Plan: | Binnenweg 29 en 31, Twello |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.171026-VS00 |
Eljans Vastgoed B.V. uit Twello heeft een aanvraag ingediend voor herontwikkeling van de locatie Binnenweg 31 in Twello. Voor deze locatie aan de Binnenweg in Twello is een plan gepresenteerd voor de realisatie van twee woningen (Binnenweg 29 en 31). De gemeente is akkoord met deze nieuwe invulling van het gebied, het verzoek past echter niet in het geldende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarom ook in de verandering van de planologische mogelijkheden op dit perceel, waardoor het realiseren van twee woningen mogelijk wordt gemaakt.
Het doel van dit bestemmingsplan is de bouw van twee woningen met bijbehorende tuinen, erven, bergingen en infrastructurele voorzieningen mogelijk te maken.
Het plangebied is gelegen aan de Binnenweg in Twello. Ten noorden loopt de spoorlijn Apeldoorn-Deventer. Ten westen loopt de Penninkslaan. Deze laan loopt ook achter de locatie langs, direct grenzend aan de spoorlijn. Op de navolgende kaart is het plangebied weergegeven. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Twello, sectie B, nummers 4421 en 5066.
Figuur 1: Ligging plangebied
Het plangebied valt onder het geldende bestemmingsplan Twello Noordoost dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juli 2013. De locatie kent twee bestemmingen, te weten: Wonen en Waarde - Archeologie-3.
Op basis van de bestemming Wonen, mag er op het perceel maximaal 1 woning worden gerealiseerd. Het verzoek voorziet in het realiseren van 2 woningen. Hierdoor is het verzoek strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen aan het verzoek moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.
In de huidige situatie is op het perceel Binnenweg 31 één woning met bijgebouwen aanwezig. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 6.407 m2. Ten westen en ten noorden loopt de Penninkslaan, een voetpad dat uitkomt nabij de spoorwegovergang bij de Holthuizerstraat. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Pennikslaan met daar direct achter de spoorlijn Apeldoorn-Deventer.
Op het perceel staat een woning met bijgebouwen die in 1965 zijn gebouwd. De tuin is aan de wegzijde rijkelijk voorzien van voornamelijk coniferen. Er is sprake van veel variatie, maar het aanwezige groen heeft door achterstallig onderhoud een matige tot lage kwaliteit. De bomen achterop het perceel zijn wel als waardevol te kwalificeren.
Figuur 2: Luchtfotofragment van de huidige situatie aan de Binnenweg 31 in Twello
Zoals eerder al beschreven, zal de locatie aan de Binnenweg 31 in Twello worden herontwikkeld voor twee woningen. De oppervlakte van de locatie bedraagt ruim 6.400 m2.
Van te voren zijn er weinig randvoorwaarden meegegeven waaraan voldaan moet worden. De woningen moeten passen in de omgeving. Bijzondere vormgeving is gewenst, maar moet wel passen in het straatbeeld. Er is voor gekozen om beide woningen onder architectuur te laten ontwerpen.
De afstand tussen de hoofdgebouwen van de woningen onderling is minimaal 10 meter. Daarnaast zullen de woningen op ruime afstand van de Binnenweg worden geplaatst. Achter de woningen zullen de waardevolle bomen behouden blijven (zie ook volgende paragraaf). De tuinen zullen zodanig worden aangelegd dat voldoende privacy ontstaat voor de toekomstige bewoners. De Penninkslaan zal blijven bestaan.
Op 21 oktober 2011 is door te Kiefte architecten afdeling tuin en landschap het groen op de planlocatie geïnventariseerd. De groeninventarisatie is weergegeven op onderstaande afbeelding. Geïnventariseerd zijn de aanwezige soorten, de doorsnede van de bomen op 1,30 m boven maaiveld, de conditie van het groen, eventuele aantastingen of beschadigingen, en de staat van het onderhoud.
Behalve een technische waardering op basis van de geïnventariseerde kenmerken kan groen ook gewaardeerd worden op basis van natuur- en milieuwaarde, landschappelijke waarde, dendrologische waarde, cultuurhistorische waarde, waarden voor stads- en dorpsschoon en waarden voor recreatie en leefbaarheid. Op basis van deze waarden en de gedane visuele groeninventarisatie is de waardestelling op onderstaande afbeelding opgesteld.
Over het algemeen is enige natuur- en milieuwaarde aanwezig door de grote afmeting van het groen. Hierdoor vormt het groen, broed- en schuilgelegenheid voor vogels. Het gaat echter niet om het huisvesten van bijzondere flora en fauna. Opvallend is dat het aanwezige groen o.a. door achterstallig onderhoud een matige tot lage kwaliteit heeft. De dendrologische waarde van het groen is matig tot laag; er zijn veel coniferen aanwezig, het betreft geen zeldzame soorten. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de waarden van de aanwezige soorten matig tot laag zijn.
Het groen draagt door zijn omvang en ligging aan de straat- en spoorzijde wel bij aan het groene karakter van Twello, dit kan als positief gewaardeerd worden. De Lindebomen en Es aan de spoorzijde en de Iep aan de westzijde worden wel als waardevol aangemerkt.
Bij verdere planvorming mag het groen met een matige tot lage kwaliteit wijken. Geadviseerd wordt het als waardevol aangemerkte groen in de toekomst te handhaven. Aangezien ook het matig tot lage kwalitatieve groen door zijn omvang bijdraagt aan het groene karakter van Twello is compensatie bij het kappen gewenst. De voorkeur gaat bij herplant uit naar loofbomen van enig formaat, 1e of 2e grootte. Op bijgaande referentiebeelden zijn enkele mogelijke soorten aangegeven; Eik (Quercus robur), Kastanje (Aesculus carnea 'Briotti'), Tillia (Linde).
