Plan: | Tiel Noord en Kleine kernen - Nieuw zwembad |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0281.BP00044-va01 |
De gemeente Tiel heeft het voornemen om een nieuw zwembad te realiseren ter vervanging van het zwembad Groenendaal Plus aan de Laan van Westroijen 99. Het huidige zwembad zal in gebruik blijven totdat het nieuwe zwembad geopend is.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen de bestemmingsregels van het geldende bestemmingsplan. Om de realisatie van het nieuwe zwembad juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
De doelstelling van dit bestemmingsplan is het bieden van een juridisch kader om het beoogde zwembad mogelijk te maken. Het plan moet daarbij voldoende flexibiliteit in zich hebben om in te spelen op veranderingen in de toekomst en voldoende rechtszekerheid bieden aan de bestaande bewoners en gebruikers van het (omliggende) gebied.
Het plangebied is gelegen in de kern van Tiel, aan de Laan van Westroijen 99. Ter plaatse is reeds een zwembad aanwezig. Het plangebied ligt ten noordwesten van de binnenstad van Tiel. De A15 ligt circa 400 meter bij het plangebied vandaan. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Overzichtskaart, plangebied rood omlijnd, bron: Google Maps
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan wordt getoetst. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (Hoofdstuk 5), de economische uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6) en de resultaten van de gevolgde procedure (Hoofdstuk 7).
Het plangebied bevindt zich op de hoek van de Laan van Westroijen (Noordzijde) en de Rivierenlandlaan (Westzijde) en kenmerkt zich als een belangrijke zichtlocatie in de wijk.
Uitsnede luchtfoto, plangebied rood omlijnd (globaal), bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Het huidige zwembad is gesitueerd op een ruim en open terrein dat is ingericht met parkeerplaatsen en een ligweide. Het terrein wordt aan de Oost en Zuidzijde begrensd door de woonbuurten Gildehof, Hanzehof en de Nes met voornamelijk vrijstaande woningen.
Het huidige gebouw bevindt zich centraal gesitueerd op het terrein en wordt ontsloten vanaf de Laan van Westroijen. Het parkeerterrein is aan de Westzijde van het complex gesitueerd langs de Rivierenlandlaan. Het parkeerterrein kenmerkt zich door een zeer stenige inrichting.
Het buitenbad en de recreatieweide liggen aan de groen ingerichte Oostzijde en grenzen aan de achtertuinen van de woningen aan Gildehof en De Nes. Het zwembadterrein wordt aan de Zuid-Oostzijde omzoomd door hagen en bomen.
Huidige situatie gezien vanaf de rotonde
Vrijstaande woningen in Hanzehof Het grote parkeerterrein aan de Westzijde van het complex
Het wedstrijdbassin, het recreatiebassin en de kleedkamers van Zwembad Groenendaal Plus zijn in 1973 gerealiseerd en in 1991 is het zwembad uitgebreid met een recreatiebassin en de glijbaan. Het zwembad beschikt over de volgende bassins:
Het totale wateroppervlak bedraagt hiermee circa 673 m2. Daarnaast heeft het zwembad een ruime horecavoorziening met een natte uitgifte, een glijbaan, whirlpool en sauna en een ligweide.
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Tiel Noord en Kleine kernen, vastgesteld op 21 maart 2012. Het plangebied is in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming Sport ter plaatse van het zwembad en de parkeerplaatsen. De zuidelijke rand van het plangebied is bestemd als 'Verkeer'. Het zwembad is voorzien van een bouwvlak. Daarnaast is het plangebied bestemd als 'Waarde - Archeologie 4'.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (plangebied rood omlijnd), bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Realisatie van het zwembad is niet mogelijk aangezien er geen bouwvlak is opgenomen ter plaatse van de beoogde locatie van het nieuwe zwembad.
In de toekomstige situatie wil de gemeente een zwembad realiseren met ongeveer 2.380 m2 brutovloeroppervlakte (bvo).
Het zwembad bestaat uit de volgende onderdelen:
Onderstaand is de inrichting en de situering (concept) van het nieuwe zwembad opgenomen.
Inrichting zwembad (concept)
Inpassing zwembad in de omgeving
Het plan voorziet in de bouw van een nieuwe zwembadvoorziening in een groen plantsoen. Het nieuwe zwembad wordt als een helder en herkenbaar volume ingepast op de locatie waarbij het parkeren verschuift van de Westzijde naar de Oostzijde van het complex. De bouwvlak van het te realiseren complex heeft een breedte van ca. 75,0 meter en een diepte van ca. 35,0 meter. De hoofdentree van het gebouw wordt centraal in het nieuw aan te leggen plantsoen gesitueerd en gekoppeld aan een nieuw aan te leggen toegangsloper die de hoofd entree verbindt met de omringende woonbuurten, de Laan van Westroijen en het parkeerterrein. De maximale bouwhoogte bedraagt 9,0 meter.
De onderstaande afbeelding geeft de beoogde situatie weer.
Nieuwe situatie met hoofdgebouw (concept)
Het complex komt dichter tegen de Rivierenlandlaan aan te liggen om de zichtbaarheid vanaf de Rivierenlandlaan te versterken en om de afstand tot de woningen aan de Hanzehof te vergroten. Ook kan door deze situering het huidige zwembad tijdens de bouw gehandhaafd blijven en door functioneren tot aan de opening van het nieuwe complex.
