direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stationsstraat 31, Twello
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.171061-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie aan de Stationsstraat 31 (beter bekend als het voormalig Restaurant Korderijnk) en de bijbehorende gronden in Twello (hierna: plangebied). De eigenaar van de gronden (hierna: initiatiefnemer) is voornemens om het plangebied te herontwikkelen ten behoeve van hoofdzakelijk woningbouw.

De herontwikkeling bestaat uit de sloop van het merendeel van de bestaande bebouwing en de realisatie van twee grondgebonden koopwoningen (twee-onder-een-kap) en een appartementengebouw met 20 koopappartementen, waarvan 15 in het betaalbare segment. Het huidige monumentale Stations Koffiehuis blijft haar horecafunctie behouden. In het appartementencomplex komt op de begane grond eveneens ruimte voor een centrumfunctie (commerciële plint).

Binnen het plangebied wordt er voorzien in parkeervoorzieningen en een groene (openbare) verblijfsruimte/plein op de hoek Stationsstraat / Raccordement.

De beoogde ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Er is dan ook een nieuw bestemmingsplan nodig om het plan planologisch mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan voorziet hierin en toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de rand van het centrum in het dorp Twello. Het plangebied bevindt zich op de hoek van de Stationsstraat en de Raccordement, en nabij de spoorlijn Apeldoorn-Deventer. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in Twello (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving (rode omlijning) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - Luchtfoto plangebied

1.3 Het geldende bestemmingsplan

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan “Twello-Centrum”. Dit plan is door de gemeenteraad van Voorst vastgesteld op 1 juli 2013.

In afbeelding 2 is een uitsnede van het bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is rood omlijnd. Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingen, aanduidingen etc.:

  • 1. Horeca, met bouwvlak, maatvoering en de functieaanduiding 'erf';
  • 2. Wonen;
  • 3. Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie-1'.

Binnen de horecabestemming zijn wat wonen betreft enkel bedrijfswoningen toegestaan. De maximale bouwhoogte bedraagt 11 meter. Ter plaatse van de woonbestemming bevindt zich enkel een bijgebouw behorende bij het woonperceel aan de Stationsstraat 27A en 29. Hier kunnen geen woningen meer worden toegevoegd omdat slechts het bestaande aantal woningen is toegestaan. De maximale bouwhoogte voor bijgebouwen bedraagt hier 5 meter.

Het beoogde bouwplan past hiermee niet binnen de gebruiks- en bouwregels van de geldende bestemmingen. Dit bestemmingsplan biedt een passend planologisch kader om de ontwikkeling mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - Bestemmingsplan Twello -Centrum

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de relevante beleidskaders. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling beschreven aan de hand van randvoorwaarden zoals milieuaspecten en archeologie. In Hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de onderdelen in dit bestemmingsplan juridisch zijn vastgelegd. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In Hoofdstuk 6 wordt ten slotte op de procedure van (voor)overleg en zienswijzen ingegaan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de planlocatie. In paragraaf 2.2 volgt een korte beschrijving van de bestaande situatie. Paragraaf 2.3 gaat in op de cultuurhistorie van de planlocatie. Paragraaf 2.4 geeft een beschrijving van de met dit plan beoogde toekomstige situatie.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied bevindt zich op de hoek Stationsstraat-Raccordement direct ten noorden van het centrum van Twello. Vanaf het trein- en busstation vormt deze locatie hiermee een van de entreegebieden van het dorpscentrum.

De directe omgeving kenmerkt zich door veel openbare ruimte, levendigheid en een hoog voorzieningenniveau. Diverse functies zoals winkels, horeca en maatschappelijke voorzieningen zijn te voet bereikbaar. Naast de vele centrum functies in dit gebied komen er ook veel woningen voor.

Voor wat betreft de bebouwing geldt aan deze zijde van het station dat er veelal sprake is van hogere bebouwing. Het gaat hierbij om appartementencomplexen zoals het 'Raccordement' en het nog te bouwen 'Duo Nova'. Wat opvalt is dat dit deel van het centrumgebied zich kenmerkt door een relatief hoge bebouwingsdichtheid. Deze diversiteit van bebouwing en functies past bij een centrumgebied in transitie en is kenmerkend voor een spoorzone.

2.3 Cultuurhistorie

Timmerman en aannemer Jan te Wechel kocht in 1904 een huis met bijbehorend erf en akkerland aan de Kletterstraat (huidige Stationsstraat) in Twello. Het huis stond bekend als de 'Ark van Noach' en werd bewoond door verschillende gezinnen. Tussen dit huis en de straat bouwde Jan te Wechel een nieuw gebouw waarin een café (gelagkamer), een kruidenierswinkel en een woning werden ondergebracht. Het kreeg de naam Stationskoffiehuis, vanwege het station dat toen er schuin tegenover lag. Jan te Wechel deed zijn beroep eer aan en creëerde een markant gebouw met Jugendstil-elementen en fraai houtsnijwerk.

Nadat Jan te Wechel in 1913 overleed, werd het Stationskoffiehuis vanaf 1916 uitgebaat door Hendrik Jan Korderijnk. Deze jonge timmermansknecht had met zijn vrouw een woning bij de familie Te Wechel, die hij vermoedelijk kende vanuit zijn beroep. Mogelijk woonde hij in de Ark van Noach. Na een huur van vijf jaar werd Hendrik Jan Korderijnk in 1921 eigenaar van het Stationskoffiehuis. Hij liet het pand direct verbouwen en verbouwde een deel van de Ark van Noach tot toneelzaal. Zie onderstaande afbeelding voor een foto van het gebouw uit 1923. Later werd de hele Ark van Noach afgebroken ten behoeve van meerdere zalen en een biljartruimte. Deze ontwikkelingen zetten de toon voor de vele decennia die kwamen, waarbij steeds meer de nadruk werd gelegd op biljart en op een sociaal-maatschappelijke spilfunctie. De zalen werden intensief gebruikt door diverse verenigingen en in de toneelzaal vonden veel muziek- en toneeloptredens plaats.

In de tweede helft van de 20ste eeuw, na de Tweede Wereldoorlog, werden de oorspronkelijke functies van het Stationskoffiehuis door de maatschappelijke ontwikkelingen achterhaald. In de jaren '50 werd de kruidenierswinkel gesloten en omgebouwd tot tweede biljartruimte. Later werd in de kelder een nieuwe, grote biljartzaal gemaakt. Vanaf de jaren '70 werd de restaurantfunctie prominenter en in de jaren '80 werd het café omgebouwd tot restaurant. De nadruk kwam nu te liggen op het restaurant en het zalencomplex, waarin zowel vergaderingen van verenigingen als feesten en partijen werden gehouden. De aanbouwen en moderniseringen aan Stationskoffiehuis werden uitgevoerd met respect voor de historische uitstraling van het oorspronkelijke gebouw van Te Wechel; deze bleef herkenbaar en hield haar originele uitstraling. Dat maakte dat het in 1989 werd gewaardeerd met de gemeentelijke monumentenstatus.