Een toevoeging van een aantal soorten, die huisvesting voor vogels bieden is tevens gewenst. Wintergroene soorten als Hulst (Ilex aquifolium) en Taxus (Taxus baccata) zijn streekeigen en passen in dit beeld.
Voor de nieuwe woningen aan de Binnenweg 29 en 31 stelt de gemeente worden extra eisen aan de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing. Deze eisen stelt de gemeente omdat een tweede nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Het is bij deze ontwikkeling van belang dat wordt gekeken naar wat landschappelijk bijdraagt aan deze locatie en deze ruimtelijk versterkt. Dit hoeft niet automatisch te betekenen herstel van de oude situatie of een inrichting zoals tuinen in de omgeving. De volgende uitgangspunten zijn op basis hiervan geformuleerd:
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De provincie Gelderland kiest in haar beleid voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Dit gebeurt door te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: water, natuur en landschap (het 'groenblauwe raamwerk') en de ontwikkeling van stedelijke functies en infrastructuur (het 'rode raamwerk'). Gebieden daarbuiten vallen onder het zogenaamde 'multifunctionele gebied'. Voor elk van deze gebieden geldt een ander beleid.
Het groenblauwe raamwerk
In het groenblauwe raamwerk ligt het accent op het beschermen en versterken van de aanwezige kwetsbare waarden en belangen. Dit zijn functies met een lage ruimtelijke dynamiek zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar meer ruimte voor water gecreëerd moet worden. Het belangrijkste uitgangspunt voor het groenblauwe raamwerk is dat er voldoende ruimte voor natuur is. Dit betekent dat verstedelijking hier niet is toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Het groenblauwe raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort.
Het rode raamwerk
Hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken:
Ook de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend, vanwege het provinciale belang daarvan.
Het multifunctionele gebied
Het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.
Figuur 4.1 uitsnede Streekplan Gelderland 2005 (structuurvisie Gelderland) met deel van de bijbehorende legenda/
Het plangebied
Het plangebied ligt binnen het Rode Raamwerk, Stedelijk netwerk Stedendriehoek/WERV met bebouwd gebied 2000. Binnen dit raamwerk is nieuwe woningbouw mogelijk. Wel geldt hierbij het Gelders kwalitatief woonbeleid. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat de gemeenten, – samenwerkend in de onderscheiden (WGR-) regio’s, voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Het KWP wordt periodiek bijgesteld om de afstemming tussen de (kwalitatieve) vraag en aanbod op de woningmarkt te actualiseren. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). Het betreft hier een inbreidingslocatie. In paragraaf 4.3.2 wordt verder in gegaan op het kwalitatief Woonprogramma.
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 - als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.
Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0% te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.
Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.
Met een woningbouwprogramma van bijna 21.000 nieuwbouwwoningen voor de hele regio voor de periode tot en met 2019 is er sprake van een overprogrammering aan nieuwbouw. De overprogrammering heeft niet zozeer betrekking op de eerstvolgende jaren, maar loopt op naarmate verder weg in de tijd gekeken wordt. De regio herkent zich in de cijfers in het referentiekader en in de berekende overmaat aan plancapaciteit. Voor de jaren tot 2015 is er sprake van een gezonde overmaat. In de Nederlandse ontwikkelpraktijk gaat men er op basis van ervaringscijfers vanuit dat 30 % overcapaciteit gezond is in verband met flexibiliteit en planuitval. De provincie draagt dit standpunt ook uit. Op langere termijn, de jaren 2015- 2030, is de overmaat groter.
Vooralsnog moet ook gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Er is nog steeds sprake van een woningtekort.
Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:
a. aantal nieuw te bouwen woningen
Afsprakenkader tussen provincie, gemeenten en corporaties is dat in de periode 2010 t/m 2019 in de regio Stedendriehoek 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Het betreft hier de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen en de woningcorporaties die in deze gemeenten actief zijn.
b. verhouding huur-koop
Het referentiekader geeft aan dat er behoefte is aan uitbreiding van de voorraad huurwoningen met 12 % van 8.500, ofwel bijna 1.000 huurwoningen. Dit impliceert dat voor zover huurwoningen worden verkocht of gesloopt deze tevens worden vervangen. Lettend op de plannen voor sloop en verkoop zal dan van de circa 10.000 (bruto) nieuw te bouwen woningen ongeveer 44 % een huurwoning moeten zijn, ofwel ruim 4.400 woningen.
c. betaalbare segmenten
Gemeenten en woningcorporaties zullen er naar streven om een groter aandeel betaalbare woningen in de nieuwbouw te realiseren dan op 1 januari 2009 in de planning was opgenomen: ambitie-indicatie voor de regio, conform het bruto referentiekader, circa 42 % van de bruto opgave aan nieuw te bouwen woningen.
d. aandeel nultreden
Gemeenten en woningcorporaties geven in de regionale woningbouwprogrammering aan de hand van de definitie van 'nultredenwoning' aan welk aandeel in de voorgenomen nieuwbouw en de voorgenomen aanpassing van bestaande woningen daadwerkelijk aan de definitie van ouderenwoning/ nultredenwoning voldoet.
e. woningbouw korte termijn
De gemeenten en de in de regio werkzame woningcorporaties spannen zich gezamenlijk in met de provincie om een lijst van uit te voeren projecten op te stellen, die als basis zal dienen voor de minimaal te realiseren woningbouw voor de jaren 2010, 2011 en 2012. Deze lijst zal als bijlage aan het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 worden toegevoegd.
Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is begin 2010 een traject gestart om het woonprogramma kwantitatief en kwalitatief binnenregionaal te verdelen over de gemeenten. Dit traject, dat moet leiden tot een regionaal woninbouwprogramma met het KWP3 als richtpunt, is nog niet afgerond.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een gewijzigd stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Op het provinciaal niveau betekent de invoering van de nieuwe Wet dat het streekplan als beleidsdocument en het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen zijn komen te vervallen. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro.
Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels (ruimtelijke verordening). Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.
Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De volgende onderwerpen zijn hierin opgenomen:
figuur 4.1 uitsnede kaart verstedelijking Ruimtelijke Verordening Gelderland
Het plangebied is op basis van deze verordening gelegen in bestaand stedelijk gebied. Het realiseren van nieuwe woningen is in dit gebied toegestaan. Middels het kwalitatief woningbouwprogramma en regionale afspraken wordt er voor gezorgd dat er niet te veel woningen gerealiseerd worden.
De toevoeging van 1 extra woning doet geen afbreuk aan de op regionaal niveau gemaakte afspraken met betrekking tot de woningbouwaantallen. Deze extra woning past namelijk binnen de aantal woningen die de gemeente Voorst mag bouwen binnen het regionale verband.
De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie Gelderland is door het college van Gedeputeerde Staten vastgesteld op 14 januari 2014.
De nieuwe omgevingsvisie bevat op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:
Voor nieuwbouw is met name het vijfde punt aan de orde. Een goede motivering van locatiekeuzes wordt mogelijk met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is opgenomen in de verordening en ziet er op hoofdlijnen als volgt uit.
Voor dit plan is een afweging gemaakt aan de hand van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hieronder worden de stappen van de Gelderse ladder puntsgewijs toegelicht.
Ad. 1. Het gaat hier om de toevoeging van één woning. Het toevoegen van één extra woning doet geen afbreuk aan de op regionaal niveau gemaakte afspraken met betrekking tot de woningbouwaantallen. Daarnaast moet worden opgemerkt dat het voorliggende bestemmingsplan opgesteld wordt naar aanleiding van een concreet verzoek van twee kopers van de gronden. Er is dus vraag is naar deze woningen.
Ad. 2. Het voorliggende plangebied is volledig in gelegen in binnen stedelijk gebied. Het betreft een bestaand woonkavel dat gesplitst wordt, waardoor twee woningen op dit perceel gerealiseerd kunnen worden. Met de herontwikkeling wordt de kwaliteit van het gebied verbeterd. Het perceel blijft een groene uitstraling behouden, maar de kwaliteit van het groen wordt verbeterd.
Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De gemeenten in de regio Stedendriehoek hebben in 2005 gezamenlijk een regiovisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig al grotendeels verwoord bij de beschrijving van het streekplan. In deze Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. Er worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
In de structuurvisie komen onder meer aan bod de noodzaak van het versterken van de eigen identiteit door de diversiteit van het landschap en de culturele eigenheid van de dorpen te benadrukken in de ruimtelijke plannen en de koppeling van economische activiteiten met omgevingsfactoren. Water, natuur, landschap en cultuurhistorie zijn de grondslag voor de ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor de gemeente Voorst is verder van belang de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen in de gemeente. Een programma dat de lokale behoefte te boven kan gaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de dorpen en aan het vergroten van het woonmilieu 'landelijk en dorps wonen'.
Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) staat aan de basis van dit bestemmingsplan. Er wordt een visie gegeven op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst.
Visie op wonen
De Visie op wonen is een integrale woonvisie die een kwalitatieve vertaling geeft van het in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst gegeven woningbouwprogramma. De belangrijkste ambities van de visie zijn: het instandhouden van het landelijke karakter, het streven naar leefbare wijken en kernen met een goede ruimtelijke kwaliteit, het bevorderen van een duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling, het zo lang mogelijk optimaal functioneren van iedere burger in een zelfgekozen woning en woonomgeving en het betrekken en betrokken zijn bij de volkshuisvesting.
Van het totale woningbouwprogramma van de gemeente Voorst wordt ingezet op een aandeel van 40% bereikbare, 35% middeldure en 25% dure woningen. Deze aandelen gelden voor het gehele programma en niet per project of complex. Dit bestemmingsplan past binnen de kaders van de Visie op wonen.
De huidige woning aan de Binnenweg 31 in Twello behoort tot het dure segment. Deze woning zal worden gesloopt. Daarvoor in de plaats komen twee nieuwe woningen, beide in het dure segment. Per saldo wordt dus één woning in het dure segment aan de woningvoorraad toegevoegd. Met de initiatiefnemer is overeengekomen dat hij hiervoor een vereveningsbijdrage levert. Hierdoor voldoet het gehele plan aan het KWP.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
De Binnenweg 29 is het linker/westelijk deel van de oorspronkelijke kavel. In lijn met de naastgelegen woningen, ligt de woning net als de andere vrijstaande woningen op enige afstand van de weg en op een kleine terp. Deze herhaling zorgt voor eenheid in de straat. Het tuinontwerp en de eenvoud van het ontwerp waarborgen het rustieke, groene karakter van het kavel.
De woning heeft zijn hoofdverblijfruimtes in een paviljoensdeel. Dit paviljoensdeel is zo gepositioneerd op de kavel, dat vanaf het eind van de ochtend tot zonsondergang, wanneer de woning het zwaartepunt van zijn bewoning kent, de zon optimaal zijn licht en warmte kan afgeven. Hierdoor kan zo goed als energieneutraal gebouwd worden. Ook de tuinbeleving wordt versterkt door deze positionering.
