direct naar inhoud van Toelichting
Plan: bestemmingsplan Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Sinds 2004 wordt gewerkt aan de Visie Havikerpoort (2006) en de realisatie daarvan. Op initiatief van de landgoederen Middachten en Twickel en de Vereniging Natuurmonumenten is het project Havikerpoort opgestart. In dit kader is in 2008 een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld voor het gebied Havikerwaard en Beimerwaard bezuiden de provinciale weg Dieren Doesburg (N 317). Ten behoeve van een grotere ruimtelijke samenhang is in opdracht van de Dienst Landelijk Gebied ook een ontwerp opgesteld voor het gebied noordelijk van de N 317.

In deze visies is ingegaan op de beoogde toekomstige functies, waaronder verruiming van de waterbergingcapaciteit, ontwikkeling van landschap, langjarige instandhouding van Landgoed Middachten, natuur, recreatie, zandwinning en fondsvorming en herinrichting door zandwinning. Een onderdeel van deze Visie is de realisatie van een niet aangekoppeld systeem van watergeulen (strang) langs de IJssel. De naam voor dit deelplan is Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid.

Voor deze Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid zijn een nieuw bestemmingsplan, een ontgrondingsvergunning, een natuurbeschermingswetvergunning, een Wabo-vergunning (omgevingsvergunning) en Waterwetvergunning benodigd en moeten enkele meldingen worden gedaan (Bbk en Blbi). Vanuit het rivierkundig belang moet ook gezorgd worden voor een goede hydraulische (veiligheid), morfologische (aanzanding), nautische (scheepvaart) situatie.

Er is een plicht tot het opstellen van een milieueffectrapport inclusief passende beoordeling, omdat op voorhand niet met zekerheid kan worden aangegeven dat er geen effecten op het Natura2000-gebied 'Uiterwaarden van de IJssel' optreden (het plangebied ligt in deze IJsseluiterwaarden). Ook de omvang van het project (een ontgronding van meer dan 25 hectare) maakte het opstellen van een milieueffectrapport noodzakelijk.

Inmiddels is de intentieovereenkomst Vervaardiging Herziening Bestemmingsplan Landelijk gebied 'Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid' d.d. 13 februari 2015 en de Planschadeverhaalsovereenkomst Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid d.d. 16 februari 2015 door de gemeente en initiatiefnemer ondertekend. Op basis daarvan kan de planologische procedure worden gestart. De basis voor het bestemmingsplan is het Voorkeursalternatief (VKA, december 2013) zoals hierna is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0001.png"

Het voorkeursalternatief (december 2013)

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan zijn naast het VKA de MER (Grontmij, 15 mei 2013 en aanvulling mei 2015, bijlage 1 bij de toelichting). Het bestemmingsplan is als voorontwerp gelijktijdig in procedure gegaan met de concept MER. Het vergunningentraject m.b.t. de diverse aanvragen loopt parallel met bestemmingsplan- en MER-procedure mee. Een en ander wordt gecoördineerd door de provincie Gelderland.

De beoogde herinrichting kan worden gerealiseerd door middel van een gerichte zandwinning. De opbrengsten uit de zandwinning worden mede aangewend voor fondsvorming ten behoeve van duurzame instandhouding van het nabijgelegen landgoed Middachten. Andere doeleinden waarop de gebiedsvisie zich richt, zijn:

  • verruiming van de bergingscapaciteit en het stroomprofiel in het winterbed;
  • landschapsontwikkeling en structuurversterking door delfstoffenwinning en nuttige toepassing van overtollige grond en waterbodem;
  • natuurontwikkeling en vergroten van de milieudiversiteit;
  • realiseren van recreatieve fiets- en/of wandelroutes;
  • economisch rendabel winnen van delfstoffen.

Hoofdstuk 2 Algemeen

2.1 Plangebied

Havikerwaard Zuid maakt deel uit van het uiterwaardensysteem van de IJssel en ligt ter hoogte van Ellecom en De Steeg op de westelijke oever van de rivier, in de gemeente Rheden. Het plangebied ligt in één van de acht ecologische poorten (Havikerpoort) op de rand van de Veluwe en verbindt de Natura 2000-gebieden Veluwe en Rijntakken met elkaar. Het gebied ligt voor een belangrijk deel op het domein van Landgoed Middachten. In een deel van Havikerwaard Zuid is in het verleden al zand gewonnen. Hieronder is een afbeelding opgenomen met de ligging van de Havikerwaard Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0002.png"

Ligging plangebied (bron luchtfoto: Google Earth)

2.2 Doel

Op basis van gesprekken met tal van belanghebbenden en instanties is sinds 2004 de ontwikkelingsvisie Havikerpoort opgesteld en vastgesteld. De ontwikkelingsvisie Havikerpoort is het kader voor de realisering van het deelplan Havikerwaard Zuid. Daarom wordt allereerst kort ingegaan op de ontwikkelingsvisie Havikerpoort (vastgesteld door de gemeente Rheden in december 2006).

De Visie Havikerpoort richt zich op het gehele gebied tussen de Veluwe en IJssel tussen De Steeg, Dieren en Doesburg en omvat zowel de hoger gelegen rand van de Veluwe (overgangszone) als de lager gelegen IJsseluiterwaard. In de onderstaande afbeelding is de ruimtelijke visie voor het totaalproject Havikerpoort weergegeven. Met de Visie Havikerpoort kan de verbinding tussen de Veluwe en de Havikerwaard langs de IJssel worden hersteld. De recente aanleg van een eco-passage onder de drukke snelweg A348, die tot voor kort nog een onneembare barrière vormde voor dieren, verbindt sinds kort de verschillende natuurgebieden weer met elkaar. Tegelijkertijd zal er aandacht zijn voor een algemene kwaliteitsverbetering van natuur en landschap. Zo wordt gewerkt aan het agrarische cultuurlandschap, cultuurhistorie, recreatieve routes en is er speciale aandacht voor de twee particuliere landgoederen Middachten en Hof te Dieren. Bijzondere aandacht is er voor het Faisantenbos dat tussen de snelweg en de Veluwe in een kwelzone ligt. Maatregelen in de waterhuishouding van de kwelzone moeten verdere verdroging van dit bos voorkomen. Een ander onderdeel van het plan is de realisatie van een niet aan de IJssel aangesloten stelsel van geulen (strangen) langs de IJssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0003.png"

Afbeelding Ruimtelijke Visie Havikerpoort met ligging deelplan Havikerwaard Zuid

Een eerste aanzet voor de aanleg van dit stelsel van geulen is opgenomen in het deelplan Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid (rode omcirkeling in bovenstaande afbeelding), dat langs de IJssel is gelegen en waar voorliggend bestemmingsplan op is gericht.

De uitwerking van het deelplan Havikerwaard Zuid heeft plaatsgevonden in een intensief proces met een groot aantal betrokken partijen. Een groot deel van het gebied Havikerwaard Zuid behoort tot de domeinen van het landgoed Middachten. Met de opbrengsten van de in de Havikerwaard Zuid voorgenomen zandwinning worden niet alleen de plan- en uitvoeringskosten welke samenhangen met de inrichting van natuurgebieden en de eindafwerking van de ontgrondingslocatie bekostigd, maar een belangrijk doel is ook de aanwending voor fondsvorming ten behoeve van duurzame instandhouding van het landgoed Middachten. Hierover zijn afspraken vastgelegd in een overeenkomst tussen ZEM Havikerwaard en landgoed kasteel Middachten.

Andere doeleinden waarop de Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid zich richt, zijn:

  • 1. Verruiming van de bergingscapaciteit en zo mogelijk het stroomprofiel in het winterbed van de IJssel. Het project kent weliswaar geen uit het project Ruimte voor de Rivier voortkomende doelstelling op dit aspect, maar er ligt wel een verzoek van Rijkswaterstaat om kansen voor waterstandsverlaging en –berging te benutten in verband met mogelijke toekomstige hogere afvoeren.
  • 2. Landschapsontwikkeling en structuurversterking: eindbeeld nastreven dat beter aansluit bij de structuur van het rivierenlandschap en zowel ruimtelijk als functioneel bijdraagt aan de leesbaarheid ervan. Hiermee draagt het plan, door middel van gerichte landschapsontwikkeling, bij aan de landschapsstructuur. De morfologie van de plassen (in de huidige situatie als incidenten in de structuur te beschouwen) wordt namelijk zodanig aangepast, dat ze de vorm aannemen van natuurlijke restbeddingen. Verder worden deze getransformeerde bekkens ruimtelijk en functioneel in relatie gebracht met de laagten rond de Lamme IJssel, een nog duidelijk herkenbare restbedding van de IJssel. Begeleidende boselementen accentueren de loop van het geulenpatroon in het verder tamelijk open landschap. Op deze wijze wordt een verstoring in de landschapsstructuur (winplassen) omgebogen tot een ruimtelijke, en in rivierkundig opzicht functionele verbetering.
  • 3. Natuurontwikkeling en vergroten van de milieudiversiteit: vergroting van het areaal aan natuurlijke milieu's (kwantitatief) in combinatie met vergroting van de milieudifferentiatie en daarmee van de diversiteit aan habitats (kwalitatief). Verder wordt gedeeltelijk invulling gegeven aan de opgave en doelstellingen uit het project Havikerpoort (realisatie hoogwatervrije vluchtplaatsen in het tracé van een geschikte vluchtroute naar hogere gronden en het ecoduct).
  • 4. Realiseren van recreatieve fiets- en/of wandelroutes.
  • 5. Realiseren van een duurzame methode zandwinning en nuttig hergebruik van overtollige (niet vermarktbare) grond en waterbodem.
  • 6. Voorzien in behoefte aan bouwgrondstoffen.

Ook wordt met het plan de directe werkgelegenheid van ongeveer 35 personen voor circa 10 jaar veiliggesteld, plus de werkgelegenheid in het toeleverend en afnemend bedrijfsleven. Het doel daarbij is de productie van ZEM Havikerwaard te bestendigen binnen de huidige vergunningruimte, bedrijfsgroei is geen doel.

2.3 Aanpak

Fasering

De planrealisatie wordt ingezet met een ontgronding, die via een aantal planfasen verloopt. Naast de winning van zand, vindt tevens aanvulling met specie plaats, waarmee de beoogde vormgeving van de geulen en oeverafwerking wordt bereikt. Ter afronding van elke fase vindt finale afwerking van het betreffende plandeel plaats. De volgorde in de fasering, alsmede de start van iedere ontzandingsfase in relatie tot de oplevering van hoogteafwerkingen, de terreininrichting en aanplant van bosopstanden is in de bestemmingsplanregeling geborgd.

De provincie Gelderland ziet door middel van frequente controles toe op een correcte uitvoering van de winwerkzaamheden, waarbij de in de ontgrondingsvergunning gestelde normen met betrekking tot de maximale ontzandingsdiepte en de opbouw van onderwatertaluds niet mogen worden overschreden. Ook de fasering is daarbij bindend vastgelegd. Deze fasering heeft ook een juridische vertaling gekregen in voorliggend bestemmingsplan.

Uitvoeringswijze en materieel

De af- en aanvoer van het gewonnen en te bergen materiaal wordt grotendeels per schip gerealiseerd waarbij de vaarroute via de huidige invaart verloopt. Deels vindt de (lokale/regionale) afvoer van het gewonnen zand, net als in de huidige situatie, ook over de weg (Weertsdijk en A348) plaats. De aanvoer van grond vindt regionaal ook per as plaats.

De werkzaamheden binnen de inrichting kunnen op grond van de vigerende milieuvergunning plaatsvinden van maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 23.00 uur en op zaterdag tussen 07.00 en 17.00 uur.

Uitvoeringsperiode

De operationele ontgrondingswerkzaamheden vinden plaats in een periode van 10 tot 15 jaar en kunnen starten na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en alle overige noodzakelijke vergunningen en ontheffingen. Afhankelijk van de marktsituatie wordt er al dan niet direct gestart met ontgronden. Na de ontgrondingsperiode is er nog een termijn van 5 jaar voor de eventuele uitloop van ontvangst van niet vermarktbare, herbruikbare grond en waterbodem van elders ten behoeve van de eindinrichting.

Overige uitvoeringsaspecten

Voor de uitvoering zal een aantal kabels en leidingen moeten worden verlegd en wordt de huidige kade rond de bestaande winplassen verlegd.

2.4 Overige projecten Havikerwaard

De natuurontwikkeling is niet de enige ontwikkeling in het gebied. De beide bedrijven gevestigd aan de Havikerwaard 8a (Valewaard B.V. en IJsselbeton C.V., thans onderdeel van K3Delta B.V) hebben plannen tot modernisering. In 2014 is een geactualiseerd bestemmingsplan voor deze bedrijfslocaties vastgesteld. De bedrijfslocaties maken dan ook geen deel uit van voorliggend bestemmingsplan. Wel is het gebruik van een deel van de bestaande plas in onderhavig plangebied als onderwaterdepot (terugloop specie) bestemd, zoals dat ook in het vorige bestemmingsplan was opgenomen.

Aan de zuidoever van de zandwinplas vindt de ontwikkeling van een natuurlijke oever plaats. Deze ontwikkeling is opgenomen binnen voorliggend plan en is vergund. De ontwikkeling past in het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied', nadat een omgevingsvergunning is verleend.

2.5 Vigerend bestemmingsplan

Voor de planlocatie vigeert het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van de gemeente Rheden, zoals vastgesteld op 27 januari 2009 door de gemeenteraad. Op 11 september 2009 is het plan grotendeels goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland.

Het plan bestaat uit regels, toelichting en verbeelding. Bij de verbeelding zijn ook enkele milieuzonerings- en waardenkaarten opgenomen.

De gronden waar de ontwikkelingen plaatsvinden, hebben de volgende bestemmingen:

  • 1. Agrarisch met landschaps- en natuurwaarden;
  • 2. Natuur en bosgebied;
  • 3. Niet agrarisch bedrijf;
  • 4. Water.

Daarbij zijn de volgende dubbelbestemmingen en aanduidingen opgenomen:

  • 1. Waterstaatsdoeleinden;
  • 2. Zone transportleiding;
  • 3. 50 dB contour;
  • 4. Zone toegelaten afwijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0004.png"Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' Rheden

2.5.1 Bestemmingen

Agrarisch met landschaps- en natuurwaarden

Gronden bestemd als Agrarisch met landschaps- en natuurwaarden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven, uitgezonderd het gebruik als boomkwekerij, intensieve veeteelt en paardenfokkerij;
  • b. de uitoefening van nevenfuncties bij bestaande agrarische bedrijven die zijn weergegeven in een bijlage;
  • c. instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke, aardwetenschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  • d. ondergeschikt extensief recreatief medegebruik, voorzover de onder c genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. het op hobbymatige basis houden van dieren;
  • f. maximaal 50 m² van de bedrijfsbebouwing ten behoeve van detailhandel in eigen voortgebrachte producten;
  • g. een dienstwoning per agrarisch bedrijf;
  • h. bestaande gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen, groenvoorzieningen, sloten en andere waterpartijen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken;

Natuur en bosgebied

De gronden bestemd als Natuur en bosgebied zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke, aardwetenschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  • b. houtproductie;
  • c. ondergeschikt extensief recreatief medegebruik;
  • d. faunabeheer;
  • e. bestaande gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen.

Water

Binnen de op de plankaart voor Water bestemde gronden zijn, passend binnen de bestaande functies, toegestaan:

  • a. vaarwegen ten behoeve van de scheeps- en recreatievaart;
  • b. watergangen, beken en waterpartijen;
  • c. vis- en aanlegsteigers;
  • d. bruggen en andere civieltechnische werken;
  • e. het gebruik voor waterstaatkundige doeleinden;
  • f. de instandhouding en ontwikkeling van natuurwaarden.
2.5.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Waterstaatsdoeleinden

Binnen de bij dit plan gegeven basisbestemmingen zijn de gronden die op de plankaart als zodanig zijn aangeduid tevens bestemd voor:

  • a. afvoer van hoogwater, sediment, ijs en de waterhuishouding; b scheep- en recreatievaart;
  • b. voorzieningen ten behoeve van het normale onderhoud en beheer zoals het beheer van de hoofdwaterkering, het aanpassen van bestaande kribben, plaatsen van bakens en het constructief aanpassen van aanmeergelegenheden.

Zone transportleiding

Binnen de bij dit plan gegeven basisbestemmingen zijn op de gronden die op de plankaart als zodanig zijn aangeduid tevens toegestaan:

  • a. hoofdtransportleidingen voor aardgas, water, afvalwater of andere nutsvoorzieningen;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

50 dB contour

Binnen de bij dit plan gegeven basisbestemmingen zijn de gronden die op de plankaart als zodanig zijn aangeduid tevens bestemd voor de geluidszone behorende bij het bedrijventerrein:

c. Havikerwaard, voorzover op de plankaart aangeduid met gz3.

Zone toegelaten afwijking

De waterpartij ten westen van de bedrijven aan de Havikerwaard heeft de aanduiding 'zone toegelaten afwijking'. Op basis van de bijbehorende planregels is het toegestaan grondstoffen ten behoeve van de bedrijfsvoering van de Havikerwaard 8a in depot te zetten op deze gronden.

