Plan: | Laag-Soeren, locatie Harderwijkerweg 27-29 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0275.BPLS5-VA01 |
In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen vastgelegd. Een bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat het bestemmingsplan juridisch toelaat. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft en wat de mogelijkheden zijn. Het digitale plan is bij een verschil ten opzichte van de papieren versie leidend. Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.
Aan de Harderwijkerweg 27-29 is een woonzorg complex gelegen voor verstandelijk gehandicapten. Er is verzocht om het bestemmingsplan aan te passen waardoor er een extra woongebouw opgericht kan worden. Het vigerend bestemmingsplan voorziet ter plaatse in een bouwvlak waarvan 1600 m2 bebouwd mag worden, met een maximale hoogte van 7 meter. Het beoogde vierde woongebouw is in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Het woongebouw past niet binnen de bestemming (Voorzieningen, alleen toegestaan maatschappelijke instelling), het gebouw past niet qua maatvoering (hoogte en oppervlakte) en het gebouw is geprojecteerd buiten het bouwvlak.
In het onderhavige bestemmingsplan wordt het bouwvlak aan de oostzijde beperkt vergroot waardoor het nieuwe geprojecteerde woongebouw er binnen past, wordt de maximale bouwhoogte verhoogd van 7 naar 9 meter en wordt de maximaal toegestane bebouwing verhoogd van 1.600 m2 naar 2.000 m2. Daarnaast wordt het toegestane gebruik gewijzigd waardoor zorgwoningen zijn toegestaan.
Het plan heeft betrekking op het perceel gelegen aan Harderwijkerweg 27-29 te Laag Soeren, kadastraal bekend gemeente Dieren, sectie P, nummers 2972 en 4766. Het plangebied ligt aan een doorgaande weg en maakt onderdeel uit van een lintbebouwing van het dorp Laag Soeren. Op onderstaande afbeeldingen is de locatie op dorps- en perceelsniveau weergegeven.
Afbeedling ligging plangebied
Voor onderhavig perceel geldt het bestemmingsplan Laag-Soeren dat op 27 maart 2007 is vastgesteld. Het perceel heeft hierin de bestemming Voorzieningen met aanduiding 'Maatschappelijke instelling'. Dit betekent dat er binnen de bestemming enkel maatschappelijke instellingen zijn toegelaten.
Op het perceel ligt een bouwvlak waarin de gebouwen moeten worden opgericht. Voor gebouwen binnen het bouwvlak geldt een maximum bebouwingsoppervlak van 1600 m2 en een maximale bouwhoogte van 7 meter.
Hieronder is een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan Laag Soeren weergegeven.
Afbeelding uitsnede uit de geldende plankaart Laag-Soeren
Schreuderhuizen is een instelling die zorg, begeleiding en behandeling biedt aan mensen met een verstandelijke beperking. Dit wordt gedaan op een aantal vestigingen in de regio Arnhem - Dieren. Een van deze vestigingen is al sinds jaren gesitueerd in Laag Soeren. De locatie kenmerkte zich tot enkele jaren geleden door een woongebouw uit de jaren '50/'60 aan de doorgaande weg Harderwijkerweg, met daarachter een gebouw uit 2003. Aangezien de bebouwing uit de jaren '50/'60 niet meer voldeed aan de eisen van de huidige tijd en de huidige zorgverlening, is geruime tijd geleden besloten tot een gefaseerde, vervangende nieuwbouw.
De vervangende nieuwbouw welke onlangs is gerealiseerd, is mogelijk gemaakt via een projectbesluit. Dit omdat het gebruik voor de locatie voor Harderwijkerweg 27-29 niet correct was vastgelegd in het bestemmingsplan. Schreuderhuizen kan door de nieuwbouw weer huisvesting aan haar bewoners aanbieden die voldoet aan de hedendaagse eisen. Schreuderhuizen voorziet een groei van de bewoners op deze locatie. Door de huidige nieuwbouw zijn de grenzen van het huidige bestemmingsplan bereikt. Schreuderhuizen wenst het bestemmingsplan zodanig te wijzigen dat er in de toekomst een vierde woongebouw, vergelijkbaar qua omvang met de huidige woongebouwen, gerealiseerd kan worden. Op de onderstaande afbeeldingen is de huidige situatie en de gewenste situatie weergegeven. De hieronder weergegeven gewenste sitatie betreft een indicatieve weergevan zoals het eruit zou kunnen komen zien. Het daadwerkelijke plan dient nog uitgewerkt te worden en kan er anders uit komen te zien.