Het stenige parkeerterrein maakt plaats voor groen dat rondom het nieuwe paviljoen wordt aangelegd. Om het nieuwe zwempaviljoen rondom in het groen te kunnen plaatsen wordt het nieuwe parkeerterrein op voldoende afstand aan de oostzijde in het plantsoen geïntegreerd.
De ontsluiting van het parkeerterrein blijft gesitueerd aan de Laan van Westroijen. Op het terrein is ruimte voor het aanleggen van circa 70 tot 100 parkeerplaatsen voor bezoekers van het zwembad. De inrichting van het terrein dient zorg te dragen voor een overzichtelijke sociaal veilige situatie. Fietsers bereiken het gebouw over de toegangsloper en stallen hun fiets aan de noordzijde van het gebouw.
In de nieuwe situatie is geen sprake meer van een buitenbad en ligweide. Het omringende terrein wordt ingericht als groen plantsoen en aangeplant met parkbomen. De groene buffer tussen de woonbuurten en het zwembadterrein wordt versterkt door deze groenstrook dichter te beplanten met bomen en struiken.
Uitwerking in bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan biedt in voldoende mate flexibiliteit om het zwembad te kunnen realiseren. De bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan zijn hoofdzakelijk begrensd op basis van de ruimte die binnen het voorgestelde bouwplan mogelijk is. Door het vastleggen van de maximale bouwhoogte en een bouwvlak wordt in voldoende mate geborgd dat de nieuwe bebouwing past in zijn omgeving. Het bestemmingsplan biedt daarnaast voldoende ruimte voor een nadere invulling en detaillering van het bouwplan. Ten behoeve van het borgen van voldoende afstand tussen het zwembadterrein en de woonbebouwing is een bestemming Groen opgenomen.
Voor een eventuele toekomstige kleinschalige uitbreiding van het zwembad buiten het bouwvlak is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen (zie artikel 4.3).
Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan wordt door de welstandscommissie van de gemeente Tiel gehanteerd als een toetsingskader – aanvullend op het bestemmingsplan en de welstandsnota – voor het beoordelen en toetsen van bouwaanvragen. Het beeldkwaliteitsplan sluit aan op de Beeldkwaliteitsvisie Tiel 2014. Dit plan is van toepassing op nieuwe bebouwing waarvoor een omgevingsaanvraag benodigd is. Ook vormt het beeldkwaliteitplan een kader voor de inrichting van de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitplan zal ook aan de gemeenteraad ter besluitvorming worden voorgelegd.
Algemeen
De huidige locatie wordt getransformeerd tot een groene plek in de stad. Het nieuwe zwembad kenmerkt zich als een opvallend en karakteristiek paviljoen in het nieuwe plantsoen. De uitstraling van het gebouw is open en transparant waardoor een sterke relatie ontstaat tussen exterieur en interieur. De gevel heeft een uitnodigende uitstraling en de functie van het gebouw is van buiten afleesbaar.
Oriëntatie bebouwing
De hoofdentree van het gebouw is centraal in het plantsoen gesitueerd en vanaf de toegangsloper duidelijk herkenbaar vormgegeven middels een verbijzondering in de gevel. De toegangsroute wordt versterkt door een overstekende luifel. Op stadsniveau oriënteert het gebouw zich naar de Laan van Westroijen en de Rivierenlandlaan met een duidelijke herkenbare verbijzondering op de hoek.
Massa en hoofdvolume
Het te realiseren gebouw heeft een herkenbaar rechthoekig gebouwvolume van ca. 75,0 meter bij 35,0 meter. Het gebouwvolume is opgebouwd uit een zwevend hoofdvolume op een grotendeels transparante plint. Installaties en dak opbouwen zijn ondergeschikt vormgegeven en vallen uit het zicht. De maximale bouwhoogte bedraagt 9,0 meter.
Uitstraling en vormgeving
De centrale situering in het groene plantsoen vraagt om een alzijdige uitstraling waarbij achterkant situaties worden voorkomen. De uitstraling van het nieuwe complex is uitnodigend en chique. Transparantie van de plint dient in alle richtingen zorg te dragen voor een sterke relatie met het interieur van het gebouw. Van binnenuit is er rondom toezicht op het omringende terrein.
De functies van het gebouw zijn van buiten af herkenbaar en uitnodigend vormgegeven. Door verbijzonderingen in de gevelopbouw worden specifieke accenten gelegd op de diverse hoofdfuncties. Met name aan de zijde van de rotonde waar het gebouw haar gezicht toont naar de stad wordt gevraagd om een verbijzondering die de uitstraling van het gebouw versterkt.
Indicatieve gevelopbouw met duidelijk afleesbare plint en verbijzonderingen in het gevelscherm
Materiaal en kleurgebruik
De materalisering van het hoofdvolume kenmerkt zicht door een eenduidige lichte / witte kleurstelling die contrasterend is met de groene omgeving waardoor de herkenbaarheid van het gebouw als zelfstandig paviljoen wordt versterkt.
Toe te passen materialen zijn staal, glas en hout. De detaillering is zorgvuldig en hoogwaardig vormgegeven waarbij op meerdere schaalniveaus een verfijning plaatsvindt middels profilering, schaduwwerking of perforaties. Kleuraccenten worden met name in de plint van het gebouw aangebracht.
Referentie detaillering en verfijning geveldetaillering
Inrichting openbare ruimte
De landschappelijke inrichting van het omringende plantsoen is overzichtelijk en eenvoudig in het beheer en onderhoud. Het terrein wordt ingericht als groen grasveld waarin parkbomen en plantvakken worden aangebracht. De afwatering van het terrein vindt op natuurlijke wijze plaats middels wadi's en kleine hoogteverschillen in het maaiveld.
