direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rheden 2016, locatie Dorpsstaat 49a en omgeving
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.RH05-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Leeswijzer

De toelichting op een bestemmingsplan wordt binnen de gemeente volgens een vast stramien opgebouwd, en wel als volgt.

Hoofdstuk   Inhoud
 
1 Inleiding    Kort wordt ingegaan op het bestemmingsplan in het algemeen; de aanleiding voor onderhavig plan; de ligging van het plangebied en het geldende bestemmingsplan.  
2  Beschrijving van het plan   Hier wordt de huidige stand van zaken beschreven en een beschrijving van de beoogde ontwikkeling gegeven.  
3  Beleid   Aangegeven wordt binnen welke beleidskaders en regels van het rijk, provincie, waterschap en de gemeente het bestemmingsplan is opgesteld.  
4 Haalbaarheid en afweging    De haalbaarheid en afweging, de uitgevoerde onderzoeken en conclusies komen hier aan de orde.  
5 Juridische aspecten   Beschreven wordt de procedure die een bestemmingsplan doorloopt en wordt een toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan.  
6 Economische uitvoerbaarheid   Toegelicht wordt of uitvoering van het bestemmingsplan economisch haalbaar is.  
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid    Hier wordt beschreven hoe de procedure is verlopen tot de vaststelling van het bestemmingsplan.  

1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat juridisch wordt toegestaan. Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status. Na inwerking van de Omgevingswet maakt een bestemmingsplan in eerste instantie onderdeel uit van het omgevingsplan-van-rechtswege (tijdelijke omgevingsplan).

1.2 Aanleiding

Sport- en Healthclub de Cirkel vertrekt uit het centrum van Rheden. De beoogde nieuwe locatie bevindt zich in de zuidflank van Rheden te midden van andere sportvoorzieningen zoals het openluchtzwembad en de tennisvelden, ter hoogte van de tafeltennisvereniging. De initiatiefnemer heeft plannen ontwikkeld om het bestaande pand van de sportschool aan de Dorpsstraat in het centrum van Rheden te slopen en hier een nieuw appartementencomplex met 24 woningen te realiseren. Daarnaast is men voornemens ter hoogte van de Laakweg een twee-onder-een-kapwoning te realiseren.

De gewenste ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.3 Ligging plangebied

In het oostelijk/zuidelijk deel van het dorp Rheden ligt de Dorpsstraat. Deze straat ligt binnen de bebouwde kom. De omgeving wordt gekenmerkt door de protestantse Mauritiuskerk waar dit plangebied zich naast bevindt en door het gevarieerde woningaanbod. De sportschool zichtbaar op de luchtfoto hieronder bevindt zich in het plangebied. De planlocatie is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Rheden Gelderland, nummers 640, 1265, 1266 en een deel van 1128. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 3000 m². In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0001.png"

Figuur: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0002.png"

Figuur: Uitsnede kadastrale kaart (bron: Perceelloep)

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Rheden 2016, woongebieden' dat op 27 maart 2017 door de gemeenteraad van Rheden is vastgesteld. In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Gemengd - 2' met bestaand bouwvlak, de enkelbestemming 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Daarnaast kent het plangebied de functieaanduidingen 'Maatschappelijk' en 'Sport' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - stedenbouwkundig waardevol'.

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, bedrijfsactiviteit aan huis en kamerverhuur aan meer dan twee personen. Kamerverhuur is uitsluitend toegestaan in aanvulling op het gebruik als woning. De onderlinge afstand tussen de kamerverhuurpanden mag niet meer dan 50 meter bedragen. De gronden zijn tevens bestemd voor parkeer- en groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, watergangen en waterpartijen, straatmeubiliair en andere bijbehorende voorzieningen, alsmede voor de ontsluiting van direct aangrenzende percelen.

Op de voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden mogen gebouwen en overige bouwwerken worden gebouwd. Een hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 meter, tenzij de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' ter plekke geldt. Indien woningen op de verdieping zijn toegelaten, dan mag het aantal woningen niet meer dan 1 bedragen. Voor bijgebouwen en overkappingen geldt dat er binnen het bouwvlak dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' dient te worden gebouwd. Het bebouwingspercentage van de bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag per bouwperceel niet meer dan 40 bedragen. De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag respectievelijk niet meer dan 3,50 meter en 5,0 meter bedragen.

De voor 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen en tevens voor waterhuishoudkundige voorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, watergangen en waterpartijen, straatmeubiliair en andere bijbehorende voorzieningen, alsmede voor de ontsluiting van direct aangrenzende percelen.

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd evenwel met uitzondering van overkappingen. Hiervoor zijn specifieke bepalingen opgenomen.

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en voor gronden met een bekende archeologische vindplaats. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van bouwwerken groter dan 100 m2 en waarbij dieper wordt gegraven dan 30 centimeter, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Als uit het archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

In aanvulling op de bepaalde gronden voor 'Gemengd - 2' zijn de gronden tevens bestemd voor maatschappelijke voorzieningen als genoemd in de Lijst maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van aanduiding 'maatschappelijk'. Ook een inpandig sport- en healthcentrum, ter plaatse van de aanduiding 'sport' is hier mogelijk.

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - stedenbouwkundig waardevol' geldt dat die gronden -naast de andere aangewezen bestemming(en)- tevens bestemd zijn voor de instandhouding en bevordering van het open stedenbouwkundige karakter van de gronden en van het representatieve straatbeeld. De gronden worden aldus geacht geen deel uit te maken van het erf bij het hoofdgebouw. Ten aanzien van het oprichten van bebouwing geldt dat de gronden vrij dienen te blijven van gebouwen en overkappingen. Enkel de benoemde bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan. Hiervoor zijn specifieke bepalingen opgenomen.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Rheden 2016, woongebieden'. Zo is binnen de bestemming 'Gemengd - 2' ten hoogste 1 woning toestaan, terwijl hier een appartementencomplex met 24 woningen gewenst is. Daarnaast wordt de begrenzing van het bestaande bouwvlak hier overschreden. Voor wat betreft de gewenste twee-onder-een-kapwoning binnen de bestemming 'Tuin', geldt dat hier überhaupt geen woningen en gebouwen zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0003.png"

Figuur: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Rheden 2016, woongebieden' met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bevindt zich noordwestelijk binnen het plangebied het gebouw van Sport- en Healthclub De Cirkel (Dorpsstraat 49a). Daarnaast bevindt zich in hetzelfde gebouw buitenschoolse opvang Puck&Co (Dorpsstraat 43a). Aan beide zeiden van het pand is verharding aanwezig ten behoeve van het parkeren en ontsluiting op de Dorpsstraat.

Het gebouw grenst aan de noord-westzijde aan de achterzijde van de woningen aan de Dorpsstraat. Aan de zuid-westzijde grenst het gebouw aan het park rond de kerk. Het zuid-oostelijke deel van het plangebied grenst aan de Laakweg en maakt deel uit van het bebouwingslint langs die weg.


Het gebouw is bereikbaar via een smalle insteekweg vanaf de Dorpsstraat en via het park aan de westzijde van het gebouw. Aan de smalle insteekweg staan enkele woningen die aan de noord-oostzijde uitkijken op de sportschool.

De zuidoostzijde van het plangebied grenst aan de Laakweg en is onbebouwd en onverhard. Het terrein is vergrast met, ter hoogte van de perceelsgrenzen, enkele bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0004.png"

Figuur: Sport- en Healthclub De Cirkel in bestaande situatie (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0005.png"

Figuur: Buitenschoolse opvang Puck&Co in bestaande situatie (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0006.png"

Figuur: Plangebied in bestaande situatie gezien vanaf de Laakweg (bron: Google Streetview)


Omgeving

De omgeving van het plangebied wordt wat betreft bebouwing gekenmerkt door de omliggende (hoofdzakelijk) vrijstaande -en twee-onder-een-kap woningen enerzijds, en door het kerkgebouw van de protestantse gemeente dat ten zuidwesten aan het plangebied grenst anderzijds. Met name aan de zijde waar het plangebied grenst aan de kerk is sprake van een groene, parkachtige omgeving. Dit deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint langs de Laakweg.

Naast omliggende bebouwing wordt het plangebied ten zuidoosten begrenst door de doorgaande Laakweg. Circa 100 meter achter de Laakweg ligt de Rijksweg A348, waar de Laakweg via de Oranjeweg middels een op- en afrit mee verbonden is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0007.png"

Figuur: Luchtfoto bestaande situatie omgeving met aanduiding plangebied (bron: Cyclomedia)

2.2 Toekomstige situatie

In de gewenste situatie wordt het gebouw, waar momenteel Sport- en Healthclub De Cirkel en buitenschoolse opvang Puck&Co zijn gevestigd, gesloopt. Op die locatie wordt een appartementencomplex gerealiseerd met in totaal 24 woningen. Daarnaast wordt op het onbebouwde zuidoostelijke deel van het plangebied, ter hoogte van de Laakweg, een twee-onder-een-kapwoning gebouwd. De planopzet is tot stand gekomen in overleg met de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK).

Het appartementencomplex staat qua positionering duidelijk los van de kerk en is hieraan zowel in vormentaal als in uitstraling duidelijk ondergeschikt. De opbouw van het pand bestaat uit verschillende vleugels, waardoor de gevels aan alle zijden een eigen gezicht krijgen. Het gebouw voegt zich daarmee op een natuurlijke manier naar de omgeving en speelt in op de verschillende randen van de locatie. Door het ingetogen karakter blijft de kerk de blikvanger in het park.

Het gebouw bestaat uit twee lagen met een kap. Onder het gebouw wordt een kelder gerealiseerd. In het complex is ruimte voor 24 woningen met elk een eigen berging gevestigd in de kelder. De omvang van de appartementen zal variëren van 50 m² t/m 111 m², waarbij er een gevarieerd woningaanbod wordt gerealiseerd. De nieuwbouw krijgt een samenhangende en ingetogen uitstraling die zich qua schaal en uitstraling voegt naar de omgeving. De hoofdorientatie van het appartementengebouw is gericht op het park rond de kerk en vormt daarmee een representatief gezicht naar het park. Daar bevind zich ook de hoofdentree. Een tweede entree bevindt zich aan de oostzijde van het pand.

De beoogde beeldkwaliteit van het appartementencomplex is vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1), welke samen met voorliggend bestemmingsplan zal worden vastgesteld door de gemeenteraad en zal gaan fungeren als toetsingskader voor de commissie ruimtelijke kwaliteit. Wat betreft prijsstelling worden 18 tot 19 woningen als 'betaalbaar' in de markt gezet. De vormgeving van de woning dient daarbij aan te sluiten bij de karakteristiek van de woningen langs de Laakweg.

De twee-onder-een-kapwoning is gepositioneerd in het bebouwingslint langs de Laakweg. Afgestemd op de woningen in de directe omgeving zal de bouwhoogte ten hoogste 9 meter bedragen. Het ontwerp van de woning zal in het vervolg nader uitgewerkt worden.

