Plan: | De Lathmer |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20200-VS00 |
In 2008 is in samenspraak met de gemeente voor het landgoed 'De Lathmer' de stedenbouwkundige visie 'Zorg voor een Landgoed' opgesteld. In deze visie staat de herstructurering van het landgoed, waarbij het landgoedkarakter geleidelijk wordt teruggebracht, centraal (zie ook paragraaf 2.2).
Een deel van de visie is al uitgevoerd, omdat dit passend was binnen de kaders van het voorheen geldende bestemmingsplan. De nu voorliggende plannen (zie ook paragraaf 2.3 en 2.4), zijn niet geheel passend binnen de gestelde kaders, waardoor een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is. Met dit bestemmingsplan worden de voorliggende plannen voorzien van een passend juridisch-planologisch kader.
De Lathmer is een waardevol oud landgoed dat ligt ten zuiden van de A1 en aan de westzijde van het dijkdorp Wilp. Dit dorp maakt deel uit van de gemeente Voorst. De Lathmer vormt een onderdeel van een snoer van landgoederen dat zich over de oeverwallen van de IJssel uitstrekt van noord naar zuid. Het landgoed is bijna 45 hectare groot en vormt sinds medio vorige eeuw de woonplaats voor mensen met een verstandelijke beperking.
Het plangebied van bestemmingsplan De Lathmer heeft de volgende begrenzingen:
In figuur 1.1 is de globale ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1: globale ligging plangebied
Het nieuwe bestemmingsplan vervangt de thans geldende bestemmingsplannen. Het betreft:
Na deze inleiding is in hoofdstuk 2 een omschrijving opgenomen van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het plan getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving. Hoofdstuk 4 gaat in op de planopzet. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische planbeschrijving. Tot slot is in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond.
In dit hoofdstuk wordt het plangebied nader omschreven. Hierna wordt kort ingegaan op de historie, de visie "Zorg voor een Landgoed" en de huidige situatie van De Lathmer.
Het landgoed kent een lange geschiedenis. De oudste vermelding van de naam 'Latmere' stamt uit 1273. Uit 1433 dateert de melding dat het huis bewoond werd door Albert van Zuderaes of Soerhuis, een leenman van Evert van Wilp. Hoe het middeleeuwse huis / kasteel er uit heeft gezien is onbekend. Het landgoed is in handen geweest van verschillende adellijke families. In 1790 kwam het landgoed met kasteel in eigendom van de koopman J.A. Willink. Onder zijn beheer bereikte de Lathmer zijn grootste omvang. In 1911 brandde de het kasteel af maar het werd onmiddellijk herbouwd in de oorspronkelijke stijl. In 1950 werd de Lathmer gehuurd en later gekocht door de Daniel de Brouwerstichting. Zij vestigde er een instelling voor verstandelijk gehandicapten geleid door de Congregatie van Broeders Penitenten. Sinds 2003 is de stichting Zozijn op de Lathmer gevestigd.
Door de eeuwen heen heeft het landgoed verschillende landschappelijke inrichtingen en bebouwingen gekend. Omstreeks 1735 werd een sterrenbos aangelegd ten westen van het kasteel. De rechte en geometrische structuren, zoals die van het sterrenbos, werden in de 19e eeuw vervangen door een meer romantische inrichting in de landschapsstijl. Het landgoed in zijn huidige vorm wordt overwegend gekarakteriseerd door de overgebleven landschappelijke relicten, zoals laanstructuren en solitaire bomen, uit de 17e en de 18e eeuw en het kasteelontwerp van Leonard Springer.
Het landgoed heeft een grote transformatie ondergaan in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw met de omvorming tot zorginstelling. Gaandeweg werd steeds meer zorgbebouwing toegevoegd, waarbij werd gebouwd waar nog plek was. Geleidelijk slibde het middengebied dicht met bebouwing waardoor het landgoed een wat rommelig karakter kreeg met weinig ruimtelijke samenhang.
Verouderde bebouwing, die niet meer voldeed aan de eigentijdse zorgeisen, samen met de vervallen toestand van het landgoed, waren voor Zozijn aanleiding om tot een ingrijpende herstructurering te besluiten. De transformatie is er op gericht om van de Lathmer een veilig, beschermend en goed functionerend zorglandgoed te maken.
In 2008 heeft Zozijn in samenspraak met de gemeente hiertoe de visie 'Zorg voor een landgoed' opgesteld. Deze visie gaat uit van een herstructurering, waarbij het landgoedkarakter geleidelijk wordt teruggebracht. Stapsgewijs zal het merendeel van de verouderde gebouwen worden afgebroken waardoor er ruimte komt voor verplaatsing en vernieuwing van woningen, dagcentra, medische zorg- en vrijetijdsvoorzieningen. Oude lanen worden in ere hersteld en het middengebied wordt geleidelijk vrijgespeeld van bebouwing. Dit gebied zal transformeren tot een samenbindend en autovrij parklandschap, waarbij het historische kasteel en de vijver weer als vanouds het middelpunt van het landgoed gaan vormen.
Ook zal het landgoed weer meer zijn oorspronkelijke vorm krijgen, doordat de westelijke punt middels dit bestemmingsplan weer geïntegreerd wordt in het landgoed en door landschappelijke structuren door te zetten, waaronder bijvoorbeeld de bosrand langs de Molenallee.
Inmiddels is een groot deel van de verouderde gebouwen afgebroken en zijn nieuwe woningen, dagbestedingscentra en andere voorzieningen gerealiseerd. Ook in de herstructurering van wegen, parkeergelegenheid en landschappelijke inrichting is een grote slag gemaakt. Daarnaast zijn de plannen voor de fasegewijze verdere uitvoering in de periode tot 2020 in een gevorderd stadium van uitwerking. Deze plannen zijn nog steeds in lijn met de visie 'Zorg voor een landgoed' uit 2008.
Afbeelding 2.1: visie Zorg voor een landgoed (2008)
Er zijn evenwel ontwikkelingen en wensen, die niet passen binnen de kaders van de geldende bestemmingsplannen die vragen om een nieuw bestemmingsplan. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
In dit hoofdstuk wordt een aantal relevante beleidsstukken uitgewerkt van het Rijk, provincie, regio en de gemeente. Daar waar nodig wordt aangegeven hoe wordt voldaan aan de voorwaarden die in acht moeten worden genomen op basis van relevante wet- en regelgeving.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.
Conclusie
Het rijksbeleid is vooral kaderstellend voor het beleid van andere overheidsinstanties. Onderhavige ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau, daarom wordt in het rijksbeleid niets vermeld wat specifiek betrekking heeft op dit nieuwe bestemmingsplan. Onderhavig plan is daarom in lijn met het rijksbeleid.
Omgevingsvisie Gelderland
Het provinciaal beleid voor de provincie Gelderland is opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 9 juli 2014. Deze omgevingsvisie vervangt een aantal provinciale beleidsstukken, zoals het Streekplan Gelderland 2005, het Waterplan Gelderland 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan.
De provincie kiest er in haar Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Bij de omgevingsvisie zijn een aantal kaarten opgesteld (zie afbeelding 3.1). Voor het plangebied zijn de kaarten 'Regionaal' 'Landschap', 'Water en natuur', 'Natuur' en 'Natuur-toelichtend' relevant.
Afbeelding 3.1: uitsneden provinciale omgevingsvisie
Op deze kaarten ligt het plangebied in een aantal zones. Over deze zones meldt de visie het volgende.
Stedendriehoek
Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke troef van de regio Stedendriehoek. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot.
Centrale opgave is een nog verdere versterking van het vestigingsklimaat in de regio. Daaraan liggen vier deelopgaven ten grondslag:
Gelders Natuurnetwerk
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een Zoekgebied nieuwe natuur.
De Ecologische verbindingszones maken voor een klein deel uit van het Gelders Natuurnetwerk.
Groene ontwikkelingszone
De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Natuur en landschap zijn het kapitaal van Gelderland.
In de Groene Ontwikkelingszone heeft de provincie de volgende doelstellingen:
De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de Groene Ontwikkelingszone (GO) initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.
Ecologische verbindingszone
De ecologische verbindingszones (evz's) zijn een bijzonder onderdeel van de kernkwaliteiten van GNN en GO. Zij moeten voor een deel nog in de Groene Ontwikkelzone worden gerealiseerd. Doordat deze zones ook gebieden verbinden, kunnen de evz's in de GNN doorlopen. De provincie en haar partners willen aanvullende verbindingen realiseren zodat planten en dieren zich tussen de verschillende natuurterreinen kunnen verplaatsen. Dit is van belang voor de gezondheid van populaties en om verschuivingen als gevolg van klimaatverandering op te kunnen vangen. De evz's zijn multifunctionele zones, die met verschillende middelen gerealiseerd worden. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn in deze zones welkom, mits ze een bijdrage leveren aan het realiseren van de doelen. De inrichtingsmodellen die onderdeel zijn van de kernkwaliteiten zijn daarvoor richtinggevend. De provincie ondersteunt de waterschappen bij het aanleggen van natte ecologische verbindingszones; vaak worden hiermee ook KRW-doelen gerealiseerd. De provincie stimuleert gemeenten om landschapsmiddelen, compensatie en verevening van ruimtelijke ingrepen in te zetten in de evz's. Waar nodig verwacht de provincie een actieve rol van gemeenten bij het realiseren van evz's.
Water als verbinder
De provincie en haar partners streven er samen naar om een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden te realiseren. De aanleg van natte ecologische verbindingszones draagt daaraan bij.
De provincie wil als onderdeel van de natte ecologische verbindingszones ook de realisatie van een veerkrachtig duurzaam watersysteem bevorderen. Beide opgaven laten zich goed verenigen door met een innovatieve invulling van natte ecologische verbindingszones een aantal beken in te richten als landschappelijke corridors, die natuurgebieden met elkaar verbinden en die tevens fungeren als een robuust watersysteem dat ruimte biedt om grote fluctuaties in de waterafvoer te faciliteren.
Daarnaast wil de provincie als onderdeel van de natte ecologische verbindingszones drie grensoverschrijdende klimaatcorridors ontwikkelen in de grensregio van Oost-Gelderland, waaronder een bekencorridor en een uiterwaardencorridor.
Omgevingsverordening Gelderland
Het beleid, zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie, is verankerd in de Omgevingsverordening. Deze verordening heeft als ontwerp ter inzage gelegen en is op 9 juli door GS vastgesteld. Deze verordening vervangt het voorheen geldende beleid, Ruimtelijke Verordening Gelderland.
De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie er aan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Voor dit bestemmingsplan en de beoogde ontwikkeling zijn de volgende onderdelen uit de Omgevingsverordening relevant.
Beschermingsregime GO
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:
Het plangebied heeft betrekking op gronden gelegen binnen de GO. Hierdoor kan uitbreiding van bestaande functies met ten hoogste 30 procent mogelijk worden gemaakt, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Nationaal landschap
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van de verordening.
In het kader van de paragraaf Ecologie (paragraaf 5.3) is hier uitvoerig op ingegaan.
Ecologische verbindingszone
De ecologische verbindingszones (evz's) zijn een bijzonder onderdeel van de kernkwaliteiten van GNN en GO. Zij moeten voor een deel nog in de Groene Ontwikkelzone worden gerealiseerd. Doordat deze zones ook gebieden verbinden, kunnen de evz's in de GNN doorlopen. De provincie en haar partners willen aanvullende verbindingen realiseren zodat planten en dieren zich tussen de verschillende natuurterreinen kunnen verplaatsen. Dit is van belang voor de gezondheid van populaties en om verschuivingen als gevolg van klimaatverandering op te kunnen vangen.
De evz's zijn multifunctionele zones, die met verschillende middelen gerealiseerd worden. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn in deze zones welkom, mits ze een bijdrage leveren aan het realiseren van de doelen. De inrichtingsmodellen die onderdeel zijn van de kernkwaliteiten zijn daarvoor richtinggevend.