Qua systematiek wordt aangesloten op het bestemmingsplan Laag-Soeren, zij het dat inmiddels landelijke digitale handreikingen zijn opgesteld met betrekking tot het opstellen van bestemmingsplannen. Hieraan wordt uiteraard voldaan.
huidige situatie Harderwijkerweg 27-29
gewenste situatie
Het bestemmingsplan Laag-Soeren voorziet in een bouwvlak welke voor 1600m² bebouwd mag worden met een maximale hoogte van 7 meter ten behoeve van een maatschappelijke voorziening. Het beoogde vierde woongebouw is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Het woongebouw past niet binnen de bestemming (Voorzieningen, alleen toegestaan maatschappelijke instelling), het gebouw past niet qua maatvoering (hoogte en oppervlakte) en het gebouw is geprojecteerd buiten het bouwvlak.
Ten aanzien van de woonfunctie is in het kader van het projectbesluit reeds aangegeven dat deze functie op deze locatie in het dorp passend wordt geacht. Het betreft immers het voortzetten van het huidige gebruik. Eveneens is in het projectbesluit stedenbouwkundig bepaald dat de maximale hoogtemaatvoering bijgesteld kan worden, mits de maximale hoogte van belendingen niet wordt overschreden. Voorts is het complex gesitueerd op een royaal perceel aan de Harderwijkerweg. De bebouwing is ruim van de openbare ruimte gelegen en het terrein kent een parkachtige uitstraling. Gesteld wordt dat met de oppervlakte overschrijding en de situering van de nieuwbouw geen afbreuk wordt gedaan aan deze karakteristieken, maar dat het vierde woongebouw zich in samenhang met de overige bebouwing op het perceel manifesteert. Stedenbouwkundig kan dan ook in principe worden ingestemd met het voorliggende verzoek.
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat met het mogelijk maken van het bouwplan geen ruimtelijke bezwaren zijn gemoeid. Ten aanzien van het huidige functionele gebruik van de gebouwen voor bijzondere woonvormen bestaat geen bezwaar, temeer deze functie hier al decennia lang plaats vindt. Voor wat betreft de woonfunctie is in het kader van het projectbesluit reeds aangegeven dat deze functie op deze locatie in het dorp passend wordt geacht. Ten aanzien van de hogere bouwhoogte kan aangegeven worden dat een hogere hoogte dan 7 meter beter aansluit bij de maximale hoogten van 9 meter van de gebouwen in de omgeving. Voor het overige is het bouwplan passend in het bestemmingsplan Laag Soeren en daarmee in overeenstemming met het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
Het ruimtelijke beleid is op rijksniveau verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 in werking is getreden. In de SVIR zijn diverse beleidsnota's geactualiseerd en geïntegreerd, waaronder de nota Ruimte uit 2006 en de nota Mobiliteit. In de SVIR schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is vastgelegd welke nationale belangen moeten worden betrokken bij het vaststellen van een bestemmingsplan.
Onderhavig bestemmingsplan bevat geen aspect dat het Barro is vastgelegd. Evenmin raakt het rijksbeleid.
Na de invoering van de Wet ruimtelijke ordening heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De provinciale visie op ruimtelijk gebied is vastgelegd in deze algemene structuurvisie. De structuurvisie is erop gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten in Gelderland worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Het provinciale beleid richt zich op het groenblauwe raamwerk (natuur en water) en het rode raamwerk (stedelijke functies en infrastructuur). Het overige provinciale grondgebied wordt het multifunctionele gebied genoemd en is het domein van de gemeenten die daartoe in regionaal verband samenwerken.
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG), laatstelijk gewijzigd op 27 juni 2012 welke wijziging op 5 juli 2012 in werking is getreden, zijn punten van provinciaal ruimtelijk beleid juridisch vastgelegd.
Het dorp Laag Soeren valt, evenals de locatie van Schreuderhuizen, binnen bestaand bebouwd gebied. Het beleid met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden wordt, voorzover het plannen van lokale aard zijn, tot de beleidsvrijheid van de lokale overheid gerekend.
Wel valt het dorp Laag Soeren, en dus ook de locatie van Schreuderhuizen, binnen het Waardevol landschap Zuidelijk IJsselvallei, zoals dat nader is uitgewerkt in de streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen. De kernkwaliteiten van dit landschap zijn:
Gezien het feit dat het onderhavige bestemmingsplan in vergelijking met het vigerend bestemmingsplan slechts een beperkte verrruiming van de bouwmogelijkheden mogelijk maakt, kan geconcludeerd worden dat, mede gezien de hierboven genoemde kernkwaliteiten, geen strijdigheid ontstaat met het Waardevol landschap Zuidelijke IJsselvallei.