Een toegangsloper vormt de centrale as waarin het nieuwe complex is gesitueerd en krijgt een herkenbare en onderscheidende materialisering.
De situering van het parkeerterrein houdt ruim afstand tot de naastliggende woonbuurten Gildehof, Hanzehof en de Nes en wordt aan deze zijde omzoomd visueel gescheiden door een dichte groenstructuur. De inrichting van het parkeerterrein is overzichtelijk en goed verlicht. De materialisering van het parkeerterrein sluit aan bij de groenstructuur en bestaat uit natuurlijke en duurzame materialen zoals klinkerbestrating, graskeien en halfverharding.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.
Conclusie
Voor het plangebied doet de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geen concrete uitspraken. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking is getoetst in paragraaf 3.1.2. Het ruimtelijke beheer en de ruimtelijke invulling van het gebied worden aan gemeente en provincie overgelaten.
Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 Bro lid 2 vastgelegd en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) opgenomen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Andere stedelijke voorzieningen betreffen volgens de Nota van Toelichting (2017) “accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure”
Dit bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de realisatie van een maatschappelijke accommodatie. Voorzieningen voor dit soort functies zijn aan te merken als stedelijk. Zodoende is de voorgenomen ontwikkeling aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Er moet dan beoordeeld worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Deze ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuw zwembad op dezelfde locatie als het oude zwembad. Het gebouw wordt op hetzelfde terrein gerealiseerd als het oude zwembad. Het netto oppervlak van het zwembad zal ten tijde van de bouw van het nieuwe zwembad toenemen. Wanneer het nieuwe zwembad klaar is wordt het oude bad afgebroken. Het nieuwe zwembad wordt niet groter dan het oude zwembad. Al met al kan er geconcludeerd worden dat de stedelijke ontwikkeling niet onder de categorie 'nieuw' geschaard kan worden.
Behoefte aan de ontwikkeling
Ondanks dat de ruimtelijke ontwikkeling niet nieuw is en er daarmee niet aan de ladder getoetst hoeft te worden, moet er wel worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, en dat er daadwerkelijk behoefte is aan de nieuwe ontwikkeling.
Kwalitatieve behoefte
Het bestaande zwembad is verouderd en voldoet niet op alle punten aan de kwaliteitseisen en de maatschappelijke eisen. Een renovatie biedt daarbij niet voldoende mogelijkheden. Om deze reden is het nodig om een geheel nieuw zwembad te realiseren. Bovendien kunnen er bij de realisatie van een nieuw zwembad de nodige duurzaamheidsmaatregelen genomen worden.
Kwantitatieve behoefte
Wat betreft het zwembad zijn de bezoekersaantallen van de afgelopen jaren gestabiliseerd rond de 165.000 bezoekers. Hieruit kan tevens worden opgemaakt dat er een kwantitatieve behoefte is aan een zwembad in de omgeving van Tiel.
Conclusie
Het plan is afgewogen aan de hand van de criteria die de Ladder voor duurzame ontwikkeling geeft. Uit deze afweging blijkt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, en dat er bij deze ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening vanwege zowel een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. De Ladder vormt hiermee geen verdere belemmering voor het initiatief.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro of AmvB Ruimte) is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen of vrijwaren van (ruimtelijke) functies, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
De volgende onderwerpen zijn in het Barro opgenomen: rijksvaarwegen, het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, de elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de Ecologische Hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Conclusie
Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen heeft betrekking op het onderliggende plangebied. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het bovengenoemde Barro. In titel 2.6 van het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. De onderhavige ontwikkelingslocatie maakt geen deel uit van dergelijke aangewezen terreinen, gebieden, objecten of zones.
Conclusie
Het Rarro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Provinciale Staten van Gelderland hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Op 1 maart 2017 is de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Borgen van de kwaliteit van de leefomgeving
Een kwalitatief goede leefomgeving vraagt om een omgeving waar voldoende voorzieningen aanwezig zijn, en waar de bevolking ook de mogelijk heeft om gezond te blijven. De realisatie van voorliggend sportcomplex biedt hiertoe de mogelijkheid.
Verstedelijking
De voorgenomen ontwikkeling van het sportcentrum is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Tot nu toe waren de rol en ambitie van de provincie rond stedelijke ontwikkelingen vooral gericht op het clusteren van groei, bereikbaarheid en het faciliteren van culturele voorzieningen, en het wonen en werken clusteren rond kernen en stedelijke clusters. Deze wens was ruimtelijk ingegeven en wordt aangeduid als 'bundelen en spreiden'. Deze aanpak wordt nu nadrukkelijk niet meer uitsluitend gekoppeld aan specifieke zones voor wonen, werken of landschappen, maar aan de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik (de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'), zoals door het Rijk is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
Bundelen richt zich op het benutten van de bestaande voorraad gebouwen en gronden in het stedelijk gebied en op mogelijke toevoegingen, grenzend aan het stedelijk gebied en nabij multimodale knooppunten. Er is een verschuiving van focus op nieuwbouw naar focus op beheer en vernieuwing van bestaand stedelijk gebied. Bundelen houdt rekening met de regionale vraag en samenhang, gebiedskwaliteiten, mogelijkheden en onmogelijkheden van de bestaande voorraad en de regionale structuur. Toch mag bundeling niet leiden tot het volbouwen van de stad en het stedelijk gebied, omdat dat ten koste gaat van de kwaliteit van het woon- en werkmilieu.
