direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Begraafplaats Lambalgen Scherpenzeel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vanuit de gemeente bestaat de wens om de bestaande begraafplaats Lambalgen aan de Nieuwstraat 105 in Scherpenzeel uit te breiden in zuidelijke richting. Het huidige bestemmingsplan staat een dergelijke ontwikkeling niet zonder meer toe. Om de gewenste ontwikkeling te faciliteren is dan ook een nieuw juridisch-planologisch kader benodigd die de gehele begraafplaats zal omvatten. De gronden waar de uitbreiding zal worden gerealiseerd hebben nu nog de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Deze bestemming zal voor het nieuwe gebruik aangepast dienen te worden naar de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats', zodat de gehele begraafplaats wordt voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats'.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Scherpenzeel, globaal ingeklemd tussen de Nieuwstraat aan de westzijde en Zuideinde aan de oostzijde. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0001.png" Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de in dit bestemmingsplan begrepen gronden vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', door de gemeenteraad vastgesteld op 24 september 2015. Ter plaatse van het plangebied gelden – tot het voorliggende bestemmingsplan in werking is getreden - de bestemmingen 'Maatschappelijk - Begraafplaats', 'Agrarisch met waarden - Landschap' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel)' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)'. Ook is het 'Parapluplan parkeernormen', dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 13 maart 2018, van toepassing. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0002.png"
Afbeelding 1.2: bestemmingsplan Buitengebied 2013

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en beschrijving plangebied

In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording

Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving

In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid

Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Bestaande situatie

Het voorliggende plangebied omvat de bestaande begraafplaats (inclusief aula en een parkeerplaats) en de uitbreidingslocatie (kadastraal perceel 1246). Het terrein is deels verhard en deels bedekt met gras, planten, struiken en bomen. Aan de zuidkant (waar de uitbreiding zal worden gerealiseerd) bevindt zich thans akkerland waar voorheen mais op geteeld is. Aan de zuidzijde van de planlocatie is de Lunterse Beek gelegen die de grens vormt tussen de provincies Gelderland en Utrecht. Aan de noordzijde bevindt zich op korte afstand de bebouwde kom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0003.jpg"
Afbeelding 2.1: aula van begraafplaats Lambalgen

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0004.png"

Afbeelding 2.2: toegang begraafplaats Lambalgen

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0005.png"

Afbeelding 2.3: begraafplaats Lambalgen

2.2 Planbeschrijving

Ontwikkeling

Voorliggend bestemmingsplan faciliteert de uitbreiding van begraafplaats Lambalgen aan de Nieuwstraat 105 in Scherpenzeel. De uitbreiding zal worden gerealiseerd aan de zuidzijde van de huidige begraafplaats en zal via twee rijbanen met de huidige begraafplaats worden verbonden. Voor de uitbreidingslocatie zal een bestemmingswijziging plaatsvinden van 'Agrarisch met waarden - Landschap' naar 'Maatschappelijk - Begraafplaats'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0006.png"

Afbeelding 2.4: Visuele representatie van de beoogde uitbreiding. Het roze gearceerde gedeelte is de rijbaan die met de huidige begraafplaats is verbonden. Aan de buitenkant is een bosplantsoen beoogd. Linksboven is een opslagruimte. In blauw de plekken voor de graven en in groen het gazon.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven: "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."

Laddertoets

Allereerst moet worden bepaald of hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Ingevolge art. 1.1.1 onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.  Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in de uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724), wordt onder "overige stedelijke voorzieningen" zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Een begraafplaats valt niet in die categorieën. Gelet hierop kan de voorziene begraafplaats niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij.

