben hier geen vaste rust- en voortplantingsplaats.

Gezien de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen voor het verwijderen van bezette vogelnesten tijdens de voortplantingsperiode. De te slopen bebouwing (stal) zal daarom buiten de voortplantingsperiode van vogels gesloopt moeten worden. Wanneer het voornemen is de stal wel te slopen tijdens de voortplantingsperiode wordt geadviseerd een broedvogelscan uit te voeren.

Door voorgenomen ontwikkelingen neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied niet af. Daarnaast draagt de te voegen natuur, in vorm van aan te planten bos en struweelhagen bij aan het vergroten van de biodiversiteit in het plangebied.

Zorgplicht en calamiteiten

• Ten aanzien van álle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt de ‘Algemene zorgplicht’. Dit geldt met name voor algemene soorten zoogdieren en amfibieën, waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat er ‘met zorg voor de natuur’ gewerkt dient te worden;

• Voer sloopwerkzaamheden met beleid en zoveel mogelijk in één richting uit zodat eventueel aanwezige kleine zoogdieren, amfibieën en andere dieren gelegenheid hebben om te vluchten.

• Worden er tijdens de werkzaamheden toch beschermde soorten aangetroffen, leg dan het werk tijdelijk stil en neem contact op een deskundige (volgens omschrijving van het Ministerie van EZ) op het gebied van flora en fauna. Overleg met de deskundige en bevoegd gezag moet in dat geval duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.

5.4 Archeologie

In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen wordt omgegaan. Dat betekent dat vooronderzoek moet plaatsvinden;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe de verstoorder betaalt).

Aangezien de nieuwe woning wordt gerealiseerd op de locatie van de te slopen stal betreft het werkzaamheden in reeds geroerde grond. De kans op archeologische vondsten kan dan ook zeer klein worden geacht door de omstandigheden waarin de grond verkeert. Voor onderhavig plan is dan ook geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. De archeologische verwachtingen zoals geldend in het 'oude' bestemmingsplan Buitengebied blijven daarom gehandhaafd.

Wanneer bij de uitvoering van de verschillende werkzaamheden toch onverwachts archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van deze vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht.

5.5 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De waterparagraaf omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het plangebied valt onder het Waterschap Vallei en Veluwe.

De watertoets is uitgevoerd op 12 juli 2022. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. Ten opzichte van het huidige verharde terrein neemt het oppervlakte verharding af met de sloop van de schuur, mestsilo en kuilvoerplaten. Wanneer in de toekomst toch blijkt dat er acties ondernomen moeten worden die de waterbelangen kunnen schaden moet er contact op worden genomen met het Waterschap Vallei en Veluwe. De watertoets is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.

Met het bovenstaande kan er vanuit worden gegaan dat het waterbelang voldoende wordt waargeborgd en dat het aspect water geen belemmering vormt voor onderliggend bestemmingsplan.

5.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in voorliggend plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende enkelbestemmingen voor:

In het bestemmingspan komen daarnaast een aantal enkelbestemmingen voor, dit zijn:

  • Waarde - Cultuurhistorie;
  • Waarde - Archeologie - 2;
  • Waarde - Archeologie - 3;
  • Waarde - Archeologie - 4;
  • Waarde - Archeologie - 5.
6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

Het bestemmingsplan kent verschillende enkel en dubbelbestemmingen. De verschillende bestemmingen worden in de subparagrafen hieronder kort toegelicht. Allereerst worden de enkelbestemmingen beschreven, daarna de dubbelbestemmingen.

6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1 m geplaatst worden. Andere bouwwerken zijn niet toegestaan. Er is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Werkzaamheden die uitgevoerd worden conform het beplantingsplan zijn hiervan uitgezonderd.

6.3.2 Bos

Het perceel langs de A1 heeft de bestemming 'Bos' gekregen. Dit gebied wordt beplant met hoogopgaande begroeiing, conform het beplantingsplan. Deze gronden zijn bedoeld voor de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting.

6.3.3 Groen

De bestemming 'Groen' wordt gebruikt om het structurele groen zoals hagen en singels te bestemmen. Binnen de bestemming zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan.

6.3.4 Tuin

De grond op het erf achter de nieuwe woning heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze grond dient zoveel als mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken tot een hoogte van 1 meter toegestaan. Het bouwen van een overkapping is niet toegestaan.

6.3.5 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Bouwvlak 

Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen een bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie dan ook uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. De maximale goot- en nokhoogtenmaten van de nieuwe woning is vastgelegd met een aanduiding op de verbeelding. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf 

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast 

De woningen en de bijgebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen per bouwperceel maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

Maximum bebouwingspercentage

Op het huidige erf is een grote kapschuur gelegen welke behouden zal blijven na realisatie van onderliggend plan. Omdat door de overgangssituatie meer vierkante meters bijgebouw blijft bestaan dan normaliter toegestaan is bij een woonbestemming wordt hier een aparte maatvoering voor opgenomen welke in lijn is met de saneringsregeling in het buitengebied. Bij sloop van de stal kan de initiatiefnemer binnen het bouwvlak 50% van het oppervlakte terugbouwen.

Voorwaardelijke verplichting

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de nieuwe woningen als woning is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van aanleg van beplanting en het toepassen van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van het woongebouw met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze is gekoppeld aan het bij de regels gevoegde beplantingsplan.

6.3.6 Waarde - Cultuurhistorie

De voor ´Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en het herstel van de waardevolle cultuurhistorische bebouwingskenmerken en -elementen. Deze dubbelbestemming is in dit bestemmingsplan opgenomen voor de boerderij om te voorkomen dat deze wordt veranderd zonder de cultuurhistorische waarde in acht te nemen, of wordt gesloopt.

6.3.7 Waarde - Archeologie 2, 3, 4 en 5

Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2, Waarde - Archeologie - 3, Waarde - Archeologie - 4 en Waarde - Archeologie - 5 beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijken van de regels

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn 4 afwijkingsmogelijkheden opgenomen. 2 daarvan hebben te maken met de aan huis toegestane bedrijven en 2 met de opgenomen voorwaardelijke verplichting. Er bestaat de mogelijkheid om in plaats van de landschapsmaatregelen uit het functieveranderingsplan andere landschapsmaatregelen te treffen die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden zoals nu in het plan is opgenomen. Verder kan uitstel worden verleend van de termijn van uitvoering van de landschapsmaatregelen.

Daarnaast zijn in dit bestemmingsplan de volgende algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • a. voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Ook geldt deze afwijking alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bestemmingsvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid, vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • b. voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • c. voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan, maar te regelen via een afwijking, zodat voorwaarden gesteld kunnen worden. Eén van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan mededeling worden gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd;
  • d. voor het mogelijk maken van een opstelling van zonnepanelen op de grond.
6.4.3 Wijzigingsregels

Naast de afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

Het bestemmingsplan bevat 2 algemene wijzigingsbevoegdheden:

  • Overschrijding bestemmingsgrenzen: voor zover dit van belang is voor de betere realisatie van de bestemmingen dan wel noodzakelijk is in verband met de werkelijke situatie. De overschrijding bedraagt maximaal 3m en het bestemmingsvlak mag hooguit 10% worden vergroot;
  • Categorie indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten: de Staat van Bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien als gevolg van technische en/ of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de betreffende bedrijven wijzigt.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten vooroverleg artikel 3.3.1 Bro

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 27 oktober 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.