Begin 2006 is de Ruimtelijke structuurvisie Een droom om in te wonen vastgesteld. Deze visie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 aan met een doorkijk naar 2030. Bij de voorbereiding van deze visie is met diverse belangengroepen gesproken over verschillende mogelijkheden in de dorpen en het buitengebied. De gemeente kiest voor een versterking van de woonomgeving.
Bij de ruimtelijke ingrepen die daarvoor nodig zijn vormen de kwaliteiten van natuur en landschap het vanzelfsprekend uitgangspunt. In de structuurvisie wordt als hoofdopdracht genoemd het behouden en versterken van de bestaande kwaliteit.
In de Woonvisie, vastgesteld door de raad op 26 mei 2009, is de lijn voor de jaren 2009 t/m 2013 dat expliciet aandacht uitgaat naar het verbeteren van de kwaliteit bestaande woningvoorraad. Omschreven is dat de gemeente Rheden streeft naar een toekomstbestendige woningvoorraad. In vergelijking met de voorgaande periode ligt de focus meer op kwaliteit en in het bijzonder op een kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad. Speerpunten zijn: werk maken van herstructurering, woningaanpassingen ten behoeve van senioren, investeren in duurzaamheid en particuliere woningverbetering. Daarnaast blijft nieuwbouw een belangrijk item.
Met het voorliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke Woonvisie.
In juni 2011 heeft de gemeenteraad een aantal uitgangspunten voor nieuwe woningbouw initiatieven vastgesteld. Op basis daarvan is de gemeente terughoudend bij het verlenen van medewerking aan nieuwe (particuliere) initiatieven waarbij per saldo meer dan 5 woningen aan de voorraad worden toegevoegd. In onderhavig plangebied worden geen reguliere woningen toegevoegd.
Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en uitkomsten van onderzoeken.
De Wet geluidhinder is voor het onderdeel weg- en railverkeerslawaai van toepassing op geluidgevoelige gebouwen die zijn geprojecteerd binnen zones van (al dan niet) in het plangebied gelegen wegen. Wegen die deel uitmaken van een woonerf en van een 30-kilometer zone zijn daarvan uitgezonderd. De locatie waarop onderhavig bestemmingsplan betrekking heeft, is gelegen aan de Harderwijkerweg.
In opdracht van Wiegerinck Architectuur Stedenbouw heeft DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan (zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek). Uit de resultaten komt naar voren dat de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB ter plaatse van bouwblok C wordt overschreden door de Harderwijkerweg: de geluidsbelasting bedraagt maximaal 54 dB. De maximale hogere grenswaarde van 63 dB wordt daarmee niet overschreden.
Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is de mogelijkheid voor het nemen van maatregelen in de bron- en overdracht in ogenschouw genomen. Aan de hand van deze rapportage kan de gemeente bepalen, of geluidsmaatregelen getroffen worden en in welke mate. Afhankelijk daarvan zal voor de bouw van de woning hogere grenswaarden benodigd zijn. Cumulatie van geluid is bij dit plan niet aan de orde, de Harderwijkerweg is de enige relevante geluidsbron. Door middel van gevelisolatieberekeningen moet worden aangetoond dat de waarde voor het binnenniveau niet worden overschreden.
Het ontwerp besluit tot vaststelling van hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting heeft met ingang van 15 mei 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de tervisielegging zijn geen zienswijzen tegen het ontwerp besluit tot vaststelling van hogere waarde ingediend. Bij besluit van 7 juli 2014 zijn hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vastgesteld (zie Bijlage 2 Besluit hogere waarden).
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Voor dit bestemmingsplan is door 'BOOT organiserend ingenieursburo BV' een bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3 Bodemonderzoek). De conclusies uit het bodemonderzoek luiden als volgt. De licht verhoogde concentraties (kwik, PCB in de bovengrond en barium in het grondwater) geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen. De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor de voorgenomen realisatie en in gebruik hebben van een woonzorgcomplex.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie. De VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 wordt als hulpmiddel gebruikt om te beoordelen of een voldoende scheiding aanwezig is tussen milieubelastende bedrijven enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen bedrijven en woningen. In deze uitgave worden per bedrijfstype richtafstanden gegeven. De lijst geeft richtafstanden voor de aspecten geur, stof, lawaai en gevaar. Daarbij wordt uitgegaan van gemiddeld moderne bedrijven. Aldus wordt een ruimtelijke scheiding bereikt tussen hinderveroorzakende functies en hindergevoelige functies.