Met de vierde generatie Korderijnk vanaf 2000 werd de horecafunctie nog meer op de kaart gezet. Zo kwam er ook een brasserie. Nadat de slachterij op het Dumeco-terrein was gesloopt, werd het gebouw in 2008 aan de stationszijde grootschalig uitgebreid. In 2016 vierde de familie Korderijnk het 100-jarig bestaan van hun bedrijf. In 2023 kwam er een einde aan het familiebedrijf en aan de meer dan 100-jarige verbintenis tussen de familie Korderijnk en het Stationskoffiehuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0004.jpg"

Afbeelding 4 - Foto Stationskoffiehuis uit 1923

2.4 Beschrijving toekomstige situatie

De initiatiefnemer wil de locatie herontwikkelen door twee grondgebonden koopwoningen (twee-onder-een-kap) en een appartementengebouw met 20 koopappartementen te realiseren. Om dat mogelijk te maken wordt het voormalige restaurant gesloopt. Het stationskoffiehuis blijft behouden.

Voor dit plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin het ruimtelijk kwaliteitskader, dat uitgangspunt vormt voor herontwikkeling van deze locatie, is geschetst.

Stedenbouwkundig plan

Het appartementengebouw bestaat uit vier bouwlagen, waarvan de vierde bouwlaag deels terugliggend is en een accent vormt richting het nieuw ontstane plein en station. Dit plein wordt een groene verblijfruimte met onder andere terrassen voor de horeca op de begane grond. Op het terrein aan het Perronpad worden de parkeerplaatsen en ontsluiting gerealiseerd. Aan deze zijde bevindt zich ook een groot deel van de balkons van de kleine appartementen. Ook aan deze zijde van het plangebied zal er dan ook geleefd worden. De bouwhoogte van het appartementengebouw bedraagt circa 13 meter. Hierbinnen worden 15 kleinere betaalbare appartementen gerealiseerd en 5 duurdere grotere appartementen. De twee grondgebonden woningen worden levensloopbestendig uitgevoerd met een slaap- en badkamer op de begane grond. Het plan voorziet hiermee in de woningbouwbehoefte onder verschillende doelgroepen, waaronder starters en senioren.

Het oude stationskoffiehuis blijft behouden en wordt gerestaureerd ten behoeve van kleinschalige horeca. Voor dit gemeentelijke monument, de architectuur van de nieuwbouw, de groeninpassing etc. zijn de randvoorwaarden opgenomen en beschreven in het beeldkwaliteitsplan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar dit beeldkwaliteitsplan dat als Bijlage 1 bij deze toelichting.

Hierna zijn enkele afbeeldingen opgenomen ter illustratie van de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0008.png"

Afbeelding 5 - Illustraties beoogde ontwikkeling

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's zoals milieu, archeologie en water worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in Hoofdstuk 4.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties

Voorliggend bestemmingplan beoogd een ontwikkeling mogelijk te maken van een ander schaalniveau dan waarover de NOVI zich uitspreekt. Niettemin kan gesteld worden dat het plan niet in strijd is met de NOVI.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het kader dat de (nieuwe) ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van
    Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Voorliggend plan heeft gelet op de aard en omvang geen rechtstreekse relatie met één van de 13 nationale belangen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Een schematische weergave hiervan is opgenomen in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0009.png"

Afbeelding 5 - Ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bij woningbouwontwikkelingen geldt dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als sprake is van de bouw van meer dan 11 woningen (uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 201608869/1/R3).

In dit geval worden er in totaal 22 woningen gerealiseerd binnen het plangebied. Hiermee is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk.

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

De gemeente Voorst maakt deel uit van de Cleantech Regio waarbinnen de samenwerkende gemeenten op regionaal niveau afspraken maken. Wat betreft woningbehoefte is in regionaal verband onderzoek uitgevoerd. Per gemeente is in de 'Woonagenda 2018' de woningbehoefte daarbij in beeld gebracht. In algemene zin bestaat in de regio Stedendriehoek een oplopende druk op de woningmarkt. De behoefte ligt in de gemeente Voorst op circa 775-975 nieuwe woningen binnen de periode 2018-2027, waarvoor de regionale woonagenda is samengesteld (zie hiervoor ook sub paragraaf 3.4.2). Dit komt neer op een behoefte van circa 80 woningen per jaar. Dit aantal is nog eens bevestigd in het addendum uit 2020 op de Woonagenda 2018.

Hierbij is de grootste vraag -en daarmee opgave- voorzien in Twello. Deze kern is vitaal en beschikt over voldoende voorzieningen. Het initiatief sluit aan op de uitgangspunten uit de woonvisie 'Aantrekkelijk Voorst 2025'. Bij het bouwen van nieuwe woningen gaat het steeds meer om kleinschalige toevoegingen van kwalitatief goede woningen en gewenste woonmilieus. Hierbij wordt ook nadrukkelijk ingezet op de realisatie van betaalbare woningen voor met name ook starters, en de realisatie van luxere appartementen voor senioren. Deze laatste groep verlaat dan veelal een (ruime) eengezinswoning wat de doorstroming op de woningmarkt weer ten goede komt.

Met de beoogde ontwikkeling worden de volgende koopwoning typologieën gerealiseerd:

  • 15 appartementen van 47 m²;
  • 2 appartementen van 81 m²;
  • 2 appartementen van 105 m²;
  • 1 appartement van 109 m²;
  • 2 twee-onder-een-kapwoningen.

Met bovenstaande gemixte programma wordt voorzien in een kleinschalige toevoeging aan de woningvoorraad waarbij wordt aangesloten op de lokale kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte. Hiermee is de behoefte aan deze ontwikkeling voldoende aangetoond.

Samengevat past de ontwikkeling binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland

Het doel van de provincie Gelderland is om samen te werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. De natuur en het water hebben het landschap van Gelderland gevormd. Wereldwijde ontwikkelingen - zoals het energievraagstuk, de klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking en de toenemende mobiliteit - vragen om balans. De Gelderse leefomgeving is in omvang beperkt. Er moeten keuzes worden gemaakt. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie Gelderland wil hierbij in gesprek gaan en samen keuzes maken over de vraagstukken die voorliggen en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. Hierbij wordt gezocht naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden.

Gezond en veilig
Dit is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend
Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0010.png"

Afbeelding 6 - Schematische weergave Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie Gelderland gaat uit van het toevoegen van waarde door vanuit een brede blik te focussen. Vertrekkend vanuit de unieke kwaliteiten van de Gelderse streken en steeds weer verschillende belangen en bovenregionale mogelijkheden afwegen. De focus ligt op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van 7 onderwerpen wordt hier richting aan gegeven:

  • Energietransitie;
  • Klimaatadaptatie;
  • Circulaire economie;
  • Biodiversiteit;
  • Bereikbaarheid;
  • Economisch vestigingsklimaat;
  • Woon- en leefklimaat.