Het plangebied zal ter hoogte van het appartementencomplex worden ontsloten via de insteekweg vanaf de Dorpsstraat en via het bestaande pad door het park rond de kerk. De twee-onder-een-kapwoning zal middels een eigen inrit worden ontsloten op de Laakweg.

Parkeren wordt op eigen terrein opgelost (zie paragraaf 4.9.2 Parkeren). Daarnaast wordt er aandacht besteed aan het openbaar groen. De nieuwe inrichting van de buitenruimte zal qua sfeer en uitstraling aansluiten bij de kerk en het parkje met de monumentale bomen. Een en ander conform onderstaand landschappelijke inpassingsplan, dat ter borging ook als voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0008.png"

Figuur: Landschappelijke inpassingsplan toekomstige situatie (bron: Lindeloof tuin- en landschapsarchitecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0009.png"

Figuur: Plattegrond bouwlagen appartementen (bron: Arcom B.V.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0010.png"

Figuur: Impressies appartementen hoofdentree (1) en zicht vanuit het oosten (2) (bron: Arcom B.V.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0011.png"

Figuur: Impressies appartementen zicht vanuit het westen (3), zicht vanaf het wandelpad vanuit het zuiden (4) en zicht vanuit het noorden (5) (bron: Arcom B.V.)

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk komt het ruimtelijk beleid op hoofdlijnen aan de orde. Het gaat hier om vigerend beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de structuurvisie 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)' vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid

met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Barro en Bro

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Beoordeling ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 26 woningen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. De voorliggende ontwikkeling is met maximaal 26 woningen dus ladderplichtig.

Bij de eerste trede van de ladder moet de behoefte worden aangetoond. Concreet gezien gaat het hier om de mogelijkheid om maximaal 26 woningen toe te voegen. Dat er een behoefte is blijkt uit het regionale woningmarktonderzoek van Companen uit 2022. In de Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen (zie paragraaf 3.3.1) staat benoemd dat er tot 2030 810 woningen worden toegevoegd en zoveel meer als mogelijk. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan het realiseren van woningen om het woningtekort tegen te gaan. De beoogde appartementen en twee-onder-een-kapwoning zullen voldoen aan de duurzaamheidscriteria en de kwaliteitscriteria worden verwerkt in de plannen. Het plan sluit aan op de woonbehoefte in de gemeente, op een centrale locatie en dichtbij alle voorzieningen. Van de 24 appartementen worden 18 tot 19 stuks als 'betaalbaar' in de markt gezet. Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke Woonvisie (zie paragraaf 3.4.2).

Daarnaast ligt het plangebied in bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de tweede vereiste van de ladder. Het voornemen is dan ook passend ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Onderhavig plan betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is passend binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provincie

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Het woord 'gaaf' heeft twee betekenissen. Gaaf betekent mooi, en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel mooi en ongeschonden is. Gaaf verwijst ook naar wat nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat bij de verschillende provinciale uitdagingen centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities op het terrein van energietransitie, klimaatadaptie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat, wordt richting gegeven aan de focuspunten.


De ambities op het gebied van woon- en leefomgeving zijn in een aparte paragraaf toegelicht. Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekellijk te houden is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan de gezondheid. Goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. Er wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland. Bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied is het uitgangspunt. Het liefst wordt er getransformeerd, maar als het nodig is wordt uitbreiding aan de rand van steden of dorpen toegestaan.

Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootse deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Deze moeten worden verduurzaamd, en bij nieuwe woningen wordt duurzaamheid meteen toegepast. Om tot voldoende aanbod te komen gaat de provincie in gesprek met de Gelderse regio's, en worden regionale afspraken gemaakt over een goede balanstussen de vraag en het aanbod van woningen.


Conclusie
De gewenste ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland. De nieuwbouw van het appartementencomplex sluit aan bij de transformatie van het plangebied. Voorts wordt op thans onbebouwde grond een twee-onder-een-kapwoning gerealiseerd en wordt het geheel groen ingepast, waardoor het gehele gebied een betere woon- en leefomgeving zal zijn.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland


In de Omgevingsverordening Gelderland is het ruimtelijke beleid zoals dat in de Omgevingsvisie Gelderland is verwoord, deels verankerd. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De omgevingsverordening wordt regelmatig geactualiseerd. Voor onderhavig plan is gebruik gemaakt van de geconsolideerde verordening van januari 2023 versie.

Er is gekeken naar de Ontwerp wijzigingsplan Omgevingsverordening 2023. Volgens de hierbij behorende themakaart 'Regels landschap 2' wordt aangegeven dat de gehele planlocatie behoord tot Gelderse streek IJselvallei. Met deze aanduiding wordt geborgd dat bij ingrepen in het landschap altijd rekening gehouden wordt met de kwaliteiten van het landschap. Deze kwaliteiten zijn opgesomd in een separate bijlage bij de Verordening.

Toetsing kernkwaliteiten landschap IJsselvallei

Het betreft hier een relatief kleinschalige (her)ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied ligt niet in de uiterwaarden. Met de ontwikkeling vindt geen aantasting plaats van o.a. een historisch stadsgezicht, blauwe structuren (waterlopen etc.), historische verkaveling, recreatieve toegankelijkheid of overige historisch waardevolle structuren. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de kernwaarden op de Gelderse streek Ijselvallei.

Conclusie

Het voorgenomen plan is niet in strijd met de provinciale omgevingsverordening van de

gemeente Gelderland.

3.3 Regio

3.3.1 Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen

Met de geactualiseerde Woondeal (maart 2023) onderkennen partijen de bovengemiddeld grote woonopgave, continueren de samenwerking uit 2020 en geven het partnerschap verder vorm. Bovendien zorgen we hiermee voor continuïteit en zekerheid richting marktpartijen en woningcorporaties.

Voor de hele regio is het realiseren van 33.000 woningen tot en met 2030 haalbaar. Voor Rheden specifiek is de afspraak om 810 woningen toe te voegen tot 2030 en zoveel meer als mogelijk. Ook na 2030 ligt er nog een flinke opgave waar we al op inspelen.


Toetsing 

De criteria uit de woondeal zijn deels harde eisen. Daarnaast zijn er criteria met een inspanningsverplichting. Er wordt gevraagd om hier zoveel mogelijk aan te voldoen. De criteria die hard zijn, worden overgenomen in de Woonvisie "Samen wonen in Rheden" actualisatie 2023 (vaststelling raad in november 2023). Zie paragraaf 3.4.2.

3.4 Gemeente

3.4.1 Structuurvisie Rheden, mijn dorp van morgen

Voor het dorp Rheden is de structuurvisie Rheden, Mijn dorp van Morgen vastgesteld op 23 september 2014. Met deze structuurvisie vindt een herijking plaats van de voorgaande structuurvisie Een droom om in te wonen uit 2006. Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan is in de nieuwe structuurvisie voor een iets ruimere begrenzing gekozen. De Structuurvisie geeft de koers weer voor het dorp Rheden tot 2030.

Uit de analyse van de huidige situatie wordt geconcludeerd dat het dorp Rheden vooral gewaardeerd wordt om zijn rustige en aantrekkelijke ligging met aan de ene zijde de groene Veluwe en aan de andere zijde het water van de IJssel. De ligging en de historische plekken maken Rheden uniek.

De diverse ambities zijn in de structuurvisie vertaald in diverse uitvoeringsmaatregelen welke in een tabel zijn opgenomen. Deze tabel is overigens indicatief en bedoeld als leidraad voor de toekomstige ontwikkelingen. In de tabel is aangegeven welke instrumenten kunnen worden aangewend om de genoemde ontwikkeling te bevorderen c.q. mogelijk te maken. Het instrument 'bestemmingsplan' is daarbij aan de orde bij de volgende maatregelen/ambities:

• verbeteren van de openbare ruimte, herkenbaarheid en oriëntatie van diverse wegen

• vergroten van aantrekkelijkheid voor toeristen

• beleefbaar maken van de natuurlijke omgeving en de cultuurhistorie

• nieuwe inbreidingslocaties en mogelijke (her)ontwikkelingen

• vergroten dynamiek in het dorpscentrum

• ontwikkelen entrees Groenestraat

• ontwikkelen entree Arnhemsestraatweg/Groenestraat

• behoud ruimtelijk karakter waardevolle gebieden

• behoud bedrijventerrein (niet betrokken bij de voorliggende planopzet).

Toetsing

Het voorgenomen plan voorziet in een (her)ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Zo wordt een bestaand gebouw gesloopt en wordt hier een nieuw appartementencomplex met 24 woningen gerealiseerd. Daarnaast wordt op thans onbebouwde grond een twee-onder-een-kapwoning gerealiseerd. Mede gezien het feit dat de ontwikkeling grotendeels een herontwikkeling betreft, zal deze geen afbreuk doen aan het rustige en dorpse beeld van de gemeente Rheden.

Conclusie

Het voorgenomen plan sluit aan bij de ambities zoals genoemd in de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie 2020-2026: Samen Wonen in Rheden

Een woning zet je neer voor tenminste 100 jaar, liever een beetje langer, en een wijk wordt ontworpen om toch zeker net zo lang mee te gaan. De inzichten van vandaag bepalen het woonklimaat voor toekomstige generaties. Dat is een zware verantwoordelijkheid in een wereld die continu aan verandering onderhevig is. Prettig en veilig wonen gaat niet alleen over de woning maar zeker net zoveel over de wijk waarin die woning staat. Over de sociale samenhang in een wijk, over zelf- en samenredzaamheid van bewoners, maar ook over verkeer en groen in de wijk en de bereikbaarheid van voorzieningen.


Er is een groot woningtekort in Nederland. Wij willen in Rheden graag meebouwen om het tekort terug te dringen. De opgave voor Rheden is om 810 woningen te realiseren tot 2030 (woondeal 2.0 regio Arnhem- Nijmegen) en zoveel meer als mogelijk. Ook daarna is er nog een flinke opgave. Daarbij letten we niet alleen op de aantallen, maar zeker ook op de kwaliteit die we toevoegen. We zetten daarbij ook in op vernieuwende woonvormen en verbinding tussen werk en wonen.