Aangezien het plangebied deel uitmaakt van het bestaande stedelijk gebied van Tiel, voldoet de in het plan opgenomen ontwikkeling aan het provinciale beleid dat inzet op bundeling. Zoals eerder aangegeven, dient daarbij wel de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in acht genomen te worden en is er derhalve een laddertoets uitgevoerd, zie paragraaf 3.1.2.
Van 14 juni tot en met 9 augustus 2018 heeft de Ontwerp-omgevingsvisie Gaaf Gelderland ter inzage gelegen. Alhoewel de procedure nog niet is afgerond, is deze visie wel het vermelden waard. In de visie wordt ingegaan op het thema sport. In de visie staat dat de kracht van Gelderland ook is dat zij de bakermat is van veel nieuw talent in Nederland, ook op het gebied van sport. Het is een sportieve regio waarbinnen een podium wordt geboden aan sportvoorzieningen en -evenementen, zoals de Nijmeegse Wandelvierdaagse en sportcentra als Papendal en Omnisport. Het voorliggende plan past goed binnen dit kader.
De gemeente Tiel beschikt over een intrekgebied, boringsvrije zone en koude-warmteopslagvrije zone. Deze gebieden zijn vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland. In paragraaf 4.6 is nader ingegaan.
op de gevolgen voor dit bestemmingsplan
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Op 1 maart 2017 is de actualisatie van de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.
In de Omgevingsverordening zijn geen regels opgenomen die een belemmering vormen voor dit bestemmingsplan.
De Structuurvisie Tiel 2030 (vastgesteld op 17 februari 2010) omvat een visie op het ruimtelijke beleid van de gemeente Tiel voor de periode tot 2030. De visie biedt daarmee het ruimtelijk kader voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente en vormt het toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen.
Uitsnede Structuurvisie Tiel 2030
In de structuurvisie is het plangebied aangeven als gepland woongebied/geplande stedelijke herstructurering. In 2010 ging de gedachte nog uit om het zwembad mogelijk te verplaatsen naar de Schaarsdijkweg als op de huidige locatie van het zwembad woningbouw wordt ontwikkeld.
In 2012 is echter besloten om het terrein tussen de Schaarsdijjkweg en de spoorlijn aan te wijzen voor het realiseren van een autovrij wielerparcours. Voor een zwembad is geen ruimte.
Mede daarom is besloten de realisatie op hetzelfde perceel plaats te laten vinden en het zwemmen doorgang te laten vinden tijdens de bouw van een nieuw zwembad.
De structuurvisie vormt derhalve geen belemmering voor het initiatief.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor de ontwikkeling van een nieuw zwembad waarin nieuwe, kwalitatief goede voorzieningen worden geregeld.
Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Voor het plangebied dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Ook dient een asbestonderzoek te worden uitgevoerd als de locatie asbest verdacht is.
Onderzoek naar de bodemkwaliteit is uitgevoerd, zie bijlage 1.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "heterogeen verdacht" (VED-HE). De ondergrond dient onderzocht te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV).
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, aanvaard. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en herontwikkeling van de onderzoekslocatie.
Onderhavige resultaten geven bovendien géén aanleiding een verkennend onderzoek asbest in bodem conform de NEN 5707 uit te voeren. De locatie is niet verdacht voor het voorkomen van een verontreiniging met asbest in de bodem.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
In het kader van de ontwikkeling is een ecologische inventarisatie uitgevoerd, zie bijlage 3.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een nader onderzoek naar vleermuizen in het kader van de Wnb nodig is, uitsluitend in verband met de sloop van het bestaande gebouw. Ten behoeve van de sloop van het bestaande gebouw is aanvullend onderzoek in uitvoering.
Ten aanzien van de boom met nest in de westhoek van het plangebied, die overigens behouden blijft is nader onderzoek nodig of dit nest als nestplaats voor ransuil dient. Dit kan plaatsvinden in de periode maart tot mei. Aan de hand van het nader onderzoek kan bepaald worden of het aanvragen van een ontheffing op de Wnb nodig is. Indien hier een nestplaats voor ransuil aanwezig blijkt is de verwachting dat ontheffing kan worden verkregen door maatregelen die verstoring voorkomen zoals niet heien in het broedseizoen en het plaatsen van een scherm langs de betreffende zijde van de bouwlocatie. Het aanvullend onderzoek is in uitvoering.
Voor andere dan bovengenoemde beschermde soorten is een voldoende beeld ontstaan van de aanwezige natuurwaarden.
Op basis van onze kennis en ervaring met eerdere (vergelijkbare) projecten is de verwachting dat afdoende mitigerende maatregelen te treffen zijn waarmee een ontheffing, indien noodzakelijk, ten aanzien van vleermuizen en ransuil verkregen kan worden. Er kan dan ook op voorhand in redelijkheid worden gesteld dat de natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Het is aan het bevoegd gezag, de provincie Gelderland om deze conclusie te bevestigen.
Bij de planning van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
In het kader van de plannen is een AERIUS-berekening uitgevoerd om een eventuele toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden te toetsen. Hieruit komt naar voren dat de toename van stikstofdepositie 0,00 mol/ha betreft (zie bijlage 4), zodat negatieve effecten door de toename van stikstofdepositie niet aan de orde zijn.
Voor de overige factoren geldt dat als gevolg van het plan geen significant negatieve effecten optreden op in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden.