In onderhavige situatie betekent milieuzonering het volgende. Op basis van de inrichtingenlijst in het bestemmingsplan Laag Soeren vallen de activiteiten van Schreuderhuizen zorgverlening onder inrichtingscode 85.4 met de omschrijving verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, bijzondere woonvormen en internaten. De bijbehorende grootste afstand die de inrichting (in dit geval Schreuderhuizen) moet aanhouden ten opzichte van een gevoelige functie is 10 meter. De afstandsmaat van 10 meter van een inrichting betekent dat de inrichting passend is. Uit het oogpunt van milieuzonering zijn er verder geen belemmeringen ten aanzien van de via dit projectbesluit geboden mogelijkheden. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de activiteiten van Schreuderhuizen in het kader van milieuzonering passend zijn.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Deze wet kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. De Wm heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gevallen (artikel 5.16 Wm):
In het Besluit niet in betekende mate bijdragen, laatstelijk gewijzigd op 7 juni 2012, is dit verder uitgewerkt.
Bij ministeriële regeling, de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (Regeling NIBM), zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen.
Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig te toetsen aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit. In de praktijk zal daarom voor de nieuwbouw tot ongeveer 1.500 woningen geen luchtkwaliteitsonderzoek meer nodig zijn.
Op 15 januari 2009 is daarnaast een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur in het Staatsblad gepubliceerd. Gemeenten en provincies moeten volgens het Besluit Gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) per 16 januari 2009 rekening houden met grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide bij besluiten over de realisering van zogenoemde gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen. Voor locaties binnen 300 meter van rijkswegen of binnen 50 meter van provinciale wegen moet eerst worden onderzocht of de Europese normen voor fijn stof en stikstofdioxide worden overschreden, of dat dit dreigt te gebeuren. Als uit het onderzoek blijkt dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, mag er geen school, verzorgingstehuis, et cetera worden gevestigd.
Voor onderhavig plangebied geldt dat de ontwikkeling:
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en objecten wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven kwetsbare objecten zijn. Beperkt kwetsbare objecten zijn gebouwen/voorzieningen zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.
De VGGM heeft advies uitgebracht over dit bestemmingsplan (zie Bijlage 7 Advies
brandweer). Naar aanleiding van dit advies is de toelichting aangepast.
De locatie ligt aan de Harderwijkerweg (gemeentelijke weg) in de dorpskern Laag Soeren. Buiten de dorpskern Laag Soeren vanaf de grens met de gemeente Brummen is de Harderwijkerweg een provinciale weg N786. Het vervoer van gevaarlijke stoffen (vooral LPG) over deze route is niet uitgesloten.
Verantwoording groepsrisico
Naar het aspect externe veiligheid is geen onderzoek verricht. Dit vanwege het feit dat het plangebied buiten de invloedsgebieden van gevaarlijke inrichtingen of aandachtsgebieden voor transportroutes ligt. Wel is op advies van de VGGM gekeken naar de verantwoording van het groepsrisico omdat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Harderwijkerweg niet kan worden uitgesloten.
- Maatregelen aan de bron
Dit bestemmingsplan voorziet niet in maatregelen. Maatregelen aan de bron liggen buiten het bereik van de initiatiefnemer.
- Nut en noodzaak van de ontwikkeling
Aan de Harderwijkerweg 27-29 is een woon-zorgcomplex gelegen voor verstandelijk gehandicapten. Er is verzocht om het bestemmingsplan aan te passen, waardoor er een extra woongebouw opgericht kan worden.
- De mogelijkheid van zelfredzaamheid van de bevolking
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk waarbij een groep kwetsbare bewoners zijn betrokken. Deze groep mensen is minder zelfredzaam.
-Scenario's en effectafstanden
In het algemeen zijn de scenario's hiervoor een BLEVE, plasbrand of lekkage van een giftig gas of vloeistof. Het schadegebied bij een BLEVE van een tankwagen is daarbij respectievelijk 150 meter (100% letaalafstand) en 308 meter (1% letaalafstand). Het schadegebied bij een plasbrand van een tankwagen langs de weg is daarbij respectievelijk 35 meter (100% letaalafstand) en 60 meter (1% letaalafstand).
De locatie ligt daarmee (grotendeels) binnen 100% letaalafstand van het beide scenario's.
-De mogelijkheid voor de bestrijding van een calamiteit
In de regel zal de bestrijding bij een dreigende BLEVE bestaan uit het blussen van de brand die de LPG tankwagen aanstraalt en het koelen van de aangestraalde tankwagen. Bij een plasbrand zal de inzet zich richten op het met schuim blussen van de plasbrand.