Hoewel de ontwikkeling meerdere van de onderwerpen raakt, is met name het 'woon- en leefklimaat' op het plan van toepassing. Het uitgangspunt van de provincie Gelderland is een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Hierbij luidt de ambitie van de provincie Gelderland om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben dat past bij de diversiteit van de woningvraag; voor ieder een passende duurzame woning. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. De provincie gaat hierbij voor een concentratie van bebouwing, tenzij er geen andere goede maatregelen zijn. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas, de woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Voorliggend woningbouwplan past binnen de uitgangspunten zoals die verwoord zijn in de Omgevingsvisie. Er wordt ingespeeld op concentratie van bebouwing en het optimaal benutten van bestaand stedelijk gebied. Ook wordt met de realisatie bijgedragen aan een diversiteit van woonmilieus door woningen te bouwen voor verschillende doelgroepen. Duurzaamheid is een uitgangspunt bij de uitwerking van de plannen. Er is nadrukkelijk aandacht voor de realisatie van een groene (openbare) verblijfsplek/plein op het terrein.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor moeten zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning (Wabo).

Voor nieuwe woonlocaties stelt de Omgevingsverordening Gelderland (artikel 2.1 en 2.2) dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in de regionale woonagenda. De onderliggende woningbouwontwikkeling sluit aan bij de gemeentelijke woonvisie 'Aantrekkelijk Voorst 2025' en de bijbehorende gemeentelijke woningbouwprogrammering en maakt onderdeel uit van de plannen die zijn opgenomen in de regionale woonagenda. Zie hiervoor ook sub paragraaf 3.4.2 en 3.5.2.

Daarnaast kent de verordening verschillende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed. Voor zover van toepassing, wordt daar hieronder op ingegaan.

De locatie is aangeduid als 'intrekgebied'. Gebieden met deze aanduiding mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Daarnaast gelden er beperkingen voor vestiging van glastuinbouwbedrijven. Van dergelijke ontwikkelingen is met het plan geen sprake.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in provinciaal beleid.

De regionale visie zet vooral in op verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied. Enerzijds wordt een deel van het woningbouwprogramma gerealiseerd in de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, maar tevens wordt een deel gerealiseerd in de bestaande dorpen en kernen. Daarbij gaat het om herontwikkeling, om afronding van bestaande bebouwingstructuren en om een intensivering van centrumdorpse woonmilieus. Hiernaast zijn (beperkt) ook specifieke dorpse uitbreidingen mogelijk om het inwonertal in sommige dorpen op peil te houden.

Voor de gemeente Voorst is de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen in de gemeente van belang. Een programma dat de lokale behoefte te boven kan gaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de dorpen en aan het vergroten van het woonmilieu 'landelijk en dorps wonen'. De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling is vooral aan te merken als herontwikkeling en een intensivering van een (centrum)dorps woonmilieu en past daarmee binnen de visie.

3.4.2 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De gemeente Voorst maakt deel uit van de Cleantech Regio waarbinnen de samenwerkende gemeenten op regionaal niveau afspraken maken. Dit gebeurt onder meer op het gebied van woningbouw in de regionale woonagenda. In de onlangs (eind 2020) geëvalueerde en herijkte regionale woonagenda is de woningbehoefte voor de regio tot 2030 uiteengezet.

Met de woningbouwprogrammering in de regio wordt gestuurd op kwaliteit. Het behouden en versterken van de woonkwaliteit vraagt om de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio. Daarbij kan woningbouw niet los worden gezien van de lokale woningbehoefte, het bestaande woningaanbod, de specifieke plek en veranderende woningbehoefte. Daarvoor is bovenal maatwerk op lokaal niveau. Om vanuit de gezamenlijke ambitie op kwalitatieve groei te sturen zijn richtinggevende principes ontwikkeld voor het lokaal beoordelen van woningbouwplannen. Het gaat daarbij om drie speerpunten:

  • Woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • Woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • De programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van het beleid en actuele marktontwikkelingen.

In het onderstaande schema zijn deze speerpunten nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0011.png"

Afbeelding 7 - Speerpunten regionale woonagenda

Naast de kwalitatieve afspraken, zijn in regionaal verband ook kwantitatieve afspraken gemaakt voor de periode 2020 - 2030. In de regionale woonagenda is per gemeente een bandbreedte opgenomen tussen de behoefte op basis van huishoudensgroei (lage bandbreedte) en het inlopen van een theoretisch woningtekort (hoge bandbreedte). In de regio wordt per gemeente gekoerst op een realistisch woningbouwprogramma waarbij vraag een aanbod goed op elkaar aansluiten. Binnen de kwantitatieve afspraken continueert de gemeente Voorst haar koers om gemiddeld 80 woningen per jaar toe te voegen. De gemeente Voorst zet in op realistisch prognosticeren waarbij het belangrijk is dat woningbouw aansluit op de korte- en langetermijnbehoefte en het dorpse karakter.

Het voorliggende plan voorziet in de herontwikkeling van een bestaande locatie. Met het plan wordt ingestoken op een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit. Bij uitwerking van de plannen wordt veel aandacht geschonken aan duurzaamheidsambities.

De ontwikkeling is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en valt binnen de kwantitatieve afspraken. Het plan past dan ook binnen de kaders van de Woonagenda Cleantech Regio 2018.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet moet een balans worden gevonden tussen enerzijds dynamiek en anderzijds zekerheid. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een steeds grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen. De doelen worden uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Ruimtelijke Toekomstvisie. In de uitvoeringsagenda wordt gespecificeerd wat, met wie en op welke termijn de uitvoering plaatsvindt. De uitvoeringsagenda heeft, net zoals de samenleving, een dynamisch karakter. Beiden zijn continu onderhevig aan nieuwe ontwikkelingen en daarom wordt het document met enige regelmaat vernieuwd, aangevuld en geactualiseerd.

De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomstbestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innovatie en recreatie;
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

Uitgangspunten die bij nieuwe woningbouwontwikkelingen gelden, zijn onder meer bouwen naar behoefte, gericht op kwaliteit en (in)passend in de omgeving. Er is een geschikt aanbod van woningen voor alle doelgroepen. In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt daarbij gestreefd naar vergroting van het woningbestand door inbreiding in de bestaande kernen. De binnen dit bestemmingsplan beoogde woningbouwontwikkeling past binnen deze uitgangspunten.