De provincie ondersteunt de waterschappen bij het aanleggen van natte ecologische verbindingszones; vaak worden hiermee ook KRW-doelen gerealiseerd. De provincie stimuleert gemeenten om landschapsmiddelen, compensatie en verevening van ruimtelijke ingrepen in te zetten in de evz's. Waar nodig verwacht de provincie een actieve rol van gemeenten bij het realiseren van evz's.
Conclusie
De voorgenomen uitbreiding past binnen het beeld en de ambities gesteld voor het plangebied. De uitwerking van dit bestemmingsplan is in lijn met het provinciaal beleid. De kleinschalige uitbreiding van de bestemming 'Maatschappelijk' aan de westzijde van het terrein zorgt door de voorgestane inpassing in het landschap per saldo niet voor significante aantasting van de kernkwaliteiten (in hun onderlinge samenhang bezien). Zie verder ook paragraaf 5.3. De kernkwaliteiten worden juist substantieel versterkt door de aanleg van de brede bosrand rondom het terrein.
Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030 is in mei 2007 vastgesteld door de gemeenteraden van Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. In deze visie staan de gemeenschappelijke ambities van de gemeenten in het bundelingsgebied Stedendriehoek voor de lange termijn tot 2030. De visie heeft betrekking op (grote delen van) het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. De gemeenten streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel. Behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw, staat centraal.
Om deze centrale doelstelling concreet te maken, zijn de volgende vijf strategische keuzen geformuleerd:
De structuurvisie omvat een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld voor de lange termijn 2030. Dit beeld laat zien hoe de betrokken partners van de Stedendriehoek willen omgaan met de ruimtelijke ontwikkeling van het bundelingsgebied Stedendriehoek, waarbij de volgende aspecten centraal staan:
Voornoemde aspecten moeten ertoe bijdragen dat het stedelijk ruimtegebruik in en om de bestaande steden en dorpen wordt gebundeld en geconcentreerd.
Binnen de structuurvisie valt de locatie van het bestemmingsplangebied onder het Regionaal park (laag occupatie). Voor het plangebied liggen hier geen specifieke opgaven. Wel wordt in algemene zin over de laag occupatie onder meer het volgende gesteld:
Conclusie
De voorgenomen uitbreiding past binnen het beeld en de ambities gesteld voor het plangebied. De uitwerking van dit bestemmingsplan is in lijn met het regionaal beleid.
Ruimtelijke toekomstvisie Voorst
In 2005 heeft de gemeenteraad de ruimtelijke toekomstvisie Voorst vastgesteld om de ruimtelijke discussie binnen de Stedendriehoek te kunnen voeren. De visie geeft inzicht in de eigen ruimtelijke mogelijkheden en ambities binnen de gemeente. In de visie wordt landgoed De Lathmer genoemd als herinrichtingslocatie, de voor staande ontwikkeling, mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan, sluit hierop aan.
Het plangebied van De Lathmer ligt in het Groene Carré. Hierover wordt het volgende vermeld:
Het Groene Carré
Binnen het Groene Carré staat het versterken van de waarde van het landschap centraal. Een landschap met een aaneenschakeling van buitenplaatsen en landgoederen. De afwisseling tussen besloten, halfbesloten en open ruimten is karakteristiek en biedt ruimte voor een divers scala aan functies, mits passend in het landschap.
Conclusie
Door het versterken van de bosrand en het behoud van de waardevolle bomen ontziet de ontwikkeling de natuurlijke kernkwaliteiten van het gebied. De herontwikkeling van de Lathmer als geheel heeft mede tot doel het landgoedkarakter te herstellen. De landschappelijke en ecologische waarden worden door uitvoering van het bestemmingsplan versterkt. Daarmee wordt voldaan aan de vereisten in de omgevingsverordening Gelderland die aan ontwikkelingen in de ecologische verbindingszone worden gesteld. Verder sluit de ontwikkeling aan op de uitgangspunten van het stedelijk netwerk. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen het provinciale beleid. Het beleid van de gemeente Voorst versterkt dit, aangezien het landgoed De Lathmer wordt genoemd als herinrichtingslocatie.
Zoals eerder aangegeven is De Lathmer volop in ontwikkeling. Een aantal ontwikkelingen en wensen, die niet passen binnen de kaders van de geldende bestemmingsplannen, vragen om een nieuw bestemmingsplan. Te noemen zijn:
De belangrijkste aanleiding is de verwerving van de westelijke punt van De Lathmer in 2013. Doordat dit gedeelte weer in eigendom is, herkrijgt het landgoed grotendeels zijn oorspronkelijke contouren. Het betreffende gebied heeft momenteel een agrarische bestemming. Uitgangspunt is dat dit deel in de toekomst weer een samenhangend onderdeel gaat vormen van De Lathmer, zowel functioneel als ruimtelijk. Dit gebeurt onder andere door lanen en landschappelijke structuren door te zetten, waaronder de bosrand langs de Molenallee.
Daarnaast is in het zuidoosten van het plangebied sinds jaar en dag een camping gevestigd (5). Deze camping was op grond van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Met dit voorliggende bestemmingsplan wordt deze camping voorzien van een correct juridisch-planologisch kader. Voor de eenduidigheid is ook het postzegelbestemmingsplan 'De Lathmer, ontwikkelingen 2011' opgenomen in de regeling van dit nieuwe bestemmingsplan (4).
De hiervoor in de tekst vermelde nummers komen overeen met de nummering op afbeelding 4.1.
Afbeelding 4.1: Toekomstbeeld De Lathmer
Voortbouwend op - en in lijn met - de visie 'Zorg voor een landgoed' uit 2008 is de toekomstige ontwikkeling als volgt te karakteriseren. Een en ander is op afbeelding 4.2 nader aangegeven.
Samenbindend park als hart van het landgoed
Het middengebied wordt geleidelijk verder vrijgespeeld van bebouwing en omgevormd tot een open parklandschap, met als middelpunt het kasteel en de vijver. Die vormen het historische hart van het landgoed. Het park biedt ruimte aan allerlei vormen van recreatie en ontmoeting.
Veilig en autoluw middengebied
Het middengebied wordt stapsgewijs omgevormd tot een veilig en autoluw parklandschap. Het parkeren is daarom geconcentreerd op een aantal parkeerplaatsen aan de rand van het landgoed. Het middengebied wordt zo een veilig verblijfsgebied voor de cliënten van Zozijn, met wegen en paden waar voetgangers, rolstoelgebruikers en fietsers de baas zijn. Vanzelfsprekend blijven alle gebouwen daarbij wel goed bereikbaar voor hulpdiensten zoals de ziekenauto en de brandweer en voor de elektrobussen, die zorgen voor het interne vervoer.
Bebouwing hergroeperen rond het centrale park en langs de Sterrenboslaan
De bebouwingsclusters met woningen en zorgfuncties liggen in de toekomst grotendeels rondom het centrale park, tegen de bosrand. De bebouwingsclusters zijn met hun buitenruimte gericht op het parkgebied, waardoor de bewoners in de bescherming van hun eigen leefomgeving, uitzicht hebben op het groene hart van het landgoed.
Daarnaast liggen er bebouwingsclusters langs de in ere herstelde Sterrenboslaan. Tegen de oostelijke bosrand komen de Kinderboerderij en het Boshuis (de vroegere directeurswoning).
Bij de positionering van de gebouwen worden de waardevolle en monumentale bomen zo veel mogelijk gespaard. Waar nodig worden te kappen bomen gecompenseerd door voor elke te kappen boom er twee terug te planten.
Terug naar de oude contouren
In 2013 heeft Zozijn de uit weiland bestaande westelijke punt aangekocht. In het verleden maakte de grond tot aan het beekje 'De Flierte' ook al onderdeel uit van het landgoed. Uitgangspunt is dat dit gedeelte in de toekomst weer één samenhangend geheel vormt met De Lathmer, met landschappelijk gebruik en zorgfuncties, die het landgoed als geheel versterken.
Sterrenboslaan en Beukenlaan in ere herstellen
De twee historische lanen, de 'Beukenlaan' en de 'Sterrenboslaan' worden in ere hersteld. Ze verbinden de geïsoleerde delen van het landgoed weer met het geheel. Ze vormen rijgsnoeren van functies en bieden zichtrelaties.
De bosrand als groene omlijsting
Het landgoed heeft een lommerrijke opzet met rondom bosranden als natuurlijke omlijsting. Deze landschappelijke begrenzing van het landgoed blijft intact en wordt waar nodig versterkt. De ruimtelijke kwaliteit van het landgoed wordt verder vergroot door het versterken van de landschapsstructuur door middel van het aanleggen en herstellen van de houtwallen/singel als natuurlijke omlijsting in het westelijk deel van het landgoed.
Afbeelding 4.2: Toekomstbeeld De Lathmer
Om de kwaliteit van het landschap en de bebouwing te waarborgen heeft de gemeente gevraagd om voor De Lathmer tevens uitgangspunten voor groenstructuur, beplantingen en beeldkwaliteit vast te leggen. In overleg met de gemeente zijn naast een nieuw bestemmingsplan ook een groenstructuurplan en een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Groenstructuur en beeldkwaliteit zijn gecombineerd in één document.
In het groenstructuurplan staan herstel van het landgoedkarakter en versterking van de samenhang van het groen centraal. Landgoed De Lathmer is een groene enclave op de oeverwal van de IJssel. De aanwezige groenstructuur is een van de belangrijkste kwaliteiten van de plek. De statige groene lanen van de Molenallee en de Rijksstraatweg vormen een sterke begrenzing van het landgoed. Het landgoed heeft een lommerrijke opzet met rondom bosranden en een parkachtig middengebied. Hierin liggen bomenlanen en fraaie solitaire bomen. Kenmerkend is ook de grote vijver met de gracht rondom het kasteel. Ten zuiden van het kasteel ligt een door Leonard Springer ontworpen tuin. Deze waardevolle groenelementen worden gekoesterd bij de herinrichting. Ze zijn beeldbepalend voor de unieke groene kwaliteit van het Landgoed.
De visie en het ontwerp voor de Lathmer zijn gericht op herstel van het landgoedkarakter met respect voor het landschap en de cultuurhistorische waarden. Belangrijk uitgangspunt bij de herontwikkeling van de Lathmer is het creëren van een samenhangend landschap waarin ruimte is voor verleden, heden en toekomst. Er wordt samenhang en structuur aangebracht in het gebied door:
Met de sinds 2008 gerealiseerde projecten is de toon gezet voor een architectuur die bijdraagt aan de kwaliteit van het landgoed. De intentie is om deze kwaliteit ook voor toekomstige bouwprojecten te waarborgen. Het beeldkwaliteitplan noemt de volgende uitgangspunten om dit te bereiken.
Landgoedkarakter terugbrengen
Uitgangspunt voor de beeldkwaliteit is dat de nieuwe en de te transformeren gebouwen bijdragen aan de versterking van het landgoedkarakter. Dit stelt eisen aan de situering, de schaal, de massaopbouw en het materiaal- en kleurgebruik van bebouwing.
Samenspel tussen bebouwing en het landschap
De bebouwing op De Lathmer vormt een onlosmakelijke eenheid met het landschap. Landschap en bebouwing worden in samenhang ontworpen. De nieuwe bebouwing moet zich voegen in de groene, lommerrijke en informele setting van het landgoed.
Ligging en oriëntatie
De gebouwen staan overwegend vrij in de ruimte. Door de vrije ligging hebben de gebouwen een alzijdige oriëntatie: de gevels zijn representatief naar alle zijden.
Qua situering zijn in het beeldkwaliteitsplan drie verschillende gebieden onderscheiden met elk een eigen karakter:
Samenhang en diversiteit
De gebouwen vormen herkenbare bebouwingsclusters. Binnen een bebouwingscluster is sprake van duidelijke samenhang in vormgeving en materiaalgebruik. Tussen de bebouwingsclusters onderling zijn er subtiele verschillen in kleur en thematiek. Deze zorgen voor herkenbaarheid en diversiteit binnen het samenhangend geheel van het landgoed.