Negatieve effecten aanzien van in het kader van provinciaal ruimtelijk beleid beschermde natuurgebieden treden niet op. Het plan is op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Door enkele aanvullende maatregelen is de kwaliteit van het plangebied voor beschermde soorten zelfs te verbeteren. Dit betreft bijvoorbeeld door aangepaste verlichting (armaturen met naar beneden gerichte verlichting en amberkleurige verlichting), het creëren van verblijfplaatsen voor vleermuizen in de nieuwe bebouwing en het aanbrengen van nestkasten in bomen. Het verdient aanbeveling dit alvast op te nemen in de ontwerpfase.
Het verdient aanbeveling om tijdens de bouw van het nieuwe zwembad de verlichting zorgvuldig op de bouw te richten en niet op delen van het oude zwembad waar mogelijk vleermuizen verblijven.
Indien door middel van een plan een nieuwe, hinder genererende, functie mogelijk gemaakt wordt, moet worden aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de omgeving.
Bij het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ dienen in algemene zin twee vragen te worden beantwoord.
Bij de beoordeling beantwoording van deze vragen wordt gebruik gemaakt van de uitgave van de VNG "Bedrijven en milieuzonering" (2009). Hierin worden diverse bedrijfstypen onderverdeeld in milieucategorieën, waaraan een indicatieve zonering is verbonden.
Belangrijk bij het bepalen van de aan te houden milieuzone is ook het omgevingstype. Een gebied kan hierbij op meerdere manieren getypeerd worden, waarbij 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied' relevant zijn. Kenmerkend voor een rustige woonwijk is dat er overwegend gewoond wordt. Dat betekent dat het er overwegend rustig is, met uitzondering van een piek in de ochtend- en de avondspits. Bij een gemengd gebied is er sprake van een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden per milieucategorie weergegeven.
Tabel: Richtafstanden per milieucategorie
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3 | 50 - 100 meter | 30 - 50 meter |
4 | 200 - 300 meter | 100 - 200 meter |
5 | 500 - 1.000 meter | 300 - 700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Dit plan betreft de realisatie van een zwembad. in de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" worden overdekte zwembaden aangemerkt met een milieucategorie 3.1. Bij deze categorie hoort een afstand tot gevoelige objecten van 100 meter. De zwembaden worden echter verder gespecificeerd in de VNG uitgave. Uit deze specificatie blijkt dat voor overdekte zwembaden een afstand van 50 meter geldt tot gevoelige objecten, vanwege het aspect geluid. Voor de aspecten geur en gevaar geldt een richtafstand van 10 meter.
Het zwembad bevindt zich in een gemengd gebied wat inhoud dat er nog een stap teruggetreden mag worden. Aan de richtafstand vanwege geur en gevaar (0m bij gemengd gebied) wordt voldaan en is er geen aanleiding tot een nadere beoordeling of onderzoek.
In dit geval moet er minimaal een afstand van 30 meter gehouden worden vanwege het aspect geluid tot gevoelige objecten. Deze richtafstand van 30 meter wordt niet behaald in relatie tot de omliggende woningen.
Richtafstanden VNG-brochure zijn indicatief voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat er vanaf kan worden geweken, mits zorgvuldig voorbereid en onderbouwd.
Voor dit bestemmingsplan is daarom akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2.
In overleg met de gemeente Tiel (verantwoordelijk voor het zwembad en de herinrichting) is de representatieve bedrijfssituatie vastgesteld. Op basis van deze representatieve bedrijfssituatie is een overdrachtsmodel opgesteld, dat rekent conform methode II.8 uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM, 1999).
Uit de berekeningsresultaten volgt dat niet ter plaatse van alle woningen kan worden voldaan aan de grenswaarden uit stap 2. Wel wordt voldaan aan de grenswaarden uit stap 3. Deze grenswaarden komen overeen met de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit, dat van toepassing is op de bestaande inrichting. Daarom wordt gesteld dat ook na realisatie van het plan sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Op vrijdagavonden is hoogstens 7x per jaar sprake van discozwemmen, waarbij versterk muziekgeluid ten gehore wordt gebracht. Formeel is hiermee sprake van een incidentele situatie. Ter plaatse van de meeste woningen is nauwelijks een toename van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten opzichte van de representatieve bedrijfssituatie. Uitzondering zijn woningen aan De Nes, waar (inclusief het toepassen van een straffactor voor muziekgeluid) de grenswaarden uit stap 3 worden overschreden. Deze incidentele bedrijfssituatie treedt slechts 7x per jaar op en is acceptabel te noemen. Er is geen sprake van verslechtering ten opzichte van de huidige situatie.
Het plan kan uit oogpunt van bedrijven en milieuzonering aanvaardbaar worden geacht.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geimplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 mg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Onderzoek naar luchtkwaliteit is uitgevoerd, zie bijlage 5.
Het plan kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat een goed verblijfsklimaat wordt gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid beschrijft het risico voor personen (zowel individueel als per groep) als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide variabelen geven inzicht in het overlijdensrisico van personen in de omgeving van de gevaarlijke stoffen activiteit.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand, die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door lijnen op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (risicocontour). In de relevante regelgeving is de kans op overlijden van 10-6 per jaar vastgelegd als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De afstand vanaf een risicovolle activiteit tot de risicocontour met een plaatsgevonden risico van 10-6 per jaar (of PR 10-6 contour) hangt af van:
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen (binnen het invloedsgebied) overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Een oriënterende waarde geldt daarbij als ijkpunt. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan voor een gebied, dat ligt binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet het groepsrisico worden verantwoord. In de regelgeving is aangegeven welke onderdelen daarbij aan bod moeten komen. In ieder geval moet ingegaan worden op de mogelijkheden voor de hulpverlening door de brandweer bij een ongeval met gevaarlijke stoffen en de zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied. De Veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om over deze mogelijkheden te adviseren.