Om ook in de toekomst voldoende plannen hebben om te kunnen voldoen aan de woningvraag is overprogrammering noodzakelijk. Er is dan ook nog ruimte voor nieuwe plannen. In de Woonvisie zijn kwaliteitscriteria opgesteld voor de nieuwe woningen. Plannen moet voldoen aan de volgende kwaliteitscriteria:

  • Plannen vanaf 30 woningen: min. 30% sociale huur door een toegelaten instelling en 40% middeldure huur en/of betaalbare koop en 30% duur.
  • Plannen vanaf 10 t/m 29 woningen 70% betaalbaar: sociale huur, middeldure huur, betaalbare koop en 30% duur. Door middel van een ruimtelijke en planeconomische toets wordt het minimale aantal woningen bepaald.
  • Plannen met minder dan 10 woningen geen criteria op betaalbaarheid. Door middel van een ruimtelijke en planeconomische toets wordt het minimale aantal woningen bepaald.
  • Alle nieuwbouwappartementen levensloopgeschikt nultreden (woonzorgvisie gemeente Rheden 2023). Over alle nieuwbouwprojecten dient minimaal 30% van de woningen een levensloopgeschikte nultreden woning te zijn. Uitzondering zijn boven- en benedenwoningen (maximaal 2 lagen).
  • 13% van de nieuwbouw moet een geclusterde woonvorm voor senioren zijn, van deze 13% moet 4% geschikt zijn voor mensen met een zwaardere zorgvraag. Dit mag een gemengde woonvorm zijn (woonzorgvisie gemeente Rheden 2023).
  • Woningen zijn minimaal 45 m2 (GO) en hebben min. 1 aparte slaapkamer.
  • Project moet passen in het woonprofiel per kern (bijlage 1)
  • Inspanningsverplichting om in 2025 minimaal 25% en in 2030 minimaal 50% van het aantal woningen conceptueel te bouwen (modulair). En om in 2025 minimaal 25% en in 2030 minimaal 50% minder primaire grondstoffen in projecten te gebruiken.
  • Het toevoegen van goedkope koopwoningen (vanaf 10 woningen, koopprijs max. € 250.000,-) is erg wenselijk. Daarbij is het mogelijk om in iets ruimere mate af te wijken van andere volkshuisvestelijke kwaliteitscriteria. Dit is nog onderdeel van nadere studie.
  • Splitsen van panden toegestaan: woningen zijn zelfstandig, minimaal 45m2 (GO), hebben 1 aparte slaapkamer en min. label B (afwijking label B mogelijk bij monumentale woning dan 1 labelsprong).


Afwijken van de kwaliteitscriteria woningbouw is op kleine schaal mogelijk. Financiële en/ of maatschappelijke aspecten worden hierin afgewogen.


Toetsing aan gemeentelijk woonbeleid

Dat er een behoefte is blijkt uit het regionale woningmarktonderzoek van Companen uit 2022. In de woondeal staat benoemd dat er tot 2030 810 woningen worden toegevoegd en zoveel meer als mogelijk. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan het realiseren van woningen om het woningtekort tegen te gaan. De beoogde woningen zullen voldoen aan de duurzaamheidscriteria en de kwaliteitscriteria worden verwerkt in de plannen. Van de 24 appartementen worden 18 tot 19 stuks als 'betaalbaar' in de markt gezet. Hiermee wordt voldaan aan het 70%-criterium uit de Woonvisie.

3.4.3 Welstandsnota

De gemeente Rheden beschikt over een welstandsnota. Welstand gaat over hoe een

bouwplan architectonisch in de omgeving past op basis van vorm, materiaal en

kleurstelling. De gemeente Rheden heeft per dorp een overzichtskaart gemaakt waarin

de dorpen zijn verdeeld in drie welstandsniveaus:

  • Niveau 1: bijzonder;
  • Niveau 2: regulier;
  • Niveau 3: soepel/vrij.

De planlocatie is gelegen in een gebied dat door de welstandsnota bestempeld wordt

als 'Historisch dorpsgebied / dorpse bebouwinglinten woongebieden'. Voor het gebied

geldt welstandsniveau 2 (regulier). Er gelden voor de planlocatie algemene criteria

voor welstand en er is beleid voor het gebied.

Er zijn algemene welstandscriteria. De algemene welstandscriteria schrijven voor dat

ontwikkelingen op de planlocatie de volgende regels voor:

  • Relatie tussen vorm, gebruik en constructie;
  • Relatie tussen bouwwerk en omgeving;
  • Betekenissen van vormen in sociaal-culturele context;
  • Evenwicht tussen helderheid en complexiteit;
  • Schaal en maatverhoudingen;

Voor dit plangebied zijn specifiek de welstandscriteria van toepassing die gelden voor de categorie "Historisch dorpsgebied/dorpse bebouwingslinten".

Toetsing

Voor het appartementengebouw geldt een beeldkwaliteitsplan (BKP). Het appartementengebouw maakt onderdeel uit van de cultuurhistorisch waardevolle omgeving van de kerk. Om de ruimtelijke kwaliteit van deze omgeving te kunnen borgen is gekozen voor een BKP.


De twee-kapper wordt onderdeel van het bebouwingslint langs de Laakweg en heeft ruimtelijk weinig invloed op de kerkomgeving. Voor de inpassing van deze tweekapper volstaat de huidige welstandsnota.

Conclusie

Onderhavig ontwikkeling past binnen de bepalingen van de gemeentelijke welstandsnota.

3.4.4 Biodiversiteit

Het college en de gemeenteraad van de gemeente Rheden hebben besloten om hoog in te zetten op de biodiversiteit middels de inzet van een gemeentelijk biodiversiteitsplan. Het plan is in juni 2022 vastgesteld met een hoge ambitie. Een ontwikkeling vanuit dit beleid is het behouden en herstellen van de biodiversiteit en het natuurinclusief ontwerpen en inrichten van projecten aan de hand van een puntensysteem. Momenteel wordt gewerkt aan het puntensysteem, deze is nog niet gereed. Gelet op de biodiversiteitsambities wordt het natuurinclusief bouwen en inrichten als uitgangspunt gehanteerd in de inrichting en ontwikkeling van het project.

Toetsing

Het natuurinclusief bouwen en inrichten is niet verbonden met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Biodiversiteit is overal om ons heen en op elke schaal kan een bijdrage geleverd worden. In de nieuwbouw worden voorzieningen gecreëerd voor flora en fauna. Rond de parkeerplaatsen en overige buitenruimte worden maatregelen opgenomen/uitgewerkt die bijdragen aan de biodiversiteit zoals het toepassen van diversiteit aan inheemse hagen, natuurlijke beplanting, takkenrillen aanbrengen en dood hout afkomstig van kapwerkzaamheden en nestgelegenheid voor flora en fauna. Een en ander conform onderstaand landschappelijk inpassingsplan, dat ter borging ook als voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0012.png"

Figuur: Landschappelijk inpassingsplan toekomstige situatie (bron: Lindeloof tuin- en landschapsarchitecten)

3.4.5 Water

Het huidige Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) heeft een planperiode van 2014 tot en met 2017. Met dit GRP voldoet de gemeente Rheden aan de planverplichting voor de rioleringszorg die rechtstreeks voortkomt uit de Wet milieubeheer. In dit plan heeft de gemeente samen met Waterschap Rijn en IJssel het rioleringsbeleid vastgelegd.


De strategie bij de inzameling van afvalwater is afgestemd op rijks- en provinciaal beleid.


Ook de zorgplicht voor afstromend hemelwater en grondwater, binnen het stedelijke gebied, zijn geborgd in het GRP. Omgaan met hemelwater en grondwater is geregeld in de in oktober 2015 vastgestelde gemeentelijke verordening Afvoer hemelwater en grondwater Rheden 2015.

Toetsing

De toetsing aan het waterbeleid en de onderbouwing van het wateraspect zijn begrepen in paragraaf 4.5.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid en afweging

Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, aan beleid van andere overheden en aan de uitkomsten van onderzoeken. In dit hoofdstuk worden de (nieuwe) mogelijkheden die onderhavig bestemmingsplan bevat, daaraan getoetst.


In de paragrafen 4.1 tot en met 4.13 zijn de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan diverse aspecten. Per paragraaf is eerst het toetsingskader aangegeven, gevolgd door de beoordeling en de conclusie. Het kader is voor beide locaties gelijk. De beoordeling is onderverdeeld per locatie. Bij de conclusie is de onderverdeling per locatie indien noodzakelijk apart gegeven.

4.1 Bodem

Kader

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.


Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.


Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Beoordeling

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Voorliggend initiatief voorziet in de bouw van een appartementencomplex binnen de bestemming 'Gemengd - 2' en de bouw van een twee-onder-een-kapwoning binnen de bestemming 'Tuin'. Met oog op de functiewijziging en de benodigde graaf-/bouwwerkzaamheden is bodemonderzoek benodigd. Bij het Bodemloket is geen informatie bekend over verontreinigingen en of deze met spoed moeten worden gesaneerd. Door Montferland Milieu is bodemonderzoek uitgevoerd voor zowel het deel van het plangebied ter hoogte van het nieuwe appartementencomplex (Dorpsstraat ong.) alsmede ter hoogte van de nieuwe twee-onder-een-kapwoning (Laakweg ong.). De rapportages van de onderzoeken zijn respectievelijk bijgevoegd als Bijlage 3 en Bijlage 10.

De belangrijkste resultaten en aanbevelingen van het onderzoek aan de Dorpsstraat (ong.) zijn als volgt:

  • Tijdens het veldwerk is de opgeboorde grond zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Hierbij zijn geen indicaties waargenomen die hierop duiden.
  • De grondwaterspiegel bevindt zich dieper dan 5 meter beneden het maaiveld. Het grondwateronderzoek blijft achterwege.
  • In het ophoogzand direct onder de klinkers zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
  • De humeuze tussenlaag over de gehele locatie is licht verontreinigd met kwik en lood.
  • Ter plaatse van boring 05 is de humeuze tussenlaag matig verontreinigd met PAK's.
  • De humeuze ondergrond over de gehele locatie is licht verontreinigd met lood.
  • De tevoren gestelde hypothese 'De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd' dient te worden verworpen.
  • Uit aanvullend onderzoek blijkt dat er een zeer beperkte spot 'Klasse Industrie' aanwezig is op de locatie. De eventuele nieuwe ontwikkelingen dienen afgestemd te worden op de verontreinigingssituatie en overlegd te worden met het bevoegd gezag.
  • De locatie wordt met uitzondering van dat deel van de locatie waar de PAK-verontreiniging is aangetroffen, geschikt geacht voor de beoogde bestemming.
  • Indien bij de voorgenomen bouwactiviteiten grond van de locatie vrijkomt, dient er rekening te worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hergebruik en afzet van de grond. Ter plaatse van boring 05 is de grond indicatief beoordeeld als 'Industrie' en derhalve niet geschikt voor hergebruik.