Planspecifiek
De omgevingsvisie doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor dit bestemmingsplan. De omgevingsvisie vormt dus geen belemmering voor de realisatie van (de uitbreiding van) de begraafplaats.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

Op het plangebied is volgens kaart 2 (Regels Landbouw) het zogenoemde plussenbeleid (dat niet-grondgebonden veehouderijen onder voorwaarden ontwikkelingsmogelijkheden biedt) van toepassing. Ingevolge kaart 3 (Regels Glastuinbouw) is het plangebied aangemerkt als tijdelijk verbodsgebied voor uitbreiding bestaande glastuinbouw, nieuwvestiging van glastuinbouw en hervestiging van glastuinbouw. De voorgenomen ontwikkeling betreft landbouw noch glastuinbouw.

Kaart 6 (Regels Water en Milieu) bestempelt het plangebied als zogenoemd intrekgebied. Volgens artikel 1.1 is een intrekgebied een beschermingsgebied grondwater waar het grondwater binnen duizend jaar bij een pompput voor de openbare drinkwatervoorziening kan zijn. Ingevolge artikel 2.38 mag een bestemmingsplan voor gronden binnen een intrekgebied de winning van fossiele energie niet mogelijk maken. Artikel 3.33 verbiedt om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. Binnen het plangebied wordt geen fossiele energie gewonnen.

De omgevingsverordening vormt dus geen belemmering voor de realisatie van (de uitbreiding van) de begraafplaats.

3.2.4 Gebiedsvisie Grebbelinie

De Grebbelinie is een waterlinie tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe en werd aangelegd in de 18e eeuw. Bekendheid heeft deze linie verworven in de periode 1939-1940, toen de linie onder de naam Valleistelling de hoofdverdediging vormde van het Nederlandse Defensieplan. Na de 2e Wereldoorlog werden de veelal aarden werken bedekt met een laag groen, die 200 jaar militaire geschiedenis aan het oog onttrok, maar wel betekenis kreeg als ecologische structuur. Vele partijen werken samen om binnen de Grebbelinie een juist balans te vinden tussen cultuurhistorie, natuurwaarden en recreatie. Om dit mogelijk te maken is een gebiedsvisie opgesteld, waarin verschillende sleutelprojecten in zijn opgenomen. Op 18 april 2011 is de Grebbelinie aangewezen als rijksmonument. Binnen de gemeente Scherpenzeel zijn geen specifieke projecten ten behoeve van de Grebbelinie actief.

3.2.5 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie

Op 23 juni 2011 heeft de Stuurgroep Grebbelinie het “Beeldkwaliteitplan Grebbelinie, Zien en gezien worden” vastgesteld. Het zogenaamde Grebbelinie-landschap bestaat uit de voormalige inundatievelden en schootvelden n maakte vroeger onlosmakelijk deel uit van het functioneren van de waterlinie. De Grebbelinie manifesteert zich niet altijd als één doorgaande lijn (de liniedijk), maar is ook aanwezig in het landschap in de vorm van keerkaden, werken en als inundatiekom (geen vast element). Bij ontwikkelingsmogelijkheden van erven in dit landschap staan de kwaliteiten van de Grebbelinie onder druk. Met name in de delen waarbij de linie zich niet duidelijk manifesteert. Daarom is het belangrijk dat de kernkwaliteiten van de Grebbelinie meegenomen worden bij ontwikkelingen die spelen in het landschap. Deze kernkwaliteiten zijn:

  • samenhang Grebbelinie van zuid naar noord;
  • contrast tussen de west- en oostkant van de liniedijk;
  • zichtlijnen van en naar Grebbelinie-elementen;

Veel erven zijn op korte afstand gelegen van linie-elementen, zoals de liniedijk en keerkaden. Deze erven bepalen in grote mate de zichtbaarheid van en naar de Grebbelinie. Erven die binnen een afstand van 100m totet linie-element gelegen zijn hebben veelal een negatieve impact op het zicht vanaf en naar de Grebbelinie. Dit geldt hoofdzakelijk voor de gebieden ten oosten van de liniedijk. De westkant van de liniedijk kent van oorsprong een meer besloten karakter. Met name bij functieveranderingen ten oosten van de liniedijk is een grote kwaliteitswinst te behalen, door bebouwing op een grotere afstand van linie-elementen te situeren.