Relevante regelgeving
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. De regelgeving rondom deze risico´s zijn in verschillende wetten opgenomen.
Volgens de Risicokaart (Bron: risicokaart.nl, november 2018) bevinden zich in de nabije omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen die van invloed zijn op de planontwikkeling. De invloedsgebieden van de dichtstbijzijnde Bevi-inrichtingen reiken niet over het plangebied. Andersom zorgt de ontwikkeling van het plangebied niet tot een beperking van deze Bevi-inrichtingen. Binnen het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig en worden ook geen nieuwe Bevi-inrichtingen opgericht die van invloed zijn buiten het plangebied. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. het plangebied is in deze kaart rood omlijnd.
Uitsnede risicokaart met plangebied
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A15 en de Betuwetoute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied bij een zwaar ongeval met toxische stoffen op deze transportroute(s). Het plangebied ligt echter buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones), een plasbrandaandachtsgebied en een veiligheidszone.
Conform het Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) geldt dan een beperkte verantwoordingsplicht en moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 27 januari 2019 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen. Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15 en de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Waterwet
De Waterwet, die op 22 december 2009 in werking getreden is, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.
Het Nationaal Waterplan ‘Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst’
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet dat op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kaderrichtlijn Water. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie. Het besluitgebied ligt in het gebied ‘Hoog Nederland’. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.
Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie Gelderland, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. In de Omgevingsvisie wordt de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland. Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren. Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
Beschermde gebieden
Ten behoeve van de bescherming van het drinkwaterwingebied zijn delen van het plangebied in de
provinciale verordening aangewezen als intrekgebied, boringsvrije zone en koudewarmteopslagvrije
zone. Hier zijn geen regels aan verbonden die van belang zijn voor dit bestemmingsplan.
Waterschap Rivierenland, Waterbeheerprogramma 2016-2021 ‘Koers houden, kansen benutten’
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma richt zich op het veilig houden van het rivierengebied tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het plan is ingegaan op 22 december 2015 en heeft een looptijd van zes jaar. Waterschap Rivierenland speelt bij het waterbeheer in op veranderingen in de omgeving zoals klimaatverandering. De doelen richten zich op de lange termijn. Zo moeten bijvoorbeeld de dijken in 2050 voldoen aan de nieuwe veiligheidsnormen en de waterkwaliteit moet in 2027 aansluiten bij de doelen uit de Kaderrichtlijn Water. Hogere overheden als het rijk, de provincies en de Europese Unie hebben deze doelen voor het waterbeheer bepaald. Waterschappen hebben ook gezamenlijke doelen afgesproken, onder andere in het Bestuursakkoord Water en het Klimaatakkoord. Waterschap Rivierenland trekt in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 de lijn door van het vorige waterbeheerplan. De koers wordt niet gewijzigd, maar het werk wordt gecontinueerd. De doelen voor de lange termijn blijven het uitgangspunt. Om de inhoudelijke ambities te realiseren, wordt geanticipeerd op nieuwe ontwikkelingen en worden strategische allianties aangegaan. Het accent ligt in de periode 2016-2021 onder meer op:
De doelen voor 2021 zijn waterveiligheid, watersysteem en waterketen.
Waterveiligheid
Het beschermen van het rivierengebied tegen overstromingen is de hoogte prioriteit van dit programma. Veel rivierdijken zijn momenteel niet veilig genoeg op basis van de veiligheidsnormen. Overheden werken hard aan de waterveiligheid met als doel dat men hier veilig kan wonen en werken. Het beleid volgt het principe van ‘meerlaagsveiligheid’: preventie, ruimtelijke inrichting en crisisbeheersing. De komende 6 jaar zijn er forse verbeteringen nodig bij zowel onze primaire keringen als de regionale keringen. Het waterschap gaat tot en met 2021 het volgende doen:
Watersysteem
Er zijn diverse maatregelen die wateroverlast moeten voorkomen. Deze maatregelen dragen bij aan een betere waterkwaliteit waardoor men in het hele watersysteem over voldoende en schoon water kan beschikken. Een goed waterpeil en goede grondwatercondities wordt bediend door aan- en afvoer van water. Een aandachtspunt hierbij is dat de belangen van de verschillende partijen in het gebied zo goed mogelijk nagestreefd worden. De ambitie is dat er in 2021 voldoende water van goede kwaliteit beschikbaar is voor stedelijk gebied, bedrijfsleven, landbouw, natuur en recreatie.
Waterketen
Afvalwater wordt in de waterketen ingezameld, getransporteerd en gezuiverd. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inzameling en het transport tot aan een overnamepunt. Vanuit deze overnamepunten transporteert het waterschap het afvalwater naar de rioolwaterzuivering waar het wordt gezuiverd. Aandachtspunten hierbij zijn het doelmatig en duurzaam zuiveren waarbij een goede samenwerking in de waterketen onontbeerlijk is. Het doel is dat in 2021 zuiveringen efficiënter werken en het gezuiverde afvalwater schoner is. Om dit te bereiken worden energie, grondstoffen en water hergebruikt.