Massa en vorm
De nieuw toegevoegde bebouwing bestaat overwegend uit één of twee bouwlagen, bij voorkeur afgedekt met een licht hellende kap met grote dakoverstekken. Van een platte afdekking is sprake wanneer de aansluiting op bestaande bebouwing daar aanleiding toe geeft.
Geleding van bouwvolumes
Vanuit de huidige eisen in de zorg zijn veelal grote aaneengesloten bouwvolumes nodig. Belangrijk is om deze bouwvolumes zodanig te geleden dat zij een vriendelijke verschijningsvorm krijgen met een bij het landgoed passende maat en schaal. Middelen om dit te bereiken zijn:
Materiaalgebruik, kleurgebruik en detaillering
Deze aspecten zijn eveneens afgestemd op het gewenste landgoedkarakter:
Integrale ruimtelijke planvorming heeft steeds meer raakvlakken met en wordt steeds meer beïnvloed door aspecten uit sectorale wet- en regelgeving. Voor een goede uitwerking van de visie en de vertaling hiervan in regels en verbeelding, is het van belang om in beeld te brengen met welke sectorale wet- en regelgeving in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plangebied en wordt nader ingegaan op de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie en de economische uitvoerbaarheid. Per onderdeel wordt aangegeven met welk toetsingskader en met welke normeringen rekening gehouden moet worden. Vervolgens wordt aangegeven hoe dit, gegeven de specifieke ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied, doorwerkt in het bestemmingsplan.
Voor het westelijk deel van De Lathmer is in 2013 een bodemonderzoek uitgevoerd. Voor het overige deel van De Lathmer is in 2004 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieronder zijn per onderzoek de bevindingen opgenomen.
Bodemonderzoek De Lathmer westelijk deel (2013)
In 2013 is voor het westelijk deel van De Lathmer, aan de Molenallee (tussen nr. 48 en nr. 50) een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
De bodem (grond en grondwater) ter plaatse is niet verontreinigd met geanalyseerde stoffen. De hypothese onverdacht blijft gehandhaafd. Er zijn naar mening van het onderzoeksbureau geen milieutechnische belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Bodemonderzoek De Lathmer (2004)
In 2004 is voor het plangebied De Lathmer (bestemmingsplangebied, exclusief het westelijk deel) een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat de locatie nagenoeg vrij is van verontreinigingen, met uitzondering van licht verhoogde concentraties (streefwaarde). De gemeten concentraties zijn echter dusdanig gering verhoogd dat naar mening van het onderzoeksbureau geen risico's voor de volksgezondheid of het milieu zijn te verwachten.
Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er naar mening van het onderzoeksbureau geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouwplannen.
Conclusie
Het westelijk deel van het plangebied aan de Molenallee (tussen nr. 48 en nr. 50) is onderzocht, de bodem ter plaatse (grond en grondwater) is niet verontreinigd met geanalyseerde stoffen. Deze locatie kent op grond van het uitgevoerde onderzoek geen milieutechnische belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Het uitgevoerde onderzoek uit 2004 voor de rest van De Lathmer is inmiddels gedateerd, wel kan op grond van dit onderzoek gesteld worden dat de gronden in dit bestemmingsplan geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal om een actualisatie van het bodemonderzoek worden gevraagd.
Toetsingskader wegverkeerslawaai
Langs een weg bevindt zich overeenkomstig artikel 74 Wet geluidhinder (Wgh) aan weerszijden een zone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Voordat nieuwe woningen binnen deze zone kunnen worden geprojecteerd dient te worden onderzocht of aan de grenswaarden van de Wgh wordt voldaan. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied).
De definities van stedelijk en buitenstedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 Wgh. Deze definities luiden:
De maatschappelijke bestemming met (zorg)woningen in dit bestemmingsplan worden binnen de bebouwde kom gebouwd. Omdat de Rijksweg A1 een autosnelweg is, is voor deze weg sprake van een buitenstedelijke situatie. Voor de beide andere wegen is sprake van een stedelijke situatie.
Voor de Rijksweg A1 geldt een zone van 600 m (2x3 rijstroken, buitenstedelijk gebied). De beide andere wegen (Rijksstraatweg en Molenallee) hebben, voor zover deze in de bebouwde kom zijn gelegen, een zone van 200 m (twee rijstroken, stedelijk gebied). Het deel van deze wegen dat buiten de kom is gelegen heeft een zone van 250 m (twee rijstroken, buitenstedelijk gebied). Deze zone wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.
Normstelling
De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige functies is vastgelegd in de Wgh. Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk te zijn of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst (het college van Voorst) bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden.
In tabel 5.1 is aangegeven wat de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde is voor nieuwe geluidsgevoelige functies.
Functie | Situatie | Voorkeursgrenswaarde | Maximale ontheffingswaarde |
Nieuwe geluidsgevoelige functie | Buitenstedelijk Stedelijk |
48 dB (artikel 82 Wgh 48 dB (artikel 82 Wgh) |
53 dB (art. 83 lid 2 Wgh) 63 dB (art. 83 lid 3 Wgh) |
Tabel 5.1 Grenswaarden wegverkeerslawaai langs bestaande wegen
In het uitgevoerde akoestisch onderzoek (zie hierna onder 'Onderzoek') is, voor wat betreft nieuwe geluidsgevoelige functies, uitsluitend uitgegaan van woningen. Dit uitgangspunt is gebaseerd op de limitatieve opsomming van een ‘ander geluidsgevoelig gebouw’ in het Besluit geluidhinder. Met een ‘ander geluidsgevoelig gebouw’ wordt bedoeld:
Het gebruik van de nieuwe geluidsgevoelige functies in het plangebied is niet in overeenstemming met een van de hiervoor genoemde functies zodat in dit onderzoek is uitgegaan van nieuwe woningen (met inbegrip van zorgwoningen). De zorginstelling binnen de bestemming maatschappelijk valt ook niet onder het begrip ‘ander geluidsgevoelig gebouw’. Binnen de zorginstelling wordt immers geen aan bed gebonden zorg verleend zoals in een ziekenhuis of een verpleegtehuis.
Bouwbesluit 2012
In het Bouwbesluit 2012 is aangegeven wat de karakteristieke geluidwering moet zijn om een binnenwaarde, bij gesloten ramen, te garanderen voor verblijfsgebieden van nieuwe woningen. Deze karakteristieke geluidwering moet minimaal gelijk zijn aan de vastgestelde hogere waarde minus de toegestane binnenwaarde van 33 dB.
Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting. De conclusies van dit onderzoek zijn hieronder overgenomen.
In deze herziening wordt voorzien in de bouw van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de maatschappelijke bestemming in het bestemmingsplan 'De Lathmer'. Deze geluidsgevoelige functies zijn gelegen binnen de zone van de Rijksweg A1, de Rijksstraatweg (N790) en de Molenallee (N791).
Uit het onderzoek is gebleken dat het verkeer op deze drie wegen er toe leidt dat ter plaatse van de nieuwe geluidsgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. In het onderzoek is uitgegaan van de meest recente ligging van de nieuwe geluidsgevoelige functies in het gebied van de Lathmer. Omdat het bestemmingsplan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen een groot deel van de maatschappelijke bestemming toelaat is eveneens een berekening uitgevoerd op de uiterste bouwgrens.
Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat bronmaatregelen ter reductie van de geluidsbelasting niet mogelijk zijn, omdat op de Rijksweg A1 reeds een stil wegdek is aangelegd en alle wegen een overwegende verkeersfunctie hebben. Het beperken van de verkeersintensiteit is daarom ook niet mogelijk. Het plaatsen van schermen en wallen is gezien de verspreide ligging van de nieuwe geluidsgevoelige functies en de grote afstand tot de Rijksweg A1 ook niet mogelijk.
Geconcludeerd wordt dat in het kader van dit bestemmingsplan een hogere grenswaarde procedure moet worden doorlopen. De procedure met betrekking tot de vaststelling van een hogere grenswaarde is als volgt. Gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan dient een ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde ter inzage te worden gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen zienswijzen worden ingebracht tegen dit ontwerpbesluit. Het besluit tot het vaststellen van de hogere grenswaarde moet zijn gedaan voordat het bestemmingsplan is vastgesteld. De beroepsprocedure loopt weer parallel aan de beroepsprocedure voor het bestemmingsplan.
Zodra de hogere grenswaarden zijn vastgesteld kunnen deze gedurende de gehele planperiode worden gebruikt om de geprojecteerde woningen te bouwen.
Wettelijk kader
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan worden er in dit bestemmingsplan in het westen twee clusters met (zorg)woningen toegevoegd. Het totaal aantal nieuwe (zorg)woningen is ruim lager dan 1.500.
Kortom, de twee clusters zijn aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2014. In deze tool is onder andere de Rijksweg A1, de Molenallee (N791) en de Rijksstraatweg (N790) opgenomen. In de volgende afbeelding zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) weergegeven voor het peiljaar 2015.
Afbeelding 5.1: Overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2015 (NSL-monitoringstool)
Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat, nabij het plangebied, de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 21 µg/m3, 22 µg/m3 en 14 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschrijden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 10, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan (realisatie van twee zorgcomplex in het westen van het plangebied) is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor
Per 1 juli 2014 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 m dient in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.
Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:
In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen.
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.
Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de werkdruk. Voor deze strook geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Onderzoek
Nabij het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig:
De ligging van de risicobronnen is tevens aangegeven op afbeelding 5.2.
Afbeelding 5.2: uitsnede Risicokaart, plangebied De Lathmer (rode volle lijn = transportroute, rode stippellijn = hogedruk aardgasleiding)
Hierna volgt per risicobron een korte beschrijving van de situatie en de invloed van de bron op het PR en het GR.
Transportroute gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A1
Ten noorden van het plangebied is de Rijksweg A1 gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het deel van de A1 waar het plangebied is gelegen, is het wegvak G2. In de Eindrapportage Basisnet Weg is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd, waaruit gebleken is dat brandbare vloeistoffen weinig invloed hebben op het groepsrisico en toxische stoffen een geringe bijdrage leveren vanwege de beperkte transportintensiteit. Het transport van LPG (stofcategorie GF3) is maatgevend voor de waarde van het groepsrisico. Met betrekking tot het vervoer van GF3 zijn de volgende vervoersaantallen op wegvak G2 bekend:
Naast transport van LPG vindt transport van de volgende gevaarlijke stoffen plaats over de A1.
Stofcategorie | Beschrijving | Aantal vrachtwagens |
LF 1 | Brandbare vloeistoffen | 8.969 |
LF 2 | Brandbare vloeistoffen | 15.593 |
LT 1 | Toxische vloeistoffen | 395 |
LT 2 | Toxische vloeistoffen | 505 |
GF 2 | Brandbare gassen | 99 |
GT 3 | Toxische gassen | 65 |
Tabel 5.2: transport gevaarlijke stoffen A1
Vanwege de vervoersintensiteiten op dit wegvak van de A1 geldt een veiligheidszone (PR 10-6 contour) van 15 meter. Tevens is langs de route een plasbrandaandachtsgebied (PAG) aangewezen.
Het invloedsgebied van de A1 is afhankelijk van de gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over deze transportas. Omdat transport van de stofcategorie LF2 (toxische vloeistoffen) plaatsvindt is op basis van het “Kader externe veiligheid weg” (Rijkswaterstaat, versie januari 2011) het invloedsgebied 950 meter. Het invloedsgebied van GF3 is 325 meter. De populatie binnen deze zone zal de grootste bijdrage leveren aan het groepsrisico.
Het verantwoordingsgebied voor routes van gevaarlijke stoffen betreft 200 meter. Wanneer ontwikkelingen buiten de 200 meter zone vanaf de rand van de transportroute plaatshebben is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Omdat het bestemmingsplan enkel het zorgwooncluster in het westen van het plangebied, alsmede de verruiming van het bouwvlak van het 'Boshuis' als nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het enkel van belang deze ontwikkelingen te toetsen aan het aspect externe veiligheid. Het zorgwooncluster betreft een kwetsbaar object.