3.5.2 Woonvisie Aantrekkelijk Voorst 2025

In de in 2017 vastgestelde Woonvisie ‘Aantrekkelijk Voorst 2025’ is de gemeentelijke visie gegeven op het wonen in de gemeente Voorst. De gemeente Voorst is een aantrekkelijke plek om te wonen, gelegen in de groene zone tussen de steden Deventer, Zutphen en Apeldoorn. De gemeente is goed bereikbaar en heeft een goed voorzieningenniveau. Van belang is dit zo te behouden en dit te versterken. De vraag naar woningen neemt toe, waarbij jaarlijks circa 80 woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De meeste van deze woningen maken onderdeel uit van bestaande plannen. Het gros hiervan richt zich op Twello, omdat hier de vraag het grootst is.

Om de gemeente Voorst aantrekkelijk te houden kent de Woonvisie vier pijlers van woonbeleid die richtinggevend zijn voor het gemeentelijke woonbeleid tot 2025. Het gaat om de volgende vier pijlers:

  • 1. Aantrekkelijke woongemeente. Bij nieuwbouw vindt kwalitatieve sturing plaats waarbij gebouwd wordt voor de behoefte van nu, maar ook voor langere termijn. Hierbij wordt ingezet op een divers woningaanbod dat aansluit bij woonwensen van verschillende doelgroepen. Leefbaarheid wordt gestimuleerd;
  • 2. Beschikbaarheid en betaalbaarheid. Voor lagere en middeninkomens moet de woonvraag bediend worden, door te zorgen voor voldoende aanbod sociale huurwoningen en bereikbare koopwoningen;
  • 3. Kwaliteit van de woningvoorraad. Deze pijler richt zich vooral op het verbeteren van de duurzaamheid van de woningen in de gemeente.
  • 4. Vergrijzing en wonen met zorg. De vergrijzing heeft gevolgen voor het wonen en de zorg. Langer zelfstandig wonen is het uitgangspunt. Zowel bij nieuwbouw als het aanpassen van bestaande bouw is het van belang hierin te faciliteren.

Elk van de pijlers kent verschillende speerpunten. In onderstaande afbeelding is een overzicht van de verschillende pijlers en speerpunten schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0012.png"

Afbeelding 8 - Pijlers en speerpunten van de Woonvisie

De woningvraag in de gemeente is groot. Hoewel er in de gemeente Voorst van oudsher vooral veel vraag is naar grondgebonden woningen, neemt ook de vraag naar appartementen verder toe. Dit staat ook in onze woonvisie genoemd.

Deze locatie in het centrum van Twello is bij uitstek geschikt voor appartementen, mede omdat de centrumvoorzieningen en station Twello op loopafstand liggen. Ook sluiten appartementen op deze locatie aan bij de diverse appartementen(gebouwen) die al aanwezig zijn in de directe omgeving of nog gebouwd gaan worden (Résidence Duo Nova).

De appartementen op de projectlocatie zijn voorzien in de koopsector en hebben diverse oppervlakten:

• 15 appartementen van 47 m²;

• 2 appartementen van 81 m²;

• 2 appartementen van 105 m²

• 1 appartement van 109 m².

Voor het overgrote deel van de appartementen geldt dat deze worden gerealiseerd in het betaalbare segment. Hiermee bestaat minimaal 75% van het programma uit betaalbare woningen. Dit aantal voldoet hiermee ruimschoots aan de voor nieuwbouwprojecten geldende minimale percentages/aandelen betaalbare woningen vanuit de gemeentelijke woonvisie (40%) en de woondeal van het Rijk (2/3 betaalbaar).

Door het diverse programma worden binnen het plangebied worden verschillende doelgroepen aangesproken, waaronder starters alsook de oudere doelgroepen die van een grondgebonden woning naar een appartement willen verhuizen. Het nog te realiseren appartementengebouw 'Duo Nova' aan de overzijde van de Stationsstraat voorziet in luxe seniorenappartementen. Tezamen met dit bestemmingsplan wordt in dit gebied hiermee voorzien in een nieuw gedifferentieerd woningaanbod.

Dit bestemmingsplan past hiermee binnen de gemeentelijke woonvisie.

3.5.3 Welstandsnota

Om de ruimtelijke kwaliteit van de woon- en leefomgeving te bewaken, heeft de gemeente enkele mogelijkheden tot haar beschikking om de kwaliteit van de omgeving te stimuleren. De Welstandsnota is hiervoor een belangrijk kader. In de Welstandsnota worden randvoorwaarden omschreven waaraan bouwplannen moeten voldoen. De randvoorwaarden zijn zodanig geformuleerd dat er wel enige beleidsvrijheid voor de ontwikkelaar is en de regels niet té sturend zijn. Naast de kaders is er ook een motivatie voor de ruimtelijke kwaliteit in de nota opgenomen met kwaliteitsnormen per deelgebied in de gemeente. De planlocatie is aangemerkt als Dorpscentrum.

In de Welstandsnota geldt in algemene zin dat de bestaande gebouwde omgeving het kwalitatieve referentiepunt is voor ieder (vergunningplichtig) bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande stedenbouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en detaillering, kleur en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt dient te nemen. Een plan dient te voldoen aan de 'redelijke eisen van welstand'. Voor de planlocatie wordt ingestoken op een hoogwaardige beeldkwaliteit die in enkele gevallen kan afwijken van de ambities die in de Welstandsnota zijn opgenomen voor het dorpscentrum van Twello.

Om te borgen dat het vooraf beoogde ambitieniveau behaald wordt en/of geen strijdigheden ontstaan met het geldende beleid, is voor de met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling een Beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure gebracht en vastgesteld. Na vaststelling is dit beeldkwaliteitsplan een aanvulling op de Welstandsnota en daarmee het toetsingsinstrument voor welstand bij de uiteindelijke uitwerking van de bouwplannen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's als archeologie, natuuronderzoek, verkeersaspecten, water en de economische uitvoerbaarheid.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Om de bodemkwaliteit aan te tonen, is op de planlocatie verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten en -conclusies. Voor het volledige bodemonderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze plantoelichting.

In de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. In de vaste bodem zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK, PCB's en minerale olie aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. In het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd, en bestaan geen bezwaren voor de voorgenomen transactie en herontwikkeling van de locatie.

Het aspect bodem vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2.2 Milieuzonering
4.2.2.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige

functies;

  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.2.2.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in het centrum van Twello, nabij het station. In de directe omgeving is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Gelet op het vorenstaande wordt uitgegaan van het gebiedstype 'gemengd gebied'.