Naast de keuze voor een oostelijke positionering op de kavel, zorgen ook de bomenlijn aan de zuidwestkant van de kavel samen met het wandelpad voor een natuurlijke scheiding tussen de traditionele arbeiderswoningen en de moderne villa’s, waardoor deze makkelijker naast elkaar gepositioneerd worden. Doordat slechts een klein deel van de woning de hoogte ingaat, blijft gevoelsmatig en visueel voldoende ruimte tussen de woningen aanwezig en wordt het solistische karakter van de vrijstaande villa’s aan de Binnenweg gewaarborgd.
De horizontale lijn van het paviljoensdeel creëert een visuele horizon, die optisch de breedte van de kavel versterkt. De woning wordt luchtig gehouden door veelvuldig gebruik van grotere glasoppervlakken.
De moderne villa wordt gebouwd met massief hout, en er zal zoveel veel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame materialen.
Het kleurgebruik is gestoeld op grijstinten uit de natuur, zoals vergrijst hout. Om het huis niet geheel weg te laten vallen in de omgeving en meer aan te sluiten bij de woningen in de straat zullen bepaalde delen worden benadrukt door het gebruik van een contrasterende kleur, bijvoorbeeld houtskoolzwart, roestbruin of helder wit.
Hieronder wordt een impressie van de woning weergegeven.
De Binnenweg 31 is het rechter/oostelijk deel van de oorspronkelijke kavel. De afmetingen van het perceel zijn ca. 35.5 x 90.0 m. en wordt aan de voorzijde ontsloten aan de Binnenweg, Een straat met een “laanachtig” karakter. Het perceel is gelegen in een serie van ruime kavels met vrijstaande bebouwing. De Binnenweg wordt aan de zuidzijde begeleid door een bomenrij.
Een opvallend kenmerk van deze plek is, dat het maaiveld vanaf het midden van het perceel, in westelijk richting oploopt, ca. 0.60 m. Aan de achterzijde is er de mogelijkheid om de kavel via het Penninkslaantje te bereiken. De achterzijde van de kavel, welke op het noorden is georiënteerd wordt direct begrensd door een spoorlijn.
Ontwerp
Het licht geaccidenteerde maaiveld is in de woning terug te vinden. Er zijn verschillende niveaus te onderscheiden, die op maaiveld niveau met elkaar in open verbinding staan en op een natuurlijk wijze het maaiveld volgen.
De woning is afgedekt met een platdak, echter door een losse positionering van de verschillende programma onderdelen, met name ook in de hoogte, ontstaat er een interessante plastiek, die de afmetingen van het totale volume relativeert en het ontwerp daarmee verankerd, in schaal/korrelgrootte, in zijn omgeving.
De entree is vormgegeven als een dubbel hoge ruimte, waardoor contact met de overloop mogelijk is. Vanaf deze ruimte kan op hetzelfde niveau de werkkamer en bijkeuken berging worden bereikt.
Het geringe hoogteverschil in het terrein, wordt in de woning gevolgd. Vanuit de entree gaat men met een aantal treden naar de eetkamer, waar plek is voor een grote eettafel. De oostelijke gevel van de entree is zodanig uitgevoerd met een grote glaspartij, dat in de ochtend ook direct daglicht de eetkamer binnen kan vallen. Deze ruimte vormt het centrale plein van de woning.
Op de verdieping zijn wederom twee niveaus te onderscheiden. Op het eerste niveau bevindt zich de ouderslaapkamer met een eigen badkamer en inloopkast. Deze ruimtes zijn gelegen aan de achterzijde van de woning. Op het tweede niveau bevinden zich de kinderkamers, badkamer en techniekruimte.
De woning zal worden opgetrokken in wit stucwerk afgewisseld met grote raampartijen en houten vlakken, voor een maximale beleving van licht, lucht en ruimte. Hiermee krijgt het woonhuis een karakter passend in de serie van vrijstaande woningen aan de Binnenweg.
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de woning.
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie en verkeer en parkeren behandeld. Als er onderzoeken zijn uitgevoerd, dan worden de betreffende onderzoeksresultaten hieronder beknopt weergegeven.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem(verontreiniging) en milieuzonering.
In november 2011 is door Munsterhuis Geluidsadvies B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting berekend ten gevolge van het railverkeerslawaai van het traject Apeldoorn – Deventer ter plaatse van een nieuw te bouwen twee onder één kap woning en een vrijstaande woning gelegen aan de Binnenweg 29 en 31 in Twello. Het doel van het onderzoek was het bepalen van de geluidbelasting, als gevolg van het railverkeer, ter plaatse van de nieuwbouwlocatie.
Inmiddels zijn de plannen gewijzigd en worden er twee vrijstaande woningen gebouwd, in plaats van één vrijstaande woning en een twee onder één kap woning, maar de conclusies zijn hetzelfde:
De conclusie van het onderzoek is dus dat het plan akoestisch gezien mogelijk is, mits er hogere waarden verleend worden. Het onderzoek is te vinden in Bijlage 1.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
1. wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
2. wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km per uur.
De planlocatie is gelegen binnen de zone van de binnenweg, waardoor een akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Door Bijvoets Bouw en Geluidsadvisering is op 6 mei 2014 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (werknummer 14.075). Het rapport is in bijlage 2 bijgevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een hogere waarden dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In onderstaande tabel staan voor beide woningen de meetgegevens.