Op basis van de verwachte stedenbouwkundige inrichting van het plangebied is het nieuwe zorgwooncluster gelegen op ten minste 350 meter gelegen vanaf de rand van de transportroute over de A1. Het 'Boshuis' is gelegen op een afstand van ruim 750 meter vanaf de rand van de transportroute.
Hiermee is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk omdat het buiten het verantwoordingsgebied van 200 meter is gelegen. Tevens zijn buiten het invloedsgebied van (de maatgevende) stofcategorie GF3 (LPG) gelegen. De beoogde locatie ligt wel in het invloedsgebied van toxische stoffen. Hierdoor is een motivering van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid benodigd. Bestrijdbaarheid gaat om de mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Zelfredzaamheid gaat om de mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de inrichting bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen.
Transportroute gevaarlijke stoffen via buisleiding N-554-01
Ten zuiden van het plangebied is de buisleiding (hogedruk aardgasleiding) N-554-01 gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (aardgas). Deze hogedruk aardgasleiding wordt beheerd door de Nederlandse Gasunie N.V.,heeft een druk van 40 bar en een diameter van 12,76 inch. De hogedruk aardgasleiding heeft een invloedsgebied van 140 meter. Gezien de ruime afstand tot het plangebied (ruim 250 meter) is een verantwoording van het groepsrisico niet benodigd.
Bestrijdbaarheid
De regionale brandweer dient in het kader van de verantwoording om advies gevraagd te worden. In het advies zal worden ingegaan op de bereikbaarheid van het gebied voor hulpdiensten en in hoeverre voldoende blusvoorzieningen aanwezig zijn.
Zelfredzaamheid
De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Bij het scenario van een toxische stof is het van belang dat de aanwezigen in het effectgebied binnen blijven. Risicocommunicatie speelt hierbij een belangrijke rol.
Ten behoeve van deze zelfredzaamheid is het van belang dat het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) wordt ingezet. Gebleken is dat binnen het plangebied de alarmsirenes geen volledige dekking hebben. Geadviseerd wordt om na te gaan of daadwerkelijk geen sprake is van een volledige dekking, omdat het een benadering betreft.
In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen kan de lokale brandweer adviseren om bij ontwikkelingen centraal afsluitbare ventilatiesystemen in de woningen en andere gebouwen toe te passen waarmee kan worden voorkomen dat toxische stoffen binnentreden. Om de effectiviteit van de hierboven genoemde maatregelen te garanderen is het zinvol dat bewoners en bedrijfspersoneel door middel van risicocommunicatie worden geïnformeerd en geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij zelf kunnen nemen. De gemeente heeft in dat kader een informatieplicht.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling van het wooncluster vanuit het oogpunt van externe veiligheid inpasbaar is. Hiermee zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.
In het kader van het wettelijk vooroverleg zal het bestemmingsplan worden voorgelegd aan de lokale brandweer.
Kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Onderzoek
Onderhavig bestemmingsplan ziet voornamelijk op het integreren van diverse ontwikkelingen, die op verschillende wijzen, reeds mogelijk of toegestaan zijn.
In de uitbreiding van het landgoed met het weilandperceel ten westen van het huidige grondgebied wordt een wooncluster voorzien voor cliënten die intensieve begeleiding behoeven. Onderdeel van dit wooncluster betreft een gebouw voor dagbesteding.
De toetsing aan de richtafstanden in deze paragraaf is gebaseerd op de verwachte stedenbouwkundige inrichting van het gebied en het beeldkwaliteitsplan.
Omgevingstype
De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een gemengd gebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies in een buitengebied met agrarische functies. Tevens is het plangebied gelegen nabij hoofdinfrastructuur (N791) waarbij de verhoogde geluidsbelasting de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigt. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, gereduceerd kunnen worden met één afstandsstap behalve voor het aspect 'gevaar'. Echter, hierbij moet opgemerkt worden dat dit niet ten koste mag gaan van het woon- en leefklimaat van de eigen bewoners van De Lathmer en dit bovendien de nabij gesitueerde bedrijvigheid niet belemmert.
Toetsing aan richtafstanden van omliggende milieuhinderlijke functies tot woonfunctie nieuwe wooncluster
In tabel 5.3 is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van het bestemmingsplan zijn gelegen die een mogelijke milieuhinder veroorzaken op de nieuwe woonfunctie die met onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. In de tabel is te zien tot welke VNG-categorie deze behoren en wat de bijbehorende richtafstand is rekening houdende met omgevingstype 'gemengd gebied'. De kolom 'werkelijke afstand' is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid, gevaar of stof) is.
SBI-Code | Adres | Omschrijving | VNG-Cat. | Richtafstand (na reductie) | Afstand tot bestemmingsvlak | Maatgevend aspect | |
0146 | Molenallee 33 | Fokken en houden van varkens* | 4.1 | 200 m | ~ 73 m | Geur | |
563 | Knibbelallee 3 | Jeugdsoos Pampus (Buurt-/ clubhuis)** | 2 | 10 m | ~ 20 m | Geluid |
Tabel 5.3: overzicht relevante inrichtingen en bedrijvigheid in omgeving van plangebied
* De Wet geurhinder en veehouderij vormt het toetsingskader in het kader van de verlening van een
omgevingsvergunning voor de milieuactiviteiten.
** Ter plaatse van de jeugdsoos worden met enige regelmaat feesten georganiseerd. Omdat de overlast die hierbij wordt veroorzaakt vergelijkbaar is met een discotheek, is bij het bepalen van de richtafstand rekening gehouden met die voor een discotheek.
Molenallee 33
In de omgeving van het wooncluster bevindt zich een akker- en tuinbouwbedrijf (aan de Molenallee 33). Het geldende bestemmingsplan biedt ter plekke de mogelijkheid een intensieve veehouderij te vestigen. De afstand tussen de inrichting en het bouwperceel dat voor De Lathmer is opgenomen in het nu geldende bestemmingsplan, bedraagt 88 meter. Ook ligt ten westen van het terrein een burgerwoning ruimschoots binnen de genoemde richtafstand (circa 95 meter). Uitgaande van de bedrijfsactiviteit 'fokken en houden van varkens', wordt de richtafstand van het bedrijf aan de Molenallee 33 in de bestaande situatie dus niet gehaald. Er bestaan derhalve momenteel al belemmeringen voor het bedrijf indien van de planologische rechten voor het vestigen van een intensieve veehouderij(tak) gebruik gemaakt zal worden en wordt uitgegaan van de genoemde richtafstand.
De afstand tot de bouwgrens in het voorliggende bestemmingsplan bedraagt 73 meter. Dit betekent dat de ontwikkeling c.q. het nieuwe bouwterrein 15 meter dichter bij de inrichting komt te liggen dan het huidige bouwterrein. Verwacht mag worden dat dit bij een eventuele toekomstige omschakeling naar een intensief bedrijf een geringe extra belemmering kan vormen. Niettemin valt niet te verwachten dat gezien dit geringe verschil het starten van een intensieve veehouderij (ten opzichte van de bestaande situatie) onmogelijk wordt gemaakt. Bij vergunningverlening in het milieuspoor is namelijk niet alleen afstand leidend, maar spelen ook zaken als stalsystemen en situering van emissiepunten een grote rol om te bezien of aan de milieuregels voldaan kan worden. Voor de huidige bedrijfsvoering vormt het plan geen enkele belemmering. Ook is geen sprake van een slecht woon- en leefklimaat voor de bewoners van het te realiseren woonzorggebouw ten opzichte van de inrichting. Er is dus sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Knibbelallee 3
Aan de Knibbelallee 3 bevindt zich de Jeugdsoos Pampus. Omdat in het wooncluster woningen worden voorzien, dient getoetst te worden of deze woonfunctie de Jeugdsoos niet belemmert in haar activiteiten en of een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Uit tabel 5.3 blijkt dat - omdat wordt uitgegaan van de gereduceerde richtafstanden - de inrichting voldoet aan de richtafstand.
Hoewel wordt voldaan aan de (gereduceerde) richtafstand wordt zekerheidshalve tot de inrichting Pampus een grotere afstand aangehouden, omdat op die manier zeker een goede woon- en leefsituatie kan worden gegarandeerd. Er vanuit gaande dat de gebouwen van clubhuis Pampus mogelijkerwijs niet akoestisch zijn geïsoleerd, en dit een bestaande maatschappelijke functie voor de jeugd binnen met name de gemeente Voorst heeft, die zich als gevolg van de beoogde plannen niet geconfronteerd wil zien met extra kosten, ligt een grotere afstand dan 30 meter (=de niet-gereduceerde richtafstand) zelfs in de rede. Op grond van de concept-inrichtingsplannen voor De Lathmer kan worden gesteld dat de nieuwe bebouwing op een (fors) grotere afstand dan 10 en zelfs 30 meter van Pampus wordt gebouwd; namelijk op circa 100 meter. In dat geval kan een aangenaam woon- en leefklimaat voor de bewoners van De Lathmer worden bereikt (dit is met name relevant voor de weekenden), zonder dat de muziekfestiviteiten van Pampus in alle redelijkheid onmogelijk wordt gemaakt.
Hoewel strikt genomen een afstand van 10 meter volgens de VNG-methodiek dus acceptabel zou zijn, wordt in dit geval een afstand van ongeveer 100 meter beter passend geacht. Een verschil tussen 100 meter of 90 meter maakt in theorie qua geluidsbelasting echter weinig verschil (<1 dB(A)) waardoor er geen bezwaren zijn om een afstand van 90 meter aan te houden. Deze 90 meter is in het bestemmingsplan juridisch gebord door een aanduiding op te nemen dat binnen deze 90 meter geen geluidsgevoelige objecten (zoals bedoeld in de Wet geluidhinder) zijn toegestaan.
Toetsing aan de richtafstanden vanuit zorgfunctie wooncluster tot omliggende bedrijvigheid
In tabel 5.4 is weergegeven welke type inrichtingen met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, tot welke VNG-categorie deze behoren, wat de bijbehorende richtafstand is rekening houdende met omgevingstype 'gemengd gebied'. De kolom 'werkelijke afstand' is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is.
SBI-Code | Adres | Omschrijving | VNG Categorie | Richt-afstand (na reductie) | Werkelijke afstand tot dichtstbijzijnde woning (Molenallee 48) | Maatgevend aspect |
871 + 94991A | nnb | Zorgfunctie / Dagbesteding van wooncluster | 2 | 10 m | ~ 20 m | Geluid |
Tabel 5.4: overzicht relevante inrichtingen en bedrijvigheid in plangebied
Omdat in het wooncluster een zorgfunctie en een dagbestedingsfunctie worden voorzien, dient getoetst te worden of voor de omliggende woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van deze hinderlijke functies. In de nabijheid van het nieuwe wooncluster en dagbestedingsvoorziening bevindt zich één woning: aan de Molenallee 48. Gelet op het feit dat de richtafstand gemeten moet worden vanaf de grens van de inrichting (dus de buitengrens van de maatschappelijke bestemming) tot de gevel van deze bestaande woning betreft de werkelijke afstand circa 20 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand en kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Voor het kampeerterrein, gesitueerd in het zuidoosten op het terrein van De Lathmer, geldt op basis van de VNG-brochure een richtafstand van 30 meter (na reductie). De werkelijke afstand tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt in de huidige situatie circa 23 meter. Echter, er wordt met dit bestemmingsplan geen nieuw kampeerterrein mogelijk gemaakt, maar gaat het hier om het planologisch borgen (en voortzetten) van het huidige gebruik. Het kampeerterrein is reeds sinds jaar en dag gevestigd op de huidige locatie. Overigens zijn bij de gemeente geen meldingen van overlast bekend van omwonenden over het kampeerterrein. Gezien het feit dat het in onderhavig geval gaat om het voortzetten van het huidige gebruik en er geen meldingen van overlast bekend zijn, wordt de kortere afstand tot de dichtstbijzijnde woning acceptabel geacht.