Langs de provinciale weg en nabij de locatie is slechts beperkt bluswater beschikbaar. Het water uit het Apeldoorns-Dierens kanaal kan eventueel ingezet worden voor de bestrijding van een incident op de provinciale weg.
De overige voorgestelde adviezen van de VGGM kunnen niet in het bestemmingsplan worden geborgd.
Conclusie
Het bestemmingsplan geeft de mogelijkheid voor een uitbreiding van een zorgcomplex. Gezien het vorenstaande wordt de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt uit een oogpunt vanuit veiligheidsrisico's als een acceptabele ontwikkeling gezien. Desalniettemin resteert er een restrisico. Dit risico wordt gezien de kans acceptabel bevonden. Ten slotte wordt volledigheidshalve opgemerkt dat de voorgenomen ontwikkeling zelf uit het oogpunt van externe veiligheid geen risico vormt.
De toename van het aantal verkeersbewegingen door de komst van een woongebouw is beperkt en de Harderwijkerweg heeft een meer dan voldoende capaciteit om dit aan te kunnen.
Uitgangspunt is dat op het bijbehorende terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Van dit uitgangspunt kan onder voorwaarden worden afgeweken. Dit aspect wordt getoetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de normen die de Bouwverordening bevat. Vooralsnog bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat het parkeren niet kan worden opgelost. Op het terrein is in ruime mate gelegenheid om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en waterlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen valt zoals bijvoorbeeld de daken.
In de Wet ruimtelijke ordening is afstemming tussen ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen vastgelegd. In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn. In die gevallen dient te worden aangetoond dat er geen negatieve of verstorende gevolgen zijn te verwachten voor het watersysteem. Door een geohydrologisch onderzoek, met een onderzoek naar de doorlatendheid, kunnen de effecten worden bepaald. Zowel de situatie tijdens de uitvoering als de definitieve situatie moeten aan de orde komen. Bij nieuwbouw is het op grond van het gemeentelijk rioleringsplan verplicht het op eigen terrein vallende hemelwater ter plaatse te verwerken, tenzij dit niet mogelijk blijkt te zijn. Het hemelwater afkomstig van verharde oppervlakten zal in de bodem worden opgevangen.
Na de tabel volgt een toelichting op de relevante aspecten.
waterhuishoudkundig aspect | relevant | omschrijving | |
1 | veiligheid | nee | In het plangebied liggen geen gronden die behoren tot zomer- en/of winterbed van de IJssel. |
2 | wateroverlast | nee | In het plangebied bevinden zich geen natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en/of overstromingsvlaktes. |
3 | riolering | Ja | Ja: Voorkomen dient te worden dat schoon regenwater wordt afgevoerd via het riool (vasthouden-bergen-afvoeren) In het plangebied is gemengde riolering aanwezig waarop vuil water mag worden geloosd. |
4 | watervoorziening | nee | Nee: Het plan ligt niet in een beschermingsgebied voor drinkwaterwinning. |
5 | volksgezondheid | nee | Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In het plangebied bevinden zich wel/geen gemengde riooloverstorten. |
6 | bodemdaling | nee | Binnen het plangebied bevindt zich geen (deels) zettinggevoelige ondergrond. |
7 | grondwateroverlast | Ja | Ja: In het plangebied is mogelijk sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Hierdoor kunnen schijngrondwaterstanden aanwezig zijn. |
8 | oppervlaktewaterkwaliteit | Ja | In de omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Water kan wel indirect afgevoerd worden via sloten in en buiten plangebied naar Soerensebeek waar (HEN) waterkwaliteitseisen voor gelden. |
9 | grondwaterkwaliteit | nee | Binnen het plangebied ligt geen grondwaterbeschermingsgebied voor een drinkwatervoorziening of infiltratiegebied voor (kwelafhankelijk) natuurgebied. |
10 | verdroging | nee | Binnen het plangebied is geen gebied aangemerkt als verdrogingsgevoelig. |
11 | natte natuur | ja | Het plangebied bevat een hydrologische beïnvloedingszone rond natuurgebieden of ecologische wateren. Zie punt 8. |
12 | inrichting en beheer | nee | Binnen het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewateren van het waterschap. Het plangebied betreft particulier terrein. |
Ad 3 en 7 : De bovenlaag van de bodem in het plangebied is matig waterdoorlatend, terwijl de ondergrond goed tot zeer goed doorlatend is. Door toepassing van profielverbetering kan een goede doorlatendheid van de bodem worden gerealiseerd. Daarom is infiltratie van hemelwater in de bodem mogelijk en kan grondwateroverlast worden voorkomen.