Overzicht berekende geluidbelasting Lden Binnenweg | ||||||
Woningnr | puntnummer | verdieping | hoogte (Hw) | incl. aftrek | overschrijding | Ga;k |
29 | 1 en 2 | beg. gr | 1.5 | 51 | 3 | 23 |
29 | 2 | 1e verdieping | 4.5 | 51 | 3 | 23 |
31 | 5 | beg. gr | 1.5 | 48 | - | 20 |
31 | 5 | 1e verdieping | 4.5 | 49 | 1 | 21 |
De geluidbelasting bedraagt maximaal 51 en 49 dB op de woningen nrs. 29 respectievelijk 31 waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB in “binnenstedelijk gebied” wordt niet overschreden. Hogere waarden worden alleen verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen die voldoen aan zogenaamde ontheffingscriteria.
Bronmaatregelen
Het geluid door een voertuig wordt veroorzaakt door motor- en bandengeluid. In de loop der jaren zijn voertuigen, met name vrachtwagens veel stiller geworden, daar is in de rekenmethode al rekening mee gehouden. De verwachting is dat voertuigen in de toekomst nog stiller worden. Door toepassing van de zgn. tijdelijke aftrek wordt daar rekening mee gehouden. De initiatiefnemer van het bouwplan ten behoeve waarvan dit akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd heeft geen invloed op het reduceren van het motor- en bandengeluid aan het voertuig. Wel is het mogelijk een reductie te krijgen op het bandengeluid door aanpassing van het wegdektype. In de onderstaande tabel staan de reducties van een aantal stillere wegdekken bij snelheden van 50 km/uur t.o.v. DAB waar mee is gerekend.
Het aanbrengen van stil asfalt levert een reductie op van ruim 2 dB waar mee op nr. 29 nog een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaats vindt. De kosten van het toepassen van stille wegdekken bedragen bij een prijs van ±€ 60,-/m2 excl. BTW en een oppervlakte van ca. (80 x 6 = 480 m2) € 29.000,- excl. BTW. De wegbeheerder zal niet instemmen voor de aanpak van een klein wegdeel omdat dit onderhoudstechnisch en bij de gladheidbestrijding tot problemen leidt. Stil asfalt over een korte lengte kan uit civieltechnisch oogpunt niet wordt verlangd.
Vergroten afstand
Door een grotere afstand tussen de gevels en de weg ontstaat een lagere geluidbelasting. Voor een significante afname van 2 dB moet de afstand ±50% worden vergroot. Het gaat dan om grote afstanden waar geen ruimte voor is. Kleine verschuivingen hebben geen significant effect.
Overdrachtsmaatregelen
Overdrachtsmaatregelen (geluidschermen, wallen,) langs de weg(en) zijn niet reëel en/of effectief. Voor voldoende effect moet een scherm over een grote lengte zijn aangebracht en met voldoende hoogte (>5 m) om ook de bovenste bouwlaag af te schermen. Bovendien is een scherm uit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst en zijn de kosten onevenredig hoog.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het verlenen van een ontheffing voor de hogere waarden het meest logisch is. In alle gevallen waarin ontheffing wordt verleend, worden eisen gesteld aan het binnenniveau en de indeling van de woning. Aan de voorwaarde dat moet worden gestreefd dat er tenminste één geluidluwe gevel aanwezig is wordt voldaan, de zijgevels liggen geluidluw zowel voor weg- als railverkeerslawaai.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekent als de 'Wet luchtkwaliteit').
In zijn algemeenheid kan worden gestelde dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, stikstofoxiden worden voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen.
Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
De locatie is daarnaast niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit of fijnstof worden overschreden.
Het is daarom niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling. De notitie Luchtkwaliteit Binnenweg 31 (Lycens Milieu & Ruimte, nr. 2011.0268, datum 21-01-2011) is te vinden in Bijlage 3.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Beleidsvisie externe veiligheid
In juni 2010 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op bedrijventerreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de bedrijventerreinen. Het invloedsgebied mag niet over een woongebied of gemengd gebied komen te liggen. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Voor de onderzoeksresultaten is gebruik gemaakt van de gegevens van de paragraaf externe veiligheid behorende bij het bestemmingsplan 'Twello Noordoost'. Onderhavig plangebied ligt midden in het plangebied van het bestemmingsplan 'Twello Noordoost'.
Binnen het plangebied zijn twee transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig die vallen onder de regelgeving van het RNVGS, te weten de N344 Rijksstraatweg en de spoorlijn Apeldoorn-Deventer.
Het Projectbureau externe veiligheid van de Regio Stedendriehoek heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit de herziening van het bestemmingsplan Twello Noordoost in de risicobronnen. In de bijlage van de toelichting is een uitgebreide beoordeling van de binnen en nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen. Het betreft de Notitie toetsing Externe Veiligheid met kenmerk DOS-2012-525989, d.d. 16 november 2012.
Uit de beoordelingsresultaten valt af te leiden dat er in of nabij het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen met een plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar die gelegen is over bestaande of geprojecteerde kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
Het groepsrisico ten gevolge van de risicobronnen binnen het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bouw van één extra woning. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de vaststelling van het plan niet in betekenende mate toe.
Conclusie
De externe veiligheid heeft geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.
In verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of - en zo ja welke - kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Om dit goed te kunnen beoordelen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Door de resultaten uit het bodemonderzoek kan worden gesteld dat de kwaliteit van de bodem overeen komt met de toekomstige functie: wonen. De gemeten licht verhoogde gehalten grond en het grondwater vormen geen belemmering voor de geplande nieuwbouw en geven geen aanleiding voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek.