De belangrijkste resultaten en aanbevelingen van het onderzoek aan de Laakweg (ong.) zijn als volgt:

  • Tijdens het veldwerk is de opgeboorde grond zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Hierbij zijn geen indicaties waargenomen (slechts sporen) die hierop duiden.
  • De bovengrond van de gehele locatie is licht verontreinigd met div. zware metalen. De bovengrond van het zuidelijk deel van het perceel is eveneens licht verontreinigd met PAK.
  • De ondergrond van de gehele locatie is licht verontreinigd met lood en zink.
  • De grondwaterspiegel bevindt zich dieper dan 5 meter beneden het maaiveld. Het grondwateronderzoek blijft achterwege.
  • Uit de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er op de locatie geen ernstige bodemverontreinigingen aanwezig zijn. De vastgestelde waarden overschrijden enkel de achtergrondwaarde, wat duidt op enkel lichte (natuurlijke) verontreinigingen.
  • De tevoren gestelde hypothese 'De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd' dient formeel gezien te worden verworpen.
  • Op basis van de resultaten van onderhavig verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de milieuhygienische kwaliteit van de grond er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van het perceel. De onderzoeksresultaten (geen overschrijdingen van de tussen- en/of interventiewaarden) geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek of sanerende maatregelen.
  • Indien bij de voorgenomen bouwactiviteiten grond van de locatie vrijkomt, dient er rekening te worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hergebruik en afzet van de grond. Het zuidelijke deel van het perceel is de grond indicatief beoordeeld als 'Industrie' en derhalve niet geschikt voor hergebruik.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Geluid

Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft betrekking op nieuwe ontwikkelingen. De wet noemt geluidsbronnen die in de ruimtelijke ordening van belang zijn. Binnen de gemeente zijn dit: wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Deze bronnen hoeven niet binnen het plangebied te liggen. Nieuwe geprojecteerde geluidgevoelige functies binnen de zone van een bron moeten op het aspect geluidbelasting getoetst worden. Wegen die deel uitmaken van een woonerf of van een 30 km-gebied zijn hiervan uitgezonderd. De Wgh benoemt functies die gevoelig zijn voor geluidsbelasting van deze bronnen. Zo zijn bijvoorbeeld woningen en scholen 'geluidsgevoelige bestemmingen'.


De Wgh kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde'). Maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel terug te dringen moeten dan onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard.


Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'.


De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48 dB tot en met 53 dB in buitenstedelijk gebied en in stedelijk gebied van 48 dB tot 63 dB en voor spoorweglawaai 55 dB tot en met 68 dB.


Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen.


In de op 27 april 2015 vastgestelde Nota Hogere Waarden Wet geluidhinder Rheden 2015 hebben burgemeester en wethouders vastgelegd hoe zij omgaan met het verlenen van hogere grenswaarden.

Beoordeling

Woningen worden gezien als geluidsgevoelige functie in het kader van de Wgh. De planlocatie is niet gelegen in een geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt de planlocatie binnen een geluidzone van wegverkeer.

Door SPA WNP is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van:

  • de Rijksweg A348 en de Laakweg hoger kan zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar de ten hoogst te ontheffen waarde van 53 of 63 dB (respectievelijk buitenstedelijke en stedelijke situatie) wordt niet overschreden. De voorkeurswaarde wordt bij de twee woningen overschreden ten gevolge van zowel de Rijksweg A348 als de Laakweg en bij het appartementengebouw alleen ten gevolge van de Rijksweg A348;
  • de Oranjeweg ruim lager zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB;
  • de 30 km/uur wegen (Dorpsstraat en Groenestraat) ruim lager zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting van deze 30 km/uur-wegen aanvaardbaar is.

Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de nieuwe woningen te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om de woningen te kunnen realiseren, moet de gemeente Rheden hogere waarden, ten gevolge van het wegverkeerslawaai op de Rijksweg A348 en de Laakweg vaststellen en vastleggen in het kadaster. De gemeente dient de volgende hogere waarden vast te stellen en vast te leggen:

  • 53 dB ten gevolge van de Rijksweg A348 voor de twee grondgebonden woningen.
  • 52 dB ten gevolge van de Rijksweg A348 voor het appartementengebouw.
  • 49 dB ten gevolge van de Laakweg voor de twee grondgebonden woningen.


Hierbij wordt opgemerkt dat voldaan kan worden aan alle voorwaarden, die de gemeente Rheden stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw. Zo hebben beide nieuwe grondgebonden woningen minimaal één geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte.


Afhankelijk van de indeling van het appartementengebouw, hebben de individuele appartementen wel of geen geluidluwe gevel. Als appartementen op de eerste en/of tweede verdieping aan de zuidoostgevel gerealiseerd worden, dient rekening gehouden te worden met de gemeentelijke eis van een geluidluwe gevel. Deze is hier bijvoorbeeld met het juiste type balkon te realiseren.


Als ontheffingscriterium voor het vaststellen van hogere waarden geldt hier dat “de nieuwe woningen een open plaats opvullen tussen aanwezige bebouwing, na sloop van het bestaande gebouw”. Ook is ter plaatse van het appartementengebouw sprake van “het vervangen van bestaande bebouwing”.


Om een goed woon- en leefklimaat binnen de nieuwe woningen en het appartementengebouw te realiseren, is het nodig dat de karakteristieke geluidwering van de gevels voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit.

Conclusie
Gelijktijdig met onderhavig bestemmingsplan gaat het (ontwerp)-besluit hogere waarde in procedure in verband met de geluidbelasting van de Rijksweg A348 en de Laakweg. Het aspect akoestiek vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig plan.

4.3 Natuur/Ecologie

Kader
De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Wet natuurbescherming en in de Omgevingsverordening Gelderland (Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, Waardevol open gebied, Nationaal landschap). Voor de bescherming van soorten geldt alleen de Wet natuurbescherming.


Gebiedsbescherming
Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn speciale beschermings- zones aangewezen. Samen vormen zij Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. De Veluwe en de Rijntakken zijn aangewezen als Natura 2000-gebieden.


Binnen deze gebieden mag de kwaliteit van de natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen soorten niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden die een significant negatief effect hebben. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten en ingrepen in het gebied zelf, maar ook voor activiteiten en ingrepen daar buiten die invloed kunnen hebben op het gebied.


Het landelijke Natuurnetwerk Nederland, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is binnen de provincie beschermd. Veel natuurgebieden en voor planten en dieren waardevolle cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het Gelders Natuurnetwerk wordt gevormd door de bestaande natuurgebieden uit de voormalige Ecologische Hoofdstructuur. De gebieden in de Groene Ontwikkelingszone zijn waardevol voor de natuur maar hebben daarnaast tevens een andere functie. Veel kleinschalige cultuurlandschappen met landschaps- elementen zijn aangewezen als Groene ontwikkelingszone.


Daarnaast worden in de Omgevingsverordening beschermd het Waardevol open gebied en het Nationaal landschap.


Soortenbescherming

Ook de bescherming van soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Bij nieuwe ontwikkelingen moet onderzocht worden welke gevolgen dit heeft voor de aanwezige beschermde soorten en/of hun leefomgeving. Als een plan (in)direct kan leiden tot de verstoring van een beschermde soort of vernietiging van het leefgebied, een vaste rust- of verblijfplaats, kan het project strijdig zijn met de Wnb.

Deze wet kent drie verschillende beschermingsregimes:

  • Alle van nature in het wild levende vogels: de bescherming is gebaseerd op de bepalingen uit de Vogelrichtlijn;
  • Soorten opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, bijlage I en II van het Verdrag van Bern en bijlage II van het Verdrag van Bonn: de bescherming is gebaseerd op de bepalingen uit de Habitatrichtlijn;
  • Ander soorten genoemd in bijlage A van de Wnb: de bescherming van deze soorten, die veelal op de rode lijst staan, is iets minder stringent dan die van de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De provincie heeft in de Omgevingsverordening aangegeven voor welke algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen.


In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen. De effectbeoordeling stikstofdepositie wordt afgesloten met conclusies waarbij duidelijk wordt of in het kader van de Wet natuurbescherming significante effecten uitgesloten kunnen worden, dan wel een nader onderzoek nodig is (passende beoordeling).


In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen: gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming (Wnb) vergunning. Daarom dient voor nieuwe plannen en projecten onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een significante depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden.


Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden te allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Beoordeling

Ten aanzien van biodiversiteit wordt verwezen naar paragraaf 3.4.4. Gelet op de benodigde werkzaamheden is door Ecofect een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 5. Samengevat luiden de uitkomsten als volgt:

Gebiedsbescherming

Natura 2000
Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van Natura 2000-gebieden wordt mogelijk verstoring verwacht. Een voortoets Natura 2000 wordt noodzakelijk geacht.


Ten aanzien van stikstof wordt er in de aanlegfase dan wel de nieuwe gebruiksfase mogelijk depositie verwacht. Een Aerius (stikstof) berekening wordt daarom ook geadviseerd voor de aanlegfase en de nieuwe gebruiksfase.

Door Ecofect is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met de AERIUS-calculator. In de berekening zijn zowel de realisatiefase als de nieuwe gebruikersfase meegenomen. De rapportage is opgenomen als Bijlage 6. Geconcludeerd wordt dat er tijdens de aanlegfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j wordt overschreden.


Voorgesteld wordt om de aanlegfase intern te salderen met de huidige gebruiksfase. In de Aerius calculator zijn berekeningen gemaakt met de huidige gebruiksfase als referentie situatie. Dit resulteert is een tijdelijke afname van depositie in de aanlegfase van 18.23 mol/ha/j en een structurele afname van depositie van 18.24 mol/ha/j met de nieuwe gebruiksfase. Dit geldt voor het eerder genoemde gebied de Veluwe. Het voorliggende project zal intern worden gesaldeerd met de te ontwikkelen locatie aan de Marijkeweg/IJsselsingel in Rheden welke gekoppeld is aan voorliggende ontwikkeling.


Er is met de aanlegfase en de nieuwe gebruiksfase geen sprake van een significante verslechtering maar juist een tijdelijke en structurele verbetering. Een vergunning Wet natuurbescherming of een Voortoets stikstof is niet noodzakelijk voor deze fasen.


Natuur Netwerk Nederland
De planlocatie is gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk). Aangezien het Natuurnetwerk in Gelderland geen externe werking kent is vastgesteld dat een verdere toetsing niet aan de orde is.


Soortbescherming
Flora
Geen overtreding Wet natuurbescherming.


Vleermuizen
Mogelijk overtreding Wet natuurbescherming. Nader onderzoek gebouwbewonende soorten wordt noodzakelijk geacht.


Zoogdieren
Mogelijk overtreding Wet natuurbescherming. Nader onderzoek marterachtigen wordt noodzakelijk geacht.


Vogels
Mogelijk overtreding Wet natuurbescherming. Nader onderzoek huismus en gierzwaluw wordt noodzakelijk geacht.


Overige soorten
Geen overtreding Wet natuurbescherming.


Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming die vallen onder het onderdeel houtopstanden.

Conclusie
Het bovengenoemde noodzakelijke nader onderzoek is momenteel in uitvoering; de uitkomsten worden richting vaststelling van onderhavig bestemmingsplan opgenomen in deze toelichting. Het bestemmingsplan wordt niet eerder vastgesteld dan wanneer het nader onderzoek is afgerond en eventuele ontheffingen zijn verleend.