In het beeldkwaliteitsplan staan de kwaliteiten van de Grebbelinie centraal. Daarom wordt er niet gesproken vanverschillende landschapstypen, maar van de gewenste verschijningsvormen van de Grebbelinie. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende deelgebieden:

  • de respectzone (paragrafen 2.2 en 3.1)
  • de besloten linie (paragrafen 2.3 en 3.2);
  • de kleinschalige linie (paragrafen 2.4 en 3.3);
  • de half-open linie (paragrafen 2.5 en 3.4);
  • de open linie (paragrafen 2.6 en 3.5).

In het plan is per deelgebied een beschrijving met kaarten opgenomen die vervolgens zijn uitgewerkt in beeldkwaliteitscriteria. Binnen de plangrens van onderhavig bestemmingsplan is de respectzone van de Grebbelinie gelegen. De respectzone is door middel van een gebiedsaanduiding verankerd in het bestemmingsplan.

Respectzone

Om de noodzakelijkheid van openheid en zicht rondom de Grebbelinie te waarborgen, wordt in dit beeldkwaliteitsplan de respectzone geïntroduceerd. (zie paragrafen 2.2 en 3.1 van het beeldkwaliteitplan). Hierin dienen erven afstand te houden ten opzichte van linie-elementen en waar mogelijk zichtlijnen en/of openheid te versterken. Dit geldt voor een gebied van 100m rondom linie-elementen (liniedijk, keerkaden en werken), ongeacht het landschapstype waarin het erf gelegen is. De respectzone vormt dus een eigen deelgebied, met een afstand van 100m rondom linie-elementen. Openheid is hier altijd leidend, ongeacht de eigenschappen van het landschap (landschapstypen). Bij ontwikkelingen op erven is het dus gewenst afstand te nemen van de linieelementen. Het toevoegen van extra beplanting, zoals bospercelen, is tevens ongewenst. Dit verzwakt de openheid en het contrast met de meer besloten verdedigingszijde (westkant) van de liniedijk. Van zuid naar noord zorgt de respectzone voor samenhang in de linie (net zoals de besloten linie doet) aangezien de openheid de linie-elementen volgt van zuid naar noord. Van west naar oost zorgt de respectzone voor meer contrast in de linie door een besloten westkant van de liniedijk, openheid aangrenzend aan linie-elementen en op een grotere afstand (meer dan 100m van linie-elementen) de kleinschalige, half-open en open linie.

De besloten linie

De besloten linie zet in op samenhang van de Grebbelinie van zuid naar noord en versterkt het contrast met de meer open oostkant van de liniedijk. De samenhang van de Grebbelinie wordt versterkt door erven ten westen van de liniedijk een stevige erfbeplanting te geven. Het groene karakter wordt hierdoor verder benadrukt, zodat de liniedijk als een groen lint van zuid naar noord over het landschap gelegen is.

De kleinschalige, half-open en open linie

De overige deelgebieden, de kleinschalige, de half-open en de open linie reageren op de verschijningsvorm van het landschap. De landschappelijke kwaliteiten vormen het uitgangspunt voor ontwikkelingen op erven. Hierbij dient goed gekeken te worden naar het verkavelingspatroon van het landschap, de aanwezige landschapselementen en de positie van het erf. Centraal staan nog steeds de kernkwaliteiten openheid en zicht(lijnen). Echter, deze krijgen per deelgebied een andere uitwerking afhankelijk van de eigenschappen van het landschap (meer open tot kleinschalig landschap).

Een groot gedeelte van het zuidelijk plangebied is gelegen in de vrijwaringszone - Grebbelinie. Dit betekent dat dit gebied tevens is bestemd voor de respectzone van de Grebbelinie. De respectzone dient ter bescherming en het vergroten van openheid en zichtlijnen vanaf de Grebbelinie. Bij functieveranderingen op de gronden met deze aanduiding, dient rekening te worden gehouden met de respectzone.