Voor gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), kunnen de gebieden worden aangemerkt als ‘functiemengingsgebied’. Bij ‘functiemengingsgebieden’ moet gedacht worden aan:

1. stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;

2. horecaconcentratiegebieden;

3. zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;

4. (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De ‘Staat van Bedrijven (SvB) - functiemenging’ bevat geen richtafstanden, maar categorieën A, B en C, die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijke relevante milieucategorieën:

Categorie A:

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze inpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B:

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C:

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

4.2.2.3 Situatie plangebied

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);

2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' wordt niet als milieubelastend aangemerkt. Binnen het plangebied zelf is er wel sprake van twee andere milieubelastende functies. Het betreft het te behouden koffiehuis en de nog nader in te vullen commerciële ruimte die op de begane grond van het appartementengebouw zal worden gerealiseerd. Het betreft functies die in functiemengingsgebied in-/aanpandig aan milieugevoelige functies mogen worden uitgevoerd. Het koffiehuis is vrijstaand gepositioneerd binnen het plangebied. Voor de commerciële ruimte geldt in relatie tot de appartementen die in-/aanpandig worden gerealiseerd dat moet worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woningen en bedrijven.

Geconcludeerd wordt dat er zowel ter plaatse van omliggende bestaande woningen alsook de nieuwe appartementen sprake blijft/is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies (woningen).

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere milieubelastende functies. Het betreft in alle gevallen maximaal categorie B functies in het centrumgebied van Twello. In functiemengingsgebied geldt voor dergelijke functies dat een bouwkundige afscheiding ten opzichte van milieugevoelige functies (waaronder woningen) voldoende is. Hier wordt in alle gevallen aan voldaan.

Binnen het plangebied waren in de bestaande situatie al (bedrijfs)woningen toegestaan. Hoewel er met dit plan meer woningen worden toegestaan is er geen sprake van negatieve effecten op de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden van milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied. Deze functies moesten namelijk al rekening houden met de bestaande bedrijfswoningen/de mogelijkheden hiertoe.

Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2.3 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over de geluidbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen vanwege wegverkeer, railverkeer of gezoneerde industrieterreinen. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de Wgh. Voor geluidsbelasting ten gevolge van railverkeer geldt een voorkeurswaarde van 55 dB en een maximaal toegestane waarde van 68 dB. Voor wegverkeer in een binnenstedelijke situatie geldt een voorkeurswaarde van 48 dB en een maximaal toegestane waarde van 68 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171061-VS00_0013.png"

Afbeelding 9 - Geluidcontouren wegverkeer

Geluid Railverkeer en wegverkeer

Door Buro ontwerp & omgeving is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor zowel het railverkeer als wegverkeer. Het rapport is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat niet voldaan wordt aan de voorkeurswaarde, maar dat de maximale grenswaarde niet wordt overschreden. Voor alle appartementen moet een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Wij stellen een hogere grenswaarde vast, omdat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk en wenselijk is. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau. Ieder appartement beschikt over een geluidsluwe gevel of een geluidsluw geveldeel waar de geluidsbelasting minder dan 48 dB bedraagt. Per appartement is tenminste één verblijfsruimte aan deze gevel of aan dit geveldeel gesitueerd.

In samenhang met het bestemmingsplan wordt een procedure tot het vaststellen van hogere waarden doorlopen.

Gezoneerd industrieterrein

Van een gezoneerd industrieterrein c.q. aangewezen bedrijven(terrein) is geen sprake in de omgeving van het plangebied. Geluidsaspecten vormen op dit punt dan ook geen belemmering voor de planvorming.

Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Bijlage 3A van de Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen nieuwe woningbouwlocaties in ieder geval NIBM bijdragen. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (voorschrift 3A.2) luidt:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Situatie planlocatie 

Gelet op de aard en omvang van dit project (20 woningen) kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. De locatie ligt niet in de nabijheid van rijkswegen of provinciale wegen. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

4.2.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Voor dit bestemmingsplan heeft Craeft een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste uitkomsten en conclusies van dit onderzoek. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.

Rondom het plangebied zijn weinig risicobronnen gelegen, alleen de spoorlijn Apeldoorn – Deventer is relevant. In casu is derhalve geen sprake van een noodzakelijke toetsing aan het Plaatsgebonden risico (PR). De spoorlijn voorziet niet in een contour voor Plasbrandaandachtsgebieden, wel ligt de planlocatie binnen 200m van het tracé, waardoor een toetsing aan het Groepsrisico (GR) dient plaats te vinden.

Direct tegenover de planlocatie, op dezelfde afstand van de spoorlijn, is recent een vergelijkbaar plan getoetst. Hieruit volgen dermate lage berekeningen van het Groepsrisico, dat geconcludeerd kan worden dat voor dit onderhavige plan dezelfde conclusies gelden. Deze conclusie luidt dat het Groepsrisico zeer ruim onder 10% van de oriëntatiewaarde ligt. Desalniettemin ligt de locatie wel binnen het invloedsgebied en is derhalve een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering oplevert voor het beoogde plan en op dit onderdeel voorziet in een goede ruimtelijke ordening.

Het aspect externe veiligheid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2.6 Trillingen

De locatie ligt op relatief korte afstand van de spoorlijn Deventer-Apeldoorn. Treinverkeer kan leiden tot trillingen in gebouwen. Deze trillingen kunnen vervolgens leiden tot verstoring van gevoelige apparatuur, hinder voor personen in de gebouwen of schade. In Nederland bestaat tot nu toe geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het aspect trillingen niettemin een aandachtspunt in de afwegingen, omdat op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening de zorg voor een goede ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Vanwege het ontbreken van specifieke wetgeving, wordt voor trillingen veelal teruggevallen op de SBR-richtlijn Trillingen, deel B “Hinder voor personen in gebouwen”.

Voor dit bestemmingsplan heeft Weboost een trillingshinderonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste uitkomsten en conclusies van dit onderzoek. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.

Resultaten

Op basis van de resultaten zijn de volgende conclusies te trekken:

  • In de meest zuidelijke appartementen en de twee-onder-een-kapwoningen wordt momenteel voldaan aan het beoordelingskader. De trillingssterkte Vmax is overdag wel hoger dan de streefwaarden voor de nacht. Bij intensivering van het goederenvervoer (en verschuiving van zware goederentreinen naar de nacht) kan dit in de toekomst wel voor overschrijdingen zorgen.
  • Er zijn overschrijdingen mogelijk van het beoordelingskader voor trillingshinder, maar het aantal overschrijdingen is afhankelijk van de constructieve uitwerking en de locatie van het appartement. Hierbij geldt:
    • 1. De trillingen zijn het hoogst in het appartement het dichtst bij het spoor, onder meer door de korte afstand, open structuur onderin het gebouw en de grote vloeroverspanningen.
    • 2. Hoe verder bij het spoor vandaan, hoe lager de trillingen zijn.
    • 3. Het aantal overschrijdingen in de appartementen met de hoogste trillingen varieert tussen de 1 en 9 per dag in de huidige situatie. Na intensivering van het goederenvervoer kan dit toenemen naar tussen de 2 en 30 per dag. In de kleinere appartementen gaat het om maximaal 1 overschrijding per dag in de toekomst, na intensivering van het goederenvervoer.