Conclusie
Er is geen bezwaar tegen de voorgenomen bouwactiviteiten op de locatie. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 4.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
Omdat met het voorliggende bestemmingsplan de voor hinder gevoelige functie 'wonen' aan het plangebied wordt toegevoegd, heeft Lycens Milieu & Ruimte een QuickScan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd, om te onderzoeken of hiermee geen bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd.
Conclusie
Het plangebied maakt deel uit van een woongebied. In de directe omgeving bevinden zich daardoor weinig bedrijven. De zwaarste bedrijven van Twello (categorie 4) zijn gesitueerd op het industrieterrein. Het plangebied is ver buiten de hindercontouren van deze bedrijven gelegen. De hinder contouren van alle categorieën lager dan 4 zijn maximaal 100 meter. Om die reden is een gebied van 100 meter rond het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van bedrijven. Geconstateerd is dat binnen deze straal enkel woonfuncties aanwezig zijn, waardoor met de bouw van de twee woningen geen omliggende bedrijvigheid in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. De planvorming zorgt dus ook op dit punt niet voor belemmeringen. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 5.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Watertoets
Lycens Milieu & Ruimte B.V. heeft een watertoetsdocument opgesteld in het kader van de ruimtelijke procedure met betrekking tot het plan Binnenweg 31 in Twello. Vanwege het te realiseren dakoppervlak en verharding moeten voorzieningen worden gecreëerd voor hemelwaterberging voor beide woningen. Er is gebleken dat in het gebied de infiltratiecapaciteit van de bovengrond voldoet waardoor infiltratie in de bodem goed mogelijk wordt geacht. Zekerheidshalve wordt geadviseerd om een overstort op de riolering toe te passen zodat bij onverhoopt kortstondig ongewenst hoge grondwaterstanden overtollig grondwater op de riolering kan worden afgevoerd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. De aanpassingen van de waterhuishouding voldoen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer. Het plan heeft een positief effect op de waterkwantiteit. De beoordeling op het gebied van waterkwaliteit is eveneens positief. Op basis van de huidige bekende gegevens is er voldoende ruimte en zijn er voldoende mogelijkheden om de berging op eigen terrein te realiseren. Het watertoetsdocument is opgenomen in Bijlage 6.
Op grond van de Flora- en Faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.
Daarom is een QuickScan natuurwaardenonderzoek Flora- & Faunawet en voortoets natuurbeschermingswet uitgevoerd door Natuurbank Overijssel. Hieronder is dit onderzoek samengevat, het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 7.
Samenvatting onderzoek
Om te kunnen bepalen of er sprake is van een ‘goede ruimtelijke ordening’ en de voorgenomen sloop van de huidige woning in overeenstemming is met de geldende natuurbeschermingswetten dient onder andere onderzocht te worden of de voorgenomen activiteit past binnen de regels van de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet. Om deze beoordeling mogelijk te maken dient er een onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren, alsmede nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten die door de realisatie van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Tevens dient onderzocht te worden of voorgenomen ingreep negatieve gevolgen heeft voor eventuele beschermde natuurgebieden.
Het plangebied is eenmaal onderzocht op 24 oktober 2011 om vast te stellen of er beschermde planten en dieren, nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten aanwezig zijn of dat deze zeer waarschijnlijk aanwezig zijn.
Voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor het verstoren van soorten van tabel 1 van de Ff-wet geldt een algemene vrijstelling, idem voor soorten van tabel 2, mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor alle beschermde soorten geldt de zogenaamde zorgplicht. In de zorgplicht is opgenomen dat alle planten en dieren een intrinsieke waarde hebben en onvervangbaar zijn. De zorgplicht is een fatsoenseis en houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht genomen wordt om in het wild levende planten en dieren zoveel mogelijk te beschermen. Er hebben recent vogels in het plangebied gebroed en het is zeer aannemelijk dat deze ook in de komende broedseizoenen in het plangebied zullen gaan nestelen. Bezette vogelnesten zijn strikt beschermd. Om de voorgestelde werkzaamheden uit te voeren binnen de kaders van de Ff-wet dient de beplanting gesloopt te worden buiten de broedtijd. Indien de beplanting gesloopt wordt tijdens de broedtijd, dan is een broedvogelinspectie noodzakelijk om vast te stellen of er bezette vogelnesten in het plangebied voorkomen.
Er is een eekhoorn in het plangebied vastgesteld. Deze soort staat vermeld in tabel 2 van de Ff-wet. Uitvoering van de voorgenomen activiteit heeft echter geen negatief effect op deze soort omdat het leefgebied van deze soort niet wordt aangetast of verstoord door uitvoering van de voorgenomen activiteit (slopen bestaande woning en bouw nieuwe woning). Er zijn geen andere beschermde planten en diersoorten die vermeld staan in tabel 2-3 van de Ff-wet in het plangebied aangetroffen. Het gebouw lijkt op basis van een visuele inspectie ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Uitvoering van de werkzaamheden tast de functionaliteit van beschermde leefgebieden van bepaalde soorten niet aan.
Er is geen nader onderzoek noodzakelijk. Voor het uitvoeren van voorgenomen werkzaamheden hoeft geen ontheffingen of verklaring van geen bedenking te worden aangevraagd.
De onderzoeksresultaten komen grotendeels overeen met de verwachting die voorafgaand aan het veldonderzoek op basis van bronnenonderzoek en een landschappelijke analyse is opgesteld.
In oktober 2011 heeft MUG Ingenieursbureau in opdracht van Hamaland Advies een archeologisch booronderzoek uitgevoerd op een locatie aan de Binnenweg 31 te Twello, gemeente Voorst (GE). De aanleiding tot het onderzoek wordt gevormd door de toekomstige herinrichting van de onderzoekslocatie. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 9. Hieronder is het rapport kort samengevat.