Daarnaast wordt het bestemmingsplan De Lathmer, deelontwikkelingen 2011 geïntegreerd in dit bestemmingsplan. In het kader van dat bestemmingsplan heeft reeds een toets aan de VNG-richtafstanden plaatsgevonden. De zorgboerderij die hiermee mogelijk werd gemaakt komt qua aard en karakter overeen met een kinderboerderij (dagbesteding, recreatie en ontmoeting). Een kinderboerderij heeft volgens de VNG-brochure een richtafstand van ten minste 10 meter (na reductie) tot de dichtstbijzijnde woning. De afstand van de inrichting tot de omliggende woningen bedraagt ten minste 50 meter.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat hoewel niet overal voldaan wordt aan de richtafstanden, er geen belemmeringen bestaan vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
Het plangebied betreft een voormalig landgoed van ongeveer 45 hectare groot met daarop een landhuis/kasteel. Het landgoed is gelegen op de westelijke oeverwal van de IJssel. Het landgoed vormt al ruim een halve eeuw de woonplaats voor mensen met een verstandelijke beperking. Het landgoed bestaat naast het monumentale huis en de wooneenheden uit een kleinschalige (landgoed)camping, bos, een vijver, oude lanen en een kinder(zorg)boerderij.
Op De Lathmer wordt aan een nieuwe inrichting gewerkt, waarmee het oude landgoedkarakter wordt hersteld. Stapsgewijs wordt de komende jaren het merendeel van de verouderde gebouwen afgebroken, zodat er ruimte komt voor nieuwe woningen, dagcentra, medische zorg- en vrijetijdsvoorzieningen. Hiervoor moeten ook een paar bomen worden gekapt. Per saldo neemt het saldo opgaand groen echter sterk toe, want de ontwikkeling gaat gepaard met het herstel van het landgoedkarakter. Oude lanen worden teruggebracht en het plangebied krijgt een stevige groene omkadering, terwijl het middengebied wordt omgevormd tot een samenbindend en autovrij parklandschap. Op het landgoed worden voornamelijk inheemse boom- en heestersoorten toegepast. De bestaande waterpartijen en watergangen op het landgoed blijven zoals ze nu zijn.
Aan de westkant wordt De Lathmer met ongeveer 2,5 hectare uitgebreid: een weiland wordt bij het landgoed getrokken. Oorspronkelijk hoorde dit terrein ook al bij het landgoed. Hier wordt de komende jaren bebouwing gerealiseerd in combinatie met de aanplant van groenstructuren.
Beleid
De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen zijn alleen huismuis, bruine en zwarte rat niet beschermd. Van de vissen, ongewervelde dieren (zoals vlinders, libellen en sprinkhanen) en planten zijn alleen de in de wet genoemde soorten beschermd.
De Ffw gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alleen onder bepaalde (zeer stringente) voorwaarden een inbreuk mag worden gemaakt op de bescherming van soorten en hun leefomgeving. Daarnaast beschermt de wet niet alleen soorten in het algemeen, maar ook individuen van soorten.
Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en/of zijn leefgebied moet een ontheffing op grond van de Ffw worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan / ruimtelijke onderbouwing voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan / ruimtelijke onderbouwing dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in de volgende vier categorieën.
Indien voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van soorten van tabel 2 Ffw en/of tabel 3 Ffw niet (kunnen) worden ontzien, geldt dat het niet nodig is ontheffing aan te vragen als:
Hetzelfde geldt voor de bestaande voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaats van vogels, met als extra toets dat aangetoond moet worden dat verstoring niet van wezenlijke invloed is op de populatie.
Overigens geldt voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht (ook bekend als de algemene zorgplicht uit artikel 2 Ffw). Dit houdt in dat 'voldoende zorg' in acht moet worden genomen voor alle planten en dieren en hun leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
EHS
Het voormalig Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV; het huidige Ministerie van Economische Zaken) heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. (Sinds kort is de EHS omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland. Omdat in de wet echter nog over EHS wordt gesproken, wordt in deze paragraaf de term EHS gehanteerd.)
De EHS in Gelderland is met de vaststelling van de provinciale 'Omgevingsvisie Gelderland' (18 juli 2014) en de bijbehorende provinciale 'Omgevingsverordening Gelderland' (24 september 2014) opgenomen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse EHS en anderzijds uit het zoekgebied van 7.300 ha voor 5.300 ha nieuwe natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. Het beleid met betrekking tot het GNN is ten eerste gericht op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden, ten tweede op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden. Bestemmingswijzigingen in bestaande natuur zijn niet toegestaan, tenzij sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële alternatieven zijn buiten het GNN. Uitbreiding van bestaande functies is mogelijk indien deze wordt gecombineerd met de ontwikkeling van een compensatielocatie, zodat de kernkwaliteiten per saldo verbeteren.
De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig: ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten natuur en landschap. De kernkwaliteiten van de GO bestaan uit de aanwezige ecologische waarden, de ecologische samenhang met inliggende en aangrenzende natuur van het GNN, de geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid en de landschappelijke waarden. In de GO worden natuur- en landschapselementen aangelegd ter verbetering van de migratiemogelijkheden voor planten en dieren volgens zogenaamde ontwikkelingsmodellen.
Natuurbeschermingswet 1998
Bescherming van (natuur)gebieden heeft daarnaast ook plaats middels de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw). Daaronder vallen de volgende typen gebieden:
Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen beschermde natuurgebieden, en tevens voor ontwikkelingen buiten beschermde natuurgebieden die van invloed kunnen zijn op beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht.
Soortenbescherming
Onderzoek
De Toets Ffw start met een globaal onderzoek (quickscan), waarin gekeken wordt of er een reële kans is op het al dan niet voorkomen van beschermde soorten in of net buiten het plangebied. Indien blijkt dat die kans aanwezig is, zal een uitgebreid veldonderzoek moeten plaatshebben op het moment dat er kans is op (negatieve) effecten op de mogelijk aanwezige beschermde soorten als gevolg van werkzaamheden die voortvloeien uit het plan. Als daarbij wordt aangetoond dat inderdaad beschermde soorten aanwezig zijn, zal een effectenstudie moeten worden gedaan. Indien daaruit blijkt dat er handelingen gaan plaatshebben die nadelige gevolgen hebben voor de aanwezige beschermde soorten, is mogelijk een aanvraag/ontheffing ex artikel 75 van de Ffw aan de orde. Daarbij moet in beeld worden gebracht hoe de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke gevolgen niet of in mindere mate zullen optreden.
Methode
Ten behoeve van de quickscan naar het voorkomen van beschermde soorten is een bureauonderzoek uitgevoerd door bureau KuiperCompagnons. Aan de hand van verspreidingsgegevens uit databaken op internet en uit inventarisatieatlassen en habitateisen van beschermde flora en fauna, in combinatie met terreinkenmerken en de ligging van het plangebied in zijn omgeving, is een inschatting (expert judgement) gemaakt van het voorkomen van beschermde soorten. De quickscan is integraal opgenomen in deze toelichting (er is geen separaat verslag van opgesteld). Bij het opstellen van de quickscan is ook gebruik gemaakt van rapportages van ouder natuuronderzoek (in het veld) van Bureau Waardenburg ('Onderzoek natuurwaarden De Lathmer, gemeente Voorst', oktober 2004) en het Natuur-Wetenschappelijk Centrum ('Quickscan natuurwaarden en vleermuisonderzoek op enkele locaties op landgoed de Lathmer in de gemeente Voorst', november 2011). Het eerste onderzoek is niet meer actueel terwijl het tweede onderzoek slechts een klein deel van het plangebied betreft. Desalniettemin zijn ze bruikbaar voor het maken van een inschatting van het voorkomen van beschermde soorten.
Aanvullend is door een deskundige (ir. E. A. Groenendaal, ecoloog) op 12 juli 2015 een veldbezoek gebracht aan de locatie waar de westelijke uitbreiding van De Lathmer is voorzien, waarbij een inschatting is gemaakt van het voorkomen van (strikt) beschermde soorten. Op de locatie van deze kleinschalige westelijke uitbreiding ligt in de huidige situatie een weiland. Er zijn geen grote/oude bomen of bossingels aanwezig, er staat geen bebouwing en is geen water aanwezig.
Grondgebonden zoogdieren
In het plangebied komen naar verwachting verschillende algemene beschermde soorten grondgebonden zoogdieren voor (tabel 1 Ffw). Het kan bijvoorbeeld gaan om soorten zoals (spits)muizen, kleine marterachtigen, konijn, haas, ree, mol en/of egel. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de Ffw bij ruimtelijke ontwikkeling. Daarnaast komen in het plangebied enkele juridisch zwaarder beschermde soorten (tabellen 2 en 3 Ffw / Bijlage IV HR) voor. In ieder geval komt eekhoorn in het plangebied voor (tabel 2 Ffw) en waarschijnlijk ook steenmarter (tabel 2 Ffw). Daarnaast komen mogelijk ook das en/of boommarter voor. Daarom dient - als bebouwing wordt gesloopt - vooraf in het veld te worden onderzocht of steenmarters aanwezig zijn. Voordat houtopstanden worden geveld, dient in het veld te worden onderzocht of eekhoorn, das en/of boommarter ter plaatse voorkomen. Op basis van de uitkomsten van het veldonderzoek moet worden bepaald of verdere verplichtingen vanuit de Ffw aan de orde zijn.
Vleermuizen
In het plangebied komen vleermuizen voor. Het gaat waarschijnlijk om watervleermuis, laatvlieger, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis. Alle Nederlandse vleermuizen zijn strikt beschermd middels tabel 3 van de Ffw en Bijlage IV van de HR. Het landgoed functioneert als belangrijk jachtgebied voor vleermuizen; dit geldt vooral voor de laanbomen, de vijver, de wei en de bosstroken op het landgoed. De wei en de vijver fungeren bovendien als baltsplaats. Lijnvormige opgaande structuren zoals bomenlanen, bossingels en bosranden fungeren waarschijnlijk als geleiding van een vliegroute voor vleermuizen. Foerageergebied en vliegroutes zijn beschermd als ze van significant belang zijn. Ze gelden als significant belangrijk indien bij aantasting de functionaliteit van een verblijfplaats (in de omgeving) in het geding komt. De aanwezige lanen en randen van groenstructuren worden per saldo versterkt in het kader van dit plan; negatieve effecten zijn uitgesloten. Ten slotte zijn er vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in het plangebied. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn strikt beschermd en kunnen worden aangetroffen in bebouwing (gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis) en in (oude) bomen met spleten en holten (watervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis). In het plangebied zijn veel vleermuiskasten opgehangen.
In de op korte termijn te slopen bebouwing aan de Bosoelenstraat en Rondweg zijn drie paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis vastgesteld. Er is ontheffing verleend voor het beschadigen, vernielen en verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis op deze locatie. Deze ontheffing is verleend op basis van een aantal voorwaarden (zie bijlage 4 bij deze toelichting voor de ontheffing).
Op de overige locaties waar in de toekomst bebouwing wordt gesloopt, dient vooraf in het veld te worden onderzocht of vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Voordat in de toekomst bomen met spleten/holten worden geveld, dient eveneens in het veld te worden onderzocht of zich hierin vaste verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden. Dit geldt ook voor te verwijderen/verplaatsen vleermuiskasten. Op basis van de uitkomsten van het veldonderzoek moet worden bepaald of verdere verplichtingen vanuit de Ffw aan de orde zijn.