Milieuzoneringskaart

Op de milieuzoneringskaart welke bij het bestemmingsplan hoort, is het gebied waar de ontwikkelingen plaatsvinden aangemerkt als landelijk gebied en als werkgebied.

2.5.3 Waardenkaarten

De waardenkaarten bestaan uit 3 onderdelen, te weten de waardenkaart cultuurhistorie, de waardenkaart landschap en de waardenkaart natuur en milieubeschermingsgebieden.

Cultuurhistorie

Op de waardenkaart cultuurhistorie is voor het grootste deel van het plangebied bepaald dat er geen sprake is van cultuurhistorische waarden. Wel geldt voor een gebied ten noorden van de planlocatie (voor een klein deel gelegen binnen de planlocatie) dat er sprake is van een archeologisch onderzoeksgebied. Ook liggen er enkele archeologische aandachtsgebieden, rijks- en gemeentelijke monumenten nabij het gebied.

Binnen archeologische aandachts- en onderzoeksgebieden is het beleid gericht op het voorkomen van ingrepen die tot een fysieke aantasting kunnen leiden van de te verwachten archeologische waarden. Behoud in situ (behoud archeologische resten op de vindplaats) moet uitgangspunt zijn. Concreet betekent dit dat bodemingrepen dieper dan 30 cm. boven de basis van het plaggendek voorkomen moeten worden. Gestreefd moet worden naar extensieve vormen van grondgebruik.

Op de waardenkaart staan ter illustratie de gemeentelijke- en rijksmonumenten weergegeven. De weergave van deze monumenten op een kaart heeft met name een signaalfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0005.png"

Uitsnede kaart cultuurhistorische waarden

Landschap

Op de waardenkaart landschap heeft het plangebied en omgeving de volgende aanduidingen:

  • 1. IJsseldal;
  • 2. Hoofdrichting landschap;
  • 3. Waardevolle open ruimte;
  • 4. Karakteristieke locatie;
  • 5. Stedenbouwkundig en/of landschappelijk waardevolle zone.

Het gemeentelijk beleid in het IJsseldal is gericht op behoud van het agrarische karakter, met een hoofdrol voor de grondgebonden landbouw. Daarnaast is ruimte voor natuurontwikkeling. Wel dienen de karakteristieke elementen behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Functieveranderingen dienen zich te conformeren aan de grote ruimtelijke karakteristieken met lange zichtlijnen en kleine bebouwingsconcentraties.

De op de kaart aangegeven 'hoofdrichting van het landschap' heeft ten doel versnippering en verrommeling van het landschap te voorkomen. Bij grote en kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen dient de hoofdrichting in acht te worden genomen. De landschapsrichting is van toepassing op grote en kleine schaal; zowel op gebiedsniveau als op perceelsniveau. Bij het aanbrengen van groenvoorzieningen, bouwwerken geen gebouw zijnde (zoals erfafscheidingen), gebouwen (erfinrichtingen) wordt de hoofdrichting van het landschap in acht genomen.

De waardevolle open ruimte bestaat uit landbouwgebied met natuurgebieden. Richting de IJssel zijn de ruimten groter en opener. Deze ruimten worden gekenmerkt door hun wijdsheid. Enkel solitaire bomen(groepen) en lage begroeiingen zijn aanwezig maar belemmeren de beleefbaarheid van het open karakter niet. De rivier de IJssel is prominent beleefbaar in de gebied.

De aanduiding karakteristieke locatie staat voor een belangrijk landschappelijk centrum. De locatie kenmerkt zich door een samenkomst van (land)wegen en/of open ruimte, welke is gemarkeerd door middel van bebouwing. De bebouwing is representatief, maar kent geen monumentale vormentaal en de bebouwing voegt zich naar het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0006.png"

Uitsnede kaart landschap

Natuur en milieubeschermingsgebieden

Op de waardenkaart natuur en milieubeschermingsgebieden heeft het plangebied de aanduidingen Vogelrichtlijngebied (Natura2000), Weidevogelgebied en Beschermingszone natte natuur.

Als Natura2000 gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden), liggen in Rheden de uiterwaarden van de IJssel en de Veluwe. De uiterwaarden van de IJssel en de Veluwe zijn aangewezen vanwege de aanwezigheid van grensoverschrijdende aantallen beschermde soorten of oppervlaktes van habitats. De beschermde waarden in deze gebieden zijn gekoppeld aan instandhoudingsdoelen. Ruimtelijke ingrepen dienen hieraan getoetst te worden. Een versterking van de beschermde waarden kan plaatsvinden, mits de gebiedskarakteristiek en de daaraan gekoppelde natuurwaarden behouden blijven.

In weidevogelgebieden is het van belang dat het open en natte karakter in stand blijft. Het veiligstellen van weidevogelgebieden betekent in ieder geval het handhaven van de huidige waterhuishoudkundige situatie. Ruimtelijke ingrepen, zoals de aanleg van landschapselementen en de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden, kunnen plaatsvinden mits de gebiedskarakteristiek en waterhuishoudkundige situatie van het weidevogelgebied niet onevenredig negatief beïnvloed worden.

In gebieden met natte natuur- en bosterreinen is het streven gericht op behoud van de aan vochtige gronden en water gebonden natuurwaarden. De waarden van natte natuur zijn vaak zo sterk afhankelijk van de omgeving dat natuur en directe omgeving als één geheel te beschouwen zijn. Ruimtelijke ingrepen en ontwikkelingen mogen dan ook niet leiden tot verlaging van de grondwaterstand in en om de natte natuur of (bij wateren) tot verslechtering van de waterkwaliteit en aantasting van de morfologie van de beken en waterlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0007.png"

Uitsnede kaart natuur en milieubeschermingsgebieden

In paragraaf 4.4 van deze toelichting is de onderliggende gemeentelijke beleidsvisie uit het vigerende bestemmingsplan samengevat.

Naast dit bestemmingsplan is er tevens een parapluplan vigerend, gericht op (bescherming van) archeologische waarden en archeologische indicaties. Zodra voorliggend bestemmingsplan rechtskracht krijgt, vervallen zowel het bestemmingsplan Landelijk gebied als het parapluplan archeologie.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie

3.1 Ligging plangebied

Havikerwaard Zuid maakt een deel uit van het uiterwaardensysteem van de IJssel en ligt ter hoogte van Ellecom en De Steeg op de westelijke oever van de rivier, in de gemeente Rheden.

Het plangebied wordt begrensd door de rivier de IJssel in het oosten, westen en het zuiden. De grens van het plangebied wordt in het noorden deels gevormd door de weg Havikerwaard en volgt verder de projectgrens van het herinrichtingsplan. In onderstaande afbeelding is de precieze begrenzing van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0008.png"

Afbeelding begrenzing plangebied

3.2 Geomorfologische opbouw

3.2.1 Geologie

Voor het Saaliën (250.000 tot 130.000 jaar geleden) behoorde de omgeving van het plangebied tot het stroomgebied van de Rijn. Het maakte deel uit van een laag deltagebied waar met lage stroomsnelheden dikke pakketten zand en grind werden afgezet. Het rivierdal werd tijdens de ijstijden scherp begrensd door de stuwwallen van de oostelijke Veluwe, welke konden ontstaan onder invloed van het schuivende landijs. Smeltwater zorgde vervolgens voor brede trechtervormige droge dalen in de stuwwal. Het smeltwater zette voor de dalmondingen grote, relatief hooggelegen daluitspoelings- of puinwaaiers af. Hierover is later de doorgaande hoofdroute tussen de, eveneens in deze zone gevestigde nederzettingen ontstaan. Het smeltwater zelf vormde in de delta een groot meer dat geleidelijk met zand, silt en klei werd opgevuld.

De IJssel is gedurende een lange periode van het Holoceen een lokale rivier gebleven, gevoed door de Oude IJssel ten zuidoosten van Doesburg en de beken van de Achterhoek. De activiteit van de IJssel neemt vanaf de Laat Romeinse tijd als gevolg van de verbinding met de Rijn sterk toe en de huidige IJsselstroomgordel komt tot ontwikkeling. Door het sterk meanderen van de zich diep insnijdende rivier ontstaan omvangrijke kronkelwaarden. Op onderstaande afbeelding is de differentiatie in de bodemomstandigheden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0009.png"

De gemorfologische opbouw van het plangebied en omgeving

3.2.2 Bodem en water

In het plangebied heeft de IJssel voor transport en afzetting van een gevarieerd pakket bodemmateriaal gezorgd. Over het algemeen komen vlak langs de rivier de lichtere zavelafzettingen voor, terwijl op wat grotere afstand, in rustiger water, de zwaardere kleigronden ontstonden.

De ondiepe bodemopbouw ten oosten en verder noordelijk van de plas bestaat uit een zavel- of kleidek, afgezet op grof zand. Direct ten noorden van de huidige zandwinplas bestaat de bodem uit kalkhoudende ooivaaggronden, bestaande uit zware zavel en lichte klei (Rd90A).

De IJsselvallei is rijk aan oppervlaktewater van een goede kwaliteit door de aanvoer van kwelwater.

Doordat de IJssel hoge stroomruggen afzette, werd de afvoer van het kwelwater bemoeilijkt bij Middachten, ten oosten van De Steeg, waardoor hier veen ontstond. Waar de IJssel dicht langs de stuwwallen stroomt, was de afvoer van het water dusdanig goed, dat hier geen veenvorming plaatsvond.

Door het meanderen en het periodiek verleggen van de rivierloop, zijn strangen ontstaan, zoals de Lamme IJssel. Delen van deze fossiele rivierarm zijn verland met slib of veen en zijn nog als laagten in het landschap van de Havikerwaard te zien.

3.3 Landschappelijke opbouw

3.3.1 Ontginning

De ontginning van de Havikerwaard is opgezet vanuit de bewoningsplaatsen op de hogere gronden, waar de eerste hofsteden werden gevestigd (zie figuur 5.2). Het ging daarbij om 2 concentratiegebieden; rond de Kleine Nap aan de westzijde en rond de Beimerhof aan de oostzijde van de Havikerwaard, waar de bewoningsplaatsen nog werden opgehoogd tot de zogenaamde, ‘pollen’. Tussen deze beide hogere oeverwallen ligt een relatieve laagte, verwijzend naar een restbedding van de IJssel en het tracé van de latere Middachterbeek. De hogere gronden, rond de hoeven leenden zich uitstekend voor akkerbouw, terwijl de lagere gebiedsdelen fungeerden als graasgronden voor het vee. De combinatie van beide bodemtypen op korte afstand was van wezenlijk belang voor de oorspronkelijke, gemengde bedrijfsvoering. De verkaveling, vertoont een grillige, enigszins radiale structuur. Deze hangt nauw samen met het tracé van de ontsluitingsroutes (ontginningsbases) die de meanderende kruin van de oeverwallen volgen.

De overgangszone naar de stuwwal werd gekenmerkt door een laag en nat gebied, waar stagnerend water tot veenvorming leidde. Dit gebied was landbouwkundig minder bruikbaar en bleef lange tijd bebost. Later werd een uitgebreid ontwateringsstelsel aangelegd, waarbij tal van watergangen de afvoer van het uittredende kwelwater moesten regelen. Hierdoor ontstond de kenmerkende opstrekkende verkaveling met lange smalle percelen, die uitsluitend als graasgronden dienden.

De Lamme IJssel vormt het relict van een voormalige stroomgeul, die inmiddels grotendeels is dichtgeslibd en plaatselijk zelfs volledig verland. Aan de zuidzijde liggen enkele natte percelen, waar nog sprake is van een belangwekkend verkavelingspatroon, dat met haar begreppeling verwijst naar de natte omstandigheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0010.jpg"

topografische kaart 1855

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0011.jpg"

Detailkaartjes verlandingsproces Lamme IJssel 1855, 1903, 2004

3.3.2 Ontwatering

In de Havikerwaard bevindt zich een uitgebreid stelsel van beken en sloten. Deze watergangen zijn indertijd ontstaan voor de opvang en afvoer van het uittredend kwelwater uit het Veluwemassief, ter regulering van het kwelwater van de rivier en daarmee voor het algemeen waterbeheer van het landbouwgebied.

Om de hellingvoet van de Veluwe te draineren is bijvoorbeeld de Ruitersbeek gegraven. Via deze beek stroomt het water van de bronbossen bij Middachten langs Ellecom naar Dieren, waarmee o.m. de vijvers van Hof te Dieren worden gevoed. De watervoerendheid is afhankelijk van de hoeveelheid water vanuit de Veluwerand. Onder meer door afname van de kweldruk staat de beek inmiddels een groot deel van het jaar droog.

De afwatering van de Havikerwaard vindt plaats via beken, watergangen, grotere waterlopen en uiteindelijk via de Dierense Hank op de IJssel. De Dierense Hank loost onder normale omstandig heden onder vrij verval op de IJssel. Bij hogere rivierpeilen kan er echter geen vrije lozing meer plaatsvinden. Er vindt dan inundatie van het lager gelegen deel van de Havikerwaard plaats, waarbij beekwater zich vermengt met kwelwater uit de IJssel.

3.3.3 Ontsluiting

Oorspronkelijk werd de Havikerwaard ontsloten via een aantal aparte insteekwegjes. Zo konden in het westelijk deel de Kleine Nap en overige boerderijen tot en met Mettenwaard vanaf De Steeg worden bereikt via de IJsseldijk; het huidige tracé Weertsdijk-Havikerwaard (gedeeltelijk).

De steenfabrieken tegenover Huis Bingerden waren, evenals nu, via het verlengde van de IJsseldijk; de Havikerwaard bereikbaar. De (huidige) Eikenstraat ontsloot vanaf Ellecom de boerderijen De Pol, Groot en Oud Beimerhof, Schoonoord en een achter Schoonoord gelegen steenfabriek.

Een aantal kavelpaden legden informele verbindingen tussen de verschillende insteken. Later wordt de Eikenstraat officieel doorgelust naar de Weertsdijk, waarbij het tracé nabij Mettenwaard enigszins wordt verlegd. Het ontsluitingspatroon bestaat nu uit het stelsel Weertsdijk, Havikerwaard en Eikenstraat, terwijl het oostelijk deel van de Havikerwaard via de Beimerwaard wordt ontsloten vanaf de N317.

Verder is nog sprake van een aantal perceelsontsluitingen, waartoe ook de zomerkade wordt gerekend.

Kortgeleden is een bestemmingsplan voor een deel van het fietspad ten oosten van Havikerwaard Zuid in procedure gebracht. Dit kan uiteindelijk aansluiten op de route in de Havikerwaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0012.jpg"

ontsluitingssysteem

3.3.4 Nederzettingspatroon

Het nederzettingspatroon volgt nauwgezet het bodempatroon en valt samen met de hogere gronden. Zo liggen de boerderijclusters voornamelijk op de schol rond het westelijk deel van de Eikenstraat (Kleine Nap tot en met Mettenwaard) en rond Groot Beimerhof. Bovendien werden deze hogere gronden vaak nog kunstmatig aangehoogd zodat het huidige beeld ontstond van verspreide boerderijen op pollen, waaronder bv De Pol. Langs de zomerkade van de IJssel werden in de tweede helft van de negentiende eeuw, evenals elders in het rivierengebied, ook in de Havikerwaard een aantal steenfabrieken gevestigd. In 1850 was nog slechts sprake van een kleine ‘ticheloven’ in de Loenensche Middelwaard, tegenover het huidige Beinum. In 1906 was deze uitgegroeid tot een groot steenovencomplex, terwijl dan inmiddels ook een drietal steenfabrieken tegenover Huis Bingerden zijn gevestigd. Inmiddels is er daarvan een uitgeroeid tot een moderne betonsteenfabriek, terwijl de ander heeft plaatsgemaakt voor een stoeterij. Rond deze steenfabrieken zijn door de jaren heen groepjes bijbehorende woonhuizen gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0013.jpg"

nederzettingspatroon

3.3.5 Waterstaat

Aangezien de Havikerwaard behoort tot het uiterwaardengebied van de IJssel, worden de genoemde bodemgebruiksvormen beperkt door het waterstaatkundig belang. De waard moet haar primaire functie met betrekking tot de berging en afvoer van het rivierwater bij hogere peilen optimaal kunnen vervullen. De zomerkade behoedt het gebied weliswaar tegen overstroming bij gematigd hoogwater, maar al voordat overschrijding van de zomerkade plaatsvindt, wordt reeds water ingelaten om schade aan de zomerkade te voorkomen. Het waterschap ziet toe op het functioneren van de zomerkade, en voert daarbij het juiste beheer.

3.4 Landschap

3.4.1 Landschapsbeeld

Het landschap van de Havikerwaard behoort tot het karakteristieke landschap van de Rhedense IJsselvallei. Het gebied behoort voor een groot deel toe aan kasteel Middachten en Stichting Twickel (Hof te Dieren). De kernen van deze landgoederen bevinden zich met hun variatievolle verdichtingen in de overgangszone en hebben uitlopers in de vallei. Het kooibos van Middachten sluit samen met het park van het kasteel de ruimte tussen De Steeg en Ellecom grotendeels af.