Ad 8 en 11 : Voorkomen dient te worden dat eventueel verontreinigd hemelwater direct kan worden afgevoerd naar kwetsbaar water. Daarom dient een buffer in de vorm van een bezinkvoorziening voor het hemelwater aangebracht te worden alvorens lozing op de afvoerende sloot plaatsvindt.
Geconcludeerd wordt dan ook dat het aspect water geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Het terrein van Schreuderhuizen heeft geen monumentale gebouwen en maakt geen onderdeel uit van een monument. Wel grenst het perceel aan het Beschermd dorpsgezicht Laag Soeren, dat bij besluit van 20 maart 2013 als zodanig is aangewezen. De verruiming van de bouwgrens die het bestemmingsplan biedt grenst aan de Harderwijkerweg en grenst niet aan het beschermd dorpsgezicht.
Niet alleen het bovengronds zichtbare kan een waarde vertegenwoordigen. Ook het behoud en de kennis van archeologische waarden vertegenwoordigt een waarde. Het perceel ligt in gebied met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting.
RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4 Archeologisch onderzoek). Het onderzoek is een actualisatie en een uitbreiding van eerder uitgevoerd onderzoek op het terrein (Zielman, 2010). In november 2013 werd namelijk duidelijk dat ten zuiden van het reeds onderzochte gebied mogelijk een vierde woning gerealiseerd zou kunnen worden. De doelstelling is gelijk gebleven aan die van het voorgaande onderzoek: het doel van het onderzoek was allereerst het middels bureauonderzoek verwerven van informatie over bekende en te verwachten archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen.
Het doel van het veldonderzoek was vervolgens die verwachting te toetsen en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de aard, omvang, datering, kwaliteit (gaafheid en conservering) en diepteligging van eventueel aangetroffen archeologische vindplaatsen. Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen in het plangebied is vervolgens een advies met betrekking tot archeologisch vervolgonderzoek geformuleerd. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij de aanvang van het veldonderzoek
voor het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van waardevolle (intacte) archeologische overblijfselen uit de tijdspanne IJzertijd-Late Middeleeuwen. Tijdens het veldonderzoek werden zowel in het onderzoek van 2010 als het onderzoek van 2013 in het plangebied evenwel geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van (een) intacte archeologische vindplaats(en).
In het oostelijke deel van het plangebied is een plaggendek (c.q. ophogingspakket) aanwezig, dat naar alle waarschijnlijkheid uit de afgelopen twee eeuwen stamt. Op twee plekken werd aan de basis van dit pakket een restant van een B-horizont waargenomen, terwijl de bodem ter hoogte van de overige boringen tot in de C-horizont bleek te zijn verstoord. Aangezien geen relevante archeologische indicatoren zijn aangetroffen, en mede gelet op de mate van verstoring van het
oorspronkelijke bodemniveau, is er weinig aanleiding nog enig archeologisch belang toe te kennen aan het plangebied. De kans dat er bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden archeologische waarden worden verstoord, wordt dan ook verwaarloosbaar klein geacht.
Gezien de onderzoeksresultaten en de voorgenomen ingrepen in het plangebied is geconcludeerd dat bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden waarschijnlijk geen archeologische waarden zullen worden verstoord. Op basis hiervan wordt aanbevolen om het plangebied vrij te geven. Er wordt in dit bestemmingsplan dan ook geen dubbelbestemming opgenomen voor archeologie.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering is voor uitvoer van dit bestemmingsplan.
Ecologische Hoofdstructuur
Veel natuurgebieden en voor planten en dieren waardevolle cultuurlandschappen
maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Ecologische
Hoofdstructuur bestaat uit natuurgebieden, verwevingsgebieden en ecologische
verbindingszones. Ecologische verbindingszones zorgen er voor dat er uitwisseling
plaats kan vinden van dieren, maar ook planten tussen verschillende natuurgebieden.
De verwevingsgebieden zijn waardevol voor de natuur maar hebben daarnaast tevens
een andere functie. Veel kleinschalige cultuurlandschappen met landschapselementen
zijn aangewezen als verwevingsgebied. De ecologische hoofdstructuur wordt
beschermd doordat bij ruimtelijke ontwikkelingen getoetst wordt aan de door de provincie in een streekplanuitwerking vastgestelde Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur.
Natura 2000
Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn speciale
beschermingszones aangewezen. Samen vormen zij Natura 2000, een Europees
netwerk van beschermde natuurgebieden dat vergelijkbaar is met de Ecologische
Hoofdstructuur in Nederland. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is
geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. De Veluwe en Uiterwaarden van de IJssel zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Binnen deze gebieden mag de kwaliteit van de natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen soorten niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden die een significant negatief effect hebben. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten en ingrepen in het gebied zelf, maar ook voor activiteiten en ingrepen daar buiten die invloed kunnen hebben op het gebied. Op ca 300 meter van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Veluwe. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de afstand tot het Natura 2000-gebied wordt niet verwacht dat er sprake zal zijn van een effect op de te beschermen waarden. Een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is dan ook niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
De soortbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Bij nieuwe ontwikkelingen
moet onderzocht worden welke gevolgen dit heeft voor de aanwezige beschermde
soorten en/of hun leefomgeving. Als een plan (in)direct kan leiden tot de verstoring of
vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project
strijdig zijn met de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet kent drie verschillende
beschermingsregimes:
Veldonderzoek
In 2010 heeft Staring Advies een quickscan natuurtoets uitgevoerd op een terrein aan de Harderwijkerweg 27 te Laag Soeren. Het betrof een onderzoek voor de realisatie van een tweetal woningen voor Schreuderhuizen, een instelling voor verstandelijk gehandicapten. Ten behoeve van de update (zie Bijlage 5 Flora- en faunatoets) is, door een ecoloog van Staring Advies, een veldbezoek uitgevoerd om de situatie ter plekke te beoordelen. Hierbij is nagegaan of de situatie veranderd is ten opzichte van 2010 en is beoordeeld in hoeverre de bouwlocatie voor de vierde woning geschikt leefgebied vormt voor strikt beschermde plant- en diersoorten. Hiermee is beoordeeld of de ruimtelijke plannen wel/niet in conflict zijn met de Flora- en faunawet.
Flora
Het plangebied voor de vierde woning bestaat uit een gazon met enkele bomen. Rondom het perceel staan eveneens enkele bomen en zijn jonge beukenhagen aangeplant. Op en rond de kavel staan onder andere een Amerikaanse eik, een beuk, een paardenkastanje en enkele linden. De vegetatie bestaat uit een soortenarm gazon, met naast grassoorten enkele algemene soorten als kruipende boterbloem, witte klaver, speerdistel en gewone melkdistel. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden hier niet verwacht door het ontbreken van geschikte groeiplaatsen en het intensieve gazonbeheer. Strikt beschermde soorten (Flora- en faunawet, tabel 2/3) worden niet verwacht. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.
Broedvogels
Een volledige broedvogelkartering heeft niet plaatsgevonden. Tijdens het veldbezoek zijn in de plangebieden geen vogels aangetroffen. In de directe omgeving van de plangebieden zijn de volgende vogelsoorten aangetroffen: merel, houtduif, koolmees en Turkse tortel. In een linde aan de rand van de kavel is een oud nest van vermoedelijk een houtduif aangetroffen. In het plangebied zijn geen nesten aangetroffen van soorten waarvan de vaste rust- en verblijfplaatsen jaarrond beschermd zijn. Deze worden ook niet verwacht door het ontbreken van geschikte nestgelegenheden binnen de kavel en het intensieve gebiedsgebruik. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn geen (sporen van) zoogdieren waargenomen in het plangebied. Tijdens de quickscan natuurtoets van 2010 zijn enkele eekhoornnesten aangetroffen in bomen op en rond het terrein van Schreuderhuizen. Deze vaste rust- en verblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd. In de bomen op en rond de kavel voor de vierde woning zijn geen eekhoornnesten aangetroffen. Verblijfplaatsen van overige strikt beschermde zoogdiersoorten (Flora- en faunawet, tabel 2/3) zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht in het open gazon. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.
Vleermuizen
Aangezien in het plangebied geen bebouwing aanwezig is, worden verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten niet verwacht. In de aanwezige bomen bevinden zich geen geschikte holten voor vleermuizen. Dus ook verblijfplaatsen voor boombewonende soorten worden niet verwacht in het plangebied. Door de openheid en hoeveelheid kunstlicht is het plangebied weinig geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Het plangebied is geen essentieel leefgebied voor vleermuizen. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.
Overige soortgroepen
Er zijn in het plangebied geen beschermde amfibieën, reptielen, vissen of ongewervelde dieren aangetroffen tijdens het veldbezoek. Strikt beschermde soorten uit deze soortgroepen worden niet verwacht door het ontbreken van geschikt leefgebied. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.
Conclusies
Vanuit natuur wet- en regelgeving zijn er geen belemmeringen voor de haalbaarheid
en uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te verwachten. Op basis van de update van de quickscan natuurtoets op het terrein van Schreuderhuizen in Laag Soeren kan geconcludeerd worden dat er geen strikt beschermde soorten verwacht worden op de kavel voor de vierde woning. Aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de flora- en faunawet is niet noodzakelijk.
Een bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en regels leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en de opstallen. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid. In de digitale omgeving zijn de bestemming en daarbij geldende regels reeds gekoppeld. In de analoge versie kan op de verbeelding de locatie worden opgezocht waarover informatie wordt gewenst. Op basis van de gevonden bestemming kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.
De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en bevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.
Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen en daarmee van het bestemmingsplan Laag-Soeren. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehanteerd.
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen. De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.
Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.
De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast.
De wijze waarop een bestemmingsplan vorm krijgt, is vastgelegd in landelijke standaarden.
Verbeelding
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestemming Maatschappelijk gelegd. Binnen het bouwvlak kan een hoofdgebouw worden gebouwd. De maatvoering is afgestemd op de bebouwing in de naaste omgeving. Voorts is een gebied aangeduid waarbinnen bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten.
Regels
De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken.
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2);
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) ontheffingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik.
In onderhavig plan wordt de bestemming Maatschappelijkgelegd. Daarbij is de maatvoering afgestemd op de naaste omgeving.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
Opgemerkt wordt dat ten aanzien van de vereiste parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein, in de bouwverordening voorwaarden zijn gesteld. In een bijlage bij de bouwverordening zijn onder andere bruikbaarheidsvereisten en de normen per functie vastgelegd. Wat voldoende is, wordt op basis van de bouwverordening bepaald bij de beoordeling van een bouwaanvraag.
3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en ontheffingen. In dit hoofdstuk worden ook regels gegeven over het bouwen van nutsvoorzieningen en het ondergronds bouwen.
4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.
De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouw- mogelijkheden, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de door de gemeenteraad vastgestelde bouwverordening. Waarbij de onafhankelijke welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota zoals die op 26 februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 4 april 2013 in werking is getreden, voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Het perceel is geen eigendom van de gemeente en de particuliere eigenaar draagt de kosten van het bouwplan alsmede de kosten van uitwegen en het aansluiten op nutsvoorzieningen. Aldus is de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet aan de orde.
De gemeente kent een op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Deze verordening verplicht niet tot het geven van inspraak bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Gezien de beperkte omvang en inzichtelijkheid van de ontwikkeling bestaat ook geen aanleiding om onverplicht inspraak te geven.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg gezonden aan het waterschap Vallei en Veluwe en naar de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM). Op 3 april 2014 heeft het waterschap aangegeven het plan beoordeeld te hebben en geen op- of aanmerkingen te hebben over de waterparagraaf. De reactie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen (zie Bijlage 6 Reactie Waterschap Vallei en Veluwe). Op 9 april 2014 heeft VGGM samen met de brandweer een reactie gegeven (zie Bijlage 7 Advies brandweer). Ook deze reactie is als bijlage opgenomen. Naar aanleiding van de reactie van de brandweer is de paragraaf Externe Veiligheid aangepast.
Het provinciale beleid omtrent de toepassing van de instrumenten die de provincie heeft ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat plannen van lokaal belang niet voor overleg behoeven te worden aangeboden. Ook gezien de aard van het bestemmingsplan bestaat hiertoe geen aanleiding.
De Wro voorziet erin dat, voordat de formele procedure wordt gestart met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt kennis gegeven van het voornemen om een bestemmingsplan te vervaardigen. Deze vooraankondiging is op 6 november 2013 geplaatst in de Regiobode, een huis-aan-huis blad. En daarnaast geplaatst op de gemeentelijke website www.rheden.nl.
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met het ontwerpbesluit is op 14 mei 2014 bekend gemaakt in de Regiobode, de Staatscourant en op de gemeentelijke website. Gedurende de termijn van terinzagelegging van 15 mei 2014 tot en met 25 juni 2014 heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen bij de gemeenteraad. In deze periode was het bestemmingsplan met het ontwerpbesluit via www.ruimtelijkeplannen.nl digitaal te raadplegen. De analoge versie lag ter inzage in het gemeentehuis en in het gemeentelijk informatiecentrum te Dieren. Gedurende de tervisielegging zijn er twee zienswijzen ingediend. De beantwoording van de ingebrachte zienswijzen vindt plaats via een bijlage bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.