Uit de variantenstudie blijkt het volgende:

  • De trillingen worden sterk beïnvloed door het type vloer (kanaalplaatvloer heeft hogere trillingen dan breedplaatvloer) en de eigenfrequentie van de vloer (dikkere vloer of kortere overspanning zorgt voor hogere eigenfrequentie, wat meestal gunstig is).
  • De trillingen zijn lager bij een zwaardere constructie (dikkere vloeren of wanden) en bij een stijvere constructie (betonnen casco zorgt voor lagere trillingen dan kalkzandsteen casco). Dit soort constructies wordt minder makkelijk in trilling gebracht.
  • Houtskeletbouw is extra gevoelig voor trillingen en dient hier te worden vermeden.
  • De trillingen zijn lager bij een zwaardere fundering (paalfundering of een dikke betonnen plaatfundering).

Omdat er sprake is van overschrijdingen van de streefwaarden, is ook onderzoek verricht naar de mogelijke mitigerende maatregelen.

Maatregelen

Gezien de overschrijdingen is op basis van bijlage 5 van de SBR B-richtlijn een maatregelafweging uitgevoerd. Hieruit volgt dat maatregelen aan het spoor of in de bodem niet doelmatig zijn, gezien de zeer hoge kosten of de beperkte effectiviteit. Met optimalisaties aan de constructie van de woningen zijn de trillingen wel te verminderen. Onderstaand zijn adviezen opgenomen om in de verdere uitwerking rekening te houden met trillingen.

  • Voor de 5 appartementen aan de spoorzijde wordt geadviseerd:
    • 1. Vermijd lichte bouw, zoals houtskeletbouw of staalbouw. Vermijd ook stalen draagbalken zoveel mogelijk, en kies waar mogelijk voor betonnen draagbalken.
    • 2. Zorg voor extra dragende tussenwanden of zware kolommen (vooral onder de noordoostelijke appartementen) om de stijfheid van de onderste bouwlaag te vergroten en de eigenfrequentie van de vloer te vergroten. Hiermee zijn de trillingen met zo'n 30 tot 40 procent te reduceren.
    • 3. Kies voor zware bouw, liefst betonnen bouw (i.h.w.g) met breedplaatvloeren.
    • 4. Overweeg om de fundering te verzwaren (zware betonnen plaatfundering of paalfundering) of af te schermen (met een prefab L-wand met luchtspouw of met dikke blokken EPS).

Met bovenstaande maatregelen zijn de trillingen fors te reduceren, en resteren nog beperkte overschrijdingen van het beoordelingskader. Volledig voldoen is alleen mogelijk door stalen veerdozen toe te passen tussen een dubbele fundering (plaat- of palenfundering, daarop stalen veerdozen en daarop betonnen balken). Dit is een zeer effectieve maatregel, waarmee de trillingen lager zijn dan de streefwaarden, maar de kosten van deze maatregel zijn met € 10.000 tot € 22.000 per woning hoog.

  • Voor de andere 15 appartementen, verder van het spoor, wordt geadviseerd:
    • 1. Vermijd lichte bouw, zoals houtskeletbouw of staalbouw. Vermijd ook stalen draagbalken zoveel mogelijk, en kies waar mogelijk voor betonnen draagbalken.
    • 2. Kies voor zware bouw, liefst betonnen bouw (i.h.w.g) met breedplaatvloeren.
    • 3. Overweeg om de fundering te verzwaren (zware betonnen plaatfundering of paalfundering) of af te schermen (met een prefab L-wand met luchtspouw of met dikke blokken EPS).

Met bovenstaande aanpassingen resteren nog beperkte overschrijdingen van het beoordelingskader. Ook hier is volledig voldoen aan het beoordelingskader alleen mogelijk met een dubbele, afgeveerde fundering. Gezien de beperkte, incidentele overschrijdingen in relatie tot de kosten is een dergelijke kostbare maatregel niet doelmatig.

  • Voor de twee-onder-een-kapwoningen wordt geadviseerd:
    • 1. Vermijd lichte bouw, zoals houtskeletbouw of staalbouw.

Formeel zijn hier geen maatregelen nodig, omdat de woningen op dit moment voldoen aan het beoordelingskader. Er wordt echter een toename van het treinverkeer voorzien, waardoor in de toekomst incidentele, beperkte overschrijdingen mogelijk zijn. Die incidentele overschrijdingen zijn te voorkomen met een zware bouw (betonnen skelet, breedplaatvloeren) of een zwaardere fundering (dikke plaatfundering of paalfundering).

Maatwerkafweging

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek is ervoor gekozen om de geadviseerde maatregelen tie te passen. Het betreft alle voorgestelde maatregelen met uitzondering van de toepassing van stalen veerdozen tussen een dubbele fundering en/of een dubbele afgeveerde fundering. Hoewel met de uitgezonderde maatregelen het beste resultaat wordt bereikt met betrekking tot trillinghinder zijn de kosten per appartement zodanig hoog dat de betaalbaarheid van de appartementen, waarvan het overgrote deel binnen het betaalbare segment valt, hierdoor te veel onder druk zou komen te staan. Daarnaast geldt, zoals ook in het onderzoeksrapport is aangegeven, dat er slechts sprake is van een beperkt aantal overschrijdingen van het beoordelingskader.

Gelet op voorgaande mag verondersteld worden dat er in voldoende mate sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect trillingshinder vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten. Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de ontwerpbestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft niet gepubliceerd te worden.

In dit geval is een vormvrije m.e.r.-aanmeldnotitie opgesteld. De belangrijkste conclusies worden hierna weergegeven Voor de rapportage wordt verwezen naar Bijlage 6.

Op grond van de inhoud van de aanmeldnotitie wordt geconcludeerd dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten. Een milieueffectrapportage is voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

4.3 Archeologie

Wettelijk kader 

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Onderzoek

Op basis van de Gemeentelijke archeologische beleidskaart heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. Daarnaast ligt het binnen de 25-meter bufferzone van een bekende archeologische vindplaats.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft Hamaland advies een archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste uitkomsten en conclusies van dit onderzoek. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting.

Tijdens het verkennend booronderzoek is geen intacte bodem aangetroffen. Tevens zijn geen 'vuile' lagen of indicatoren zoals fragmenten houtskool, bewerkt vuursteen, fragmenten aardewerk of fosfaten aangetroffen die een aanwijzing vormen voor aanwezigheid van vindplaatsen. De archeologische verwachting van het plangebied kan daarom van hoog bijgesteld worden naar laag met als indicatie 'verstoord'. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek wordt de locatie vrijgegeven voor de nieuwe ontwikkelingen en de archeologische dubbelbestemming van het perceel verwijderd.

4.4 Cultuurhistorie

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Binnen het plangebied bevindt zich een gemeentelijk monument. Het betreft het stationskoffiehuis. Het stedenbouwkundig plan is zodanig ontworpen dat dit monument behouden blijft en wordt gerestaureerd ten behoeve van een kleinschalige horecafunctie.