De Havikerwaard vertoont een grote mate van openheid, waarin op slechts beperkte schaal bebouwing voorkomt. Daardoor is sprake van fraaie uitzichten op het Veluwemassief, vergezichten op de rivier en een fraai zicht op het stadssilhouet van Doesburg. Verder zijn rust, ruimte en duisternis sterke kwaliteiten.

De IJssel is de enige nog breed meanderende rivier met een “leesbaar” rivierenlandschap, waarin naast de rivier zelf, ook sprake is van oeverwallen, laagten, strangen en restbeddingen. De Fraterwaard, nu gelegen op de rechteroever, maakte ooit met Beimerwaard en Havikerwaard deel uit van dezelfde uiterwaard en vertoont nog een gaaf microreliëf van richels en geulen; een zogenaamde kronkelwaard.

Bijzonder gegeven is de aanwezigheid van een aantal beeklopen, zoals de Ruiters Aa en Middachter Beek. Deze beken verzorgen de afwatering van uittredend grondwater, afkomstig van het Veluwemassief.

Het grillige verkavelingspatroon en de kronkelende waterlopen vormen tezamen met de verspreide boerderijen, beplantingselementen en plassen een zeer afwisselend landschap. Met name het oostelijk deel van de Havikerwaard wordt door de talrijke beplantingscoulissen sterk gecompartimenteerd, hetgeen de belevingswaarde van het gebied nog verder versterkt.

3.4.2 Leesbaarheid

De leesbaarheid van het landschap hangt samen met de mate van logica opbouw en beleving. Zichtbare samenhang tussen het natuurlijk grondpatroon (bodem en water) en de wijze waarop het landschap zich heeft ontwikkeld (ontginningswijze, ontsluiting, nederzettingsstructuur, etc.) zorgt ervoor dat het landschap kan worden begrepen en als logisch en consistent kan worden ervaren. Met name in de Havikerwaard speelt daar ook de relatie tussen het landschapsbeeld en de rivier met haar ‘grillige gedrag’ een rol.

De bedoelde logica is in de Havikerwaard grotendeels nog herkenbaar, maar staat bijvoorbeeld door de grootschalige ontgrondingsplassen plaatselijk onder druk. Morfologisch gezien gaat het hier nl. om incidenten, die geen aansluiting vinden bij andere (zichtbare) landschapselementen. Waar ondiepe kleiwinningen soms nog kunnen worden gerelateerd aan de loop van restbeddingen, zijn deze zandwinplassen gevormd naar het voorkomen van diepere zandlagen – en ‘toevallige’ eigendomsverhoudingen. Herstel van de samenhang vraagt dan ook om een plan waarbij deze plassen tot geulen worden getransformeerd, welke aansluiting zoeken bij de aan de noordzijde aangrenzende laagte; de Lamme IJssel.

3.4.3 Schaalbegrip

Het landschap van de Havikerwaard is relatief grootschalig, zoals dat in grote delen van het rivierengebied het geval is. Het landschapsbeeld staat hier in sterk contrast met het besloten stuwwalmilieu, dat zich op korte afstand aftekent. De schaal van het landschap levert grote zichtlengten op, die behalve een zekere waarde, tevens een grote mate van kwetsbaarheid met zich meebrengt. De verstedelijking van het landschap, deels door externe invloeden, deels ook intern (A348, silhouet Doesburg, bedrijvigheid, etc.) heeft zo een sterke invloed op de belevingswaarde van het gebied.

3.4.4 Beeldstructuur

De landschappelijke opbouw wordt gekenmerkt door een organisch verkavelings- en ontsluitingspatroon. Het tracé van veel routes leidt ertoe dat telkens een ander perspectief wordt opgeroepen.

Het landschapsbeeld presenteert zich steeds in een ander perspectief, waardoor een sterk wisselend landschapsbeeld ontstaat.

Storende elementen zijn door de relatieve grootschaligheid prominent aanwezig in het open landschap; enige verdichting is dan ook wenselijk. Lijnvormige landschapselementen met een zekere schermwerking, zoals de bosstroken langs de bestaande plassen, hebben daarbij een positief effect.

3.5 Archeologie en cultuurhistorie

3.5.1 Archeologie

Op basis van met name paleo-geografische gegevens is een archeologische verwachting opgesteld voor het plangebied. Tot de gebieden met een hoge archeologische verwachting worden gerekend de relatief hooggelegen fossiele meandergordels en de hoger gelegen stuwwalafzettingen. Voor relatief hooggelegen ongefundeerde oeverafzettingen en crevasse-systemen (oeverwallen) geldt tevens een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Ditzelfde geldt voor het relatief hooggelegen pleistocene rivierterras. Voor de van oudsher laaggelegen en natte komgronden is de archeologische verwachting over het algemeen laag. Uitzondering hierop vormen de crevasseafzettingen. Daarnaast zijn nog enkele gebieden met een (middel)hoge archeologische verwachting aangewezen, waar archeologische waarden vanaf circa 1200 na Chr. kunnen worden verwacht.

In het plangebied is één vondst geregistreerd in Archis214. Het betreft de vondst van aardewerk van de Nederrijnse grafcultuur (waarnemingsnummer 1351). Dit aardewerk wordt gedateerd in de Late Bronstijd tot en met de Vroege IJzertijd. De vondstomstandigheden zijn onbekend. In de directe omgeving van het plangebied zijn tevens aardewerkfragmenten aangetroffen waarvan de datering onzeker is (waarnemingsnummer 1352). Verder zijn in de omgeving van het plangebied een werktuig van hertengewei uit het Vroeg Neolithicum (waarnemingsnummer 1358) en een vuurstenen bijl uit het Midden tot Laat Neolithicum (waarnemingsnummer 11518) bekend.

Op basis van het bovenstaande kan voor het noordelijke gedeelte van het plangebied een hoge archeologische verwachting (rose in navolgende figuur) worden afgegeven voor de oeverafzettingen. In de kleisedimenten ter plaatse kunnen archeologische waarden worden verwacht uit de Romeinse Tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. In de pleistocene zandondergrond is de kans op het aantreffen van archeologische waarden laag (groene zones in navolgende figuur) doordat deze zandondergrond is verspoeld.

Voor het overige terrein is de archeologische verwachting laag. De achtergebleven en teruggebrachte sedimenten zijn verstoord of het milieu waaronder de sedimenten zijn afgezet was zeer dynamisch. Onder deze omstandigheden was bewoning vermoedelijk niet mogelijk. Ook bij het aftichelen zijn mogelijk archeologische waarden verloren gegaan. Dit is weergegeven in de archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0014.png"

uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Rheden

3.5.2 Historische geografie

Het landschap van Beimerwaard en Havikerwaard vormt binnen de gemeente een belangrijk historisch cultuurlandschap. Veel van de authentieke verkaveling is in de huidige structuur nog terug te vinden. Dit geldt met name in het gebied oostelijk van de Eikenstraat. Bewoning vindt plaats op de oorspronkelijke locaties van oude erven. grotendeels gelegen op zgn. ‘pollen’; ontstaan door ophoging van natuurlijke terreinverheffingen.

Het nabij gelegen landgoed Middachten omvat een groot areaal landbouwgronden, grotendeels gelegen in de Havikerwaard. Verspreid langs de huidige Eikenstraat ligt een aantal hofsteden op zgn. pollen. Deze pollen dateren uit de Late Middeleeuwen of de Nieuwe Tijd en zijn kunstmatig opgehoogde solitaire woonplaatsen. De locatie van deze pollen werd vanzelfsprekend bepaald op basis van de van nature aanwezige opduikingen, of donken.

De pachtboerderijen zijn herkenbaar aan de eenduidige kleurstelling van deuren en luiken, die gerelateerd is aan die van het Huis Middachten. Verder geeft het gemeentelijk erfgoedplan (in voorbereiding) een aantal oude bewoningsplaatsen aan, die deels samenvallen met genoemde pollen.

Hoewel in de vroeg twintigste eeuw een tweetal steenovens in de Havikerwaard lagen is daar in de huidige situatie weinig meer van terug te vinden. De oven tegenover het huidige Beinum is volledig verdwenen, terwijl van de ovens tegenover Huis Bingerden de zuidelijke is getransformeerd in een stoeterij en de noordelijke zich heeft ontwikkeld tot een moderne betonsteenfabriek. Van cultuurhistorische waarde is dan ook geen sprake meer.

3.5.3 Beschermde monumenten

Een aantal van de aan landgoed Middachten gelieerde pachtboerderijen is als gemeentelijk, of als Rijksmonument aangewezen. Binnen het plangebied zelf zijn echter geen objecten als monument aangewezen.

Evenmin is hier sprake van een Beschermd Dorpsgezicht.

3.5.4 Overige historische waarden

Ook voor niet monumentale waarden is beoordeeld of het zinvol is hiervoor een (beschermende) regeling op te nemen in het bestemmingsplan. Van belang daarbij is telkens af te wegen of bescherming (of behoud door ontwikkeling) mogelijk is en wat in dat geval planologisch moet gebeuren. Het volgende is overwogen:

Oude klei-ontginningsgebieden: ter hoogte van Paradijs worden de oostgeul en plassen in het ooibos als restanten van kleiputten behouden. Hier behoudt het natuurlijke proces van begroeien etc. de ruimte. De begrenzing van de aanduiding ontzanding ter hoogte van Paradijs beschermt de instandhouding van de bestaande structuur; een juridische aanvulling is niet noodzakelijk.


Oude spoorbaan: bepaald is alleen die elementen te bestemmen die van waarde zijn en ook te behouden zijn. Dit geldt alleen voor de locomotievenloods die met een aanduiding en regeling beschermd wordt. De loods is in zichzelf een passend relict en komt te staan op een niet via land bereikbaar eiland en zal bij de vrije bosontwikkeling geleidelijk overgroeid raken.

3.6 Natuur

Het plangebied is gelegen in de uiterwaarden van de IJssel tussen Rheden en Doesburg en beslaat ongeveer 144 hectare.

Het plangebied valt grotendeels binnen Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Alleen een strook van het akkerbouwgebied direct ten noorden van de zandwinplas valt buiten Natura 2000. Het grootste deel van het plangebied is bovendien begrensd als Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszone (GO) GNN in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordeing van de provincie Gelderland. Verder valt vrijwel het gehele plangebied binnen de begrenzing van ganzenfoerageergebied van de provincie Gelderland.

Binnen het plangebied zijn drie deelgebieden te onderscheiden:

  • zandwinplas, incl. oeverzones;
  • landbouwgebied;
  • ooibos.
3.6.1 Zandwinplas

De zandwinplas beslaat in zijn huidige vorm ongeveer 43 hectare. De plas staat niet in open verbinding met de IJssel, wel is er een verbinding via een afsluitbare pijp. Het waterniveau in de plas varieert sterk. Het centrale deel van de plas is diep, het noordwestelijke deel is ondiep. Op de westoever ligt het zand- en grindverwerkingsbedrijf Valewaard BV / IJsselbeton CV. De overige oeverdelen zijn vrijwel overal begroeid met struiken en/of bomen. De brede strook bos langs de noordkant van de plas bestaat deels uit goed ontwikkeld ooibos.

Het water is grotendeels vrij van waterplanten en langs de oevers ontbreken geschikte groeiplaatsen voor beschermde plantensoorten die in het rivierengebied voorkomen. Mogelijk bieden delen van de plas geschikt leefgebied voor bittervoorn en kleine modderkruiper (oevers met rietstroken). Voor de rivierdonderpad is geen geschikt leefgebied aanwezig. Voor de streng beschermde kamsalamander en poelkikker is geen geschikt leefgebied aanwezig; hun aanwezigheid in het plangebied wordt daarom uitgesloten. Voor de eveneens streng beschermde rugstreeppad ontbreekt in het grootste deel van het plangebied geschikt voortplantingswater; desondanks kan de aanwezigheid van deze soort niet geheel worden uitgesloten. Ook voor de reptielen (m.n. ringslang) ontbreken geschikte omstandigheden. De bever komt voor langs de oevers van de plas en foerageert op plekken met geschikte oevervegetatie. Aan de noordoostzijde bevinden zich twee holen, maar er is geen burcht aanwezig. De otter is op locaties in de nabije omgeving vastgesteld en komt waarschijnlijk ook incidenteel rond de plas voor. Rondom en boven het water foerageren diverse soorten vleermuizen.

Van de broedvogels waarvoor Natura 2000-gebied IJsseluiterwaarden is aangewezen, maakt de aalscholver gebruik van de plas als rustgebied en de ijsvogel als foerageergebied. De ijsvogel broedt langs de oevers van de plas. De aalscholver broedt langs de oever van de plas binnen het als 'Paradijs' bekend staande ooibos.

Voor de aangewezen niet-broedvogelsoorten fuut, aalscholver, wilde zwaan, kolgans, grauwe gans, smient, krakeend, wintertaling, wilde eend, pijlstaart, slobeend, tafeleend, kuifeend, nonnetje en meerkoet is de plas rustgebied. Fuut, aalscholver, duikeenden en meerkoet foerageren ook op de plas.

Het gebied IJsseluiterwaarden is ook aangewezen voor de bever, die zoals eerder vermeld rond de plas voorkomt.

3.6.2 Landbouwgebied

De akkers en graslanden binnen het plangebied beslaan ongeveer 75 hectare. Hiervan is ongeveer de helft akker en de helft grasland. De meeste landbouwbedrijven in de omgeving zijn melkveehouderijen.

Over het voorkomen van flora en fauna in landbouwgebied zijn weinig gegevens beschikbaar. Voor planten, amfibieën, reptielen, vissen en zoogdieren is het landbouwgebied waarschijnlijk niet van hoge waarde. Wel zijn er incidenteel dassen waargenomen. Dit zijn vrijwel zeker foeragerende dieren die elders in de Havikerwaard een burcht hebben. Het grootste deel van de akkers en weilanden valt binnen het ganzenfoerageergebied. Over de aantallen ganzen zijn geen gegevens beschikbaar, maar uit waarnemingen blijkt dat er daadwerkelijk veel ganzen foerageren in het gebied.

Het grootste deel van het gebied valt binnen Natura2000-gebied IJsseluiterwaarden. Voor de aangewezen niet-broedvogelsoorten kolgans en grauwe gans heeft het gebied een functie als foerageergebied.

3.6.3 Ooibos

Het stuk ooibos binnen het plangebied beslaat ruim 16 ha. zachthoutooibos. De bosdelen van o.a. het Paradijs zijn aangewezen habitattype H91E0A Vochtige alluviale bossen. Het op de noordoever gelegen Rampenfondsbosje, het Paradijs en de bossen rondom het toekomstige eiland ontwikkelen zich t.z.t. tot habitattype H91E0B Vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen). Delen van het Paradijs en het Rampenfondsbosje zijn fraaie voorbeelden van een zich ontwikkelend esseniepenbos. In de struiklaag komen kornoelje en meidoorn voor en er is een weelderige ondergroei met onder andere aalbes en een rijke vogelgemeenschap (aalscholver, nachtegaal, wielewaal).
Het ooibos ligt in z'n geheel in Natura2000-gebied IJsseluiterwaarden.

3.7 Functiepatroon

Het gebruik van het gebied en de aanwezige functies zijn het beste toe te lichten met behulp van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan. Voor de volledigheid is de uitsnede hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0015.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' Rheden

Op basis van deze kaart zijn de volgende functies aanwezig in het gebied:

  • Grondgebonden veehouderijen;
  • Zand- en grindverwerkings- en Betonbedrijf;
  • Opslag van zand, ertsen en mineralen
  • Burgerwoningen;
  • Stoeterij;
  • Landbouwgrond;
  • Water;
  • Natuur.

Grondgebonden veehouderijen

Aan de Havikerwaard zijn drie grondgebonden agrarische bedrijven gevestigd, alle buiten onderhavige bestemmingsplanbegrenzing. Alle bedrijven zijn veehouderijen met melkvee. De bedrijven zijn voormalige pachtboerderijen. De pachtboerderijen zijn herkenbaar aan de eenduidige kleurstelling van deuren en luiken, die gerelateerd is aan die van het Huis Middachten.

Zand- en grindverwerkings- en Betonbedrijf

Aan de Havikerwaard 8a zijn IJsselbeton C.V. en Valewaard B.V., thans onderdeel van K3Delta B.V. gevestigd. Deze bedrijven handelen in grind, zand, beton en betonproducten. Ook voeren zij ontgrondingen uit en sorteren zij grind en zand naar korrelgrootte. Hiervoor geldt een apart bestemmingsplan (vastgesteld in 2014). Voor deze bedrijfsvoering werd en wordt ook in de toekomst gebruik gemaakt van een deel van de bestaande plas in onderhavig plangebied. Hier is onderwateropslag (terugloop) mogelijk zoals dat ook geregeld is in de milieuvergunning en in het vigerende bestemmingsplan. Deze mogelijkheid is in voorliggend plan ongewijzigd overgenomen.

Opslag van zand, ertsen en mineralen

Aan de Havikerwaard 16 is een opslagloods gevestigd waar materialen worden opgeslagen. Het buitenterrein is ook in gebruik voor opslag. De locatie maakt geen onderdeel uit van onderhavig plan maar grenst hieraan en is in het bestemmingsplan Landelijk Gebied geregeld.