Vogels
Waarschijnlijk broeden er vogels in het plangebied. Alle vogels zijn strikt beschermd door de Ffw. De huidige interpretatie van de Ffw verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat niet met verstorende werkzaamheden begonnen mag worden in het broedseizoen, tenzij op dat moment door een deskundige is vastgesteld dat ter plaatse geen broedvogels aanwezig zijn. Het broedseizoen is soortspecifiek, maar loopt ongeveer van half maart tot half juli. Ontheffing wordt niet verleend. Buiten het broedseizoen zijn er geen verplichtingen vanuit de Ffw. Vaste verblijfplaatsen van enkele vogelsoorten (bijvoorbeeld sommige roofvogel- en uilennesten, roekenkolonies, ooievaars-, huismus- en gierzwaluwnesten) vormen hierop een uitzondering; deze zijn het hele jaar door beschermd. Mogelijk zijn vaste verblijfplaatsen van enkele van deze soorten aanwezig in het plangebied: in bestaande, te slopen/verbouwen bebouwing kunnen zich vaste verblijfplaatsen van huismus en/of gierzwaluw bevinden en in bossingels / bomen kunnen vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn van soorten als roek, boomvalk, buizerd, sperwer en/of ransuil.
Op de locaties waar in de toekomst bebouwing wordt gesloopt, dient vooraf in het veld te worden onderzocht of vaste verblijfplaatsen van huismus en/of gierzwaluw aanwezig zijn. Ook als in de toekomst bomen worden geveld, dient vooraf in het veld te worden onderzocht of zich hierin jaarrond beschermde vaste verblijfplaatsen van vogels bevinden (zoals roek, boomvalk, buizerd, sperwer en/of ransuil). Op basis van de uitkomsten van het veldonderzoek moet worden bepaald of verdere verplichtingen vanuit de Ffw aan de orde zijn.
Amfibieën
Alle inheemse amfibieën zijn beschermd middels de Ffw. Op De Lathmer komen enkele algemeen voorkomende amfibiesoorten (tabel 1 Ffw) voor: kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker en middelste groene kikker (bastaardkikker). Voor deze soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Daarnaast bestaat de kans op het voorkomen van de juridisch zwaarder beschermde kamsalamander en/of poelkikker (tabel 3 Ffw / Bijlage IV HR) die beide in de omgeving voorkomen. De knoflookpad (tabel 3 Ffw / Bijlage IV HR) komt ook in de omgeving voor, maar voor deze soort is het plangebied weinig geschikt. De wateren (potentieel voortplantingsbiotoop) in het plangebied veranderen niet ten behoeve van dit plan, terwijl de bossingels (potentieel overwinteringsbiotoop) worden uitgebreid. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten voor amfibieën. Het verdient aanbeveling een (extra) amfibieënpoel aan te leggen op het landgoed, bij voorkeur in het uitbreidingsgebied aan de westzijde van het plangebied, nabij de ecologische verbindingszone langs de Fliert.
Reptielen
Het plangebied is weinig geschikt voor reptielen. Mogelijk komt de ringslang (bekend uit de directe omgeving) voor bij de waterplas in de zuidwesthoek van het plangebied, maar dit is nooit aangetoond. De waterplas wordt niet aangetast. In bossen in de omgeving komt de hazelworm voor (net als ringslang tabel 3 Ffw). Het oppervlakte bos in het plangebied is waarschijnlijk te klein om een populatie te kunnen herbergen. De voorgestane landgoedontwikkeling maakt het gebied (iets) geschikter. Andere reptielen worden op basis van verspreidingsgegevens niet verwacht.
Vissen
In de wateren in het plangebied komen vissen voor. Beschermde soorten worden echter niet verwacht. Bovendien worden de aanwezige wateren niet gedempt of vergraven. Verplichtingen vanuit de Ffw zijn niet aan de orde.
Ongewervelden
Er zijn slechts enkele soorten ongewervelden juridisch zwaar beschermd (tabellen 2 en 3 Ffw / Bijlage IV HR). Deze soorten zijn over het algemeen zeer zeldzaam en gebonden aan zeldzame biotopen en zijn derhalve niet te verwachten in het plangebied.
Vaatplanten
In het plangebied komt mogelijk brede wespenorchis (tabel 1 Ffw) voor. Voor deze soort geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Andere beschermde soorten worden niet verwacht.
Gebiedsbescherming
EHS
Afbeelding 5.3: de ligging van landgoed De Lathmer ten opzichte van de nat-droge verbindingszone langs de Fliert. De lichtgroene delen zijn onderdeel van de Groene Ontwikkelingszone, terwijl de donkergroene gebieden onderdeel zijn van het Gelders Natuurnetwerk; bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Landgoed De Lathmer ligt deels binnen een nat-droge ecologische verbindingszone langs de Fliert (zie afbeelding 5.3). Het plan maakt een beperkte uitbreiding (minder dan 30%) van de bestemming 'Maatschappelijk' mogelijk. Deze uitbreiding is voorzien aan de westzijde van het plangebied, waar nu een weiland ligt, in de GO. Daarnaast wordt binnen de huidige bestemming 'Maatschappelijk' een aantal nieuwe gebouwen gerealiseerd - deels op locaties van (te slopen) bestaande bebouwing - in de GO. Eén van de nieuwe gebouwen valt enkele vierkante meters binnen het GNN (zie afbeelding 5.4). Deze delen van het GNN zijn echter in het huidige bestemmingsplan reeds als 'Maatschappelijk' bestemd en niet als 'Natuur' of als 'Bos', wat in tegenstelling is met de Omgevingsverordening Gelderland waarin staat dat het GNN 'bestaat uit alle bestaande bos- en natuurbestemmingen binnen de voormalige ecologische hoofdstructuur (EHS)'. Naast nieuwe bebouwing worden ook de interne ontsluiting en de parkeerterreinen van het terrein aangepast.
Afbeelding 5.4: nieuwbouw en vervangende bouwlocaties (donkerrood) op landgoed De Lathmer voor
zover deze gelegen zijn binnen de Groene Ontwikkelingszone (lichtgroen) en het Gelders
Natuurnetwerk (donkergroen), alsmede de geplande uitbreiding van de bestemming 'Maatschappelijk'
aan de westzijde van het plangebied (transparant rood vlak) in de Groene Ontwikkelingszone.
.
Afbeelding 5.5: nieuwbouw en vervangende bouwlocaties (donkerrood) op landgoed De Lathmer (voor zover deze gelegen zijn binnen de Groene Ontwikkelingszone en het Gelders Natuurnetwerk) alsmede de geplande uitbreiding van de bestemming 'Maatschappelijk' aan de westzijde van het plangebied (transparant rood vlak) geprojecteerd op de verbeelding van het vorige bestemmingsplan.
Voor de ontwikkelingen in de GO en in het GNN die al in het vorige bestemmingsplan vielen binnen de bestemming 'Maatschappelijk' (zie afbeelding 5.4) is geen toelichting benodigd vanuit natuur en landschap (anders dan de Ffw). Waar voor de nieuwbouw en de aanleg van wegen en parkeerterreinen houtopstanden moeten worden geveld (zie afbeelding 5.5), dient echter wel te worden voorzien in een compensatie voor het areaal bos dat verloren gaat. Deze compensatie dient te worden gerealiseerd in of grenzend aan de GO en voor zover mogelijk 'aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat'.
De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het aangetaste areaal. Hierbij wordt voor bos met een ontwikkeltijd tot 25 jaar een toeslag van 1/3 geëist en, voor bos met een ontwikkeltijd van 25 tot 100 jaar een toeslag van 2/3. Voor bos met een ontwikkeltijd van meer dan 100 jaar geldt dat - bovenop de toeslag van 2/3 - een toeslag met behulp van maatwerk zal worden bepaald.
Afbeelding 5.5: de locaties waar bestaande houtopstanden moeten worden gekapt voor zover deze gelegen zijn binnen de GO en het GNN (rood gearceerd).
Hoewel op het moment van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan niet exact te bepalen is hoeveel bomen / vierkante meters houtopstand binnen de GO en het GNN moeten worden geveld, is de schatting dat dit ongeveer 3.070 m² zal zijn (zie afbeelding 4.4). Bij de ontwikkeling worden de zeer oude (meest solitaire) bomen gespaard. Uitgaande van een leeftijd tussen de 25 en 100 jaar van de te vellen houtopstanden (in werkelijkheid zijn de houtopstanden deels minder oud) zal de kap gecompenseerd moeten worden door de aanplant van 1 en 2/3 keer 3.070 is 5.117 m² nieuwe houtopstand.
Alleen al met de aanleg van de brede houtopstand (10 tot 15 meter breed) rondom de uitbreidingslocatie aan de westzijde van het plangebied wordt de benodigde compensatie gerealiseerd. Daarnaast worden ook nog lanen en houtsingels binnen het huidige landgoed gerealiseerd om het oorspronkelijke landgoedkarakter te herstellen. Overigens wordt voor De Lathmer toch al het uitgangsprincipe gehanteerd dat voor elke boom die gekapt wordt, er twee nieuwe worden geplant op het landgoed. Met de herontwikkeling van landgoed De Lathmer als geheel wordt een substantiële verbetering van de ecologische en landschappelijke kwaliteit van het totale landgoed beoogd. Het aan dit bestemmingsplan gekoppelde groenstructuurplan vormt de onderlegger voor de aanplant van de verschillende houtopstanden.
De kleinschalige uitbreiding van de bestemming 'Maatschappelijk' in de GO is op grond van de Omgevingsverordening Gelderland mogelijk indien deze 'zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast'. Het plangebied valt binnen gebied nummer 140: 'Klarenbeek - De Poll'. Dit gebied heeft een groot aantal kernkwaliteiten, waarvan de volgende voor het plangebied meer of minder relevant zijn:
De uitbreiding van de bestemming 'Maatschappelijk' is voorzien op een terrein dat in de huidige situatie uit open weiland bestaat (intensief beheerd, soortenarm grasland). Op het terrein is de bouw van een tweetal gebouwen voorzien. De randen van het terrein worden - net als de buitenranden van de rest van De Lathmer - omzoomd met een tien tot vijftien meter brede bosrand. De ontwikkeling van bosranden en overgangen naar cultuurgronden en daarmee tegelijkertijd de ontwikkeling van biotopen voor amfibieën, cultuurhistorische patronen en van kleinschalig landschap van landgoederen / houtsingels past binnen de ontwikkelingsdoelen natuur en landschap voor de GO in het gebied 'Klarenbeek - De Poll'. Door de aanleg van de bosrand zal de waarde van het terrein sterk toenemen voor soort(groep)en als das, amfibieën (winterbiotoop voor kamsalamander en andere amfibiesoorten) en vleermuizen. De groenstructuur draagt in algemene zin bij aan het versterken van de samenhang op het landgoed zelf en tussen het landgoed en de directe omgeving. Door de omzoming van het weiland worden de bestaande groenstructuren op De Lathmer verbonden met de natuurlijke zone langs de Fliert, die direct ten westen van het weiland ligt. Dit bevordert de uitwisselingsmogelijkheden van planten en dieren. Voor eventueel aanwezige steenuilen heeft de ontwikkeling geen significant (negatief) effect, aangezien er voldoende open weilanden in de directe omgeving zijn die een alternatief jachtgebied vormen.
De inpassing van de uitbreidingslocatie met de brede groenstructuur is planologisch in voorliggend bestemmingsplan verankerd door de koppeling met het groenstructuurplan 'Zorg voor een landgoed. Groenstructuur en beeldkwaliteit voor De Lathmer'.
De uitbreidingslocatie hoorde van oudsher ook bij het landgoed. Met de voorgestane uitbreiding wordt een deel van het oorspronkelijke landgoed weer teruggebracht bij De Lathmer. Het te realiseren landgoedkarakter draagt dan ook bij aan het herstel van de vroegere cultuurhistorische waarde. De abiotische waarden (eventuele aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir) worden niet door de voorgestane ontwikkeling beïnvloed. Het plan heeft evenmin een negatief effect op ecosysteemdiensten (recreatie, drinkwater).
Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw)
Het plangebied is geen onderdeel van een gebied dat onder de Nbw valt. In de omgeving is wel het Natura2000-gebied 'Rijntakken' gelegen. Gezien de afstand tot dit gebied (ruim 1.350 meter), de uitgangssituatie in het plangebied (dat grotendeels reeds dezelfde bestemming heeft en al voor een groot deel bebouwd is) en de ligging aan de rand van bestaand stedelijk gebied, alsmede de aard en schaal van de ruimtelijke ontwikkeling zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten en habitats, waarvoor het Natura2000-gebied als zodanig is aangewezen, op voorhand uit te sluiten. Er is geen sprake van externe werking.