Biodiversiteit is overal om ons heen en op elke schaal kan een bijdrage geleverd worden. In de nieuwbouw worden voorzieningen gecreëerd voor flora en fauna. Rond de parkeerplaatsen en overige buitenruimte worden maatregelen opgenomen/uitgewerkt die bijdragen aan de biodiversiteit zoals het toepassen van diversiteit aan inheemse hagen, natuurlijke beplanting, takkenrillen aanbrengen en dood hout afkomstig van kapwerkzaamheden en nestgelegenheid voor flora en fauna. Een en ander conform onderstaand landschappelijk inpassingsplan, dat ter borging ook als voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0013.png"

Figuur: Landschappelijk inpassingsplan toekomstige situatie (bron: Lindeloof tuin- en landschapsarchitecten)

4.4 Groen

De gemeente Rheden beschikt over lijsten met bijzondere bomen. Hier is per kern uitgewerkt welke bijzondere bomen er per straat te vinden zijn en wat het criterium is dat de bomen op de lijst staan.

Beoordeling

De lijst met bijzondere bomen voor Rheden is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Binnen het plangebied staat aan de zijde van de Laakweg 17a één bijzondere boom. Met onderhavige ontwikkeling blijft deze gehandhaafd.

Ter hoogte van de te realiseren twee-onder-een-kapwoning staat aan de oostzijde van het perceel een boom welke is aangemerkt als zijnde monumentaal. Door Tree-O-Logic is een Boom Effect Analyse (BEA) uitgevoerd (Bijlage 2). De conclusie en advies luidden als volgt:

De werkzaamheden zullen plaatsvinden op circa 8 à 9 meter van de boom. Zoals op de 2 onderstaande foto’s te zien is valt dit net op de rand van de kroonprojectie. De rode lijn is gesteld op 8 meter vanuit de stam. De boom heeft een optimale ruime groeiplaats.


Er is geen aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. De verwachting is dat de boom gezien de leeftijd niet veel breder meer zal worden. Aangenomen kan worden dat op de rand van de kroonprojectie geen dikke gestelwortels meer aanwezig zijn. Dikkere gestelwortels bevinden zich doorgaans alleen binnen de kroonprojectie, daarbuiten zijn het haarwortels. Gezien de graafwerkzaamheden buiten de kroonprojectie plaatsvinden, zullen er geen dikke wortels verloren gaan.


De conclusie van het onderzoek en het antwoord op de onderzoeksvraag is;

De bouwwerkzaamheden hebben geen nadelige invloed op de boom, mits er voldaan wordt aan onderstaande randvoorwaarden en aanbevelingen.


Het advies is om de boom door een deskundige boomverzorger te laten snoeien. Het gaat hier dan om de grote gesteltak richting de toekomstige bebouwing. Dit om schade aan takken door machines te voorkomen. Verder is het van belang om geen bouwmaterialen binnen de kroonprojectie op te slaan, en de grond niet op te hogen. Dit om bodemverdichting wat nadelig is voor de boom, te voorkomen. Bij bodemverdichting gaat de normale gezonde bodemstructuur verloren. De verschillende gronddeeltjes worden in elkaar gedrukt wat ertoe kan leiden dat er zuurstoftekort bij de wortels optreedt. Ook regenwater kan minder goed de bodem indringen waardoor wortels te weinig water krijgen. Als randvoorwaarde wordt gesteld dat er geen graafwerkzaamheden binnen de kroon-projectie (8meter uit de stam + 1m) mogen plaats vinden. Middels bouwhekken kan de kwetsbare boomzone worden afgebakend. Zie hiervoor onderstaande bomenposter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0014.png"

Conclusie
Het aspect groen vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan

4.5 Water

Inleiding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het scheiden van afvalwater en het relatief schone hemelwater (regen) dat op verhardingen valt zoals bijvoorbeeld de wegen en daken. Dat wordt ook wel afkoppelen genoemd.


Het ingezamelde afvalwater dient te worden afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel waarna het vervolgens naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie wordt afgevoerd. Het effluent van de zuiveringsinstallatie loost uiteindelijk op de IJssel. Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via het verplichte 'watertoetsproces'. Het watertoetsproces is sinds 1 januari 2003 verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging.


In dit proces worden de relevante specialisten op het gebied van de waterhuishouding geraadpleegd. Zij beoordelen de wateraspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Doel van dit watertoetsproces is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken. Op basis van informatie en randvoorwaarden, het waterbeleid en bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een 'Waterparagraaf'. Deze waterparagraaf moet worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Het beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstige watersysteem in het betreffende gebied. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder(s).

Kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn er beleidsnota's aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.


Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De Kaderrichtlijn stelt kwaliteitseisen, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied).


Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 28 maart 2022 is het Nationaal Water Programma 2022-2027 vastgesteld. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee.


De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:

  • Een veilige en klimaatbestendige delta
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta;
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.


In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en beheer opgenomen.


Per 1 januari 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken van kracht. Daarin is vastgelegd dat primair de eigenaar verantwoordelijk is voor de verwerking van hemelwater dat op zijn perceel valt. Dit houdt in dat, indien dat mogelijk is, het water geïnfiltreerd moet worden in de bodem, of met toestemming van de waterbeheerder wordt geloosd op oppervlaktewater. Er worden door middel van verordeningen en regels nadere eisen en randvoorwaarden aan de verwerking gesteld.


Gemeente

Het huidige Water Taken Plan Olburgen (WTPO) heeft een planperiode van 2023 tot en met 2027 Met dit WTPO voldoet de gemeente Rheden aan de planverplichting voor de rioleringszorg die rechtstreeks voortkomt uit de Wet milieubeheer. In dit plan heeft de gemeente samen met o.a. de Waterschappen Rijn en IJssel / Vallei en Veluwe het water- en rioleringsbeleid vastgelegd. De strategie bij de inzameling van afvalwater is afgestemd op rijks- en provinciaal beleid. Ook de zorgplicht voor afstromend hemelwater en grondwater, binnen het stedelijke gebied, zijn geborgd in het WTPO. Het beleid omtrent lozing van hemelwater is aangegeven in de 'Verordening afvoer hemelwater en grondwater Rheden' en het Activiteitenbesluit. Slechts indien geen voorziening op het eigen terrein mogelijk is, kan van deze verplichting ontheffing worden verleend. In dit plan worden ondergrondse voorzieningen toegestaan voor het bergen van hemelwater. Binnen de meeste bestemmingen kunnen wadi's en andere infiltratievoorzieningen worden aangelegd.


In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn. Na de tabel volgt een toelichting op de relevante aspecten. In die gevallen dient te worden aangetoond dat er geen negatieve of verstorende gevolgen zijn te verwachten voor het watersysteem. Door een geohydrologische onderzoek, met een onderzoek naar de grondzettingen en waterdoorlatendheid kunnen de effecten worden bepaald. Zowel de situatie tijdens de uitvoering als de definitieve situatie moeten aan de orde komen.

waterhuishoudkundig aspect   relevant   omschrijving  
1. veiligheid   nee   In het plangebied liggen geen gronden die behoren tot zomer- en/of winterbed van de IJssel. De Beleidslijn grote rivieren (2006) is niet aan de orde.  
2. wateroverlast   nee   In het plangebied bevinden zich geen natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en/of overstromingsvlaktes.  
3. riolering   ja   Vuilwater dient te worden afgevoerd middels de gemeentelijke riolering. Voorkomen dient te worden dat schoon regenwater wordt afgevoerd via het (vuilwater)riool (vasthouden-bergen-afvoeren).  
4. watervoorziening   nee   Het plan ligt niet in een beschermingsgebied voor drinkwaterwinning. Het plangebied is ongeschikt voor regionale seizoensberging.  
5. volksgezondheid   nee   Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.  
6. bodemdaling   nee   In het plangebied gaat het hoofdzakelijk om zandige ondergrond. Eventuele zettingen zijn niet relevant.  
7. grondwateroverlast   nee   In het gebied is geen grondwateroverlast bekend.  
8. oppervlaktewaterkwaliteit   nee   In de omgeving van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt niet (negatief) beïnvloed wanneer voorliggend plan wordt gerealiseerd.  
9. grondwaterkwaliteit   nee   Binnen het plangebied ligt geen grondwater-beschermingsgebied voor een drinkwatervoorziening of infiltratiegebied voor een (kwelafhankelijk) natuurgebied, gezien er geen verontreinigende activiteiten plaatsvinden. Regenwater wordt gescheiden afgevoerd.  
10. verdroging   nee   In de omgeving is geen gebied aangemerkt als (gering) verdroogd.  
11. natte natuur   nee   Het plangebied grenst niet aan een gebied met kwalafhankelijke land- en waternatuur.  
12. inrichting en beheer   ja   Het plangebied betreft deels gronden in particulier eigendom en deels gronden in eigendom van de gemeente Rheden.  

Ad 3 Riolering

In het plangebied wordt afvalwater ingezameld en afgevoerd via riolering. Voor afvoer van afvalwater naar de openbare riolering is de gemeentelijke aansluitverordening van toepassing. De riolering in het gebied moet het afvalwater doelmatig inzamelen en afvoeren. Grote toename van afvalwater / droogweerafvoer (dwa) wordt niet verwacht. Rond het plangebied is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Bij nieuwe ontwikkelingen moet met hemelwater worden omgegaan overeenkomstig de provinciale beslisboom hemelwater (waarbij de volgorde vasthouden, bergen, afvoeren wordt gehanteerd). Het hemelwater en huishoudelijk afvalwater dient van elkaar gescheiden te blijven. Zie ook de gemeentelijke verordening 'Afvoer hemelwater en grondwater Rheden'. Hemelwater kan infiltreren in de bodem. Het is niet toegestaan hemel-, grondwater af te voeren via het gemengde riool. Ter voorkoming van bodem- en/of grondwaterverontreiniging moeten uitlogende en verontreinigende materiaaltoepassingen vermeden worden. Aangezien het onderhavige plan een herziening van het bestemmingsplan voor een bestaand gebied betreft, zal uit onderzoek moeten blijken welke riolerings- en/of afkoppelmaatregelen mogelijk zijn.


Ad 12 Inrichting en beheer

De gemeente stelt eisen en voorwaarden aan de inrichting van de gronden.

Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat van de watertoets is bijgevoegd als Bijlage 11. Op basis van de watertoets blijkt dat het plan van invloed kan zijn op de waterhuishouding en dat de normale procedure doorlopen kan worden. Daarom is contact opgenomen met Waterschap Rijn en IJssel.

Het Waterschap geeft aan dat in het plan de nieuwe bebouwing nagenoeg dezelfde oppervlakte aan verharding lijkt te krijgen in vergelijking met de huidige situatie. Als er in de huidige situatie geen knelpunten zijn t.a.v. wateroverlast, zal dat bij een gelijkblijvende of verkleinde verharde oppervlakte ook niet optreden.

De bestaande sportschool en buitenschoolse opvang beslaan een oppervlak van ca. 1400 m2. Het nieuwe appartementencomplex zal een oppervlakte beslaan van ca. 960 m2. De nieuwe twee-onder-een-kapwoning zal een oppervlak beslaan van ca. 210 m2. Het oppervlak aan bebouwing neemt derhalve af met ca. 230 m2.