Burgerwoningen

Aan de Havikerwaard zijn enkele burgerwoningen gesitueerd. Deze woningen bestaan in het algemeen uit 1 laag met kap. Deze maken geen onderdeel uit van onderhavig plan maar grenzen hieraan en zijn in het bestemmingsplan Landelijk Gebied geregeld. De woningen behoorden in het verleden hoofdzakelijk tot de steenfabrieken als bedrijfswoningen.

Stoeterij

Aan de Havikerwaard 18 was vroeger een steenfabriek gevestigd. In de huidige situatie is er een stoeterij gevestigd, met bijbehorende faciliteiten zoals paardenbakken, stapmolens en een rijhal. Deze zijn eveneens geregeld in het bestemmingsplan Landelijk Gebied.

Landbouwgrond

De onbebouwde gronden in het plangebied zijn vrijwel allemaal in gebruik als landbouwgrond. De gronden worden met name ingezet voor het weiden van melkvee en als akker.

De landbouwgrond wordt ook gebruikt door weidevogels als rust- en foerageergebied.

Water

De IJssel is een belangrijke rivier, zowel uit ecologisch als uit economisch opzicht. Qua ecologie is de IJssel onder andere van belang voor de otter. Economisch gezien is met name de scheepvaartfunctie van de rivier van belang.

Natuur

De bosgebieden in het plangebied zijn in gebruik als natuur. Er vinden geen menselijke activiteiten plaats, behoudens het reguliere onderhoud en extensieve vormen van recreatie.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0016.png"

Uitsnede kaart Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op basis van de kaarten behorend tot de SVIR is voor het plangebied het hoofdwatersysteem van belang. Het hoofdwatersysteem van Nederland bestaat uit de Noordzee, de Waddenzee, het IJsselmeer, het Markermeer en de Randmeren, de grote rivieren, de Zuidwestelijke Delta en de rijkskanalen.

Het hoofdwatersysteem, afgezien van de zoute en brakke wateren, heeft een belangrijke functie voor de zoetwatervoorziening in Nederland. Vanuit de waterveiligheid en zoetwatervoorziening heeft het Rijk belang bij een goede bufferwerking in het regionale watersysteem om afwenteling op het hoofdwatersysteem te voorkomen.

Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Naast preventie als primaire pijler bij de bescherming tegen overstromingen, is het waterveiligheidsbeleid ook gericht op het beperken van de gevolgen van een overstroming door keuzes in de ruimtelijke planning en het op orde krijgen en houden van de rampenbeheersing (meerlaagse veiligheid). Het nationale waterbeleid is uitgewerkt in het Nationaal Waterplan 2009-2015.

Het Rijk beschermt de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen) die in beheer zijn bij het Rijk evenals het kustfundament. Ook stelt het Rijk de normen voor de primaire waterkeringen, ook die in beheer bij waterschappen. Primaire waterkeringen bieden, in combinatie met de hoge gronden, bescherming tegen overstroming vanuit de buitenwateren (de wateren waarvan de waterstand direct beïnvloed wordt bij stormvloed of hoge waterstanden van de grote rivieren, het IJsselmeer, het Markermeer en de zee). De staat van de primaire keringen wordt in een meerjaarlijkse toetsing in beeld gebracht.

Het Rijk borgt dat het rivierensysteem ruimte houdt om water over Rijntakken en Maas veilig af te voeren, ook voor de lange termijn. Binnen het hoofdwatersysteem wordt, waar verantwoord, ruimte voor andere functies geboden.

In het nationale Deltaprogramma werken de gezamenlijke overheden onder regie van de Deltacommissaris aan een totaalpakket van water- en ruimtelijke oplossingen om Nederland vanaf 2015 ook voor de volgende generaties te beschermen tegen hoogwater en te zorgen voor voldoende zoet water. Daarbij wordt nagegaan of de bestaande normen, regels en afspraken met betrekking tot de waterveiligheid, zoetwatervoorziening en de ruimtelijke inrichting daarvan aangepast moeten worden. Randvoorwaarde daarbij is dat afwenteling op andere partijen, gebieden en toekomstige generaties wordt voorkomen en dat de lopende uitvoeringsprogramma's zijn uitgevoerd.

Het relevante deelprogramma is:

5. Rivieren. In verband met verwachte hogere rivierafvoeren van Maas en Rijntakken zal voor het rivierengebied binnen het deelprogramma Rivieren een integrale gebiedsopgave worden geformuleerd en worden strategieën uitgewerkt vanuit opgaven (veiligheid, zoet water) en ambities (o.a. economische ontwikkeling, woningbouw, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur).

Het aanleggen van natuur en nieuwe recreatieve mogelijkheden in de Havikerwaard past binnen de doelstellingen zoals opgenomen in de SVIR.

Ook het aanleggen van de nieuwe geulen past binnen het geformuleerde beleid. Met de aanleg van de geulen kan het gebied, in gevallen van hoogwater, meer water bergen. Het initiatief sluit aan op de opgaven en de ambities zoals geformuleerd in de structuurvisie.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR: 1) Rijksvaarwegen, 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren, 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie, 7) Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) Ecologische hoofdstructuur, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, 12) IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

De opname van het nationale belang 9) 'Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen' in het Barro is uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen.

Ten aanzien van het plangebied is het nationale belang Grote Rivieren relevant. Op basis van de kaart Grote Rivieren van het Barro ligt het plangebied zowel in rivierbed als het stroomvoerend rivierbed. In artikel 2.4 van het Barro is het beleid opgenomen ten aanzien van deze zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0017.png"

Uitsnede kaart Grote rivieren Barro

Rivierbed

In artikel 2.4.3 is het beleid opgenomen ten aanzien van het rivierbed. In het Barro is bepaald dat een bestemmingsplan in het rivierbed alleen nieuwe bestemmingen mag toestaan indien er sprake is van:

  • a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
  • d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.

Daarnaast dient in het bestemmingsplan te worden vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

In voorliggend geval wordt er natuur aangelegd. Het veilige en doelmatige gebruik van het oppervlaktewaterlichaam blijft gewaarborgd, want er worden geen nieuwe bestemmingen toegevoegd, alleen enkele gronden veranderen van bestemming, waarbij de mogelijkheden tot het oprichten van bouwwerken worden beperkt.

Het plan vormt geen belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier, omdat met de winning van zand wordt bijgedragen aan het vergroten van de afvoercapaciteit.

Het plan heeft een positief effect op de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam, omdat er verbeteringen worden aangebracht in onder andere de diepte van de plas. Daarnaast worden er ook nieuwe geulen en eilanden aangelegd ten behoeve van de natuurontwikkeling.

Stroomvoerend rivierbed

In artikel 2.4.4 van het Barro is het beleid opgenomen ten aanzien van het stroomvoerend deel van het rivierbed.

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed kan ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan uitsluitend een wijziging mogelijk maken, voor zover daarbij een of meer van de volgende activiteiten worden mogelijk gemaakt:

  • a. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;
  • b. de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- of recreatievaart;
  • c. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
  • d. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
  • e. de aanleg of wijziging van scheepswerven voor beroeps- of pleziervaartuigen;
  • f. de verwezenlijking en het beheer van natuurterreinen;
  • g. de uitbreiding of wijziging van bestaande steenfabrieken;
  • h. de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
  • i. de winning van oppervlaktedelfstoffen;
  • j. de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
  • k. activiteiten van een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
  • l. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
  • m. activiteiten die onderdeel uitmaken van de lijst van maatregelen opgenomen in de Bijlage bij de planologische kernbeslissing Ruimte voor de Rivier en waarvan de uitvoering wordt gefinancierd door Onze Minister.

In voorliggend geval wordt er nieuwe natuur gerealiseerd, waarbij er sprake is van delfstofwinning en het nuttig toepassen van specie. Zoals hierboven verwoord heeft dit nauwelijks invloed op de IJssel en is het initiatief toelaatbaar op basis van het beleid zoals vastgelegd in het Barro.

4.1.3 Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde nota Waterhuishouding uit 1998. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Daarbij heeft het plan het karakter van een kapstokplan, waar grote beleidsvelden zoals Stroomgebiedsbeheersplannen, Waterbeheer 21e eeuw e.d. als min of meer zelfstandige eenheden zijn aangehaakt.

Het Waterplan betreft een visie op hoofdlijnen. Ten aanzien van het plangebied heeft het plan geen directe consequenties. Wel sluit het planvoornemen aan op de volgende doelen zoals geformuleerd in het Nationaal Waterplan:

  • Versterking water en ruimte (water in ruimtelijke ontwikkelingen);
  • Rivieren worden ruimer (ruimte voor waterberging).
4.1.4 Beheer en ontwikkelingsplan voor de Rijkswateren, 2016-2021

Het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) beschrijft het beheer van de rijkswateren voor de periode 2016-2021. Vanaf 17 december 2015 is er een nieuw Bprw van kracht. In het plan is toegelicht wat de Rijksoverheid in de beheerperiode van 6 jaar doet om:

  • Nederland te beschermen tegen het water
  • overtollig water af te voeren en watertekort te beperken
  • de waterkwaliteit te verbeteren
  • vlot en veilig verkeer over water mogelijk te maken
  • bij te dragen aan een duurzame leefomgeving

Het Bprw gaat over de grote wateren in Nederland. Wateren die heel verschillend zijn en uiteenlopende functies vervullen voor mens en natuur. Wateren die tegelijkertijd sterk met elkaar samenhangen en als systeem moeten worden benaderd. Vanuit internationale stroomgebieden komt water ons land binnen, dat via rivieren, kanalen en meren uiteindelijk in zee uitkomt. Keuzes bovenstrooms hebben gevolgen benedenstrooms. Stroomgebieden, hoofdwatersysteem en regionale systemen hangen in hoge mate samen. Rijkswaterstaat beheert het systeem als landelijk netwerk, in afstemming met de internationale en regionale waterbeheerders.

Ten aanzien van het winnen van delfstoffen is het volgende opgenomen in het Bprw: Rijkswaterstaat verleent vergunning voor het winnen van bouwgrondstoffen in de rijkswateren op basis van de Ontgrondingenwet en toetst aanvragen aan de relevante kaders. Daarbij streeft Rijkswaterstaat waar mogelijk naar het combineren van zandwinning met bijvoorbeeld rivierverruiming, vaargeulonderhoud en natuurontwikkeling.

Het wettelijk kader voor de winning van bouwgrondstoffen in de Rijkswateren bestaat uit de Ontgrondingenwet, het bijbehorende Besluit ontgrondingen in rijkswateren en de Regeling ontgrondingen in rijkswateren. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat ‘Beleidsregels ontgrondingen in rijkswateren’ opgesteld voor het ondersteunen van vergunningverlening en handhaving. Bij verlening van de ontgrondingsvergunning, die ook voor dit plan wordt aangevraagd, wordt onder andere getoetst aan deze beleidslijn.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in ontgrondingen en de aanleg van nieuwe natuur. Het Bprw stelt dat dit op een maatschappelijk verantwoorde manier dient te gebeuren. Door de aanleg van nieuwe natuur, waardoor de Veluwe wordt aangesloten op de IJssel, en het verruimen van de waterbergingscapaciteit van het gebied is er sprake van een maatschappelijk aanvaardbare ontwikkeling.

4.1.5 Natura2000

Natura 2000 is het grootste initiatief op het gebied van natuurbescherming in Europa. Het is een samenhangend, Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het netwerk wordt gerealiseerd door bijdragen van alle lidstaten van de Europese Unie. Behoud en herstel van de biodiversiteit in de Europese Unie is het doel.

De Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden is opgenomen in de Natuurbeschermingswet, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

Activiteiten, die mogelijk negatieve gevolgen op natuurwaarden kunnen hebben (zoals grootschalige herinrichting) in of nabij een beschermd gebied, mogen niet plaatsvinden zonder een Natuurbeschermingswetvergunning. Een dergelijke vergunning wordt alleen verleend indien er redelijkerwijs geen twijfel is over de afwezigheid van schadelijke gevolgen op de natuurlijke kenmerken van het gebied bij de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Indien schadelijke gevolgen op de natuurlijke kenmerken van het gebied vooraf niet zijn uit te sluiten, zal alleen een vergunning kunnen worden verleend wanneer er geen alternatieve oplossing is, er een dwingende reden van groot openbaar belang in het geding is en er mitigatie en compensatie plaatsvindt.

De uiterwaarden langs de IJssel, inclusief de Havikerwaard, maken onderdeel uit van het Natura 2000-gebied Rijntakken, deelgebied 'Uiterwaarden IJssel'. Bestaande bebouwing, tuinen, erven en verhardingen binnen deze gebieden zijn uitgezonderd van het Natura 2000-gebied. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden, vanwege de externe werking van de Natura 2000-bescherming.

Het Natura 2000-deelgebied Uiterwaarden IJssel omvat een vrijwel aaneengesloten keten van buitendijkse natuurgebieden in het rivierdal van de IJssel. Vrijwel het gehele gebied is aangewezen onder de Vogelrichtlijn, een beperkter deel is aangemeld onder de Habitatrichtlijn. De uiterwaarden bestaan uit een afwisseling van weinig vergraven, reliëfrijke uiterwaarden en daarnaast grote, nattere, laaggelegen delen, waar klei is gewonnen. De droge uiterwaarden zijn van groot belang voor sterk bedreigde graslandtypen als Stroomdalgrasland en Glanshaverhooiland, en herbergen op enkele plekken hardhoutooibos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0018.png"

Uitsnede deelkaart 2 begrenzing Natura 2000-deelgebied Uiterwaarden IJssel

De belangrijkste natuurwaarden langs de IJssel worden enerzijds aangetroffen in de weinig vergraven, reliëfrijke uiterwaarden met oud cultuurlandschap, anderzijds in de natte, vergraven uiterwaarden.

De hoog gelegen uiterwaarden zijn van grote betekenis voor twee habitattypen die op nagenoeg dezelfde standplaats voorkomen: Stroomdalgraslanden (H6120) en Droge hardhoutooibossen (H91F0). Stroomdalgrasland is de laatste vijftig jaar enorm in oppervlakte achteruitgegaan, waarbij talloze kenmerkende soorten zijn verdwenen of uiterst zeldzaam geworden. Juist langs de IJssel is het habitattype nog op meerdere plekken in goede staat bewaard.

Voor elk plan dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt die mogelijk significante gevolgen kunnen hebben op een gebied dat is aangewezen als Natura 2000, Vogel- of Habitatrichtlijngebied moet een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen.

Als onderdeel van de opgestelde planMER is voor onderhavig plan een passende beoordeling uitgevoerd om te toetsen of de geboden ontwikkelingsmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan significante negatieve gevolgen kunnen hebben op de nabij gelegen beschermde natuurgebieden.

De conclusies uit de passende beoordeling vormen, overigens met inachtneming van de aanbevelingen, geen beletselen voor uitvoering van de plannen. Verwezen wordt hiervoor naar paragraaf 5.2.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland (okt 2014)

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden.

Dit is een structuurplan van de provincie Gelderland. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;

2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


De provincie richt zich op nieuwe economische dragers en versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden.

Hierna zijn enkele specifieke beleidsdoelstellingen uitgewerkt die relevant zijn voor onderhavig plan.

3.4.2.1 Verwevingsgebied

In de verwevingsgebieden zijn meerdere functies met elkaar verweven. In dit gebied zijn drie aspecten aan de orde.

1.er is groei mogelijk voor ondernemers om het bedrijf te ontwikkelen voor zover andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden;

2.nieuwvestiging is niet mogelijk;

3.er kunnen meerdere functies (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar bestaan in dit gebied. Dit is een gemeentelijke afweging.

Voorliggend plan voor gebiedsontwikkeling met een sterk accent op natuur, waterhuishouding en recreatie past in deze gebiedsdoelstelling.

4.2.1 Gelders Natuurnetwerk

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een Zoekgebied nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.

Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd: de Natura 2000-gebieden. Juist in deze gebieden moet de biodiversiteit worden behouden of verbeterd. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit.

De Ecologische verbindingszones maken voor een klein gebied deel uit van het Gelders Natuurnetwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0019.png"Kaartuisnede Gelders Natuurnetwerk


4.2.2 Groene Ontwikkelingszone

De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De Ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Enkele weidevogelreservaten maken deel uit van het GNN. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0020.png"Kaartuitsnede Groene Ontwikkelingszone


4.2.3.2 Ganzenfoerageergebieden

De Ganzenfoerageergebieden zijn een bijzonder onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. De provincie en haar partners willen invulling geven aan de internationale verplichting tot duurzame instandhouding van de ganzenpopulatie.

Binnen het MER is uitvoerig onderzoek gedaan naar de te realiseren natuurwaarden en de effecten van de planuitvoering op bastaande natuurwaarden. In dat kader is o.a. bepaald dat er per saldo grote natuurwinst wordt geboekt, zowel binnen het GNN als de GO. De afname aan ganzenfourageergebied is feitelijk geconstateerd maar is acceptabel in het licht van de totaalontwikkeling. Verwezen wordt naar het MER voor de toelichting op deze aspecten.

4.2.4.1.1 Nationale Landschappen

Het plangebied ligt voor een klein deel in nationaal landschap. De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en krijgen daarom speciale aandacht.

De doorwerking van GNN, GO en Nationaal landschap is in navolgende paragraaf uitgewerkt.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland (okt 2014)

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden.