Soortenbescherming
In het plangebied komt een aantal door de Ffw beschermde soorten voor. Het betreft waarschijnlijk vooral algemene soorten (tabel 1 Ffw). Voor deze soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Wel is de zorgplicht van toepassing op deze (en alle andere in het wild levende) planten- en diersoorten.
In en/of nabij het plangebied komen daarnaast vogels tot broeden. Voor alle inheemse vogelsoorten (dus ook die soorten die geen jaarrond beschermde vaste verblijfplaatsen hebben) geldt dat ze zijn beschermd door de Ffw en dat rekening dient te worden gehouden met het broedseizoen. Er mag derhalve niet met verstorende werkzaamheden worden begonnen in het broedseizoen, dat ongeveer van half maart tot half juli loopt (soortspecifiek), tenzij door een deskundige is vastgesteld dat op dat moment ter plaatse van de werkzaamheden geen vogels broeden. Jaarrond beschermde vaste verblijfplaatsen van vogels zijn niet aanwezig in het plangebied.
Voorts komt in het plangebied een aantal andere juridisch zwaarder beschermde soort(groep)en voor (tabellen 2 en 3 Ffw / Bijlage IV HR). Naar het voorkomen van een aantal van deze soort(groep)en dient voorafgaand aan werkzaamheden in het bestaande deel van De Lathmer nader onderzoek te worden verricht in het veld. Omdat op dit moment nog niet zeker is wanneer deze werkzaamheden plaatshebben en omdat veldinventarisaties slechts een beperkte 'houdbaarheid' hebben, heeft het geen nut deze veldonderzoeken in het kader van voorliggend plan te verrichten (voor de op korte termijn te slopen bebouwing aan de Bosoelenstraat en Rondweg is wel reeds ontheffing aangevraagd en verkregen met betrekking tot de aanwezige gewone dwergvleermuis). Wel zijn onderstaande voorwaarden van toepassing.
Voordat bomen/bossingels worden geveld, dient in het veld te worden onderzocht of ter plaatse aanwezig zijn:
Voordat bebouwing wordt gesloopt, dient in het veld te worden onderzocht of ter plaatse aanwezig zijn:
Op basis van de uitkomsten van het veldonderzoek moet steeds worden bepaald of verdere verplichtingen vanuit de Ffw aan de orde zijn. Voor de westelijke uitbreiding geldt dat geen bomen/bossingels hoeven te worden gekapt of bebouwing hoeft te worden gesloopt. Uit bureauonderzoek en aanvullend veldbezoek door een deskundige blijkt dat hier geen verplichtingen gelden vanuit de Ffw anders dan de zorgplicht en het rekening houden met het broedseizoen van vogels (zie hierboven).
Gebiedsbescherming
EHS
De ontwikkeling van een aantal nieuwe gebouwen, parkeerplaatsen en interne ontsluiting in de GO en het GNN is mogelijk voor zover deze vallen binnen de bestemming 'Maatschappelijk' van het vorige bestemmingsplan. Wel dienen te vellen houtopstanden te worden gecompenseerd; naar schatting zal dit ongeveer 3.070 m² zijn. Bij de ontwikkeling worden de zeer oude (meest solitaire) bomen gespaard. Uitgaande van een leeftijd tussen de 25 en 100 jaar van de te vellen houtopstanden zal de kap gecompenseerd moeten worden door de aanplant van ongeveer 5.117 m² nieuwe houtopstand.
Deze oppervlakte wordt gerealiseerd door de aanleg van een brede houtopstand rondom de uitbreidingslocatie aan de westzijde van het plangebied. Daarnaast worden lanen en houtsingels binnen het huidige landgoed gerealiseerd om het oorspronkelijke landgoedkarakter te herstellen. Het aan dit bestemmingsplan gekoppelde groenstructuurplan vormt de onderlegger voor de aanplant van de verschillende houtopstanden.
De kleinschalige uitbreiding van de bestemming 'Maatschappelijk' aan de westzijde van het terrein zorgt door de voorgestane inpassing in het landschap per saldo niet voor significante aantasting van de kernkwaliteiten (in hun onderlinge samenhang bezien). De kernkwaliteiten worden juist substantieel versterkt door de aanleg van de brede bosrand rondom het terrein.
Natuurbeschermingswet 1998
Er zijn geen verplichtingen vanuit de Nbw.
Voorgeschiedenis
In het kader van de herontwikkeling van De Lathmer heeft Grontmij in 2004 een rapport met uitgangspunten voor water en riolering opgesteld. In 2011 is Grontmij gevraagd de hoofdstructuur voor de riolering en het waterhuishoudkundige plan verder uit te werken. Dit heeft geresulteerd in een rapport waarin een hoofdstructuur en uitgangspunten zijn beschreven voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en overtollig regenwater van het terrein. Tevens is ingegaan op het waterhuishoudkundige plan.
In het kader van het opstellen van de genoemde rapporten heeft afstemming met het waterschap plaatsgevonden in het kader van het watertoetsproces. De uitgangspunten voor de opgenomen berekeningen en de oplossingsrichting voor de waterberging zijn in april 2011 besproken met waterschap Vallei en Veluwe.
Ontwikkelingen
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan worden een aantal ontwikkelingen geïntegreerd in één nieuw bestemmingsplan voor het gehele landgoed. De voornaamste ontwikkelingen zijn hierin de uitbreiding van het landgoed met het weilandperceel westelijk van het huidige grondgebied, de uitbreiding van het bouwvlak van het 'Boshuis' aan de Molenallee 62a.
Voorop staat dat het vigerende plan 40.700 m2 aan bebouwd oppervlak toestaat (exclusief het postzegelplan voor de twee deelontwikkelingen uit 2011). Dit toegestane oppervlak aan bebouwing volstaat voor de genoemde ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan worden vastgelegd. Tevens is dit oppervlak reeds meegenomen in de studies van Grontmij waarbij in is gegaan op de uitgangspunten voor de waterhuishoudkundige uitgangspunten. Dit betekent dat in het kader van dit bestemmingsplan en deze waterparagraaf geen nieuwe berekeningen hoeven te worden uitgevoerd om aan te tonen wat de gevolgen zijn voor de riolering en waterberging. Hierom wordt, voor wat betreft de uitgangspunten voor de riolering en waterberging, verwezen naar de gemaakte afspraken met het waterschap.
In deze waterparagraaf worden deze uitgangspunten en afspraken herhaald.
Samenvatting uitgangspunten en afspraken
Overleg waterbeheerder
In het kader van het wettelijke vooroverleg wordt dit bestemmingsplan en deze waterparagraaf aan de waterbeheerder Waterschap Vallei en voorgelegd.
In 2011 zijn afspraken gemaakt met het Waterschap Vallei en Veluwe betreffende de uitgangspunten voor de herontwikkeling van De Lathmer. Omdat de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt passen binnen de 'planologische mogelijkheden' die het vigerende bestemmingsplan biedt wordt in het kader van deze waterparagraaf verwezen naar de destijds gemaakte afspraken. In overleg met het waterschap worden eventuele aanvullende afspraken gemaakt. Indien aan de orde worden deze in de waterparagraaf opgenomen. Hiermee wordt er vanuit gegaan dat het aspect water geen belemmering oplevert voor de realisatie van het plan.
Het landgoed De Lathmer ademt cultuurhistorie. Met de realisatie van dit bestemmingsplan, in lijn met de visie 'Zorg voor een Landgoed' (2008) wordt beoogd een deel van de verloren gegane cultuurhistorische waarden te herstellen. In hoofdstuk 2, alsmede in het document Groenstructuur en beeldkwaliteit De Lathmer is het aspect landschap en cultuurhistorie uitvoerig behandeld. Kortheidshalve verwijzen wij hiernaar. Hieronder wordt nader ingegaan op de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het plangebied.
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Verspreid door het plangebied zijn bouwkundige monumenten aanwezig die cultuurhistorisch van grote betekenis zijn. Het gaat daarbij om rijks- en gemeentelijke monumenten. Naast de beschermde panden (de monumenten) leveren ook waardevolle, niet beschermde panden en ensembles een grote bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit.
De laatste jaren heeft ook herbestemming van monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing een vlucht genomen. Een aparte categorie cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft de landgoederen, die doorgaans bestaan uit complexen van monumenten met bijbehorende landerijen en overige bebouwing.
Monumentale en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Het kasteel (Lathmerweg 5) met de naastgelegen kasteeltuin, de vijver en het poortgebouw annex koetshuis (Lathmerweg 3) vormt cultuurhistorisch gezien het belangrijkste ensemble binnen het landgoed. Op 1 augustus 1911 brandde het voormalige kasteel volledig af. Meteen na de brand werd het kasteel huis herbouwd volgens een ontwerp van de architect Van Nieukerken in de neorenaissancestijl. Zowel het kasteel als het poortgebouw zijn rijksmonumenten.
Een gemeentelijk monument is de voormalige rentmeesterswoning 'De Weerklank' (Lathmerweg 9, op de hoek met de Rijksstraatweg). Dit rustieke gepleisterde pand is opgetrokken uit baksteen en afgedekt met een royaal overstekend rieten zadeldak. Er naast ligt een bakhuisje in eenzelfde stijl.
Het oudste bewaard gebleven gebouwtje op het landgoed is het rietgedekte speelhuis uit 1745. Het heeft geen monumentenstatus.
Zowel de rijksmonumenten, het gemeentelijk monument alsook het speelhuis zijn in het bestemmingsplan voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorische waarden'. Hier is geregeld dat de bestaande maatvoering als maximaal geldt en dat de situering als exacte situering geldt.
Landgoederen
Een landgoed is een landschappelijk samenhangend gebied bestaande uit natuur, bos, agrarische bedrijven en gronden, tuin of park dat over het algemeen als een bedrijf wordt beheerd (in dit geval door Zozijn). Het plangebied omvat het landgoed 'De Lathmer'.
Landgoederen kenmerken zich door een zekere mate van multifunctionaliteit. Verschillende functies hebben in onderlinge samenhang en wisselwerking een plaats op het landgoed. Vormen van gebruik zijn naast het wonen met name de landbouw, de bosbouw, het natuurbeheer en de recreatie, maar ook vormen van al dan niet zakelijke dienstverlening vinden hier plaats.
De toenemende aandacht voor de natuur en het besef dat landgoederen van grote betekenis zijn voor het in stand houden van grote natuurgebieden, heeft in 1928 geleid tot de Natuurschoonwet (Nsw) die gericht is op het in stand houden van landgoederen. Deze in 1990 gewijzigde wet biedt eigenaren van landgoederen fiscale tegemoetkomingen indien voldaan wordt aan voorwaarden, onder andere met betrekking tot de openstelling voor publiek.
Het bestemmingsplan De Lathmer is in lijn met de vigerende beleidslijnen en regelingen, gericht op het behoud van de ruimtelijke kwaliteiten van de aanwezige landgoederen en het bieden van passende ontwikkelingsmogelijkheden.
Het beheer en onderhoud van landgoederen is een kostbare aangelegenheid en kan niet meer alleen gefinancierd worden uit de oorspronkelijke inkomsten van landgoederen (pacht, houtoogst en dergelijke). Landgoedeigenaren zijn steeds op zoek naar nieuwe bronnen van inkomsten om het onderhoud van het landgoed te kunnen financieren. Nieuwe (neven)functies binnen de bestaande bebouwing en nieuwbouw kunnen hier mogelijkheden voor bieden. De nieuwe functies kunnen door hun opbrengsten, bijdragen aan onderhoud en beheer van het landgoed, maar kunnen ook de cultuurhistorische kwaliteiten aantasten, als dit niet op een zorgvuldige wijze gebeurt.
In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet is op 1 september 2007 in werking getreden.