Nu met de realisatie van de uitbreiding van de begraafplaats (zie afbeelding 2.3) rekening is gehouden met de respectzone vormen de gebiedsvisie en het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie geen belemmering voor de realisatie van (de uitbreiding van) de begraafplaats.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Scherpenzeel

De Structuurvisie Scherpenzeel, die op 31 oktober 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad, is een integrale ruimtelijke beleidsvisie op de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Scherpenzeel. In de structuurvisie wordt een ruimtelijke koers uitgezet en de wijze waarop deze tot uitvoer wordt gebracht. De structuurvisie kan op gebiedsniveau worden uitgewerkt.

In de visie wordt een specifiek ontwikkelingskader voor Scherpenzeel-Zuid geschetst. Het gebied ten zuiden van Koepellaan (waar het plangebied is gelegen) biedt potenties als zoekgebied dorpse functies, waarbij gebruik gemaakt wordt van de kernkwaliteit als plek tussen de landgoederen Scherpenzeel en Lambalgen en de nabijheid van het landschap. Wel dient er enige afstand te blijven tot de Lunterse Beek. In aansluiting op al aanwezige dorpsfuncties (begraafplaats, wonen) biedt de zone voldoende zoekruimte voor dorpse functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0007.png"

Afbeelding 3.1 Uitsnede kaart ontwikkelingskader Scherpenzeel-Zuid waarbij de oranje onderbroken lijn (- - .) de grens weergeeft van het zoekgebied dorpse functies (zoals een begraafplaats).Bron: Structuurvisie Scherpenzeel, p. 50.

Voorliggend bestemmingsplan faciliteert de ontwikkeling van de uitbreiding van begraafplaats Lambalgen. Aangezien deze gelegen is binnen het zoekgebied dorpse functies voldoet het voorliggende initiatief aan de uitgangspunten, zoals beschreven in de structuurvisie.

3.3.2 Nota Ruimtelijke kwaliteit

De Nota ruimtelijke kwaliteit (vastgesteld op 29 september 2016) vervangt de Welstandsnota Scherpenzeel uit 2009. De nota geeft ontwerprichtlijnen voor nieuwe bouwplannen en de inpassing in de omgeving. Een bouwplan:

  • tast de waarde en kernkwaliteiten van het deelgebied en de stedenbouwkundige of landschappelijke structuur niet aan;
  • versterkt de kwaliteit van de omgeving en de openbare ruimte en levert een positieve bijdrage aan de leefbaarheid en sociale veiligheid van de omgeving;
  • vormt een versterking van markante stedenbouwkundige ruimten en locaties;
  • richt zich op de openbare ruimte en de toegang vanaf het openbaar gebied is duidelijk herkenbaar;
  • markeert het onderscheid tussen openbaar en privégebied duidelijk;
  • heeft op zichzelf een evenwichtige opzet, die tot uitdrukking komt in samenhangende maatverhoudingen van buitenruimten, bouwvolumes, massa-opbouw, kapvorm en vlakverdelingen.

Het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld in verband met een uitbreiding van het aantal graven op begraafplaats Lambalgen.

Een uitbreiding van de bebouwing is op dit moment niet aan de orde. Eventuele toekomstige bouwplannen zullen worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.1.1 Regelgeving

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een begraafplaats mogelijk. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is opgenomen in de eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De totale oppervlakte van de begraafplaats betreft echter geen oppervlakte van 100 hectare of meer en blijft daarmee ver onder de drempelwaarde. In onderhavig plan kan aldus worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is bij de aankoop van de gronden op 3 november 2017 reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1).

Op basis van de analyseresultaten is er ter plaatse van de onderzochte locatie geen sprake van een bodemverontreiniging. Zowel de boven- als ondergrond zijn niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Verder is de locatie niet verdacht voor asbest. Nader bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Indien grond en/of puin van de locatie verwijderd wordt, zal door middel van een partijkeuring conform Besluit bodemkwaliteit bepaald moeten worden of de vrijkomende grond geschikt is voor hergebruik.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Wegverkeerslawaai

De uitbreiding van de begraafplaats betreft geen woning, ander geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelig terrein in de zin van art. 1 Wgh en art. 1.2 Bgh. Er behoeft daarom geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai te worden uitgevoerd.