De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er één van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.


De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor onderhavig plan is van belang dat het plangebied is gelegen binnen het GNN en de GO, alsmede wardevol landschap. Op deze aspecten wordt hierna ingegaan.


2.7.1 Beschermingsregime Gelders Natuurnetwerk (GNN)

Artikel 2.7.1.1 Beschermingsregime GNN

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, tenzij:

- geen reële alternatieven aanwezig zijn;

- sprake is van redenen van groot openbaar belang;

- de negatieve effecten op de kernwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en

- de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Onderhavige ontwikkeling heeft als belangrijke doelstelling om de kernwaarden van het GNN te versterken. De voorwaarden die gelden m.b.t. compensatie zijn uitgewerkt in het MER. Hierin is een toelichting opgenomen van de bestaande natuurwaarden die door het initiatief zullen afnemen en de toename met nieuwe natuur. Overigens worden de meeste gronden die behoren tot het GNN (met name Paradijs) buiten de feitelijke ontzandingscontouren gehouden, waardoor aanwezige natuurwaarden behouden blijven.


Artikel 2.7.1.4 Wijzigingsbevoegdheid

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het GNN wordt bepaald dat burgemeester en wethouders de bestemming kunnen wijzigen in de bestemming natuur, indien:

- de gronden zijn verworven of ontpacht ten behoeve van het realiseren van de natuurfunctie;

- een overeenkomst voor functieverandering door middel van particulier natuurbeheer is gesloten; of

- Gedeputeerde Staten hebben besloten aan Provinciale Staten voor te stellen om de Kroon te verzoeken een onteigeningsbesluit te nemen als bedoeld in artikel 78 van de Onteigeningswet en Gedeputeerde Staten een kopie van hun besluit aan burgemeester en wethouders hebben gezonden met het verzoek over te gaan tot vaststelling van het wijzigingsplan.

In lijn met de beleidsdoelstelling om meer gronden in het GNN een natuurbestemming te geven, zal in onderhavig plan Havikerwaard Zuid een directe nauurbestemming worden opgenomen voor grote delen van het plangebied, die na de herinrichting ook als natuurterrein worden opgeleverd en beheerd.

2.7.2 Beschermingsregime Groene Ontwikkelingszone (GO)

Artikel 2.7.2.1 Beschermingsregime GO

Voor de GO gelden vergelijkbare beschermingscriteria als voor het GNN. Het grootste deel van het plangebied behoort tot de GO. Daarbij wordt de bestaande agrarische bestemming en dito gebruik na herinirichting als watergeulen en droge natuur opgeleverd. Deze gronden worden daarom ook conform de toekomstige situatie bestemd, in lijn met de doelstellingen van de GO.


Artikel 2.7.2.3 Het vellen van een houtopstand

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO wordt een functie, ten behoeve waarvan een houtopstand als bedoeld in de Boswet dient te worden verwijderd, anders dan in het kader van de normale bosexploitatie, slechts mogelijk gemaakt indien wordt voorzien in een extra compensatie voor het areaal bos dat verloren gaat.

In het MER is daartoe een specifieke passage opgenomen over de wijzewaarop de boscompensatie zal plaatsvinden (zie ook verderop in deze toelichting). Daarnaast is in de planregels een beschermende regeling opgenomen voor houtopstanden.

Artikel 2.7.4.2 Nationaal landschap

Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.

Omdat onderhavig plangebied geheel is gelegen binnen het GNN en de GO, leidt deze paragraaf niet tot aanvullende eisen m.b.t. het gebruik en de inrichting. Wel kan worden geconstateerd dat één van de plandoelen, te weten creëren van een rivierenlandschap waarin het patroon van geulen en gebiedseigen plantstructuren wordt versterkt, zich voegt naar de doelstellingen binnen dit waardevolle landschap.

4.2.3 Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur

Om zorgvuldige ruimtelijke afwegingen te kunnen maken, is het belangrijk om te weten wat de te beschermen wezenlijke kenmerken en waarden van een bepaald gebied zijn. In de streekplanuitwerking worden deze wezenlijke kenmerken en waarden voor de Gelderse natuur gespecificeerd en onderscheiden in kernkwaliteiten en omgevingscondities. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de opdracht van het Rijk aan de provincie in de Nota Ruimte om de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS te beschrijven. Het doel van deze streekplanuitwerking is het ruimtelijk regelen en vastleggen van behoud en ontwikkeling van de door de provincie gewenste natuurkwaliteit in de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0021.png"

Uitsnede kaart Streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur”

Op basis van bovenstaande kaartuitsnede is er sprake van de volgende elementen in en nabij het plangebied:

  • Ganzengebied (oranje);
  • Ecologische poort (groene pijl);
  • Vogelrichtlijn-, Habitatrichtlijn en Natuurbeschermingswetgebied (groene diagonale strepen);
  • Parels / A-locatie bos (rode sterren).

De weidevogel- en ganzengebieden buiten de EHS die van provinciaal belang worden geacht, worden beschermd tegen doorsnijding, aantasting van rust en openheid, verlaging van waterpeil en verstoring. De ecologische poort moet een verbinding vormen tussen de Veluweranden en de IJsseluiterwaarden. Met behulp van de poort moet het gemakkelijker worden voor diersoorten om te migreren tussen beide gebieden.

Het doel van het provinciale soortenbeleid is het duurzaam veiligstellen van bedreigde plant- en diersoorten in Gelderland. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de nationale kaders zoals aangegeven in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet en aan internationale verplichtingen op basis van de Habitat- en Vogelrichtlijn.

Parels zijn de genetische schatkamers van de Gelderse natuur. Het zijn die gebieden waar de Gelderse natuur het best is ontwikkeld. Op de korte termijn is behoud van de parels van groot belang voor het instandhouden van de biodiversiteit in Gelderland. Vanuit de parels kunnen bijzondere planten en dieren nieuw te ontwikkelen natuurgebieden, gebieden met agrarisch natuurbeheer en ook gebieden waar de problematiek van verdroging, vermesting en versnippering succesvol is aangepakt, koloniseren.

A-locaties bos zijn bossen die in Nederland tot de beste voorbeelden behoren van inheemse bostypen. Behoud en herstel van deze locaties is van belang voor het instandhouden van de diversiteit aan bostypen in Gelderland en Nederland.

Voor de planlocatie zijn de volgende kernkwaliteiten van de EHS opgenomen in de streekplanuitwerking:

Algemeen:

De landschappelijke verwevenheid van natuur, bos en landschapselementen met cultuurgronden;

IJsselvallei:

  • De grote variatie en de hoge kwaliteit van de aanwezige natte natuurterreinen en wateren (beken en sprengen), die samenhangt met de toevoer van grondwater uit de Veluwe.
  • De overgangen van de droge Veluwe naar de natte flanken en naar de IJssel(vallei) waarbinnen uitwisseling van planten en dieren mogelijk is, waarbinnen abiotische processen zo veel mogelijk ongestoord verlopen, en waarbinnen de natuur zich op de gehele gradiënt ontwikkelt. In het bijzonder in de Hattemer-, Wisselse, Beekberger- en Soerense poort.
  • Het vanuit ecologisch opzicht samenhangend geheel van landgoederen en beken in de Zuidelijke IJsselvallei, waarin soorten als de das, amfibieën en vleermuizen voorkomen.
  • Het goed bewaard gebleven reliëf en de daarmee samenhangende variatie en hoge kwaliteit van de natuur in de IJsseluiterwaarden. Met in deze uiterwaarden zowel gave kronkelwaarden met stroomdalgraslanden, hagen en hardhoutooibosjes, als goede kansen voor een grootschalige, weinig gestuurde natuurontwikkeling.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de aanleg van verschillende nevengeulen, natuurvriendelijke oevers en de aanleg van verschillende natuurtypen. Hiermee wordt aangesloten op de kenmerken van het gebied zoals beschreven in de streekplanuitwerking.

Voor een verdere beoordeling van de effecten van voorliggend project op flora, fauna en natuurgebieden wordt verwezen naar paragraaf 5.2.

4.2.4 Kernkwaliteiten waardevolle landschappen

Deze streekplanuitwerking bestaat uit een uitwerking van de kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie die in het streekplan voor de Waardevolle landschappen zijn vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0022.png"

Uitsnede kaart Streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" IJsseluiterwaarden Zuid

Het plangebied ligt in het waardevolle landschap 'IJsseluiterwaarden Zuid'. Op basis van de streekplanuitwerking heeft het gebied de volgende kernkwaliteiten:

  • Enige nog breed meanderende rivier, leesbaar rivierenlandschap;
  • Gaaf microreliëf van lage rivierduinen, complexen van richels en geulen (kronkelwaarden) en dergelijke;
  • Grote openheid van de uiterwaarden met nauwelijks bebouwing;
  • Steile en gave gradiënt van beboste stuwwallen van de Zuid-Veluwe en Hattem naar uiterwaarden; bedijking ontbreekt daar;
  • Zicht op Veluwemassief, fraaie stadsgezichten bij Kampen, Zwolle, Deventer, Zutphen, Doesburg, weidse vergezichten over de rivier;
  • Rust, ruimte en donkerte m.u.v. de omgeving van stedelijke gebieden.

Met de aanleg van nieuwe geulen wordt er bijgedragen aan het versterken van het aanwezige microreliëf. Het plan voorziet niet in ontwikkelingen die de openheid bedreigen; oude IJsselarmen worden hersteld en geaccentueerd, het gebied noordelijk daarvan blijft open. Met het plan zijn de kernkwaliteiten van het gebied niet in het geding en wordt er bijgedragen aan een versterking van de kernkwaliteiten.

4.2.5 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan Gelderland maakt onderdeel uit van een stelsel van plannen voor het waterbeheer. Het Waterplan vormt de regionale vertaling van het landelijke waterbeleid van het Rijk naar de Gelderse situatie. Het Waterplan Gelderland is vervolgens voor de waterschappen en de gemeenten kaderstellend voor de uitvoering.

In het Waterplan Gelderland wordt beschreven welke doelen de provincie stelt voor het waterbeheer in de provincie, welke maatregelen nodig zijn om die doelen te halen en van wie verwacht wordt ze uit te voeren. Er zijn doelen voor een algemeen basisniveau en doelen voor een aantal specifieke functies van het waterhuishoudkundige systeem zoals natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden.

Het beleid dat in dit Waterplan Gelderland is beschreven is bindend voor de provincie, voor de waterschappen is het kaderstellend voor de doorvertaling van dit beleid naar hun waterbeheerplannen.

Voor het plangebied is geen concreet, gebiedsspecifiek beleid opgesteld. Wel past voorliggend initiatief binnen de volgende doelstellingen van het Waterplan Gelderland:

  • Hoogwaterbescherming (vergroten bergend vermogen gebied);
  • Regionale wateroverlast (vergroten bergend vermogen gebied);
  • Bijdragen aan de versterking van de landschappelijke kwaliteit en behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden (aanleg natuur en geulen);
  • Natte natuur (aanleg natuur).

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionaal plan 2005-2020

In het regionaal plan heeft het Knooppunt Arnhem – Nijmegen de gemeenschappelijke beleidsambities voor de ontwikkeling van de regio vastgelegd. Het plan kenmerkt zich door een uitvoeringsgericht aanpak: ontwikkelingsplanologie.

In aanvulling op het streekplan 2005 van de provincie zijn in het Regionaal plan 2005-2020 waardevolle gebieden aangewezen. Geen van deze gebieden liggen in of nabij het plangebied. Wel ligt er een zoekzone landschapsversterking in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0023.png"

Uitsnede beleidskaart Regionaal Plan 2005-2020

In de zoekzone landschapsversterking biedt het KAN de mogelijkheid voor het toevoegen van een beperkt aantal woningen, waar dit mogelijkheden biedt voor een versterking van het landschap. De als zoekzone landschapsversterking aangeduide gebieden liggen op gradiënten en in de te versterken groene wiggen die de overgang vormen van de Veluwe naar de rivierdalen.

Met voorliggend plan wordt er natuur ontwikkeld, zonder dat er sprake is van woningbouw. Derhalve past het initiatief in het beleid zoals opgenomen in het Regionaal Plan 2005-2020.

4.3.2 Waterbeheerplan 2010-2015, Waterschap Rijn en IJssel

Het waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van Waterschap Rijn en IJssel. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak ze deze willen bereiken. De maatregelen die in de planperiode uitgevoerd gaan worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven.

In 2007 is het waterschap voor de Havikerwaard met een GGOR-traject gestart. Bij dit traject heeft een klankbordgroep het waterschap geadviseerd, bestaande uit vertegenwoordigers van diverse belangengroepen uit het gebied. De klankbordgroep heeft een adviserende rol gehad richting het waterschap ten aanzien van uitgangspunten, aanpak, beoordelingscriteria en mogelijke maatregelen. In 2008 is een GGOR-besluit voor dit gebied genomen, in de vorm van een vastgesteld scenario.

Het GGOR voor de Havikerwaard richt zich op waterhuishoudkundige maatregelen in het Middachter Broek en op reductie van de effecten van de drinkwaterwinning te Ellecom.

Het voorkeurscenario bestaat uit aanpassingen in de waterhuishouding van het Middachter Broek: watergangen met opgestuwd peil en dempen kleine sloten en greppels in dit deelgebied. Alleen de Parallelsloot, de Middelste Beek en de Beek op Middachten blijven hier bestaan. Aanpassing van de waterhuishouding in het Middachter Broek heeft direct effect op de kwel en de grondwaterstanden van het Faisantenbos en het Kooibos. In combinatie met een reductie van de effecten van de waterwinning, levert dit nog eens een extra bijdrage. Door aanpassingen van de waterwinning zal ook de kwaliteit van het grondwater in het Faisantenbos en het Kooibos verbeteren, omdat het aandeel diep grondwater toeneemt.

Bij de nadere uitwerking van het voorkeursscenario wordt verder ingezoomd in het gebied en worden in ieder geval de volgende zaken uitgewerkt:

  • Formuleren compenserende maatregelen: De grootste landbouwkundige schade treedt op in het Middachterbroek. De gronden zijn daar hoofdzakelijk in gebruik bij een tweetal pachters. Eén pachter heeft de voorkeur om op traditionele wijze zijn bedrijfsvoering te plegen, de andere pachter experimenteert met alternatieve vormen van landbouwkundig gebruik. Voor deze laatste pachter zou vernatting zelfs de voorkeur hebben. Bij de nadere uitwerking van het gekozen scenario zal met deze pachters overleg gevoerd worden hoe de gevolgen van dit scenario het beste binnen hun bedrijfsvoering kunnen worden ingepast. Daarbij kan bijvoorbeeld sprake zijn van financiële compensatie, uitruil van gronden of het treffen van compenserende maatregelen.
  • Bouwkundige gevolgen: Om een indicatie te krijgen van mogelijke natschade voor verspreide bebouwing is gebruik gemaakt van het Actueel Hoogtebestand Nederland. Voor een exacte bepaling van 'probleemlocaties' moeten lokale veldmetingen worden uitgevoerd.
  • Bijstellen natuurdoelen uit provinciaal Gebiedsplan Natuur en Landschap: Een aantal natuurdoeltypen, vooral in Het Broek, kan niet worden gerealiseerd. Enerzijds omdat voor een aantal natuurdoeltypen de huidige situatie al te nat is. Anderzijds is voor andere gewenste natuurdoeltypen het meest extreme scenario (OGOR-Natuur) nog steeds te droog. Optimalisatie en/of aanpassing van de natuurdoeltypen (vooral in Het Broek) is dus gewenst. Dit zal samen met Provincie Gelderland worden uitgevoerd.
  • Opstellen uitvoeringsprogramma: Bij de nadere detaillering en uitvoering van maatregelen moet rekening gehouden worden met oude en waardevolle bomen. Voorbeelden daarvan zijn de oude eiken aan de zuidrand van het Faisantenbos (de 'twaalf apostelen') en boomgroepen in het uiterwaardengebied. Een plotselinge grondwaterstandverhoging kan leiden tot schade aan deze bomen.

Met voorliggend plan wordt er natuur ontwikkeld en worden (grond-)waterstandseffecten tot een minimum beperkt. Met het plan wordt een rijkere gradiënt van droge naar natte standplaatsen gecreëerd. Derhalve past het initiatief in het beleid zoals opgenomen in het Waterbeheerplan 2010-2015.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Landschapsontwikkelingsplan Rheden en Rozendaal

De gemeenten Rheden en Rozendaal hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De landschapsvisie beschrijft hoe de gemeenten met het landschap, waarin gewerkt, gewoond en gerecreëerd wordt, om willen gaan. De activiteiten in het landelijk gebied bepalen het uiterlijk van het landschap en die activiteiten wijzigen in de loop der tijd. De landschapsvisie is het resultaat van de inbreng van bewoners, gebruikers en professionals, rekening houdend met de vele bestaande beleidsplannen.

Op basis van de landschapsvisie ligt het plangebied in de kleinschalige IJsselvallei en uiterwaarden en in de grootschalige IJsselvallei en uiterwaarden. Hieronder is de landschapsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0024.png"

Landschapsvisie Rheden - Rozendaal

Het LOP bevat een beschrijving per deelgebied. Het plangebied valt in de deelgebieden 'Het netwerk van landschapselementen van Middachten en Hof te Dieren' en 'Weiden, plassen en strangen langs de IJssel'.

Het netwerk van landschapselementen van Middachten en Hof te Dieren

Ten zuiden van de buitenplaatsen en parkbossen strekt zich een netwerk van lijnvormige landschapselementen uit rondom weiden en akkers. Hier bevinden zich ook enkele kleine bossen. De beplantingselementen bestaan uit (deels geschoren) hagen, singels en lanen. Door de visuele contacten met de IJssel en enkele IJsselstrangen is de verbondenheid hier merkbaar. Het natte karakter wordt ook zichtbaar door de sloten, waarlangs veel beplanting is gesitueerd en bij overstromingen tijdens hoge waterstanden van de IJssel. De beplanting, de weiden en het rivierbeeld geven dit gebied het karakter van een evenwichtig samenspel tussen landschapsbeeld, landbouw en natuur. De (voormalige) boerderijen op de pollen (verhoogde plekken in de uiterwaarden) ondersteunen het karakter van dit gebied.

Dit deelgebied maakt onderdeel uit van de ecologische verbinding Havikerpoort. De plannen voor de Havikerpoort projecteren ecologische corridors onder de snelweg. Daarbij voorzien de plannen in natuurgericht beheer van landbouwpercelen en herstel van de waterkwaliteit en –kwantiteit van de Ruitersbeek, zodat in de vijvers van Hof ter Dieren en de bronbossen de ecologische ontwikkelingen hersteld worden.

Relevante doelstellingen voor dit deelgebied zijn:

  • Het netwerk van beplantingselementen en sloten wordt behouden en versterkt. Met name langs de HEN-wateren kunnen nieuwe beplantingen aangebracht worden;
  • Aanvullende lijnvormige beplantingen langs perceelsscheidingen zijn gewenst, vooral ten noorden van de snelweg;
  • Het bieden van toekomstperspectieven voor de blijvende melkveehouderijen heeft prioriteit;
  • De toegankelijkheid van het deelgebied wordt vergroot door de realisatie van fiets- en wandelroutes ten behoeve van de landschaps- en natuurbeleving;
  • Functiewijziging van de bestaande bebouwing, bijvoorbeeld voor vakantiewoning of opslag, is mogelijk mits het landelijk./agrarisch karakter en de ecologische waarden van dit deelgebied niet worden aangetast en er geen onevenredige toename van verkeer plaats vindt. Verbindingen dwars op de hoofdverkeerswegen voor ecologie en recreatie zijn hard nodig;
  • De realisatie van de ecologische robuuste verbinding, de Havikerpoort, wordt in samenspraak met de gebruikers en beheerders van dit deelgebied verder uitgewerkt en uitgevoerd;
  • De landgoederen en de boerderijen, evenals de typische kenmerken ervan, moeten behouden blijven.

Weiden, plassen en strangen langs de IJssel

Dit deelgebied valt op door haar open agrarisch karakter en door de IJssel, IJsselstrangen, waaronder de Lamme IJssel en waterpartijen die een boeiend en verrassend patroon in het landschap vormen. Beplanting en andere opstanden zijn/worden daar gesitueerd waar de stroomsnelheid bij hoge waterstanden zo min mogelijk beperkt worden. De Havikerwaard kent hoge natuurwaarden, mede door de afwisseling tussen graslanden, moeras, open water, beplanting en bosschages.

Mede in relatie tot het rivierbeheer wordt het herstel van oude IJsselstrangen voorgestaan. Bovendien zou de ontzanding van het zuidelijke gedeelte vergroot worden, onder voorwaarde dat de overgangen tussen land en water van alle plassen verbeterd worden. Dit deelgebied is onderdeel van de ecologische verbinding Havikerpoort. De planvorming voor de Havikerpoort zorgt voor een ingrijpende verandering van dit gebied, met name door de ontgravingen voor de IJsselstrangen en de zandwinning. Deze ontwikkelingen hebben verkleining van het landbouwareaal tot gevolg. Wel worden daarbij condities voor nieuwe natuurontwikkeling gecreëerd en mogelijkheden voor aanvulling in het wandel- en fietspadennetwerk.

Relevante doelstellingen voor dit deelgebied zijn:

  • het stroomgebied van de IJssel dient zijn openheid te behouden waarbij de afwisseling tussen weide- en akkerbeheer, bebouwing op hogere delen, plassen en IJsselstrangen aanwezig is en door deze openheid versterkt zal worden. Delen van de IJsselstrangen en kavelgrenzen kunnen hun beplanting behouden/verkrijgen als ze geen belemmering vormen voor de stroomsnelheid bij hoog water;
  • Perspectieven voor blijvende melkveehouderij heeft prioriteit;
  • Zandwinning en natuurontwikkeling hebben perspectieven als ze gepaard gaan met bij het landschap passende inrichtingsmaatregelen;
  • Er dienen recreatieve paden aangelegd te worden, eventueel door aanpassing van bestaande paden, om de toegankelijkheid te vergroten. Dit geldt ook door de oevers van de IJssel, de IJsselstrangen en de plassen;
  • De realisatie van de ecologische robuuste verbinding, de Havikerpoort, wordt in samenspraak met de gebruikers en beheerders van het deelgebied verder uitgewerkt en uitgevoerd.

Geconcludeerd kan worden dat één van de doelen die met de zandwinning gepaard gaat, het realiseren van landschapseigen structuren en elementen betreft en het herstel van de landschappelijke karakteristiek van een riviergeulengebied. Aan het landschapsbeleid wordt aldus invulling gegeven.

4.4.2 Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan Rheden (TROP)

Het Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan Rheden (TROP) geeft het toetsingskader van de gemeente weer voor de toeristisch recreatieve ontwikkeling. De beleidsnota is tot stand gekomen in samenwerking met het toeristisch recreatieve werkveld.

Het toeristisch recreatieve beleid richt zich op:

  • versterking van het toeristisch-recreatieve bedrijfsleven;
  • vergroten van de werkgelegenheid;
  • aantrekken van toeristische bezoekers;
  • vergroten van de aantrekkelijkheid van de beleving van de gemeente Rheden door bewoner en bezoeker.

Aan de hand van deze vier thema´s zijn projecten geformuleerd. Uitvoering van deze projecten moet uiteindelijk leiden tot het behalen van de doelstelling. De taak van de gemeente is hierbij vooral initiërend, coördinerend en voorwaardenscheppend.

De IJssel en de uiterwaarden worden nauwelijks gebruikt door inwoners en recreanten. Dat heeft te maken met de gevaren die aan een rivier kleven, zoals stroming en scheepvaart. Maar de gemeente wil toch bekijken op welke manier er meer koppeling aangebracht kan worden tussen de Veluwezoom en de IJssel. De gemeente streeft naar het bereikbaar maken van de rivier. Functies als picknicken, vissen, pootjebaden, fietsen en wandelen kunnen realiteit worden. Onderzocht moet worden of er infrastructurele voorzieningen aangebracht kunnen worden (bijvoorbeeld fiets- en wandelroutes, aanlegsteigers, strandjes). Bezoekers moeten zich bewust zijn van de combinatie van functies (agrariërs, wild, mensen) in de uiterwaarden. Voorliggend plan geeft invulling aan deze beleidsdoelstellingen.

4.4.3 Waterplan Rheden en Rozendaal

De gemeente Rheden en de gemeente Rozendaal hebben in 2005 een gezamenlijk waterplan opgesteld, met behulp van de waterschappen Rijn en IJssel en Veluwe. De aanleiding voor het waterplan zijn de knelpunten, ontwikkelingen en kansen op watergebied waar gemeenten in de 21e eeuw mee geconfronteerd worden.

Het waterplan is opgesteld op basis van de volgende thema's:

  • 1. beperken verdroging;
  • 2. tegengaan wateroverlast;
  • 3. verbeteren oppervlaktewaterkwaliteit;
  • 4. zuinig omgaan met grondwater (kwaliteit en kwantiteit);
  • 5. beleven van water;
  • 6. adequate inzameling en transport afvalwater;
  • 7. ecologisch gezond water en natte landnatuur;
  • 8. water bij ruimtelijke inrichting.

Voor het plangebied zijn de onderdelen 'tegengaan wateroverlast' en 'ecologisch gezond water en natte landnatuur' van belang.

Het project voorziet in de aanleg van nevengeulen, waarmee het bergend vermogen van het gebied wordt vergroot. Derhalve wordt er bijgedragen aan het tegengaan van wateroverlast.

Het plan voorziet in de aanleg van nieuwe natuur, waarbij water een belangrijke rol speelt. Met de uitvoering van het project wordt het oppervlakt natte natuur uitgebreid en daarmee wordt bijgedragen aan het gemeentelijke doel om ecologisch gezond water en natte landnatuur te realiseren en te behouden.

4.4.4 Beleidsvisie landelijk gebied

In het bestemmingsplan Landelijk gebied heeft de gemeente de volgende, algemene gebiedsdoelstelling geformuleerd.

Hoofdlijnen beleid

Rheden heeft een multifunctioneel landelijk gebied met bijzondere kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, natuur en landschap. De kunst is om een juiste balans te vinden tussen behoud en versterking van de bestaande kwaliteiten enerzijds en het toestaan van een bepaalde dynamiek voor functies als wonen, werken en recreatie en toerisme anderzijds. In sommige situaties kan dit op gespannen voet staan. Het bestemmingsplan dient daarom de kwaliteiten te waarborgen en onder bepaalde voorwaarden flexibiliteit te geven voor de nodige ruimtelijke dynamiek.


Het landelijk gebied is altijd in beweging. Vergelijk het landschap van 150 jaar geleden maar eens met het landschap van nu. De ruimtebehoefte en verschijningsvorm veranderen door de maatschappelijke en economische dynamiek. Waar vroeger de agrariër en de landgoedeigenaar de grote spelers waren in het landelijk gebied is de multifunctionaliteit van nu een feit. Nog steeds is de agrariër van belang in het landelijk gebied maar het aantal bedrijven neemt wel verder af. Continuïteit van grondgebonden landbouwbedrijven is een belangrijk streven omdat zij het waardevolle landschap voor een belangrijk deel beheren en onderhouden. Nevenactiviteiten kunnen een bijdrage leveren aan de economische continuïteit van het agrarisch bedrijf. Ook landgoederen zijn op zoek naar nieuwe economische dragers in de vorm van b.v. recreatie en toerisme. Het aantrekkelijke landschap trekt steeds meer recreanten en toeristen die willen fietsen, wandelen en overnachten. Kortom, een dynamisch gebied waarbij de bestaande natuur, landschap en cultuurhistorische waarden het fundament vormen van een aantrekkelijk woon-, werk- en recreatiegebied.


Binnen de Gemeente Rheden zijn drie gebieden te onderscheiden met ieder specifieke eigenschappen in de ruimtelijke en functionele opbouw. Deze gebieden zijn de Veluwe, de overgangszone en de IJsselvallei. Hieronder is het relevante deelgebied IJsselvallei beschreven. In zijn algemeenheid is het beleid ten aanzien van het landelijk gebied van Rheden als volgt:

- bescherming en ontwikkeling van de landschappelijke, natuur en cultuurhistorische kwaliteiten;

- het bieden van continuïteit aan grondgebonden agrarische bedrijven;

- geen nieuwe bouwlocaties toevoegen aan het landelijk gebied;

- mogelijkheden scheppen voor extensieve (verblijfs) recreatie;

- ruimte bieden voor nieuwe economische dragers op landgoederen;

- flexibiliteit bieden op bestaande bouwkavels.

Nieuwe ontwikkelingen zullen altijd getoetst worden aan de in de voorschriften opgenomen Beschrijving-in-hoofdlijnen (BIH). In deze BIH staan de gebiedskarakteristieken en waardevolle elementen beschreven. Tevens is hierin een koppeling gemaakt met het beeldkwaliteitsplan. Dit plan komt ook terug als toetsingselement bij de ontwikkelingen die beschreven staan in de bestemmingen, vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden.

IJsselvallei

Het landschap werd en wordt in belangrijke mate bepaald door de aanwezigheid van de IJssel en de invloeden van deze rivier bij hoogwater. De uiterwaarden hebben dan ook primair een functie als waterbergingsgebied bij hoogwater. Daarnaast wordt het landschap bepaald door grondgebonden landbouw en natuur als ondergeschikte maar belangrijke functies. In toenemende mate krijgen de uiterwaarden te maken met natuurontwikkeling door de ecologische verbindingszone Havikerpoort en extensieve recreatie in de vorm van wandel- en fietspaden.

De Havikerpoort is een verbinding tussen de Veluwe en de uiterwaarden Havikerwaard, Beimerwaard en Fraterwaard ter hoogte van de De Steeg en Dieren. Het doel van deze poort is een robuuste ecologische verbinding te creëren tussen de Veluwe en de uiterwaarden waarbij ruimte en toekomst is voor natuur, landbouw en het in stand houden van de grote cultuurhistorische waarden van o.a. Landgoed Middachten en Hof te Dieren. De aanleg van nieuwe natuur, een ecoduct bij Middachten, agrarisch natuurbeheer en de eventuele aanleg van een nevengeul zal kunnen bijdragen aan de versterking van de ecologische verbinding. Door middel van de aanleg van fiets- en wandelpaden zal de toegankelijkheid van het gebied voor extensieve recreatie vergroot kunnen worden. Het saneren van riooloverstorten bij Ellecom en het beperken van de waterwinning zijn maatregelen waarbij verdroging kan worden teruggedrongen en de waterkwaliteit kan toenemen. Belangrijke voorwaarden bij deze nieuwe ontwikkelingen zijn het waarborgen van een veilige hoogwaterafvoer van de IJssel, behoud van de grootschalige open ruimten en bestaande kavelstructuren. Eventuele medewerking aan bestemmingsplanwijzigingen naar natuur zal vooraf gegaan moeten worden aan een heldere en concrete visie waarin is aangegeven in hoeverre de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden versterkt worden en waarin aandacht is voor landbouw (zoals toekomst en vergoedingen voor schade aan gewassen) en recreatie.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk wordt een aantal voor dit bestemmingsplan relevante aspecten van de beoogde ontwikkeling beschreven. Het gaat hierbij om een samenvatting van de te verwachten (milieu)effecten, waarmee het plan als het ware wordt getoetst aan de gestelde randvoorwaarden.

5.1 Milieu

Voor voorliggende ontwikkeling is een MER opgesteld (Grontmij, Milieueffectrapportage Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid, projectnummer 316115, 18 december 2013).

De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft een beoordeling uitgevoerd over de juistheid en de volledigheid van het door ZEM opgestelde milieueffectrapport van 18 december 2013. De Commissie heeft een tekortkoming gesignaleerd. De Commissie heeft ook enkele aandachtspunten voor het vervolg beschreven, die nuttig kunnen zijn in het vervolgtraject van de procedure. Daarnaast hebben waterschap en gemeente reacties gegeven op genoemde versie van het MER.

Naar aanleiding daarvan is een aanvulling op het MER uitgewerkt (Grontmij, mei 2015) die in samenhang met de MER uit 2013 moet worden beschouwd.

In het kader van deze MER is onderzoek verricht naar alle relevante milieuaspecten. De onderstaande paragraaf bevat de voor het bestemmingsplan belangrijke conclusies met betrekking tot de Voorkeursvariant (welke de basis is voor dit bestemmingsplan), afkomstig uit de MER.

Het MER met onderliggende onderzoeken is als bijlage 1 bij voorliggend bestemmingsplan gevoegd. Voor een meer uitgebreid overzicht van de milieueffecten zoals samengevat in dit hoofdstuk, wordt verwezen naar deze bijlage.

Bij het voorgaande dient de kanttekening geplaatst te worden dat alle activiteiten in het plan van tijdelijke aard zijn. Tijdens de zandwinning en de aanleg van natuur zal er sprake zijn van (negatieve) effecten op de omgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van geluid. Deze effecten zullen, na de realisatie van nieuwe natuur en de geulen, niet meer bestaan.

5.2 Natuurwaarden

De beoordeling van de natuurwaarden bestaat uit drie onderdelen, te weten de passende beoordeling voor de Natura2000-gebieden, de beoordeling van de effecten op de ecologische hoofdstructuur en de gevolgen voor flora en fauna.

5.2.1 Passende beoordeling Natura2000

Er zijn geen effecten door verstoring of vernietiging op het Natura2000-gebied Veluwe, omdat het plangebied erbuiten ligt. Voor het Natura2000-gebied Rijntakken, deelgebied IJsseluiterwaarden geldt dat er in de aanlegfase sprake is van verstoring en vernietiging van zachthoutooibos, hardhoutooibos en slikkige rivieroevers. In de eindsituatie echter wordt een substantiële uitbreiding van deze en andere habitats bereikt, hetgeen een positieve invloed heeft op de instandhoudingsdoelstellingen.

Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen in verband met de plaatselijke toename van stikstofdepositie worden uitgesloten.

Tijdens de aanlegfase zijn er geen effecten voor habitatsoorten indien er wordt gewerkt volgens de gedragscode 'Zorgvuldig winnen'. In de eindsituatie is er sprake van uitbreiding van het leefgebied en is er een positief effect op de instandhoudingsdoelstellingen.

Voor broedvogels zijn er in de aanlegfase geen negatieve effecten, mede door de inzet van de gedragscode 'Zorgvuldig Winnen'. In de eindsituatie verbetert de foerageerfunctie van het gebied voor de aanwezige broedvogels door de genomen inrichtingsmaatregelen. Voor ganzen neemt het oppervlak aan foerageergebied af, doch dit heeft geen significante effecten omdat voldoende capaciteit voor foeragerende ganzen beschikbaar blijft in het Natura2000-gebied.

In de aanlegfase zijn er geen negatieve effecten voor de overige vogels. In de eindsituatie zijn er betere nestmogelijkheden en verbetert ook de foerageerfunctie van het gebied. Voor soorten als bittervoorn en modderkruiper blijft tijdens de uitvoering voldoende leefgebied beschikbaar voor behoud van de populatie, terwijl in de eindsituatie forse uitbreiding van leefgebied ontstaat. Ditzelfde geldt ook voor de bever.

Ten aanzien van de bever is sprake van een beperkte verstoring van het leefgebied en aantasting van enkele tijdelijke verblijfplaatsen (geen burchten). De conclusie in de passende beoordeling ten aanzien van de bever is dat er sprake is van een tijdelijk negatief effect op de soort, maar de instandhoudingsdoelstellingen voor de soort worden niet aangetast. Er is inmiddels een Nbwet vergunning voor de bever aangevraagd bij de provincie Gelderland. Omdat geen sprake is van een significant negatief effect (en een vergunning derhalve verleenbaar wordt geacht), is de conclusie gerechtvaardigd dat er ten aanzien van de bever voor het plan geen belemmeringen zijn vanuit de Natuurbeschermingswet.

De Voorkeursvariant levert dan ook geen belemmeringen op vanuit de kaders van de Natuurbeschermingswet.

De ontwikkeling van de kwalificerende habitattypen N2000 worden gedurende de looptijd van het project gemonitoord om inzicht te krijgen in winst en verlies. Voor deze monitoring dient in overleg met het bevoegd gezag een beknopt plan van aanpak te worden opgesteld waarin duidelijk is omschreven wat waar wordt gemeten , hoe, wanneer, door wie en aan wie wordt gerapporteerd en in welke situaties en op welke termijn aanvullende (beheer-)maatregelen door wie worden genomen.

5.2.2 Ecologische hoofdstructuur - GNN/GO

De effecten van de planontwikkeling zijn voor sommige kernkwaliteiten en ontwikkelingsopgaven die betrekking hebben op behoud en ontwikkeling van bos op korte termijn (uitvoeringsfase) negatief. Op lange termijn (eindsituatie) is er in alle gevallen een positief effect en wordt juist invulling gegeven aan ontwikkelingsopgaven voor de IJsselvallei. De planontwikkeling in Havikerwaard-Zuid maakt deel uit van de Ruimtelijke visie Havikerpoort, die als doel heeft om de natuurlijke verbinding tussen de Veluwe en de uiterwaarden te herstellen, waardoor zowel de kwantiteit als de kwaliteit van de EHS in de eindsituatie per saldo verbetert. Hierdoor kan de saldobenadering gehanteerd worden.

5.2.3 Flora- en faunawet

Binnen het plangebied Havikerwaard-Zuid komen beschermde soorten voor van Tabel 1, 2 en 3 van de Flora- en faunawet. Voor de Tabel 1 soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van art. 8-12 uit de Flora- en faunawet. De werkzaamheden in de Havikerwaard zullen uitgevoerd worden conform de Gedragscode Zorgvuldig Winnen (FODI, 2015). Deze gedragscode vereist een zorgvuldige projectvoorbereiding en schrijft een pakket van ecologische voorzorgsmaatregelen voor. Onderdelen van de Gedragscode zijn het uitvoeren van een 0-onderzoek en periodieke monitoring naar het voorkomen van beschermde soorten. Door de werkzaamheden uit te voeren conform de Gedragscode wordt invulling gegeven aan de algemene zorgplicht en wordt schade aan beschermde plant- en diersoorten zo veel mogelijk vermeden. Verstoring van broedende vogels dient te allen tijde voorkomen te worden. Voor de vaste nesten van aalscholvers, roofvogels en uilen geldt dat deze ook buiten het broedseizoen niet verstoord mogen worden. Het project leidt niet tot schade aan thans aanwezige vaste nestlocaties van deze soorten. Voor verstoring van broedvogels is in het kader van het project geen ontheffing mogelijk. Voor bever en rugstreeppad is verstoring niet uitgesloten aangezien een beverburcht en mogelijk voortplantingslocaties van rugstreeppad worden vergraven.

De effecten worden beperkt door maatregelen uit de gedragscode Zorgvuldig Winnen. Voor deze soorten is een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet aan de orde.

In aanvulling op hetgeen in het MER paragraaf 6.6.3 wordt vermeld is voor alle tabel 3 soorten die in het plangebied voorkomen en waarop verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet worden overtreden een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet aangevraagd. Voor tabel 2 soorten wordt de gedragscode Zorgvuldig Winnen gehanteerd. De ontheffing Flora- en faunawet is aangevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Er is inmiddels een ontwerpbeschikking van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ontvangen (27 juni 2014, kenmerk Ff/75C/2014/0123).

5.2.4 Mitigatiemaatregelen

Om (significante) effecten tijdens de uitvoering op een aantal (instandhoudingsdoelstellingen voor) soorten te voorkomen, zijn mitigatiemaatregelen noodzakelijk. Deze mitigatiemaatregelen worden uitgewerkt in een ecologisch werkplan.

Mitigerende maatregelen zijn betrokken bij de Passende beoordeling. Op basis daarvan wordt het plan uitvoerbaar geacht. Daarnaast wordt optimaal ingezet op het behouden van bestaande houtopstanden waar mogelijk, het zo vroeg als mogelijk in de planfasering aanbrengen van nieuwe bosaanplant en het zo laat mogelijk verwijderen van bestaande opstanden.

5.2.4.1 onderwateropslag

De milieu-effecten van de opslag van zand onder water zijn beperkt. Er wordt gewerkt met de best beschikbare techniek waardoor de vertroebeling van het water zeer lokaal is. De milieu-effecten worden hieronder nader toegelicht.


Best beschikbare techniek (BBT)

De tijdelijke opslag van schoon zand wordt uitgevoerd met de "best beschikbare techniek" (BBT). Hierbij wordt het zand middels een flexibele leiding onderwater gelost. Het betreft een hydraulische lostechniek die als BBT wordt gekwalificeerd op de website www.bodemrichtlijn.nl. Het gebruik van de BBT dient om zoveel mogelijk nadelige gevolgen en schadelijke effecten tijdens het verwerken te voorkomen.


Vertroebeling

Het onderwaterdepot zal gebruikt worden voor de op- en overslag van schoon grof zand. Het deponeren van zand in de plas vindt plaats via een flexibele leiding. Vanwege de grofheid van het materiaal zal het zand recht naar beneden vallen naar de bodem van de plas. De vertroebeling die daarbij optreedt zal daardoor zeer lokaal zijn. Door de beperkte stroming in de plas zal er nauwelijks of geen verspreiding van het materiaal optreden. Bovendien zal de duur van de vertroebeling, die ook afhankelijk is van de grofheid van het materiaal, van tijdelijke aard zijn. Omdat het deponeren van zand onder water geen continue werkzaamheden zijn, zal de vertroebeling kortdurend zijn.


Monitoring zwevend stofgehalte

Via de monitoring van het zwevend stofgehalte wordt de mate van vertroebeling in de gaten gehouden. Indien te hoge gehalten ontstaan (> 50 mg/l) worden in overleg met vergunningverlener maatregelen genomen (bijvoorbeeld het gebruik van een bellen- of slibscherm).


Conclusie

De werkzaamheden voor het deponeren van zand in de onderwateropslag zorgen ervoor dat er vertroebeling ontstaat in de waterkolom. Deze vertroebeling is kortdurend en heeft een beperkte reikwijdte. Derhalve zullen met name vissen verstoord kunnen worden in het gebied van de onderwateropslag. De effecten zijn verwaarloosbaar omdat zij elders in de plas voldoende rustgebied hebben.

5.2.4.2 oude stortplaatsen

Vanuit de oude stortplaats worden geen negatieve milieu-invloeden verwacht op het toekomstige natuurgebied. Doordat het stort minder waterdoorlatend is dan het omliggende zandpakket, stroomt er weinig grondwater door het stortmateriaal, waardoor de kans op eventuele uitloging van verontreinigende stoffen gering is. Voor zover er uitloging optreedt, zal sprake zijn van een dermate sterke verdunning met omringend grondwater (in grof grindhoudend zand), dat geen negatieve milieu-invloeden te verwachten zijn.

5.3 Geluid

Voor het aspect geluid is voor de bestaande zandwinning en installaties (gelegen buiten het bestemmingsplangebied) al een milieuvergunning aanwezig. In het kader van de uitbreiding van de zandwinning is onderzocht welke effecten de nieuwe situatie heeft.

Uit de resultaten valt op te maken dat bij de worst-case situaties in elke fase de 45 dB(A) etmaalwaarde wordt overschreden ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen. Daarnaast is er in fase 2 en 4 van de herinrichting sprake van een overschrijding van het maximale geluidsniveau in de nachtperiode. Dit heeft te maken met de werkzaamheden tussen 06.00 en 07.00 uur, welke in de nachtperiode vallen.

Het geluidsklimaat van het plangebied wordt mede bepaald door de geluidszone van Valewaard B.V. en IJsselbeton C.V. Onderstaande figuur verbeeldt de ligging van de 50 dB(A) zonegrens voor het gehele industrieterrein. Deze zone is opgenomen in het bestemmingsplan, uiteraard voor zover er overlap bestaat met het onderhavige plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0025.png"

Geluidscontour industrielawaai

De berekende geluidsbelastingen in de omgeving worden toelaatbaar geacht, mede gezien het feit dat er in de berekende situatie vanuit is gegaan dat al het materieel tegelijk wordt ingezet, iets wat in de praktijk pertinent niet voorkomt.

De geluidproductie i.v.m. het autonome project Verondieping plas Bingerden blijkt de zonegrens in het zuiden te snijden. De bijdrage van fase 0 op de zone is hiermee significant te noemen. De gemeente heeft de geluidproductie beoordeeld en geoordeeld dat de aangevraagde bedrijfssituaties inpasbaar en toelaatbaar zijn, ook in relatie tot de zone van Industrieterrein Havikerwaard. De geluidzonering vormt derhalve geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

 

Voor de dichtstbijzijnde woningen wordt de geluidbelasting per fase met name veroorzaakt door de (tijdelijke) afroof-werkzaamheden. Het in te zetten materieel voldoet aan BBT (Best Beschikbare Techniek). Overdrachtsmaatregelen kunnen zonodig toegepast worden in de vorm van een grondwal. Wanneer echter de tijdelijkheid wordt getoetst volgens de trapsgewijze grenswaarden uit het bouwbesluit voor hinder tijdens de bouw, blijkt dat de berekende niveaus binnen dit toetskader zouden passen.

5.4 Luchtkwaliteit

Als gevolg van de activiteiten in de Havikerwaard vinden voor de luchtkwaliteit geen overschrijdingen van grenswaarden plaats buiten de inrichtingsgrens. Dit geldt zowel voor de huidige als de toekomstige situatie. Aangezien naar de toekomst toe de concentraties aan NOx en PM10 afnemen, wordt ook naar de toekomst toe voldaan aan de grenswaarden.

5.5 Externe veiligheid

Voor het plan is een risico-inventarisatie uitgevoerd. De te ontwikkelen zandwinlocatie ondervindt voor het aspect externe veiligheid binnen de inventarisatieafstand van 1.000 m van het plan geen hinder van de in de nabijheid gelegen risicobronnen.

5.6 Bodem

De effecten voor het aspect bodem zijn vooral verbonden aan de in het plangebied aanwezige (plaatselijke) verontreinigingen. Het plan zelf voorziet niet in activiteiten die risico's voor de bodem in de eindsituatie met zich meebrengen.

Overige effecten van het plan betreffen:

  • Verstoring van de bodem
    De bestaande bodem is reeds verstoord door de in het verleden uitgevoerde klei afticheling, waardoor slechts sprake is van een zeer beperkte lokale aanpassing.
  • Optreden van zettingen:
    Zowel bij de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG), als de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) zullen geen zettingen optreden t.g.v. het plan. Wel zal in de (na de ontgronding) opnieuw aan te brengen strook landbouwgrond aan de noordwestoever zetting optreden. Hiervoor zal voldoende overhoogte worden aangebracht.
  • Beïnvloeding van de bodemkwaliteit;
    De bovengrond in het plangebied bestaat uit humeuze klei (roofgrond) met daaronder matig grof, plaatselijk zwak grindig zand. Uit het uitgevoerde historisch bodemonderzoek (Grontmij, 2012) blijkt dat er, afgezien van enkele watergangen, geen verdacht locaties voorkomen. Uit het bodemonderzoek blijkt dat de (klei)bovengrond wordt ingedeeld in kwaliteitsklasse A. De (zand)ondergrond wordt ingedeeld in klasse AW (achtergrondwaarde). De huidige bodemkwaliteit betreft klasse A, in de toekomstige situatie is de waterbodem ter plaatse van de geulen eveneens klasse A. Dit betekent dat de aanleg van de geulen een neutraal effect heeft op de bodemkwaliteit.

ZEM Havikerwaard is voornemens om binnen het generiek kader dat geldt voor een plas gelegen in de uiterwaarden van de IJssel gebiedseigen specie (Rijntakken) aan te voeren om de plas te verondiepen met een kwaliteit tot en met klasse B waterbodem. Deze werkwijze is overeenkomstig het reeds vergunde en operationele project 'BBK plas Bingerden' op de zuidoever van de onderhavige plas.


De milieuhygiënische randvoorwaarden voor de toepassing van grond en baggerspecie zijn geregeld in:

" het Besluit bodemkwaliteit;

" de Regeling Bodemkwaliteit;

" de Circulaire Herinrichting diepe plassen;

" de Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen.


In de Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen wordt onderscheid gemaakt in een generiek kader en een gebiedsspecifiek kader. Indien aan de voorwaarden van het generieke kader wordt voldaan, is het verondiepen met verontreinigd materiaal milieuhygiënisch zondermeer verantwoord. Bij het gebiedsspecifieke kader is dit niet het geval en dienen locatiespecifieke omstandigheden in ogenschouw te worden genomen op basis waarvan bepaald kan worden tot welke verontreinigingsgraad materiaal in een plas kan worden toegepast.

Op basis van deze kaders is het mogelijk om zowel klasse B als klasse A (afdekking) in te zetten ten behoeve van de verondieping.

Bodem voormalige vuilstortplaatsen

Aan de zuidwest zijde, juist buiten het plangebied zijn voormalige stortplaatsen gelegen (zie MER, figuur 5.15b). Er is in het verleden zowel huishoudelijk als bedrijfsafval gestort afkomstig uit de gehele gemeente (informatie gemeente Rheden, toezichthouder). Het is bij de toezichthouder gemeente Rheden niet bekend welke chemische stoffen er in de stort zitten. Het stortmateriaal bevindt zich tot ongeveer 18 m-mv.

In opdracht van de provincie Gelderland (bevoegd gezag) heeft er een onderzoek naar de dikte en de kwaliteit van de afdeklaag plaats gevonden. De resultaten van het onderzoek naar de dikte van de afdeklaag zijn vermeld in onderstaande tabel.


Dikte afdeklaag Oppervlakte Opmerking dikte

0-10 cm 0 m² Onvoldoende voor alle gebruik

10-50 cm 4513 m² Onvoldoende als leeflaag

50-100 cm 18050 m² Enige gebruiksbeperkingen

>100 cm 37389 m² Voldoende voor het gebruik


Uit het onderzoek naar de kwaliteit van de afdeklaag blijkt dat de afdeklaag heel licht verontreinigd is. Deze lichte verontreiniging gaf geen aanleiding tot het nemen van maatregelen. De provincie heeft geen onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de stort zelf.


Binnen het plangebied wordt de dikte van de leeflaag op de voormalige vuilstort ter plaatse van de aan te brengen beplanting, indien deze leeflaag onvoldoende is (i.c. < 1 m), vóór het inplanten aangevuld tot 1 m. Hiermee is de aanwezige verontreiniging in de stortplaats voldoende afgeschermd en kan verontreiniging uit de stortplaats bij hoogwater niet instromen. Bij eventueel sporadisch ontwortelen van bomen op de voormalige vuilstort kunnen eventueel optredende risico's door vermindering van de dikte van de afschermdende leeflaag worden gemitigeerd door het nemen van een adequate beheermaatregel (opvullen kluit wortelgat) in het beheerplan.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie

De voorgenomen ontwikkelingen vinden overwegend plaats in gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.

In aanvulling op hetgeen in de MER is opgenomen, is door Grontmij een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (5 juni 2012, projectnummer 316115). Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt de archeologische verwachtingswaarde voor het grootste gedeelte van het plangebied naar laag bijgesteld. Daarom wordt voor deze gebieden geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen in deze gebieden zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.