De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de wet zijn:
Archeologische beleidskaart gemeente Voorst
Het plangebied is opgenomen in de archeologische beleidskaart van de gemeente Voorst. Op grond van deze kaart gelden voor het plangebied verschillende archeologische beschermingsregimes, te weten:
Een uitsnede van deze beleidskaart is opgenomen in afbeelding 5.6a. In de daarbij behorende legenda (5.6b) is aangegeven in welke mate deze gebieden worden beschermd. Op grond van deze waardenkaart is aangeven voor welke werkzaamheden en in welke mate vooronderzoek naar archeologie benodigd is. Voor De Lathmer heeft in 2002 echter reeds een dergelijk onderzoek plaats gevonden (zie ook onder 'Aanbevelingenkaart').
Afbeelding 5.6a: archeologische beleidskaart gemeente Voorst (RAAP, 2009)
Afbeelding 5.6b: details legenda
Aanbevelingenkaart
Op grond van het gemeentelijke beleid is door ARC in 2002 een vooronderzoek uitgevoerd naar archeologie in De Lathmer. Bij dit verkennend booronderzoek (Bijl, 2002) zijn grote delen van het landgoed De Lathmer onderzocht middels boringen in een grid van 50 x 25 m. Dit onderzoek is verbeeld in een aanbevelingenkaart. Hierop is aangegeven voor welke gebieden een verwachtingswaarde geldt. De kaart is opgenomen in afbeelding 5.7.
Deze aanbevelingskaart is vertaald in een beschermingsregeling voor archeologische waarden in het plangebied (zie verder onder 'verwachte ontwikkelingen' en paragraaf 6.3).
Afbeelding 5.7. Aanbevelingenkaart (ARC 2002)
Eerder uitgevoerde onderzoeken
Voor het plangebied hebben reeds verschillende onderzoeken plaatsgevonden. Het gaat onder meer om archeologisch vooronderzoek, inventariserend veldonderzoek en proefsleuvenonderzoek (rapporten 4318 uit 2012, zie bijlage en 3890 uit 2011, zie bijlage). De onderzochte gebieden zijn vrijgegeven van archeologische verwachtingen.
In afbeelding 5.8, 5.9 en 5.10 zijn de reeds onderzochte gebieden aangegeven.
Afbeelding 5.8: onderzoekslocatie RAAP rapport 4318, 2012
Afbeelding 5.9: onderzoekslocatie deelgebied 1 RAAP rapport 3890, 2011
Afbeelding 5.10: onderzoekslocatie deelgebied 2 RAAP rapport 3890, 2011
In één gebied, de locatie aangegeven in afbeelding 5.9 (deelgebied 1, Zorgboerderij), zijn archeologische vondsten gedaan, hiervoor is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen. Hieronder zijn de resultaten weergegeven.
Locatie Zorgboerderij (rapport 2808)
In het plangebied zijn diverse archeologische resten aangetroffen. Een groot deel van de paalkuilen bleek deel uit te maken van twee gebouwstructuren. De gebouwen worden op grond van C14-ouderdomsbepalingen en de kenmerken van het aardewerk in de Late Bronstijd gedateerd. Op typologische gronden kan structuur 2 mogelijk in de IJzertijd worden gedateerd. De sporen zijn aangetroffen op een diepte van 80-100 cm -Mv. De sporen beperken zich tot het centrale deel van het onderzoeksgebied. De structuren zijn binnen het opgegraven terrein aan vier zijden te begrenzen. De spreiding van de vondsten verschilt duidelijk van de sporen; niet alleen zijn in de grondsporen fragmenten aardewerk aangetroffen, maar in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied zijn bij het verdiepen naar het vlak diverse fragmenten aardewerk gevonden. De vondsten bestaan uit aardewerk, enkele fragmenten metaal en steen. De verwachting is dat zich in de directe omgeving van het plangebied nog meer structuren bevinden. Door de kleinschaligheid van de bewoning enerzijds en de beperkte waarnemingsmogelijkheden anderzijds is het vooralsnog de vraag hoe de nederzetting (of nederzettingen) zich buiten het plangebied voortzet(ten). Op basis van opgravingen in de regio van vergelijkbare nederzettingen mag worden verwacht dat het gaat om een groot gebied waarbinnen de nederzettingsresten kunnen worden aangetroffen.
Afbeelding 5.11: Verspreiding van de vondsten RAAP rapport 2808, 2014
Verwachte ontwikkelingen
Gezien wordt gewerkt met een flexibele planning, is thans geen onderzoek gedaan naar toekomstige ontwikkelingen. Wel is een onderzoek naar de mogelijke archeologische waarden verplicht bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor grote delen van het bestemmingsplan. Middels dubbelbestemmingen zijn de (mogelijke) archeologische waarden in het plangebied beschermd (zie ook paragraaf 6.3). Afhankelijk van de mate van benodigde bescherming zijn de dubbelbestemmingen onderverdeeld in verschillende categorieën. In het plangebied zijn verschillende beschermingscategorieën aangegeven:
Op afbeelding 5.12 is aangegeven waar welke bescherming geldt.
Afbeelding 5.12 archeologische dubbelbestemmingen De Lathmer
Opgaven voor het bestemmingsplan
Conclusie
De reeds onderzochte gebieden zijn vrijgegeven van archeologische verwachtingen. Voor de overige gebieden dient, afhankelijk van de omvang en aard van de ontwikkeling, op grond van de dubbelbestemmingen nader onderzoek plaats te vinden.
Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Anterieure overeenkomst
Voor de ontwikkeling is een anterieure overeenkomst gesloten. De kosten voor het mogelijk maken van deze ontwikkeling zijn hiermee anderszins verzekerd, waarmee het plan economisch uitvoerbaar wordt geacht.
Conclusie
Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Er is gekozen voor een op onderdelen ontwikkelingsgericht en op onderdelen conserverend plan. De ontwikkelingsgerichtheid blijkt met name uit de opgenomen flexibiliteitbepalingen (afwijkingregels en wijzigingsbevoegdheden) voor onder andere bouwmogelijkheden op agrarische bedrijven, neven- en vervolgfuncties en de vervolgfuncties voor (niet)agrarische bedrijven. Wat de overige functies betreft is het bestemmingplan hoofdzakelijk conserverend van aard. Er wordt niet voorzien in de mogelijkheid voor nieuwe grootschalige ontwikkelingen en de bouwmogelijkheden zijn beperkt. Daarnaast zijn waar mogelijk de provinciale en regionale richtlijnen gevolgd.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.
Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor het opstellen van de planregels en de verbeelding.
De planregels zijn als volgt opgebouwd.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
Deze bestemming is opgenomen voor de groenbestemmingen in het plangebied. Deze bestemming is opgenomen voor de reeds bestaande bosgebieden, groene afscherming, bomenrijen etc. die onderdeel uitmaken van het landgoed.
Gezien de bijzondere waarden in dit gebied is een beschermende regeling opgenomen met een uitvoeringsverbod ('aanlegvergunningstelsel'). Dit verbod is niet van toepassing voor werkzaamheden die zien op invulling van het bepaalde in het document 'Groenstructuur en beeldkwaliteit De Lathmer'.
Rondom Het Boshuis, het nieuwe gebouw dat aan de noordoostelijke zijde van het plangebied wordt gebouwd, is een strak bouwvlak getrokken waarbinnen de bestemming 'Maatschappelijk' geldt. Dit is gedaan om de afspraken die met de omwonenden zijn gemaakt, te borgen. Bijgebouwen bij dit gebouw zijn mogelijk binnen de in de bestemming 'Groen' ingetekende aanduiding 'bijgebouwen'.
Het westelijk deel van de bestemming heeft een specifieke aanduiding gekregen waarmee is geregeld dat verharding ter plaatse is uitgesloten.
Maatschappelijke functies zijn voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. Voor het plangebied geldt dit specifiek voor zorgvoorzieningen, zoals een zorginstelling, een zorgboerderij, een kinderboerderij en zorgwoningen.
Ter plaatse van de aanduidingen is daar bovenop tevens een specifiek gebruik toegestaan, bijvoorbeeld voor regulier wonen of een kampeerterrein. De historische lanen worden in ere hersteld en zijn gevrijwaard van bebouwing.
Voor het bouwen gelden enkele voorwaardelijke verplichtingen, zoals het van toepassing zijn van de beeldkwaliteiteisen in hoofdstuk 4 van het document 'Groenstructuur en beeldkwaliteit De Lathmer'. Op grond van hoofdstuk 3 van dat document worden ook eisen gesteld aan de inrichting van de groenstructuur. In paragraaf 3.3.4 is aangegeven dat gefaseerd per deelgebied/bebouwingscluster een uitgewerkt inrichtingsplan opgesteld, dit is als verplichting opgenomen in de regels. Tot slot is ook de verplichting opgenomen dat dit uitgewerkte inrichtingsplan binnen twee jaar na voltooiing van het deelgebied/bebouwingscluster moet zijn uitgevoerd. Omdat deze voorwaardelijke verplichtingen een goede en doelmatige inrichting van het terrein waarborgen, kan de bestemmingsregeling globaler van aard zijn. Hiertoe is binnen de totale bestemming één grote oppervlakte aan bebouwing toegestaan, te weten 45.000 m2. Voor het westelijk deel van de bestemming geldt dat maximaal 2.300 m2 aan bebouwing is toegestaan, alsmede maximaal 2.000 m2 verhard oppervlak ten behoeve van rijwegen en parkeerterreinen.
In oost-westelijke richting wordt een cultuurhistorisch waardevolle ontsluitingsweg aangelegd c.q. hersteld. Hiervoor is een specifieke aanduiding 'ontsluiting' opgenomen, die een specifiek tracé volgt. Deze ontsluitingsweg kan desgewenst via een afwijking ook op een andere locatie worden aangelegd.
Deze bestemming is opgenomen voor de verkeersbestemming in het plangebied. Deze bestemming is opgenomen voor de reeds bestaande verkeersontsluitingsweg in het zuiden van het plangebied.
De bestemming 'Water' is toegekend aan alle hoofdwatergangen en -waterpartijen in het plangebied. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet apart bestemd.
Artikel 7 t/m 9 Waarde - Archeologie (1 t/m 3)
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld, bijvoorbeeld door middel van archeologische bouwbegeleiding. Daarnaast geldt er bij de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie-1' en 'Waarde - Archeologie-2' een omgevingsvergunningverplichting voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
Artikel 10 Waarde - Ecologie - EHS
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden die aangewezen zijn als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit betreft zowel gerealiseerde als nog te realiseren natuur. Om te voorkomen dat ontwikkelingen de realisatie van de EHS in de weg staan, dient bij alle ontwikkelingen getoetst te worden aan de aanwezige waarden binnen de EHS. In de bestemmingsomschrijving zijn de kernkwaliteiten weergegeven die genoemd worden in de streekplanuitwerking Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische HoofdStructuur (mei 2006).
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan, uitgezonder geluidzoneringplichtige inrichtingen.
Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt gezien als strijdig gebruik.
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel
Overgangsrecht bouwwerken
Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het geding zijn.
In voorliggend bestemmingsplan is sprake van een plan van lokaal belang. Voor dergelijke plannen achten zowel de provincie Gelderland als de Inspectie Leefomgeving en Transport (voorheen VROM-inspectie) vooroverleg niet noodzakelijk. Met betrekking tot het vooroverleg met Waterschap Vallei en Veluwe wordt verwezen naar paragraaf 5.4 van deze toelichting. Op grond van de watertoets heeft nader overleg met het waterschap plaatsgevonden. Het waterschap heeft hierbij aangegeven dat zij instemt met de uitvoering van het plan.
De bovengenoemde instanties worden afzonderlijk in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Na afronding van het overleg zoals omschreven in paragraaf 7.1 wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Deze hebben aanleiding gegeven om het bestemmingsplan aan te passen. In de als bijlage 8 opgenomen Zienswijzennotitie en ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan 'De Lathmer' wordt hier nader op in gegaan.
De volgende ambtshalve aanpassingen zijn doorgevoerd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan: