direct naar inhoud van Regels
Plan: De Lathmer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20200-VS00

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'De Lathmer' van de gemeente Voorst.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.20200-VS00 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-verbonden bedrijf

het door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan-huis-verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijk deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 ander bouwwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.11 bed & breakfast

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de (bedrijfs)woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt.

1.12 bebouwing

een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

1.13 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.14 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.15 (bedrijfs)woning

een gebouw waarin wordt gewoond en waarbij alle woonruimtes aan elkaar grenzen.

1.16 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.17 bestaand

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 bosbouw

een vorm van een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie.

1.22 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 bijgebouw

al dan niet aangebouwd gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond.

1.28 cultuurhistorische waarden

de waarden die een gebied ontleent aan zijn door vroegere cultuur-, bodembewerkings- of levenspatronen ontstane verschijningsvorm of eigenschappen, of in of op de bodem voorkomende overblijfselen van die patronen.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 geluidsgevoelig object:

een geluidsgevoelige gebouw, terrein en/of ruimte zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder.

1.31 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.32 landschappelijke waarde

de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.33 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.34 normaal onderhoud of gebruik

het onderhoud of gebruik dat, gelet op de bestemming, noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

1.35 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36 peil
  • a. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
1.37 recreatie

activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben.

1.38 recreatief medegebruik

extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.39 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt en is bijgevoegd bij deze regels als bijlage 1.

1.40 standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten

de standaard Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt en is bijgevoegd bij deze regels als bijlage 2.

1.41 zorgboerderij

een boerderij waar mensen met een lichamelijke, psychische en/of verstandelijke beperking begeleid locatiegebonden agrarisch of landschappelijk georiënteerde werkzaamheden verrichten.

1.42 zorgwoningen

een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor huisvesting van mensen met een lichamelijke, psychische en/of verstandelijke beperking die permanent begeleiding en zorg nodig hebben.

1.43 zorginstelling

een instelling ten behoeve van wonen in combinatie met een zorgfunctie met bijbehorende maatschappelijke voorzieningen

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de overstekenende delen niet meer dan 0,7 m bedraagt.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens het Bouwbesluit.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water;
  • c. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting, al dan niet ten behoeve van de houtproductie;
  • d. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden, zoals deze tot stand komen in de hoog opgaande beplanting en het (micro)reliëf;
  • e. recreatief medegebruik;
  • f. wandel- en fietspaden;
  • g. voorzieningen ten behoeve van ontsluiting en parkeren;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - kasteeltuin': tevens het behoud van een cultuurhistorisch waardevolle kasteeltuin;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens voor een nutsvoorziening;
  • j. openbare nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen bijgebouwen ten behoeve van de nabij gelegen bestemming 'Maatschappelijk' worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
  • b. voor het overige mogen op deze gronden uitsluitend openbare nutsvoorzieningen en andere bouwwerken worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van de bouw van dierenverblijven, waarbij:

  • a. de oppervlakte van één dierenverblijf niet meer mag bedragen dan 40 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 90 m²;
  • b. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m;
  • c. wordt voldaan aan de geldende eisen ten aanzien van dierenwelzijn en milieu;
  • d. geen onevenredige hinder ontstaat voor de omgeving.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk uitgesloten - geluidsgevoelige objecten' zijn geen geluidsgevoelige objecten toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - verharding uitgesloten' is geen verharding toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - barim' mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 en geluidsgevoelige objecten toestaan, indien een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Groen' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen, aanleggen en/of verharden van (ontsluitings)wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden;
  • b. het aanleggen van parkeerplaatsen;
  • c. het egaliseren, afgraven of ophogen van gronden;
  • d. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas; voor zover:
    • 1. het kappen en/of rooien de betreffende bomen en/of het houtgewas vergunningplichtig is op grond van de kapverordening; of
    • 2. de betreffende bomen zijn geplant op grond van de herplantplicht zoals bedoeld in lid 3.6.3 sub b;
  • e. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
3.6.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. ten behoeve van het bepaalde in lid 3.1 onder a. tot en met d. en h., voor zover uitvoering wordt gegeven aan het gestelde in hoofdstuk 3 van Bijlage 3 Groenstructuur en beeldkwaliteit;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • d. waarvoor een vergunning is verreist krachtens de Natuurbeschermingswet 1998;
  • e. die worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld beheerplan.
3.6.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de bosbouwkundige, landschappelijke en/of natuurlijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig wordt of kan worden aangetast;
  • b. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 sub d zijn slechts toelaatbaar, indien voor elke te kappen boom minimaal twee nieuwe bomen worden teruggeplant (herplantplicht).

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen, waaronder begrepen in ieder geval een zorginstelling, een zorgboerderij, een kinderboerderij en zorgwoningen;
  • b. ondergeschikte horeca zoals genoemd in Categorie I onder 1a en 1b van de als bijlage 1 opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein': tevens een kampeerterrein;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': in ieder geval het behoud en herstel van een cultuurhistorisch waardevolle (ontsluitings)weg;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens één woning per aanduidingsvlak;
  • f. aan-huis-verbonden beroepen, en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de als bijlage 2 opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen', met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    • 2. geen activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    • 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    • 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    • 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    • 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • g. bed & breakfast, uitsluitend in een woning en/of bijgebouwen en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen', met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    • 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    • 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, water en speelvoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen worden binnen het bestemmingsvlak gebouwd;
  • b. alle gronden in het plangebied met de bestemming 'Maatschappelijk' mogen tezamen tot maximaal 45.000 m2 worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, zoals genoemd in lid 4.2.2; met dien verstande dat de gebouwen die op grond van artikel 3.2 sub a worden gemaakt, ook meetellen in de voornoemde maximale oppervlakte van 45.000 m2;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - maximum verhard oppervlak' is maximaal 2.300 m2 aan bebouwing toegestaan;
  • d. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan door middel van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • e. in afwijking van het hiervoor bepaalde geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorische waarden' dat de bestaande maatvoering en situering als maximum maatvoering en exacte situering gelden.
4.2.2 Andere bouwwerken
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en kunstobjecten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8 m;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mag op grond van lid 4.2 alleen gebouwd worden indien wordt voldaan aan het bepaalde in hoofdstuk 4 van het als bijlage 3 opgenomen document 'Groenstructuur en beeldkwaliteit'. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen dient tevens, met in achtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 van het als bijlage 3 opgenomen document 'Groenstructuur en beeldkwaliteit', voor de directe omgeving een door het bevoegd gezag goedgekeurd inrichtingsplan (materialisering en beplanting) voor de groenstructuur te worden gevoegd;
  • b. Het gebruik van de in lid 4.1 bedoelde gronden is uitsluitend toegestaan, indien de directe omgeving binnen 2 jaar na voltooiing van de werkzaamheden is ingericht conform het onder a genoemde goedgekeurde inrichtingsplan, voor zover dit redelijkerwijs van de omgevingsvergunninghouder verlangd kan worden;
  • c. de op grond van het onder a genoemde inrichtingsplan gerealiseerde inrichting dient in stand te worden gehouden, voor zover dit redelijkerwijs van de omgevingsvergunninghouder verlangd kan worden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk uitgesloten - geluidsgevoelige objecten' zijn geen geluidsgevoelige objecten toegestaan.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.4 en geluidsgevoelige objecten toestaan, indien een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd;
  • b. lid 4.1 sub d ten behoeve van een andere situering van de (ontsluitings)weg, indien dit vanuit stedenbouwkundig en/of landschappelijk oogpunt noodzakelijk en/of gewenst is.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  • a. bomen te kappen en/of te rooien, voor zover het kappen en/of rooien van de betreffende boom/bomen vergunningplichtig is op grond van de kapverordening, of de betreffende boom/bomen zijn geplant op grond van de herplantplicht zoals bedoeld in lid 4.6.3;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - maximum verhard oppervlak' verhard oppervlak aan te leggen ten behoeve van rijwegen en parkeerterreinen.
4.6.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 4.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. waarvoor een vergunning is verreist krachtens de Natuurbeschermingswet 1998;
  • c. die worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld beheerplan.
4.6.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. voor elke te kappen boom minimaal twee nieuwe bomen worden teruggeplant (herplantplicht);
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - maximum verhard oppervlak' de gezamenlijke oppervlakte aan verhard oppervlak ten behoeve van rijwegen en parkeerterreinen niet meer dan 2.000 m2 bedraagt.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een doorgaande functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden, met daarbij inbegrepen, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, bushaltes en dergelijke;
  • b. parkeerplaatsen;
  • c. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie;
  • f. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, geluidswerende voorzieningen, parkeren, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, viaducten, bruggen en water;

met dien verstande dat de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel dan wel vermeerdering van het aantal rijstroken voorziet.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat tevens apparatenruimten ten behoeve van de telecommunicatie en abri's zijn toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 15 m;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oeverstroken;
  • b. waterhuishouding;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. natuurvriendelijke oevers;
  • e. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, bruggen, kunstwerken;
  • f. openbare nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen andere bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding en openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.

Artikel 7 Waarde - Archeologie-1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologisch waardevol gebied met bekende archeologische vindplaatsen of een archeologische verwachtingszone met hoge en zeer hoge archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • b. het bepaalde in dit lid onder a sub 1 en onder a sub 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  • c. het bepaalde in dit lid onder a sub 1 en onder a sub 2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie-1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 7.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 7.2 in acht is genomen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. minder diep uitgevoerd worden dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden geplaatst kunnen worden;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. het normale onderhoud of gebruik betreffen.
7.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 7.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. een rapport niet noodzakelijk is indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

Artikel 8 Waarde - Archeologie-2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met hoge archeologische verwachting.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch veldonderzoek in de vorm van proefsleuven, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • b. het bepaalde in dit lid onder a sub 1 en onder a sub 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    • 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  • c. het bepaalde in dit lid onder a sub 1 en onder a sub 2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie-2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 8.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 8.2 in acht is genomen;
  • b. minder diep uitgevoerd worden dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden geplaatst kunnen worden of een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. het normale onderhoud of gebruik betreffen.
8.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. een rapport niet noodzakelijk is indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

Artikel 9 Waarde - Archeologie-3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een lage of een onbekende archeologische verwachting.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de bouwactiviteiten worden beleid door een archeologische deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • b. het bepaalde in dit lid onder a is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

Artikel 10 Waarde - Ecologie - EHS

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie - EHS' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de ontwikkeling van de ecologische waarden, met dien verstande dat bij ontwikkelingen zoals mogelijk gemaakt in hoofdstuk 2, de waarden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • b. het behoud en de ontwikkeling van de ecologische waarden, tot uitdrukking komende in:
    • 1. de landschappelijke verwevenheid van natuur, bos en landschapselementen met cultuurgronden;
    • 2. het areaal en kwaliteit van natuur, bos en landschapselementen en gebieden die aangewezen zijn voor nieuwe natuur en agrarisch natuurbeheer;
    • 3. de specifieke verbindingsdoelstellingen voor de ecologische verbindingszones;
    • 4. de natuurlijke morfologie, waterkwaliteit, watervoering en verbondenheid met het landschap van de HEN-wateren (water van het Hoogste Ecologisch Niveau).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduiding, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
12.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

voor een (deel van een) bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;

12.3 Herbouw woningen

Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van bestaande funderingen waarbij het vervangen van de bestaande funderingen is toegestaan.

12.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. de onderkant van het ondergrondse bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil.
12.5 Aaneengebouwd

(Bedrijfs)woningen die op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aaneengebouwd zijn dienen te allen tijde aaneengebouwd te blijven.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

13.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Gronden en bouwwerken mogen overeenkomstig de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsomschrijvingen uitsluitend gebruikt worden wanneer is aangetoond dat op eigen terrein in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

13.2 Strijdig gebruik
  • a. bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan;
  • b. het gebruik van bijgebouwen als woonruimte is niet toegestaan;
  • c. het gebruik van de gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud, is niet toegestaan;
  • d. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model)vliegsport is niet toegestaan.

Artikel 14 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  • b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • c. de ruimte tussen bouwwerken;
  • d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op de inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m worden gebouwd;
  • d. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 75 m² van de bestaande bijgebouwen in gebruik mag worden genomen ten behoeve van de mantelzorg;
    • 2. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
    • 3. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
    • 4. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
  • e. de onder a, b, c en d bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid.
15.2 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen met inachtneming van het volgende:

  • a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  • b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuomgeving;
  • c. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  • d. door de herbouw de landschappelijke waarden van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de geluidbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder ingeval van geheel nieuw te bouwen woningen niet overschrijden.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

16.2 Verbreding watergangen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden zoals opgenomen in hoofdstuk 2 wijzigen in de bestemming 'Water' ten behoeve van de verbreding van watergangen teneinde wateroverlast te voorkomen met inachtneming van het volgende: de bestemmingswijziging dient vanuit een waterbergingsopgave noodzakelijk te zijn.

16.3 Waarde - Archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie-1, Waarde - Archeologie-2, Waarde - Archeologie-3 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan De Lathmer'.