Railverkeerslawaai

De uitbreiding van de begraafplaats is niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.

Industrielawaai

De uitbreiding van de begraafplaats is niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is derhalve niet benodigd.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. De uitbreiding van een begraafplaats zorgt voor beperkt extra verkeersbewegingen, deze zijn in ieder geval significant lager dan de situaties zoals hiervoor beschreven. Daarmee is deze ontwikkeling NIBM en is onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

Naast de invloed van het plan op de luchtkwaliteit is ook de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied beoordeeld, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0008.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede NSL-monitoringstool

Met de NSL-monitoringstool zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 nagegaan, alsmede het maximaal aantal overschrijdingsdagen. Uit deze kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Regelgeving

De VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een 'bedrijf' op een afstand van 130 m van het plangebied gelegen, maar dat is een nutsvoorziening. Redelijkerwijs kan geoordeeld worden dat bedrijven in de omgeving niet belemmerd worden door de beoogde ontwikkeling en dat andersom sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect 'bedrijfsmilieuhinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico's worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Met behulp van de risicokaart externe veiligheid is gekeken naar de risico's in de omgeving van het plangebied. Er zijn geen risicobronnen in de nabijheid van het plangebied gelegen.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.7 Water

4.7.1 Regelgeving

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Beleid waterbeheerder

Waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft de ambities en doelen voor de komende jaren. Het waterschap wil de waterveiligheid waarborgen, zorgen voor voldoende en schoon oppervlaktewater, zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Hiermee zoekt het aansluiting met de KRW en het Bestuursakkoord Water.

De Keur (2014) is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (o.a. dijken en kaden), watergangen (o.a. kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen, wegen en gemalen). De keur maakt het mogelijk dat het waterschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren en initiatieven van derden kan toetsen.

Gemeentelijk beleid

Voor de gemeenten Scherpenzeel en Woudenberg bestaat er een gemeenschappelijk waterplan: Waterplan 2020-2024. Dit waterplan biedt een integraal en gezamenlijk beleidskader voor de zorgplichten van de gemeente met betrekking tot riolering en water. Het waterplan beoogt de volksgezondheid te beschermen en de kwaliteit van de leefomgeving op peil te houden door het in stand houden van een goed functionerend rioolsysteem en het beschermen van de bodem en het beheersen van grond- en hemelwater. Ook wordt er een aantal ambities beschreven:

  • We gebruiken gebiedskenmerken in al onze beslissingen;
  • We worden klimaatbestendig;
  • We zetten onze afvalwaterketen in om Scherpenzeel en Woudenberg duurzamer te maken;
  • We werken samen, integraal en gebiedsgericht;
  • We hebben een goed functionerende (afval)waterketen en watersysteem.

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan krijgt een agrarisch perceel met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap een andere functie, zonder dat de hoeveelheid verharding wezenlijk toeneemt. Hemelwater kan en zal blijven infiltreren in de bodem.

Grondwater

Op grond van de gemeentelijke kaart van de grondwatertrappen en de tabel in paragraaf 7.2 van de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 valt het plangebied binnen de grondwatertrap III* waarbij de Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) tussen de 80 en 120 cm beneden maaiveld bedraagt en de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) tussen de 25 en 40 cm beneden maaiveld bedraagt. Bij de realisatie van de uitbreiding van de begraafplaats zullen de graven op voldoende hoogte komen ten opzichte van de GHG, conform de wettelijke vereisten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0010.png"

Afbeelding 4.2 Gemeentelijke kaart van de grondwatertrappen waarbij het plangebied rood omcirkeld is

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0011.png"

Afbeelding 4.3: tabel grondwatertrappen in paragraaf 7.2 van de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied 2013

Het plangebied ligt zeer dicht bij de Lunterse Beek. Volgens de waterstandenkaart van het Waterschap Vallei en Veluwe bedraagt het streefpeil bij de stuw Pothbrug, ten westen van het plangebied, 3,35 m +NAP. Deze waterstand geldt ook ter hoogte van het plangebied.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan aan Waterschap Vallei en Veluwe voorgelegd.