Keur
Naast het beheerprogramma beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een watervergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Deze watervergunning wordt vervolgens door het waterschap verleend of geweigerd. Ook is het mogelijk dat nadere eisen worden gesteld aan de vergunningverlening. Middels de watertoets, waarvan de resultaten in paragraaf 4.9.4 worden beschreven heeft toetsing aan het beleid van het waterschap plaatsgevonden.
Gemeentelijk waterbeleid
Tiel heeft samen met het waterschap Het Integraal Waterplan Tiel en het Waterstructuurplan Tiel opgesteld. Dit beleid heeft als doel het watersysteem te laten voldoen aan de normen (wateropgaven) en streefbeelden (natuurvriendelijke oevers) en zo de kans op wateroverlast verminderen en de waterkwaliteit verbeteren.
Algemeen
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Tiel. Het plangebied is reeds bebouwd en grotendeels verhard.
Watergangen
In de nabijheid van het plangebied (westzijde) bevindt zich een A-watergang. De beschermingszone van deze watergang loopt voor een deel over het plangebied heen.
Toename verhard oppervlak en compensatie
Bij de realisatie van het nieuwe zwembad en de sloop van het oude zwembad zal het netto verhardingsoppervlak afnemen. Ondanks de afname in verhard oppervlak zullen er verdere compensatiemaatregelen worden getroffen. Deze compensatiemaatregelen krijgen vorm door middel van wadi's en halfopen bestrating ten behoeve van de parkeervoorzieningen.
Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden-bergen-afvoeren.
In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde:
Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
Het afvalwater van het zwembad wordt aangesloten op het bestaande riool. De hemelwaterafvoer van het zwembad en parkeervoorzieningen vindt plaats in de bodem en/of het aangrenzende oppervlaktewater. Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt.
Onderhoud watergang
Gelet op de afstand van de watergangen ten opzichte van het plangebied levert het voorliggend plan geen belemmeringen op voor het onderhoud. In het kader van de bouwwerkzaamheden is mogelijk een ontsluiting nodig ter plaatse van de watergang om het bouwverkeer en de gebruikers van het zwembad te scheiden. Hiervoor is afzonderlijk een vergunning noodzakelijk.
Waterdoorlatende laag
De bouwdiepte van het zwembad zal circa 3 meter onder het maaiveld komen te liggen. Mogelijk is ter plaatse sprake van een gesloten grondlaag en dient daarmee rekening gehouden te worden met de bouwwerkzaamheden. In de verdere uitwerking van het bouwplan dient dit nader onderzocht te worden.
In de verdere uitwerking van het bouwplan wordt dit nader onderzocht en vindt een toetsing plaats aan de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland.
Waterbeheerder in het plangebied is het Waterschap Rivierenland. Er is op 22 november 2018 overleg gevoerd met het waterschap over dit bestemmingsplan. De aandachtspunten zijn doorgelopen en verwerkt in bovenstaande paragraaf.
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor het plan.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Volgens de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Tiel ligt het plangebied in een gebied met een hoge archeologische verwachting, waarbij het archeologisch niveau mogelijk verstoord is door de ligging binnen de bebouwde kom. Het beleidsadvies voor deze gebieden is om bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening, bij bodemverstoringen met een oppervlakte groter dan 500 m² en ingrepen dieper dan 30 cm -mv, vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit beleidsadvies is verankerd in het Paraplu-bestemmingsplan Archeologie (d.d. 06-05-2010) middels een dubbelbestemming 'waarde - archeologie 4'.
Onderzoek naar het voorkomen van archeologische (verwachtings)waarden is derhalve uitgevoerd, zie bijlage 6.
Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Met name de ligging op de beddinggordel van de Bommel stroomgordel en de nabijheid van diverse bekende vindplaatsen vanaf de Romeinse tijd leidden tot een hoge verwachting voor alle periodes vanaf de Late-IJzertijd. Uit het booronderzoek is gebleken dat vermoedelijk sprake is van een ligging op een kronkelwaard, op de overgang naar een restgeul. De bodemopbouw is intact en in de top van de oeverafzettingen zijn fragmenten verbrande leem aangetroffen, die een aanwijzing zouden kunnen vormen voor de aanwezigheid van een vindplaats. Gezien de landschappelijke situering, de mate van intactheid van het bodemprofiel en de aangetroffen brokjes verbrande leem, blijft de hoge verwachting voor alle periodes vanaf de Late-IJzertijd behouden. Geadviseerd wordt derhalve een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek.
Voor het plangebied is een archeologische dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van eventueel voorkomende archeologische waarden. Indien bodemverstorende activiteiten, groter dan 500 m² en ingrepen dieper dan 30 cm -mv, plaatsvinden is vervolgonderzoek noodzakelijk.
Algemeen
Op grond van de in 2012 in werking getreden Modernisering Monumentenzorg (MoMo) dient in de toelichting van het bestemmingsplan tevens in te worden gegaan op het aspect cultuurhistorie. Er dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Conclusie
In en rondom het plangebied zijn geen monumentale en/of cultuurhistorische aspecten aanwezig. Met de ontwikkeling van het plangebied wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige opzet van de omgeving. Daarmee wordt gesteld dat de ontwikkeling niet zorgt voor eventuele aantasting van aanwezige cultuurhistorische waarden.
Het nieuwe zwembad biedt ruimte aan maximaal een gelijk aantal bezoekers in vergelijking met het huidige zwembad. Om deze reden is er geen extra verkeersstroom te verwachten. Het aspect verkeer vormt dan ook geen belemmering voor het plan.