Voorts geldt in de nieuwe situatie het volgende wat betreft oppervlakte verharding ter hoogte van het appartementencomplex.

  • Rijbaan 890 m2
  • Parkeren 435 m2
  • Halfverharding wandelpad 175 m2

De gemeente eist op basis van de 'Wet gemeentelijke watertaken' en haar 'hemelwaterverordening' dat hemelwater niet mag worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering en ter plaatse wordt verwerkt. Bijvoorbeeld via infiltratie in de bodem. Het hemelwater en huishoudelijk afvalwater dienen gescheiden te blijven. Vuilwater dient te worden afgevoerd middels het gemengde rioolstelsel van de kern Rheden. De eigenaar is verantwoordelijk voor het (blijvend) functioneren van de infiltratievoorziening.

Geohydrologisch onderzoek

Ten aanzien van het mogelijk optreden van wateroverlast is tevens een onderzoek geohydrologie uitgevoerd welke is bijgevoegd als Bijlage 7. Uit de bodemopbouw, ligging van het maaiveld ten opzichte van het NAP wordt geconcludeerd dat er geen risico te verwachten is als gevolg van kwel op de planlocatie.

Conclusie

Vanuit het aspect water zijn voor het waterschap en de gemeente Rheden geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.6 Archeologie

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Beoordeling

Volgens het bestemmingsplan ‘Archeologie’ (vastgesteld 15-04-2014) van de gemeente Rheden geldt voor het noordwestelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ en geldt voor het zuidoostelijke deel geen dubbelbestemming archeologie. Dit betekent voor het noordwestelijke deel dat bij bodemingrepen dieper dan 0,3 m en over een oppervlak groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek nodig is. Voor het zuidoostelijke deel is volgens het bestemmingsplan geen onderzoek nodig zijn, maar kijkend naar de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart, ligging binnen kern historische nederzetting, is ook voor dit gebied onderzoek nodig. Aangezien de hiervoor genoemde ondergrenzen bij de realisatie van de nieuwbouwplannen worden overschreden, is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Door KSP Archeologie is een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (booronderzoek) verkennende fase uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. Samengevat volgt hieruit het navolgende.

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Op basis van de landschappelijke ligging op een daluitspoelingswaaier afgedekt door een plaggendek en de archeologische onderzoeksmeldingen en vondstlocaties uit de omgeving is aan het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum en een hoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw). Voor de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd is op basis van de historische ontwikkeling (ligging binnen de historische kern) een hoge verwachting aan het plangebied toegekend. Het potentiële archeologische sporenniveau wordt onder het plaggendek verwacht vanaf 50 cm -mv in de top van de C-horizont. Aangezien de geplande ingrepen tot ca. 100 cm -mv reiken worden eventueel aanwezige vindplaatsen bedreigd.


Vervolgens is deze verwachting getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Uit het booronderzoek is gebleken dat het plangebied op een daluitspoelingswaaier ligt, die is afgedekt door een enkeerdgrond. De oorspronkelijke podzolbodem is verdwenen, maar het potentiële archeologische sporenniveau in de top van de C-horizont is nog intact aanwezig vanaf een diepte van 80-160 cm -mv.

Aangezien de top van de pleistocene riviervlakte onder de daluitspoelingswaaier niet is aangeboord en buiten het bestek van het huidige onderzoek valt (wordt niet bedreigd door de ingrepen), blijft de onbekende verwachting voor vuursteenvindplaatsen van jagers-verzamelaars uit het Laat-Paleolithicum voor dit niveau gehandhaafd. Wat de daluitspoelingswaaier betreft is de middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum naar laag bijgesteld. De hoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) blijft op grond van het veldonderzoek gehandhaafd evenals de middelhoge verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd.


Op grond van de verstoringen van de bodem door de bestaande bebouwing in het noordwestelijke deel van het plangebied en de intactheid van de C-horizont in dit deel van het plangebied wordt het potentiële archeologische niveau buiten de bebouwing bedreigd als daar de ingrepen dieper reiken dan 100 cm -mv. Binnen het bebouwde deel zijn er aanzienlijke zones waar de bodem tot grote diepte (180-240 cm -mv) is verstoord en geen archeologische resten meer worden verwacht. Daarnaast zijn er ook grote delen waar de verstoring van de bodem door de bebouwing niet meer dan 85-100 cm -mv bedraagt. Als in deze delen de bodem voor de nieuwbouw dieper dan 85-100 cm -mv worden verstoord, dan wordt het archeologische niveau bedreigd. In het zuidoostelijke deel van het plangebied wordt het potentiële archeologische niveau bedreigd als daar de ingrepen voor de nieuwbouw dieper reiken dan 80 cm -mv. Indien de ingrepen voor de nieuwbouw dieper reiken dan hierboven is aangegeven, adviseert KSP Archeologie een archeologische vervolgonderzoek. Als de ingrepen deze grenzen niet overschrijden is er geen vervolgonderzoek nodig.

Conclusie

Nu de exacte ingrepen voor de nieuwbouw nog niet bekend zijn is de bestaande archeologische dubbelbestemming in onderhavig plan overgenomen. Mochten de ingrepen de in het archeologisch onderzoek genoemde grenzen overschrijden zal voorafgaand archeologisch vervolgonderzoek plaatsvinden.

4.7 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.


Beoordeling

De bebouwing op planlocatie zelf kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is ook niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Wél vindt onderhavige ontwikkeling plaats in een cultuurhistorisch waardevol en gevoelig gebied. Zo grenst het plangebied aan de rijksmonumentale Mauritiuskerk. Een historische beschrijving van de Mauritiuskerk en De Cirkel is opgenomen als Bijlage 9. Daarnaast is de historische ontwikkeling van het plangebied beschreven in paragraaf 2.1.

Vanuit erfgoed zijn er geen bezwaren tegen de voorgestelde ontwikkeling. Op de locatie zijn geen cultuurhistorische waarden meer aan te treffen. Wel geldt dat de nieuwe ontwikkeling de beleving van de kerk en zijn omgeving niet negatief mag beïnvloeden. Zodoende is met onderhavige ontwikkeling uitvoerig aandacht besteed in de uitwerking van de volumes en de architectuur. Een en ander in samenspraak met de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). Mede ten behoeve van voorgaande is tevens is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 1).


Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast.

4.8 Luchtkwaliteit

Kader
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Bij bepaalde nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden, mits de omvang onder het maximum van 1.500 woningen (netto) blijft met minimaal 1 ontsluitingsweg. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

Beoordeling

De ontwikkeling van het nieuwe appartementencomplex kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIMB niet noodzakelijk. Er hoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Luchtkwaliteit ter plaatse

Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De kaarten met concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de Atlas Leefomgeving van het RIVM.

Stof   Jaar 2021   Grenswaarde   Advieswaarde  
NO2   13,8 µg/m3   40 µg/m3   10 µg/m3  
PM10   16,4 µg/m3   40 µg/m3   15 µg/m3  
PM2,5   9,7 µg/m3   20 µg/m3   5 µg/m3  

Tabel: Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit (bron: Atlas Leefomgeving)

Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5, maar nog wel net boven deze advieswaarden. Deze advieswaarden liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.9 Verkeer en parkeren

Landelijk geldt voor de parkeernormen en de verkeersgeneratie de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. De gemeente Rheden heeft echter ook de 'Nota Parkeernormen Rheden 2015' opgesteld. Deze Parkeernota is vastgesteld door de gemeenteraad van Rheden op 28 mei 2015.

4.9.1 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Dorpsstraat en de Laakweg. De Dorpsstraat is op dit deel een 30 km/u weg en de Laakweg is een 50 km/u weg. De Dorpstraat ontsluit zich met de Groenestraat aan de zuidzijde en gaat over in de Apollostraat (50km/u) aan de noordzijde. De Laakweg wordt ontsloten door de Oranjeweg (50 km/u).

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de 'Nota Parkeernormen Rheden 2015' wordt de gemeente als geheel aangewezen als 'rest bebouwde kom' wat betreft de stedelijke zone en categorie 3 'matig stedelijk' op het gebied van stedelijkheidsgraad.

In de huidige situatie bevindt zich op de planlocatie een sportschool en een buitenschoolse opvang. De berekening van de verkeersgeneratie is weergegeven in onderstaande tabel. De norm voor een fitnesstudio/sportschool bedraagt maximaal 37,9 mvt / 100 m2 bvo en van een kinderopvang (crèche) maximaal 37,7 mvt / 100 m2 bvo. Worst-case is de norm van een sportschool aangehouden.

Functie   Norm/eenheid   Eenheid   Maximale verkeersgeneratie  
Sportschool + buitenschoolse opvang (uitgaande van fitnesstudio/sportschool)   37,9 mvt /100 bvo m²   1400 m²   530,6 mvt/etmaal  
Totaal   -   -   530,6 mvt/etmaal  

Tabel: Verkeersgeneratie huidige situatie

In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Dan bevinden zich op de planlocatie een appartementencomplex met 24 woningen en een twee-onder-een-kapwoning. De berekening van de verkeersgeneratie is weergegeven in onderstaande tabel.

Functie   Norm/eenheid   Eenheid   Maximale verkeersgeneratie  
Appartementen (koop, appartement, goedkoop)   5,3 mvt / woning   19 woningen   100,7 mvt/etmaal  
Appartementen (koop, appartement, duur)   7,5 mvt / woning   5 woningen   37,5 mvt/etmaal  
Twee-onder-een-kapwoning (koop, huis, twee-onder-een-kap)   8,2 mvt / woning   2 woningen   16,4 mvt/etmaal  
Totaal   -   -   154,6 mvt/etmaal  

Tabel: Verkeersgeneratie gewenste situatie

De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief af met 376 mvt/etmaal en vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.9.2 Parkeren

Voor het benodigd aantal parkeerplaatsen is gekeken naar de Nota Parkeernomen Rheden 2015. Zo nodig is naar boven afgerond. In de gewenste situatie bevinden zich op de planlocatie een appartementencomplex met 24 woningen en een twee-onder-een-kapwoning. De berekening van de parkeerbehoefte is weergegeven in onderstaande tabel.

Functie   Norm/eenheid   Eenheid   Parkeernorm (afgerond)  
Appartementen (Eengezinswoning, rijwoning, appartement)   1,4 pp / woning   24 woningen   34 pp  
Twee-onder-een-kapwoning (Vrijstaande woning, 2 onder 1 kapwoning)   1,6 pp / woning   2 woningen   4 pp  
Totaal   -   -   38 pp  

Tabel: Parkeerplaatsen gewenste situatie

Het bezoekersaandeel binnen deze norm van 1,4 bedraagt 0,4 pp per woning en zal vrij toegankelijk moeten zijn zonder beperkingen. De aanvrager moet bij de omgevingsvergunningaanvraag aangeven (met bijvoorbeeld een overeenkomst) hoe hij het vereiste aantal parkeerplaatsen beschikbaar stelt


In de omgevingsvergunning zullen nadere voorwaarden gesteld worden aan het beschikbaar stellen en bereikbaar zijn en in stand houden van de parkeervoorzieningen.