4.8 Ecologie

4.8.1 Regelgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Scherpenzeel is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Soortenbescherming

De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie wordt mogelijk wel gebruik als foerageergebied voor vleermuizen, maar is daarvoor niet essentieel. Er is geen sprake van vogels met jaarrond beschermde nesten, voor alle vogelsoorten moet er wel rekeningen worden gehouden met het broedseizoen. Verder vormt de planlocatie een mogelijk leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën en insecten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. De Natura 2000-gebieden 'Binnenveld' en 'Veluwe' liggen op circa 9.1 kilometer respectievelijk 10.5 kilometer afstand het meest nabij het plan. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.

Houtopstanden

Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.

Verlichting

Het gebruik van sterke verlichting en uitstraling van verlichting naar de omgeving dient, zowel tijdens de realisatiefase als de gebruiksfase, zo veel mogelijk te worden voorkomen.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2022. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussengelegen periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Scherpenzeel

Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachting.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

De noordelijke helft van het onderhavige plangebied heeft geen dubbelbestemming archeologie, de zuidelijke helft heeft een dubbelbestemming met een lage verwachting met vrijstellingsgrenzen van 10.000 m2 en 0,3 m -Mv.

In 2010 is op het aangrenzende terrein een bureau- en booronderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten in afbeelding 4.1 zijn weergegeven. Vooral in de zuidelijke helft van het onderzochte gebied is de bodem sterk verstoord, waardoor er geen archeologische resten verwacht werden. De kans is zeer groot dat ook het gebied ten westen van het verstoorde gebied, dus onderhavig plangebied, verstoord is. Het plangebied heeft volgens geraadpleegd kaartmateriaal dezelfde bodemkundige, landschappelijke en geomorfologische kenmerken als het zuidelijk deel van het onderzochte gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0012.png"

Afbeelding 4.1 Resultaten booronderzoek op aangrenzende terrein

Vanwege de resultaten van het archeologisch booronderzoek op het naastgelegen terrein is de kans zeer klein dat binnen het plangebied archeologische resten aanwezig zijn. Daarnaast is de oppervlakte van het gebied waar nog een dubbelbestemming archeologie op rust, kleiner dan de vrijstellingsgrens van 10.000 m2. Er zal wel dieper dan 30 cm -Mv gegraven worden, maar er is alleen onderzoek nodig als beide vrijstellingsgrenzen worden overschreden. Een archeologisch onderzoek is voor deze locatie dan ook niet nodig.

Wel geldt altijd de meldingsplicht. Indien bij de werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag verwachten vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 5.10 Erfgoedwet).

Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Er worden geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren geschaad. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Leidingen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij
het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat
bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.

In het voorliggende plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen gelegen. Derhalve bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren en verkeersgeneratie’. De gemeente Scherpenzeel is conform de demografische kencijfers van het CBS aan te merken als een weinig stedelijke gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2020begLambalgen-vg01_0013.png"
Afbeelding 4.3 Kencijfers verkeer en parkeren begraafplaats uit: CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren en verkeersgeneratie’

De locatie van het plan is gelegen in het buitengebied aan de zuidzijde van Scherpenzeel. Uitgaande van de maximale bandbreedte genereert het totale plan 51,4 verkeersbewegingen per plechtigheid. De ontsluiting van het verkeer kan in verschillende richtingen plaatsvinden, maar vindt waarschijnlijk in hoofdzaak plaats in oostelijke richting via de Nieuwstraat naar de kern van Scherpenzeel. Omdat het aantal verkeersbewegingen naar verwachting gelijk blijft dan wel iets toeneemt (het gaat immers om een uitbreiding van het aantal graven, niet noodzakelijkerwijs van het aantal plechtigheden) en bovendien niet continue aanwezig is, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename. Bovendien hebben de voorgenoemde wegen voldoende capaciteit om een eventuele toename op te vangen.