Door het gebouw min of meer vrij leggen als een los object in de openbare ruimte zal het sterker de beleving van deze plek gaan bepalen. Dat doet het door zijn bijzondere architectuur, maar ook door een kleinschalige horecafunctie met terras in de te vergroenen openbare ruimte.

De nog aanwezige gevels worden gerestaureerd. De achtergevel is al lang verdwenen. Hiervoor moet een nieuw ontwerp worden gemaakt. Gedacht kan worden aan een reconstructie, maar men kan ook kiezen om te laten zien dat dit een nieuwe invulling is. Belangrijk is dat de gevel aan de nieuwe steeg aantrekkelijk wordt, liefst ook dat er zicht is op wat er binnen gebeurt.

Gelet op voorgaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.5 Natuuronderzoek

4.5.1 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • 3. vereenvoudiging van de regels.

In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.

Quickscan natuuronderzoek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft Veldbiologische Werken een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste uitkomsten en conclusies van dit onderzoek. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 8 bij deze toelichting.

Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de resultaten van dit onderzoek aan de Wet natuurbescherming en de Omgevingsvisie en -verordening Provincie Gelderland, blijkt dat de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden niet wetsovertredend kunnen zijn. Voor alle soortgroepen valt het redelijkerwijs uit te sluiten dat de geplande ingreep een overtreding vormt t.a.v. de Wet natuurbescherming dan wel de Omgevingsvisie en - verordening Provincie Gelderland, mits wordt voldaan aan de in de rapportage beschreven voorwaarden. Er zijn geen strikte tegenstrijdigheden geconstateerd tussen realisatie van de voorgenomen activiteiten binnen het plangebied en de Omgevingsvisie en -verordening Provincie Gelderland.

Conclusie

Het aspect 'natuuronderzoek' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5.2 Stikstofdepositie

In aanvulling op de quickscan natuuronderzoek is door Buro Ontwerp en Omgeving een stikstofonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste conclusies van dit onderzoek. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 9 bij deze toelichting.

Uit de voortoets stikstof blijkt dat er bij de voorgenomen realisatie en het gebruik van twee grondgebonden woningen en twintig appartementen aan de Stationsstraat 31 te Twello in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr plaatsvindt. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen passende beoordeling nodig is en dat er geen significante effecten zijn op Natura 2000-gebieden. Voorwaarde is echter dat gebruik wordt gemaakt van werktuigen met AdBlue, aangezien dit leidt tot minder emissie.

4.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

De nieuwe woningbouwlocatie trekt extra verkeer aan. De hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd door de bouw van woningen kan worden ingeschat met CROW-publicatie 381 (december 2018). De ligging van de planlocatie in het centrum nabij het station maakt dat gelet op de huidige inrichting en gebruik het bestaande wegennet deze beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het woongebouw relatief eenvoudig kunnen verwerken. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een onacceptabele verkeerstoename en daarmee voor problemen voor de doorstroming en veiligheid.

Ten behoeve van de ontsluiting van het naastgelegen appartementengebouw Stationszicht wordt er als onderdeel van de planontwikkeling een verkeersspiegel gerealiseerd door de initiatiefnemer van dit plan. Zodoende is er vanuit de parkeergarage van Stationszicht een meer overzichtelijke en veiligere ontsluiting op het Raccordement mogelijk. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.

Parkeren

Voor het beoogde woonprogramma worden de volgende parkeernormen aangehouden (weinig stedelijk, centrum):

  • 2 twee-onder-een-kapwoningen, 1,3 parkeerplaatsen per woning = 2,6 parkeerplaatsen;
  • 18 appartementen, 1 parkeerplaats per appartement = 18 parkeerplaatsen.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten bedraagt de parkeerbehoefte (2,6+18) afgerond naar boven uit 21 parkeerplaatsen.

Voor de appartementen worden er aan de zijde van het Perronpad 20 parkeerplaatsen gerealiseerd. De twee-onder-een-kapwoningen zijn beide voorzien van een eigen oprit met ruimte voor ieders 2 parkeerplaatsen. Hiermee wordt op eigen terrein voorzien in 24 parkeerplaatsen, waarmee aan de parkeerbehoefte wordt voldaan.

4.7 Water

4.7.1 Watertoets

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Beoordeling

De digitale watertoets is op 12 september 2023 voor de locatie uitgevoerd. Op basis van de watertoets is gebleken dat er bij het plan geen relevante waterschapsbelangen zijn betrokken. Dit heeft met name ook te maken met het feit dat er geen sprake is van een toevoeging van verhard oppervlak.

4.7.2 Wateraspecten in het plan

Binnen het plangebied dient vanuit de gemeentelijke regelgeving een hemelwaterberging van 36 mm/m2 verhard (dak- en terrein)oppervlak aangebracht te worden met een overloop naar een openbaar hemelwaterriool of -indien deze niet aanwezig is- het gemengde stelsel. De hemelwaterberging mag op particulier terrein of collectief op openbaar terrein gerealiseerd worden. Bij groene daken vervalt voor die vierkante meters de gemeentelijke bergingsplicht. Verder geldt:

  • Het appartementengebouw dient minimaal één aansluiting per woonlaag op de vuilwaterriolering te hebben. Deze dient (eventueel met een verzamelriool) aangesloten te worden op de riolering van de Stationsstraat. De tweekapper dient per wooneenheid één aansluiting op de vuilwaterriolering te hebben. Deze dient aangesloten te worden op de riolering van de Van Spiegelstraat;
  • de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het realiseren van een regenwaterinfiltratievoorziening op eigen terrein met een omvang van minimaal 36 mm/m² aangesloten verhard oppervlak;
  • de initiatiefnemer dient een overloopvoorziening te realiseren van de berging van het hemelwater naar de regenwaterriolering van het Perronpad.

Indien de toename van verhard oppervlak (per planlocatie) groter zou zijn dan 1.500 m2 dan gelden ook de regels van het waterschap en dient er een berging van 60 mm/m2 gerealiseerd te worden. In tegenstelling tot de gemeentelijke norm mag hier wel een infiltratiecomponent vanaf getrokken worden. Binnen dit plangebied is hiervan geen sprake.

4.8 Kabels, leidingen en straalpaden

In en rond de planlocatie is geen kabelleidingen, brandstoftransportleidingen of straalpaden aanwezig die een belemmering vormen voor de woningbouwplannen. In samenspraak met de leidingbeheerder wordt deze indien en waar nodig verlegd tot buiten het plangebied, waarmee de plannen uitvoerbaar zijn.

4.9 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de betreffende gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak (waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden) of een
  • fasering van de uitvoering (van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen) niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen (voor het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied), regels (omtrent het uitvoeren van het bouwrijp maken) of een uitwerking van regels (ten behoeve van de uitvoerbaarheid volgend uit een bestemmingsplan) niet noodzakelijk is.