Om na te gaan of de parkeergelegenheid bij het nieuwe zwembad uitgebreid moet worden is er een parkeeronderzoek uitgevoerd. De Tielse beleidsregels parkeernormering geven aan dat een parkeernorm geldt van 11,5 pp per 100 m2 bassin. Dit komt uit op een parkeereis van 69 parkeerplaatsen. In het plan is voorzien in 70 tot maximaal 100 parkeerplaatsen.
Uit het parkeeronderzoek blijkt dat er te allen tijde nog voldoende restcapaciteit over is om auto's te parkeren. De parkeerplaats hoeft dan ook niet uitgebreid te worden als gevolg van het nieuwe zwembad. Het volledige parkeeronderzoek is te vinden in Bijlage 7.
Ter borging van het voorzien in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de ontwikkeling, wordt in de regels van het bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen. Op grond van deze parkeerregeling moet het bouwplan, waarvoor aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend, worden getoetst aan de CROW-normen. Dit gebeurt via een dynamische verwijzing naar deze normen.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.
Er bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied.
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.
Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is relevant of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D11.2. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Dit plan betreft de ontwikkeling van een nieuw zwembad in een stedelijk gebied. Om een inschatting te kunnen maken van de nadelige gevolgen op het milieu ten gevolge van deze ontwikkeling wordt getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG). In onderstaande tabel is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.
Tabel: Vormvrije mer-beoordeling
1 kenmerken van het project | |
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) | Dit project maakt de ontwikkeling van een nieuw zwembad mogelijk. Dit is een stedelijke ontwikkelingsproject als vermeld in bijlage D van het besluit m.e.r (Nr D11.2). De omvang van dit project is klein (ca. 1,7 ha). |
Cumulatie met andere projecten | Geen |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen. |
Productie van afvalstoffen | Huishoudelijk afval, afvalwater |
Verontreiniging en hinder | Het plan veroorzaakt CO2 uitstoot en lucht verontreiniging door verkeer |
2 Plaats van het project | |
Bestaand grondgebruik | Huidige grondgebruik is zwembad en parkeerterrein. |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Geen |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang | In de onmiddellijke omgeving van het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden. Cultuurhistorische waarden komen niet voor in het plangebied. Archeologische waarden worden beschermd. Geen overschrijding normen luchtkwaliteit in en rond plangebied. |
3) kenmerken van potentieel effecten | |
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking) | Dit project leidt tot beperkte effecten op de omgeving. |
Grensoverschrijdend karakter | Nee |
Orde van grootte en complexiteit effect | De effecten zijn niet groot en niet complex en met name lokaal. |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | De uitvoertermijn bedraagt circa één jaar, waardoor ook de hinder beperkt blijft, ervan uitgaande dat hiervoor maatregelen getroffen worden. |
Conclusie | |
De ontwikkeling van het sportcentrum leidt niet tot significante omgevingseffecten. |
Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten.
Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De ontwikkeling van een zwembad veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor het milieu.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels, zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.
Bestemmingen
De groenzone die het terrein als het ware afschermt van de woonwijk is bestemd als 'Groen'. De gronden binnen de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, alsmede voor waterhuishoudkundige doeleinden (zoals waterpartijen, wadi's en waterlopen). Tevens kunnen de gronden worden ingericht voor beeldende kunstwerken, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Er is kleinschalige bebouwing toegestaan.
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bedoeld voor binnenzwembaden met ondergeschikte horeca. Gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak. In de bouwregels en specifieke gebruiksregels is een regeling inzake parkeren opgenomen.
Dubbelbestemming
Het plangebied is bestemd als 'Waarde - Archeologie 4'. Deze gronden zijn mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 500 m2 geldt een archeologisch onderzoeksplicht.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn. Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
De 'Grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
De gemeente is eigenaar van alle gronden. Alle kosten komen voor rekening van de gemeente. Er is derhalve geen sprake van verhaalbare kosten. Hierdoor is het niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen.
De gemeente pleegt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast net de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 22 november 2018 is overleg geweest met het Waterschap Rivierenland. De aandachtspunten zijn doorgenomen en verwerkt in het bestemmingsplan. De provincie heeft op 7 januari 2019 doorgegeven geen problemen te zien in nieuwbouw van een zwembad, omdat het een ondergeschikt lokaal plan betreft. Vanwege deze ondergeschiktheid is het plan niet voorgelegd aan de diensten van het Rijk.
Met de inwerkingtreding van de Uniforme Openbare Voorbereidingsporcedure is de verplichte inspraak komen te vervallen. Ook de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening verplichten de inspraak niet.
De gemeente Tiel heeft een inspraakverordening. Het bevoegde orgaan bepaalt of er gebruik wordt gemaakt van inspraak. Over het plan tot nieuwbouw zwembad op de huidige locatie aan de Laan van Westroijen heeft al communicatie plaatsgevonden met omwonenden en de gebruikers van het huidige zwembad. (zie bijlage 8). De informatie die hieruit is verkregen is betrokken bij de totale belangenafweging en vertaald in het bestemmingsplan. In dit geval is vanwege de kleinschaligheid van het plan, de communicatie die al heeft plaatsgevonden over het plan tot nieuwbouw zwembad op de huidige locatie en omdat er voor een ieder nog de gelegenheid bestaat zienswijzen naar voren te brengen, geen mogelijkheden geboden voor 'formele' inspraak.
Het bestemmingsplan heeft vanaf 7 maart 2019 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. De binnengekomen reacties zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Reactienota zienswijzen, zie bijlage 9.