4.11.2 Parkeren

Ingevolge art. 3.3 van het Parapluplan parkeernormen is het parapluplan van toepassing op het plangebied. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een gebruiksverandering moeten krachtens art. 3.1 van het Parapluplan parkeernormen, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen parkeerplaatsen zijn aangebracht op eigen terrein volgens de richtlijn zoals deze is opgenomen in de meest recente CROW publicatie - basis voor parkeernormeringen. Indien wordt uitgegaan van het gemiddelde tussen de minimale en maximale parkeernorm, betekent dit dus dat er 31,6 parkeerplaatsen zijn benodigd. Parkeren dient in principe binnen het plangebied te worden opgelost. Op het bij de begraafplaats behorende parkeerterrein zijn 58 parkeerplaatsen aanwezig. Daarnaast biedt het terrein dat hier aan grenst nog de mogelijkheid voor het parkeren van 37 auto's. Hierdoor wordt ruim voldaan aan de gestelde parkeernorm zoals aangegeven in de CROW publicatie voor parkeernormeringen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.

In het vervolg van deze paragraaf worden de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, groen, verkeer etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is bepaald welke vormen van gebruik strijdig zijn met de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.

Algemene aanduidingsregels

De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen.

Algemene afwijkingsregels 

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden en waarvoor.

Overige regels

In de overige regels is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de meest recente CROW-publicatie, in casu publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingsplan

5.2.1 Bestemmingen

In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

Groen

De voor ‘Groen’ bestemde gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water, infiltratie en drainage, fiets- en voetpaden en ondergeschikte verhardingen, zoals in- en uitritten. Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die aan een nader omschreven maatvoering voldoen.

Maatschappelijk - Begraafplaats

Het plangebied omvat de huidige begraafplaats Lambalgen en de geplande uitbreiding van de begraafplaats. Op de gronden mogen gebouwen worden gebouwd, maar de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid. Ook moeten de in de regels vermelde bouwhoogtes in acht worden genomen.

Verkeer

De voor ‘Verkeer’ bestemde gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die aan een nader omschreven maatvoering voldoen. Ook gelden er specifieke gebruiksregels.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)

Binnen het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)'. Deze bestemming betreft de te beschermen archeologische waarden. De betrokken grond is op de verbeelding aangegeven. Dit is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

Voor een aantal werkzaamheden op of in deze grond is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarde.

Er zijn tevens wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De realisatie van de aanleg van de begraafplaats vindt plaats in opdracht van de gemeente. Het opstellen van het bestemmingsplan, inclusief de benodigde onderzoeken, zal worden bekostigd door de gemeente. De gemeente zal tevens de kosten voor de realisatie van de aanleg van de begraafplaats voor haar rekening nemen.

De economische haalbaarheid van het plan kan hierdoor als aangetoond worden beschouwd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan Begraafplaats Lambalgen heeft vanaf 9 september tot en met 20 oktober 2020 ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzage termijn is één inspraakreactie ingediend.

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is vooroverleg geweest met de provincie en de benodigde instanties. Door twee instanties is een reactie gegeven op het plan.

De reacties zijn puntsgewijs samengevat en van een gemeentelijke beantwoording voorzien in de Nota Inspraak voorontwerpbestemmingsplan Begraafplaats Lambalgen, die als Bijlage 3 bij deze toelichting is gevoegd.

6.2.2 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 9 december 2020 tot en met 19 januari 2021 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Tijdens de terinzagetermijn zijn drie zienswijzen tegen het bestemmingsplan ingediend. In bijgevoegde Nota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Begraafplaats Lambalgen (zie Bijlage 4) zijn de zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke beantwoording voorzien.

6.2.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.