In voorliggend geval is sprake van een aangewezen bouwplan. Voor de ontwikkeling is een anterieure overeenkomst (realisatieovereenkomst) gesloten met de ontwikkelende partij. Hierin zijn afspraken gemaakt over kosten, fasering en wijze van uitvoering van de plannen. De kosten voor het mogelijk maken van de ontwikkeling, evenals eventuele planschadekosten, zijn met deze overeenkomst anderszins verzekerd. Het plan wordt daarmee economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

5.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

5.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Groen;
  • Horeca;
  • Wonen;

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Groen

De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele gemeenschappelijk groen, te bestemmen. Het beeldbepalende groen in te richten plein voor het appartementengebouw krijgt deze bestemming. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en daarnaast bij deze bestemming horende voorzieningen zoals verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen (bankjes, prullenbakken, enz.).

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.

5.3.2 Wonen

Bestemmingsomschrijving
Bij de bestemming Wonen is gekozen voor één bestemming Wonen. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen.

Voor de bestemmingsregeling is wat gebruiksmogelijkheden betreft zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de algemene regeling die in de kernen binnen de gemeente Voorst voor Wonen wordt gebruikt. Hiermee ontstaat zowel een enigszins flexibele als eenduidige regeling. Hierbij wordt aangesloten bij de actuele wensen van de bewoners. Daarbij is vanzelfsprekend wel de nodige rechtszekerheid in ogenschouw genomen, zeker nu sprake is van nieuwbouw. Om die reden is wat betreft de bouwmogelijkheden in dit plan maatwerk geleverd ten opzichte van de algemene regeling.

Voor de commerciële plint op een deel van de begane grond van het appartementengebouw is een specifieke functieaanduiding opgenomen. Dergelijke functies zijn enkel ter plaatse van dit bouwdeel en op de begane grond toegestaan.

Bouwregels
Binnen deze bestemming is op de verbeelding (kaart) twee bouwvlakken aangegeven. Deze indeling is bepalend voor de plaats van de hoofdgebouwen (het appartementengebouw en de tweekapper), de overige gebouwen en de andere bouwwerken. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan. Het aantal toegestane woningen is op de verbeelding van het bestemmingsplan in het bouwvlak aangegeven.

Bouwvlak
Om de rechtszekerheid voor omwonenden zoveel mogelijk te borgen, is gekozen voor een systematiek waarbij het bouwvlak relatief strak om de te bouwen hoofdgebouwen heen ligt. Voor zover ruimte binnen het bouwvlak over is, kunnen hier ook overige gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd. Daarbij is van belang dat voldaan wordt aan de maximale aangegeven maatvoering. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maat van het hoofdgebouw is dan ook leidend bij de maatvoering van het bouwvlak.

Maatvoering bebouwing binnen bouwvlak
Voor de hoofgebouwen zijn twee bouwvlakken ogenomen. Daar komen het appartementengebouw en de tweekapper te staan. De bouw- en goothoogte van deze gebouwen zijn binnen de bouwaanduiding aangegeven en de hoofdgebouwen mogen maximaal de op de kaart aangegeven hoogte bedragen. Hierbij zijn de hoogtes uit het ontwerpplan voor de locatie gehanteerd en afgerond op hele meters.

Bouwen buiten bouwvlak

Buiten de bouwvlakken zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan. Voor de bouwhoogte van deze bouwwerken zijn specifieke maatvoeringen opgenomen. Ten behoeve van pergola's die als onderdeel van de groene inpassing van o.a. het parkeerterrein worden gerealiseerd geldt een afwijking op de standaard regeling. Voor deze bouwwerken is onder voorwaarden een groter oppervlakte toegestaan.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en/of het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

Parkeren

In de regels is een regeling voor parkeren opgenomen. Indien op grond van bestemming ‘Wonen’ wordt gebouwd, dient voorzien te worden in de aanleg en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid. Daarbij moet voldaan worden aan de in de regels genoemde parkeernormen.

Groen- /Inrichtingsplan

Om een verantwoorde inrichting rondom het gebouw en van de entree van de parkeergarage is als voorwaarde opgenomen dat bij het indienen van de omgevingsvergunning met de gemeente overeenstemming is bereikt over het groen- /inrichtingsplan. Daarbij zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de aansluiting op het openbaar gebied en in het bijzonder de entree tot de paarkeergarage teneinde een goede en veilige situatie te realiseren.

5.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

5.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

5.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • bestemming 'Groen': ten behoeve van een afwijkende hoogte voor erf- en terreinafscheidingen, voor zover deze zijn meeontworpen met het hoofdgebouw en/of overige gebouwen en hier architectonisch onlosmakelijk mee verbonden zijn;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

6.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

6.1.1 Rijk en provincie

Gezien aard en omvang van het plan is geen sprake van directe rijksbelangen. Om die reden heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. De plannen passen binnen de afspraken uit de Woonagenda Cleantech Regio 2018 en daarmee ook binnen provinciaal beleid.

6.1.2 Waterschap

Op grond van de digitale watertoets heeft waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies gegeven. Ook hier heeft aanvullend informeel vooroverleg plaatsgevonden. Vanuit het Waterschap bestaan geen bezwaren tegen de plannen.

6.1.3 Participatie

Draagvlak in de omgeving is erg belangrijk. De initiatiefnemers zijn participatief in gesprek gegaan met de directe omgeving. Op dinsdag 25 april 2023 heeft de ontwikkelaar een informatiebijeenkomst georganiseerd voor alle direct omwonenden. Tijdens deze bijeenkomst zijn de plannen gepresenteerd en toegelicht. De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening over het plan te uiten. Dit heeft onder andere geleidt tot circa 10 schriftelijke (per mail) reacties op het plan vanuit verschillende omwonenden. Hierbij zijn er zorgen en bezwaren geuit in relatie tot onder andere de bouwhoogte en de beoogde ontsluitingsstructuur via het Perronpad. In het kader van verkeersveiligheid zijn er afspraken gemaakt over de plaatsing van een verkeersspiegel. Tijdens de informatiebijeenkomst waren er ook positieve geluiden te horen over het plan. Bijvoorbeeld over het creëren van de openbare (groene) verblijfsruimte/plein op de hoek Stationsstraat / Raccordement.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Stationsstraat 31, Twello’ heeft met ingang van 21 december 2023 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon eenieder schriftelijk zienswijzen kenbaar maken bij de gemeenteraad. Er is in deze periode één zienswijze ingediend. In bijlage 10 van deze toelichting 'Zienswijzenotitie Bestemmingsplan Stationsstraat 31, Twello' is de binnengekomen zienswijzen besproken en voorzien van een beantwoording. De zienswijze leidt niet tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.