Aanwezig aantal parkeerplaatsen

In de bestaande omgeving zijn voor de bestaande bewoners aan de oostzijde op gemeente grond gelegen 2 parkeervakken aanwezig.


Ook aan de zijde van de kerk liggen 8 bestaande parkeervakken op grond van de gemeente. Deze openbare parkeervakken zijn met toestemming van de gemeente op kosten van de sportschool op gemeentegrond aangelegd. Na consultatie van de omgeving wil de gemeente de wens van de omwonenden meenemen om de parkeervakken die op gemeentegrond zijn gelegen ook beschikbaar te houden als gemeentelijke parkeervakken voor bewoners en bezoekers van o.a. de kerk. De openbare ruimte waar nu geen parkeervakken zijn gelegen kunnen bij het bouwplan worden betrokken.


Op basis van de Nota parkeernormen dienen er 34 parkeerplaatsen aanwezig te zijn rondom het gebouw om in de parkeervraag van het gebouw te voorzien. Hiervan zijn 10 parkeerplaatsen als bezoekersaandeel aangemerkt en kunnen er per appartement dus 24 parkeerplaatsen toegewezen worden met de verdeling: per appartement 1 parkeerplaats.


Het totale plangebied beschikt in de voorliggende terrein inrichting over 43 parkeerplaatsen en worden als volgt aangemerkt.

De bestaande parkeervakken die op gemeentegrond zijn gelegen blijven op gemeentegrond liggen. Dit zijn er aan de oostzijde 2 stuks parkeervakken en aan de zijde van de kerk 7 stuks. De 10 bezoekers parkeervakken moeten na realisatie allemaal op gemeentegrond komen te liggen en via openbare grond bereikbaar zijn. Dit om het toekomstig vrije gebruik te waarborgen. De resterende 24 parkeerplaatsen behorende toe aan de bewoners van de te realiseren appartementen en hiermee voorziet het plan in de eigen parkeerbehoefte van de bewoners, dat van de bezoekers en tevens blijven de huidige openbare parkeervakken beschikbaar.


Voor de twee-onder-een-kapwoning zullen in de nadere uitwerking van het bouwplan 2 parkeerplaatsen per woningen worden gerealiseerd, waarmee hier ook aan de parkeerbehoefte zal worden voldaan.

4.9.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt voorzien door de realisatie van de benodigde parkeerplaatsen; de uiteindelijke parkeertoets vindt plaats in het kader van de beoordeling van de omgevingsvergunning. Daarnaast neemt de verkeersgeneratie in het voorgenomen plan af ten opzichte van de huidige situatie. Daarom vormt het aspect verkeer geen belemmering voor de voorgenomen situatie.

4.10 Externe veiligheid

Kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht.

De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
  • Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Beoordeling
Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een beoordeling gemaakt van de EV-situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0015.png"

Figuur: Uitsnede provinciale risicokaart locatie met aanduiding ligging plangebied

Rondom het plangebied zijn de volgende externe veiligheidsrisicobronnen relevant:

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0016.png"

De beoordeling van externe veiligheid wordt uitgevoerd voor twee risiconormen, namelijk het plaatsgebonden risico en groepsrisico.


Plaatsgebonden risico

Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een Bevi inrichting, transportroute en hogedruk aardgastransportleiding. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.


Groepsrisico

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de provinciale weg A348. Daarmee hebben wijzigingen in het invloedsgebied van deze risicobron invloed op de hoogte van het groepsrisico. Uit het rapport ‘’Verkenning transport van gevaarlijke stoffen over provinciale wegen’, d.d. 25 november 2015 blijkt dat het groepsrisico zich beneden de 0,1 maal de orientatiewaarde bevindt (zogenaamd verwaarloosbaar groepsrisico). Wel neemt het aantal personen toe, maar doordat de afstand tussen de risicobron en ontvanger minimaal 90 meter is en het groepsrisico zo laag is, kan gesteld worden dat het nimmer met 10% of meer zal toenemen. Hierdoor volstaat een beperkte verantwoording groepsrisico, conform wetgeving.


Ditzelfde geldt ook voor de spoorlijn Arnhem -Zutphen. Maar dan omdat de afstand tussen het plangebied en de risicobron groter dan 200 meter is. Hierdoor hoeft in beide gevallen niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden verricht worden:

  • Conform de motivatie onderdelen van Bevt artikel 7 en 9 moet het groepsrisico worden verantwoord;
  • Er moet advies worden aangevraagd bij de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM).

Advies VGGM

De VGGM heeft advies uitgebracht omtrent onderhavig plan (kenmerk 2023-006549). In het kader van de rampenbestrijding en zelfredzaamheid wordt geadviseerd om bij de uitwerking van de plannen:

  • Bouwkundige- en ontwerptechnische maatregelen te treffen die de effecten van hittestraling en een eventuele drukgolf beperken;
  • Het trappenhuis van het appartementengebouw aan de veilige zijde van het gebouw te realiseren, waardoor het gebouw zelf bescherming biedt tegen de hittestraling;
  • Rekening te houden met vluchtroutes die van de risicobron (in dit geval de IJssel en Rijksweg A348) af gericht zijn;
  • (Technische) maatregelen te treffen om het gebouw of delen daarvan luchtdicht af te kunnen sluiten om een veilige schuilmogelijkheid te creëren ingeval van een toxische wolk;
  • Toekomstige bewoners te informeren over de risico’s van een incident met gevaarlijke stoffen en bijbehorende handelingsperspectieven. Risicocommunicatie draagt bij aan de mate van zelfredzaamheid.

Risicobronnen

In de omgeving van het plan bevinden zich de risicobronnen:

  • Rijksweg A348;
  • Spoor Arnhem – Zutphen;
  • Rivier de IJssel;
  • Aardgastransportleidingen;
  • Milieu belastende activiteiten: gasontvangstation N-053 en Facility Services Haveland.

Relevante scenario’s

Ingeval van een incident (waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken) kunnen de scenario’s explosie, plasbrand, fakkelbrand en toxische wolk optreden. De rijksweg A348 is niet als basisnet aangemerkt. Echter worden over deze weg conform de tellingen van het RIVM regelmatig gevaarlijke stoffen (brandbaar vloeistof en brandbaar gas) getransporteerd Gelet op de afstand tot de genoemde risicobronnen zijn de scenario’s explosie en toxische wolk relevant. De kans op het optreden van dergelijke scenario’s is klein, maar niet uit te sluiten.

Rampbestrijding

Bij een incident waarbij een tankwagen (wegvervoer) met een brandbaar gas als gevolg van bijvoorbeeld een aanrijding aangestraald wordt door een brand die in de directe nabijheid is ontstaan kan een explosie plaatsvinden wanneer de tankwagen bezwijkt. Zolang de ketel nog niet bezweken is, is de inzet van de brandweer gericht op de bron om een explosie te voorkomen. Wanneer de explosie heeft plaatsgevonden richt de brandweer zich op de effecten zoals het redden van slachtoffers, het blussen van secundaire branden en het stabiliseren van beschadigde constructies. Een effectieve bestrijding van een dergelijk incident staat of valt met een goede bereikbaarheid van de incidentlocatie en de aanwezigheid van een bluswatervoorziening met voldoende capaciteit.


Door een scheur die als gevolg van bijvoorbeeld een aanrijding in een tankwagen (wegvervoer) of ketelwagon (spoorvervoer) is ontstaan kan een toxische stof uitstromen die zich in dampvorm met de wind mee verspreidt. De bestrijding van het scenario toxische wolk richt zich met name op het reduceren van de schadelijke effecten door deze neer te slaan en/of verdunnen van de toxische wolk in de nabijheid van de bron en het stoppen van de uitstroom. Dit biedt geen garantie dat een toxische wolk niet tot over het plangebied reikt.


Zelfredzaamheid

Het plan leidt tot een toename van het aantal aanwezigen (voornamelijk in de nachtelijke uren). Het ligt in de verwachting dat deze personen zichzelf bij een (dreigend) incident in veiligheid kunnen brengen mits zij geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd zijn. Dit is echter afhankelijk van de afstand tot het incident en de snelheid waarin een dreigende explosie scenario zich kan ontwikkelen. Hierbij geldt: hoe groter de afstand tot het incident hoe groter de kans op overleven. Daarbij wil ik aantekenen dat deze insteek van woningbouw maakt dat de woningen in gebruik kunnen zijn tot en met het overlijden van een bewoner. Deze bewoners kunnen tegen die tijd minder/niet zelfredzaam zijn.


Het plangebied ligt binnen de effectafstanden van het scenario explosie waarbij doden te verwachten zijn. Indien er een handelingsperspectief is, zal in het geval van een explosie scenario vluchten, dekking zoeken en/of binnenshuis schuilen het aan te bevelen handelingsperspectief zijn. Dit is afhankelijk van de afstand tot het incident en het verloop van het incidentscenario. Hierbij geldt: hoe groter de afstand tot het incident hoe groter de kans op overleven.


Het handelingsperspectief bij een toxische wolk is binnenshuis schuilen in combinatie met het sluiten van ramen en deuren (incl. ventilatieopeningen) en het uitschakelen van de ventilatie- c.q. luchtbehandelingsinstallatie.


Brandpreventie eisen
Tevens wordt geadviseerd rekening te houden met de brandpreventieve eisen vanuit het Bouwbesluit 2012 (vanaf 1 januari 2024) het Besluit Bouwwerken en Leefomgeving).

Conclusie

Het advies van de VGGM wordt meegenomen in de verdere uitwerking van het bouwplan. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

4.11 Niet gesprongen explosieven

Kader

Bij het vervaardigen van bestemmingsplannen wordt zoals is vastgelegd in de Nota standaardplanmethodiek bestemmingsplannen dorpen Rheden 2015 vanwege de gemeentelijke zorgplicht bij het leggen van bouwvlakken in verdachte gebieden een onderzoek gevraagd naar de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. In opdracht van de gemeente is in 2017 een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van explosieven afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog.

Beoordeling

Binnen de gemeente Rheden liggen gebieden waar nog steeds ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog in de grond kunnen zitten. Bij graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter in een verdacht gebied is een onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten noodzakelijk. Onderstaand figuur toont een uitsnede van de kaart ontplofbare oorlogsresten van de gemeente Rheden. Het plangebied, evenals de directe omgeving, is hierin niet aangeduid als verdacht gebied. Een onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten is dan ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0017.png"

Figuur: Uitsnede kaart ontplofbare oorlogsresten met aanduiding plangebied (bron: gemeente Rheden)

Conclusie

Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

4.12 Milieuzonering

Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.RH05-ON01_0018.png"

Tabel: Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid. De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustig gebied, gelet op de overwegende woonfunctie in de directe omgeving.