Voorafgaand aan het inventariserend veldonderzoek is een bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten hiervan kent de onderzoekslocatie een brede archeologische verwachting. Er kunnen diverse vondstcomplexen worden aangetroffen (met name vuursteenvindplaatsen, nederzettingen en grafvelden) uit de periode laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. In de onderzoekslocatie is sprake van een esdek, dat is gevormd in de late middeleeuwen. Eventuele oudere vindplaatsen zijn onder dit esdek mogelijk goed bewaard gebleven. Vanwege de hoge verwachtingswaarde en trefkans is een vervolgonderzoek – karterende fase geadviseerd.
Het karterend booronderzoek is uitgevoerd op donderdag 9 november 2011. Het karterend veldonderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen. Verder dient de aan- of afwezigheid van vindplaatsen te worden vastgesteld. Hierbij dienen de volgende onderzoeksvragen te worden beantwoord.
Vraag 1. Wat is de lokale geomorfologische en bodemkundige opbouw?
Vraag 2. Is er sprake van een intact bodemprofiel? Zijn er in dit verband kansrijke en kansarme zones
aanwezig?
Vraag 3. Zijn er archeologische indicatoren aanwezig?
Vraag 4. Is er sprake van een (of meerdere) vindplaats(en)?
Vraag 5. Komt het verwachtingsmodel overeen met de veldgegevens?
In totaal zijn er elf boringen gezet. Tijdens het veldonderzoek zijn enkeerdgronden met daaronder een podzolprofiel aangetroffen. In de onderzoekslocatie is in verschillende mate sprake van bodemverstoring. In vier boringen is onder het esdek een restant van de oorspronkelijke podzolbodem aanwezig, in de vorm van de onderkant van de B-horizont (boring 1, 5, 10 en 11). De zone rondom deze boringen kan worden aangemerkt als kansrijk. In de overige boringen (2 t/m 4 en 7 t/m 9) is in het geheel geen podzolbodem meer aanwezig, en reikt de verstoring tot in de top van de C-horizont. In boring 6 is een demping aangetroffen. Hoewel de bodem in de gehele onderzoekslocatie is verstoord kunnen de boringen waarin de podzolbodems nog deels intact is worden aangemerkt als het meest kansrijk. In deze boringen kunnen vindplaatsen in de top van de C-horizont nog intact zijn.
Alle boorkernen zijn geïnspecteerd op de aan- of afwezigheid van archeologische indicatoren door middel van het zeven van in een metalen zeef met een maaswijdte van 4 mm. Het opgeboorde materiaal is per afzonderlijke horizont gezeefd. In boring 1 zijn in de bovenste 150 cm van het bodemprofiel, in het esdek, twee fragmenten witbakkend industrieel aardewerk aangetroffen (datering na 1850 na Chr.). In boring 11 is in het esdek een fragment steenkool aangetroffen, die gerelateerd kan worden aan de nabijgelegen spoorlijn. Alle archeologische indicatoren betreffen zogenaamde losse vondsten, die niet te relateren zijn aan een vindplaats.
Conclusie
De onderzoekslocatie ligt in een dekzandgebied, op een dekzandrug met een esdek. Voorafgaand aan de vorming van het esdek zijn er in de top van het dekzand podzolbodems ontstaan. Op basis van de resultaten van het eerder uitgevoerde bureauonderzoek kent de onderzoekslocatie een brede archeologische verwachting. Er kunnen diverse vondstcomplexen worden aangetroffen (met name vuursteenvindplaatsen, nederzettingen en grafvelden) uit de periode laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Door middel van het onderhavige karterend onderzoek is de verwachting getoetst en is de aan- of afwezigheid van vindplaatsen vastgesteld.
Samenvattend kunnen de vragen uit de inleiding als volgt worden beantwoord.
Vraag 1. Wat is de lokale geomorfologische en bodemkundige opbouw?
De onderzoekslocatie ligt op een dekzandrug met een oud bouwlanddek (esdek). Tijdens het veldonderzoek zijn enkeerdgronden met daaronder een podzolprofiel aangetroffen.
Vraag 2. Is er sprake van een intact bodemprofiel? Zijn er in dit verband kansrijke en kansarme zones aanwezig?
In de onderzoekslocatie is in verschillende mate sprake van bodemverstoring. In vier boringen is onder het esdek een restant van de oorspronkelijke podzolbodem aanwezig: de onderkant van de B-horizont (boring 1, 5, 10 en 11). De zone rondom deze boringen kan worden aangemerkt als kansrijk. In de overige boringen (2 t/m 4 en 7 t/m 9) is in het geheel geen podzolbodem meer aanwezig, en reikt de verstoring tot in de C-horizont. In boring 6 is een demping aangetroffen. Hoewel de bodem in de gehele onderzoekslocatie is verstoord kunnen de boringen waarin de podzolbodems nog deels intact is worden aangemerkt als het meest kansrijk. In deze boringen kunnen vondsten en sporen in de top van de C-horizont nog intact zijn.
Vraag 3. Zijn er archeologische indicatoren aanwezig?
In boring 1 en 11 zijn in het esdek archeologische indicatoren aangetroffen uit de periode nieuwe tijd C (aardewerk en steenkool).
Vraag 4. Is er sprake van een vindplaats?
Nee, er is geen vindplaats aangetroffen. De archeologische vondsten betreffen zogenaamde losse vondsten.
Vraag 5. Komt het verwachtingsmodel overeen met de veldgegevens?
Ja, zowel de geomorfologische als bodemkundige situatie komt overeen met het verwachtingsmodel. Er is echter sprake van een hoge mate van bodemverstoring. In vier boringen was de bodem nog enigszins intact. Er zijn in de intacte zones echter geen vindplaatsen aangetroffen
Aanbeveling
In de onderzoekslocatie is de aan- of afwezigheid van vindplaatsen vastgesteld door middel van een karterend booronderzoek. In de zones waar een deels intact bodemprofiel aanwezig is, is geen vindplaats aangetroffen. Door middel van de gehanteerde onderzoeksmethode is de aan- of afwezigheid van vindplaatsen in voldoende mate vastgesteld. De kans op het aantreffen van nog onontdekte vindplaatsen wordt als laag ingeschat. Er wordt daarom geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het college neemt de aanbevelingen uit dit rapport over.
De Binnenweg is uitgevoerd als een asfaltweg met fietsstrook aan de ene zijde en een vrijliggend fietspad aan de andere zijde. De Binnenweg ligt binnen de bebouwde kom van Twello. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige invloed hierop. De ontsluiting van de huidige woning vindt al plaats op de Binnenweg, door de nieuwe ontwikkeling komt hier één ontsluiting voor de tweede woning bij. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost.
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het voorliggende plan voorziet in een bouwplan zoals gedefinieerd in artikel 6.12 Bro
Voor de realisatie van dit plan hoeft door de gemeente Voorst geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. De gemeente Voorst sluiten met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin de gemeentelijke kosten worden vergoed. Hierbij dient vermeld te worden dat de gemeente Voorst alleen medewerking verleend aan het initiatief als de bijbehorende exploitatie voor de initiatiefnemer niet negatief is. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd
Volgens vast beleid van de gemeente Voorst wordt ten aanzien van ruimtelijke projecten waaruit tegemoetkoming in schade (planschade) kan voortvloeien, altijd een overeenkomst in tegemoetkoming in schade afgesloten danwel wordt een passage in de anterieure overeenkomst opgenomen. In dit geval is in de anterieure overeenkomst een passage opgenomen. Hierdoor wordt gewaarborgd dat eventuele tegemoetkoming in schade betaald wordt door de initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komt enkel de bestemmingen 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie' voor.
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Bouwregels
Binnen de bestemming 'Wonen' is op de kaart onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf, de aanduiding tuin en bij diepe percelen eventueel een gedeelte op het achtererf zonder aanduiding. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan. Het aantal woningen mag het aangegeven aantal per bouwperceel niet overschrijden.
Bouwvlak
De maat van de nieuwe woning wordt bepaald door de afmeting van het bouwvlak en de goot- en bouwhoogte.
Binnen het bouwvlak van de nieuwe woning kunnen ook bijgebouwen opgericht worden, waarbij dezelfde goot- en bouwhoogte van toepassing zijn. Andere bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken worden opgericht.
Erf
De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de kaart aangeduid met de aanduiding erf. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. Voor overkappingen geldt dat deze minimaal 1 meter achter de voorgevel moeten worden gebouwd. Het gaat hier vaak om carports. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen mits de bestaande hoogte niet meer is. Dit is een maat die veel voorkomt en voldoet aan de gemiddelde eisen en wensen van de burger. Ook wordt met deze maat voldoende onderscheid aangebracht tussen hoofdgebouw en overige gebouwen. Om te voorkomen dat de (analoge) kaart onoverzichtelijk wordt is er voor gekozen de hoogteaanduiding voor overige gebouwen niet op de kaart op te nemen.
De oppervlakte overige gebouwen is begrensd. Deze oppervlaktemaat geldt alleen binnen de gronden met de aanduiding erf. Wat er aan overige gebouwen binnen het bouwvlak wordt gebouwd telt niet mee. Binnen de aanduiding erf mag maximaal 100 m² aan overige gebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag het bebouwingspercentage aan overige gebouwen van de gronden met de aanduiding erf de 50% niet overschrijden. Deze oppervlaktemaat aan overige gebouwen biedt - naast het toegestane oppervlak binnen het bouwvlak en de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen - de burger voldoende flexibiliteit om direct in hun behoefte te voorzien. Anderzijds blijft de open ruimte op het erf voldoende gewaarborgd.
Tuin
Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.
Andere bouwwerken
Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin geldt een maximale hoogte van 1 meter en binnen het bouwvlak en erf maximaal 2 meter. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 8 meter hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en de oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag niet meer dan 30 m² bedragen.
Zwembad
In het bestemmingsplan is een aparte regeling opgenomen voor het realiseren van een zwembad. Middels de aanduiding zwembad, wordt het mogelijk gemaakt een zwembad op de percelen te realiseren. De oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m2 bedragen.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
voorwaardelijke verplichting
Binnen deze bestemming is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De bouwmogelijkheden die door dit bestemmingsplan ontstaan, zijn gekoppeld aan een kwaliteitsimpuls van het plangebied. Binnen 3 jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor de nieuwe woningen, dient namelijk uitvoering te zijn gegeven aan de aanleg van de tuinen. Hierbij moet rekening gehouden worden met de in de bijlage 2 van de regels opgenomen uitgangspunten voor het opstellen van een groenplan. Het groenplan moet tevens worden goedgekeurd door de gemeente.
Wordt aan deze voorwaardelijke verplichting niet voldaan, dan is het gebruik van de gronden binnen de bestemming 'Wonen' in strijd met de bestemming.
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er een archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Het waterschap en de provincie Gelderland worden in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzen fase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf [dd-mm-jjjj] zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er wel/geen zienswijzen ingediend. PM