Onderhavige ontwikkeling ziet op de sloop van de bestaande sportschool en de realisatie van een appartementencomplex met 24 woningen alsmede een twee-onder-een-kapwoning aan de Laakweg. De huidige gemengde bestemming zal verdwijnen en wordt grotendeels omgezet naar een woonbestemming. De gewenste woonfunctie betreft een milieugevoelige functie, maar geen milieubelastende functie.

In de directe omgeving van het plangebied zijn de gronden voornamelijk bestemd voor wonen. Ten zuidwesten van het plangebied en ten oosten van het plangebied zijn de gronden bestemd als zijnde ‘maatschappelijk’ (kerkgebouw) op 40 meter en verder bevindt zich voornamelijk de bestemming ‘wonen’ in de directe omgeving. De eerste bedrijfsbestemming (autobedrijf) ligt op circa 50 meter afstand. Voor zowel het kerkgebouw en het autobedrijf is de richtafstand voor geluid 30 meter. De afstand van de gevel van de kerk tot de nieuwe bebouwing zal meer bedragen dan deze afstand, waardoor hier wederzijds geen belemmeringen ontstaan. Tenslotte liggen in de directe nabijheid van het plangebied verder geen bedrijfsfunctie/-bestemmingen die voor overlast/belemmeringen kunnen zorgen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling.

4.13 Milieueffect rapportage

Kader

De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:

  • 1. In artikel 7.2 Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het besluit m.e.r bevat hiertoe bijlagen, waarbij vooral de onderdelen C en D van belang zijn. Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is. Activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling benodigd is staan in onderdeel D. Voor beide onderdelen worden per activiteit de drempelwaarden beschreven.
  • 2. In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.

Ad 1: Plan-m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.:

Voor deze ontwikkeling is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is de volgende activiteit gevonden die mogelijk m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, te weten:

'D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De beoogde ontwikkeling behelst de realisatie van een complex met 24 appartementen. Daarmee blijft dit plan (ruim) onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D11.2. Het plan is daarom niet plan m.e.r.-plichtig.

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e,r,-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.

Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.

Ad 2: Plan-m.e.r.-plicht vanwege passende beoordeling.

Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-m.e.r. als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op een afstand van circa 250 meter afstand van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' en op circa 890 meter afstand van het Natura 2000-gebied de 'Veluwe'.

Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN) en geen deel uit van Gelders Natuurnetwerk of Groene ontwikkelingszone. Ook ligt er geen aanduiding van een Waardevol landschap in de buurt van dit perceel. Het perceel valt binnen de bebouwde kom en die liggen buiten de contour van het Nationaal Landschap de Veluwe, het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het plan maakt ook geen nieuwe functies mogelijk een effect zouden kunnen zijn op de kernkwaliteiten van het GNN of GO.

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura2000-gebieden te verwachten. Ook tijdelijke effecten tijdens de aanlegfase zullen niet aan de orde zijn. Significante gevolgen kunnen daarom worden uitgesloten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:

  • 1. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. jo. artikel 7.16 lid 2 en 3 Wet milieubeheer. Hierbij moet rekening worden gehouden met de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn.

De criteria betreffen:

  • 1. Een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en voor zover van belang, van sloopwerken;
  • 2. Een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;
  • 3. Een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben;
  • 4. Een beschrijving, voor zover er informatie beschikbaar is, van de mogelijke waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben ten gevolge van (indien van toepassing):
    • a. de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen
    • b. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.

Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.

Ten behoeve van dit aspect is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. opgesteld. Deze is opgenomen als Bijlage 12.

Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling, zoals beschreven in de aanmeldnotitie, geven geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een juridisch instrument waarbij de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de grond en de opstallen zijn vastgelegd. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf en overheid.

In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.

De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en vervat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.

5.2 Procedure bestemmingsplan

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.

De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.

Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.

5.3 Verbeelding en regels

De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast. De wijze waarop een bestemmingsplan vorm krijgt, is vastgelegd in landelijke standaarden.

5.3.1 Verbeelding

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Ter nadere invulling c.q. verbijzondering van deze bestemmingen is de verbeelding voorzien van aanduidingen. Op basis van de aanduidingen worden functies aan de bestemming toegevoegd of verwijderd, of worden aanwijzingen gegeven ten aanzien van aantallen of maatvoeringen. De verbeelding moet worden bezien in samenhang met de regels. Voor de verdere uitleg hiervan wordt verwezen naar onderstaande uitleg onder 5.3.2.

5.3.2 Regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken. Deze worden kort beschreven. Daarna volgt een toelichting op de planregels.

Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).

Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Eerst de bestemmingsregels en vervolgens de dubbelbestemmingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend worden de (eventuele) afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van het bouwen en het gebruik omschreven. Daarna de specifieke gebruiksregels en de vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunningenstelsel), voor zover dit aan de orde is.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

Algemene regels
In hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en de regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen. Een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is, zoals het woord het al zegt, een mogelijkheid in het bestemmingsplan zelf om af te wijken van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingsmogelijkheden. De (bestemmings)regels moeten altijd in samenhang met de algemene regels worden gelezen vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht.

Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Hierna worden de bestemmingen uit voorliggend bestemmingsplan toegelicht.

Bestemming Groen

Deze bestemming is gegeven aan het (toekomstig) openbaar groen. De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken. Op de gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd.

Bestemming Tuin

Deze bestemming is gegeven aan de niet openbare voortuinen. De gronden zijn bestemd voor tuinen, waterhuishoudkundige voorzieningen, andere bijbehorende voorzieningen en de ontsluiting van de direct aangrenzende percelen. Op de gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd evenwel met uitzondering van overkappingen.

Bestemming Verkeer
Wegen zijn ondergebracht in de bestemming Verkeer. Daarmee is de aanwezige verkeersstructuur uitgangspunt. Binnen deze bestemming mag worden geparkeerd.

Ook binnen deze bestemming is groen en water mogelijk, echter hier vindt geen borging plaats van deze functies. Op de gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd.

Bestemming Wonen
De bestemming Wonen is aan de te realiseren woningen en bijbehorende erven toegekend. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen, een beroep aan huis en overige voorzieningen. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak toegestaan. Het maximum aantal wooneenheden en de maximum bouwhoogte zijn aangeduid op de verbeelding. Daarnaast zijn regelingen voor bijgebouwen en overkappingen en overige bouwwerken opgenomen. De realisatie en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan is geborgd in de specifieke gebruiksregels als voorwaardelijke verplichting.

Bestemming Waarde – Archeologie 1
Deze bestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan en afgestemd op de mate waarin archeologische vondsten verwacht kunnen worden.

5.4 Reikwijdte bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.

De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijk- heden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevings- vergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad). Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota (vastgesteld door de gemeenteraad) voldoet aan redelijke eisen van welstand.

5.5 Handhaving

Het bestemmingsplan maakt op een eenvoudige wijze duidelijk wat is toegelaten en is daarmee goed handhaafbaar. Burgemeester en wethouders kunnen bestuursrechtelijk optreden tegen activiteiten die strijdig zijn met het bestemmingsplan. Daartoe is beleid vastgesteld. Daarnaast kan ook via de strafrechtelijke weg worden opgetreden. Een overtreding van de regels is een strafbaar feit waarop de Wet op de Economische Delicten van toepassing is.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan.

De gemeente kan hiervan afzien indien:

  • a. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, en
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen, en het inrichten van de openbare ruimte en woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is, of
  • d. één van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van toepassing is, te weten:
    • 1. het totaal der wettelijk te verhalen exploitatiebijdragen bedraagt minder dan € 10.000,00, of
    • 2. er geen verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aan de orde zijn, of
    • 3. de verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen betreffen.

De Wet ruimtelijke ordening kent voorts een regeling welke voorziet in een tegemoetkoming in schade indien deze boven het normale maatschappelijke risico uitstijgt. Burgemeester en wethouders hebben ter zake van planschade een verordening vastgesteld.

Beoordeling
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten.


Conclusie
Gelet op het vorenstaande is de economische uitvoerbaarheid verzekerd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Kader
De gemeente kent op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Deze verordening verplicht niet tot het geven van inspraak bij de voorbereiding van bestemmingsplannen.


Beoordeling
Gezien de aard van onderhavig bestemmingsplan waarbij de bestaande mogelijkheden uitgangspunt zijn, de nieuwe ontwikkelingen inzichtelijk zijn en o.a. de wijzigingen in de standaardplanmethodiek in de fase van voorbereiding van het bestemmingsplan bekend zijn gemaakt en ter inzage hebben gelegen, bestaat geen aanleiding om onverplicht inspraak te geven.


Conclusie
Volstaan is met de wettelijke procedure zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening.

7.2 Vooroverleg

Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening wordt vooroverleg gepleegd met de besturen van de betrokken gemeenten, waterschappen en met diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor een goede ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.


Beoordeling
Er zal overleg plaatsvinden met Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) en Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM). Eventueel ook met netbeheerder Liander.


Conclusie
Opmerkingen vanuit het overleg zullen voor vaststelling van het bestemmingsplan worden gewogen en eventueel leiden tot aanpassingen aan het bestemmingsplan.

7.3 Zienswijzen

Kader
Het Besluit ruimtelijke ordening voorziet erin dat, voordat de formele procedure wordt gestart met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt kennis gegeven van het voornemen om een bestemmingsplan te vervaardigen. De vooraankondiging is geplaatst in de Regiobode, een huis-aan-huisblad. En is daarnaast gepubliceerd in het elektronische Gemeenteblad op de website www.overheid.nl. Deze website is ook bereikbaar via een link op de gemeentelijke website.

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met het ontwerpbesluit is ingevolge de Wet ruimtelijke ordening bekend gemaakt in de Regiobode, de Staatscourant en in het elektronische Gemeenteblad. Op de gemeentelijke website is voor de in procedure zijnde bestemmingsplannen een link geplaatst die doorleidt naar de officiële bekendmakingen op de website www.overheid.nl. Gedurende de termijn van terinzagelegging van ............. tot en met …………… heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan bij de gemeenteraad naar voren te brengen. In deze periode was het bestemmingsplan met het ontwerpbesluit via www.ruimtelijkeplannen.nl digitaal te raadplegen. De analoge versie lag ter inzage in het gemeentehuis.

Beoordeling
Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

Of

Er zijn zienswijzen naar voren gebracht. De zienswijzen hadden zeer beknopt samengevat betrekking op ……. . Ambtshalve is aanleiding gevonden om …………. Tenslotte wordt opgemerkt dat de toelichting <naar aanleiding van zienswijzen> is geactualiseerd.

Conclusie
De ingebrachte zienswijzen geven geen aanleiding om tot een gewijzigde vaststelling over te gaan.

Of

De ingebrachte zienswijzen geven aanleiding om tot een gewijzigde vaststelling over te gaan. De gewijzigde vaststelling vloeit <ook> voort uit ambtshalve overwegingen.> Het vastgestelde bestemmingsplan wordt <met inachtneming van de wijzigingen> voor beroep ter visie gelegd.