Alleen in het deelgebied direct ten noorden van de huidige zandwinplas zijn intacte oeverafzettingen aangetroffen. Voor dit deelgebied wordt een vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van een karterend booronderzoek. Inmiddels is in de ontgrondingsvergunning geborgd dat de archeologische beoordeling plaats zal vinden voorafgaand of tijdens het grondwerk.

Het hiervoor beschreven onderzoek is gebaseerd op een steekproef. Indien tijdens de uitvoering van graafwerkzaamheden in de gebieden die niet voor vervolgonderzoek in aanmerking komen alsnog archeologische resten worden aangetroffen, dient direct contact opgenomen te worden met de bevoegde overheid.

5.7.2 Cultuurhistorie

Voor de beschrijving van effecten op de cultuurhistorie is gebruik gemaakt van de volgende criteria:

  • Effect op de cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen;
  • Effect op de aanwezige oude linten en ontsluitingsassen;
  • Effect op cultuurhistorische waardevolle elementen, w.o. monumenten.

Het verkavelingspatroon is sterk gebonden aan en verwijst naar oude verdwenen rivierbeddingen. Deze karakteristieke waarde blijft, weliswaar enigszins anders, in het voorliggende plan herkenbaar. Ook leidt het plan niet tot aantasting van oude linten en ontsluitingsassen. Bebouwing in specifieke nederzettingspatronen komt in het plangebied niet voor. Tenslotte vindt evenmin aantasting plaats van overige cultuurhistorisch waardevolle elementen. Beschermde monumenten komen in het plangebied niet voor, terwijl het initiatief geen effect heeft op de monumenten in de omgeving van het plangebied. (zettingen, wijziging grondwaterpeil, etc.). Nabij de oude spoorbaan is de locomotievenloods een relict. Deze staat na voltooing van het plan op het centrale eiland, is dan niet bereikbaar via land en zal bij vrije bosontwikkeling overgroeid raken.

Het plan leidt daarentegen tot structuurversterking van de landschappelijke opbouw en daarmee van de “leesbaarheid” ervan. Het plan moet dan ook worden beschouwd als een versterking van de cultuurhistorische waarden. De resten van oude kleiputten ter hoogte van Paradijs worden met oostgeul en de plassen in het ooibos behouden. Hier blijft het proces van begroeien zich verder ontwikkelen.

5.8 Bedrijfshinder

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd.

Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of de ontwikkelingen veroorzaker zijn van hinder naar een gevoelige omgeving en anderzijds wordt bekeken of de ontwikkeling kwetsbaar is voor hinder.

De (ontwikkeling van) natuur en (het aanleggen van) geulen is niet hindergevoelig. De ontwikkeling van natuur en de aanleg van de geulen veroorzaken geen hinder. Derhalve zijn er geen belemmeringen voor voorliggend project vanuit het aspect bedrijfshinder.

5.9 Rivierkunde

Het plan vormt een nagenoeg waterstandsneutrale ingreep. In bovenstroomse richting wordt er een zeer lichte waterstandsdaling gehaald van maximaal 0,8 mm op kmr 897. Deze waterstandsdaling wordt veroorzaakt doordat er meer afvoer door de uiterwaard van de Havikerwaard gaat stromen en dus minder door het zomerbed. Het grootste deel van de afvoer door de uiterwaard stroomt door de aan te leggen geulen in de Havikerwaard. In het oosten van de Havikerwaard vindt opstuwing plaats in de uiterwaard en in het zomerbed. De maximale opstuwing in de rivieras is 1,0 mm op kmr 900,5. Deze opstuwing kan gereduceerd worden door de verruiging (o.m. aandeel ooibos) in het benedenstroomse gedeelte van de geulen te reduceren.

Het plan leidt buiten de as van de rivier tot een waterstandsdaling langs de westelijke dijk (de A348) van 3,4 mm. De maximale opstuwing van het rivierwater aan de oostelijke dijk bij Beinum is 1,3 mm.

In de plassen van de Havikerwaard is de waterstandsdaling 5 cm bij MHW ten opzichte van de huidige situatie.

De herinrichting van de Havikerwaard heeft verder geen invloed op de afvoerverdeling bij de IJsselkop en/of bij de Pannerdensche Kop.

De inundatiefrequentie van de Havikerwaard verandert niet door de herinrichting van de Havikerwaard. Er zijn geen hinderlijke effecten of schade voor omwonenden, voor de bereikbaarheid, of voor natuurontwikkeling. De stroomsnelheden in de Havikerwaard zijn in de huidige situatie reeds laag bij maatgevend hoogwater (MHW) . De maximale stroomsnelheden zijn slechts 0,5 m/s. In de toekomstige situatie nemen de stroomsnelheden op de meeste locaties af. De kans op aantasting van oevers en constructies neemt hierdoor, voor zover al aanwezig, nog verder af.

Dwarsstromingen, die bij de in- en uitstroomopeningen van nevengeulen kunnen optreden, kunnen hinderlijk zijn voor de scheepvaart en de veiligheid (navigatie) nadelig beïnvloeden. De dwarsstroming bij de in- en uitstroom van de nevengeulen is voor de Havikerwaard bepaald bij afvoeren van 10.000 en 15.000 m3/s. Er blijkt geen hinder op te treden voor de scheepvaart ten gevolge van het inrichtingsplan.

Het risico op aanzanding en erosie als gevolg van herinrichting van de Havikerwaard bestaat uit twee onderdelen:

  • Aanzanding en bodemdaling in de IJssel langs de Havikerwaard als gevolg van een verandering in afvoer door het zomerbed;
    Bij inundatie verandert de afvoer naar de Havikerwaard nauwelijks. Daardoor is er geen significante morfologisch effect van herinrichting van de Havikerwaard te verwachten.
  • Aanzanding, bodemdaling en oevererosie in de uiterwaard;
    In de Havikerwaard zal de stroming zich concentreren in de plassen en in de aan te leggen geulen. De stroomsnelheden zijn zelfs bij een Rijnafvoer van 15.000 m3/s lager dan 0,3 m/s. Het risico op aantasting van de oevers van de plassen en de geulen is dus relatief klein. Een (beperkte) aanzanding is wel te verwachten in de benedenstroomse uiteinde van de geulen.

5.10 Verkeersveiligheid

Het verkeerseffect als gevolg van de planuitvoering dient niet te leiden tot onveilige situaties of tot een grotere verkeersstroom dan de wegen in de omgeving redelijkerwijs aan kunnen. Vrijwel al het wegverkeer van en naar de locatie is gericht naar de bestaande bedrijvigheid aan Havikerwaard 8A. De winning en installatie blijven ongeveer op gelijke wijze in bedrijf als in de huidige situatie, alleen de specie komt voor een substantieel deel uit de winning Havikerwaard en in mindere mate uit projecten in het kader van Ruimte voor de Rivier. Per saldo zal hierdoor minder aanvoer en dezelfde afvoer van product plaatsvinden, zoveel mogelijk per schip en deels (gelijk aan nu, zoals ook is vergund) per as.

In de aanvulling op het MER is het verkeerseffect beschreven. De prognose van Zand/ en Grindinstallatie Valewaard BV plus IJsselbeton CV is voor de gemiddelde werkdag in de meetperiode in 2012 wat omvang betreft groter dan de in 2013 door de gemeente gemeten totale verkeersintensiteit. De meetperiode in 2012 betrof een periode dat er veel vrachtverkeer was van ZEM Havikerwaard richting Meteoor in Rheden. Deze verkeersbewegingen waren afwezig tijdens de tellingen door de gemeente in 2013. Binnen de vigerende vergunning behoren deze verkeersbewegingen overigens tot de mogelijkheden.

Deze intensiteiten zijn bovendien nog ruim onder de normcapaciteit van een dergelijk erftoegangsweg.

De gemeente Rheden heeft in overweging of zij bereid is een gedeelte van het door de lokale bevolking en belangengroepen gewenste vrijliggende fietspad voor haar rekening te nemen. Het betreft hier het traject vanaf de afrit naar de ecotunnel tot de afslag van de weg waar boerderij De Pol is gelegen. Dus buiten het projectgebied.


Afhankelijk van de eventuele komst van het fietspad en de door de gemeente gecreëerde extra mogelijkheden voor fietsrecreatie, moeten er mogelijk andere verkeersmaatregelen getroffen worden. Dit zou kunnen betekenen dat de Havikerwaard als 60 km zone (met snelheidsremmende voorzieningen en fietssuggestiestroken) moet worden ingericht. Het ambtelijk advies concludeert dat dan ook zonder vrijliggend fietspad bij gelijkblijvende intensiteiten een acceptabele verkeersoplossing van gemengd verkeer ontstaat, wat hoort bij een erftoegangsweg als de Havikerwaard. Dit soort dijkwegen komen veelvuldig voor in ons land en zijn, zelfs met hogere intensiteiten, algeheel aanvaardbaar. Dit blijkt ook uit de CROW richtlijnen. Op basis van de ongevallencijfers over de periode 2001 tot en met 2011 blijkt ook dat er zich geen ongevallen met fietsers hebben voorgedaan op het betreffende wegvak tussen de Oversteeg en de afslag in de Havikerwaard naar de Valewaard en IJsselbeton.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Doelstelling

De uitwerking van het deelplan Havikerwaard Zuid heeft plaatsgevonden in een intensief proces met een groot aantal betrokken partijen.

Een groot deel van het gebied Havikerwaard Zuid behoort tot de domeinen van het landgoed Middachten. Met de opbrengsten van de in de Havikerwaard Zuid voorgenomen zandwinning worden niet alleen de plan- en uitvoeringskosten welke samenhangen met de inrichting van natuurgebieden en de eindafwerking van de ontgrondingslocatie bekostigd, maar een belangrijk doel is ook de aanwending voor fondsvorming ten behoeve van duurzame instandhouding van het landgoed Middachten. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen ZEM Havikerwaard en landgoed kasteel Middachten.

Andere doeleinden waarop de Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid zich richt:

  • Verruiming van de bergingscapaciteit en zo mogelijk het stroomprofiel in het winterbed van de IJssel. Het project kent weliswaar geen uit het project Ruimte voor de Rivier voortkomende doelstelling op dit aspect, maar er ligt wel een verzoek van Rijkswaterstaat om kansen voor waterstandsverlaging en –berging te benutten in verband met mogelijke toekomstige hogere afvoeren.
  • Landschapsontwikkeling en structuurversterking: eindbeeld nastreven dat beter aansluit bij de structuur van het rivierenlandschap en zowel ruimtelijk als functioneel bijdraagt aan de leesbaarheid ervan. Hiermee draagt het plan, door middel van gerichte landschapsontwikkeling, bij aan de landschapsstructuur. De morfologie van de plassen (in de huidige situatie als incidenten in de structuur te beschouwen) wordt namelijk zodanig aangepast, dat ze de vorm aannemen van natuurlijke restbeddingen. Verder worden deze getransformeerde bekkens ruimtelijk en functioneel in relatie gebracht met de laagten rond de Lamme IJssel, een nog duidelijk herkenbare restbedding van de IJssel. Begeleidende boselementen accentueren de loop van het geulenpatroon in het verder tamelijk open landschap. Op deze wijze wordt een verstoring in de landschapsstructuur (winplassen) omgebogen tot een ruimtelijke, en in rivierkundig opzicht functionele verbetering.
  • Natuurontwikkeling en vergroten van de milieudiversiteit: vergroting van het areaal aan natuurlijke milieus (kwantitatief) in combinatie met vergroting van de milieudifferentiatie en daarmee van de diversiteit aan habitats (kwalitatief). Verder wordt gedeeltelijk invulling gegeven aan de opgave en doelstellingen uit het project Havikerpoort (realisatie hoogwatervrije vluchtplaatsen in het tracé van een geschikte vluchtroute naar hogere gronden en het ecoduct).
  • Realiseren van recreatieve fiets- en/of wandelroutes.
  • Realiseren van een duurzame methode zandwinning en nuttig hergebruik van overtollige (niet vermarktbare) grond en waterbodem.
  • Voorzien in behoefte aan bouwgrondstoffen.

Ook wordt met het plan de directe werkgelegenheid van circa 35 personen voor circa 10 jaar veiliggesteld plus de werkgelegenheid in het toeleverend en afnemend bedrijfsleven. Het doel daarbij is de productie van ZEM Havikerwaard te bestendigen binnen de huidige vergunningruimte, bedrijfsgroei is geen doel.

6.2 Voorgeschiedenis

De uitwerking van het plan Havikerwaard Zuid heeft plaatsgevonden tijdens een intensief proces met een groot aantal betrokken partijen. Vanaf 2001 werken grondeigenaren en overheden als gebiedspartners aan de realisatie van de Havikerpoort. De Havikerpoort is een detailuitwerking van de beleidsnota 'Veluwe 2010'. In deze provinciale visie is de Havikerpoort als een van de ecologische poorten van de Veluwe aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0026.jpg"

afbeelding Ruimtelijke visie Havikerpoort

Het plan Havikerwaard Zuid vormt weer een deelplan van een meer omvattend gebiedsontwikkelingsplan dat beoogt een bijdrage te leveren aan het project de Havikerpoort. Door de complexiteit van de ruimtelijke opgave, het gestelde ambitieniveau, de planeconomie, de vele grondeigenaren etc., bleek uitvoering van het volledige plan vooralsnog niet mogelijk. Vandaar de keus om in eerste instantie het deelplan Havikerwaard Zuid te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0027.png"

Ontwerp nevengeul (2007)

Onderdeel van de totaalvisie was de realisatie van een nevengeul, die met inbegrip van de bestaande Lamme IJssel tot aan de Fraterwaard zou doorlopen. Onder leiding van Dienst Landelijk Gebied en de provincie is geprobeerd overeenstemming te bereiken over de realisatie van de gehele geul. Na 3 jaar is geconcludeerd dat het niet mogelijk was, medewerking te krijgen van de grondeigenaren ten behoeve van het oostelijke deel van de geul. Hierdoor dreigde een patstelling voor het gehele project te ontstaan. Op 23 november 2009 is besloten dat initiatiefnemers van het westelijke deel van de nevengeul (Middachten en ZEM Havikerwaard BV) dit gedeelte zelfstandig mochten uitvoeren. Het streven van dit overleg blijft om op termijn de gehele nevengeul te realiseren.

In november 2011 rondden de initiatiefnemers van het westelijk deel de contractvorming succesvol af, waardoor nu sprake is van een economisch en maatschappelijk haalbaar plan voor het westelijk deel (het oostelijk deel blijft buiten beeld, maar sluit, ook in bestaande situatie al, landschappelijk fraai aan). Er zijn nu concrete oplossingen mogelijk door de afronding van de grondverwerving. Er is sprake van een aangepaste perceelsontsluiting in combinatie met recreatieve ontsluiting en een gedetailleerde uitwerking ten behoeve van verondieping van de zuidoever. Ook hebben er aanpassingen plaatsgevonden op perceelsniveau ter plaatse van de bestaande boerderij aan de noordzijde van dit deelplan. Dit plan is als zgn Basisalternatief onderworpen aan nader onderzoek in het kader van de MER.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0028.png"

Het basisalternatief (november 2011)

Voor dit basisalternatief is in 2012 een MER opgesteld (Milieueffectrapport gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid, Grontmij Nederland BV 15 mei 2013). De MERstudie, heeft mede op basis van een variantenstudie, ertoe geleid, dat het Basisalternatief op een aantal punten kon worden geoptimaliseerd. Dit heeft geleid tot een zgn. Voorkeursvariant, welke uiteindelijk de basis voor dit bestemmingsplan vormt.

De bandbreedte van de in het MER beschouwde varianten is gebaseerd op het door het Kwaliteitsteam Ontgrondingen in een eerder stadium van de planvorming (Visie Havikerpoort, 2007) positief beoordeelde basisontwerp. Dit basisontwerp is leidend geweest bij het ontwerpen van de varianten en de bovenomschreven doelstellingen voor Havikerwaard Zuid zijn dan ook direct afgeleid uit de bestuurlijk vastgestelde Visie Havikerpoort.


De bandbreedte van de onderzochte varianten is daarnaast bepaald door de onderlinge relaties tussen de aspecten ecologie/natuur, bedrijfseconomie en rivierkunde (hydraulica). Een 'bredere' ecologische/landschappelijke scope voor de varianten zou onevenredig negatieve consequenties op de rivierkundige en bedrijfseconomische haalbaarheid van het plan hebben.

De speelruimte voor de varianten is daarmee beperkt gebleken. In dit spanningsveld is gezocht naar zinvolle, realistische varianten. Daar zijn de beschouwde varianten uit voortgekomen. Met die varianten zijn de drie belangrijkste bepalende elementen (ecologie, rivierkunde, bedrijfseconomie) binnen de kaders van het basisontwerp beschouwd.


Door de gemeente Rheden en provincie Gelderland is, in verband met mogelijk veranderende marktomstandigheden, aangedrongen op meer zekerheden gericht op de realisatie van de eindinrichting per fase. Naar aanleiding daarvan is een extra uitvoeringsvariant opgesteld met een gewijzigde fasering en waarborgen voor de fasegewijze realisatie van het eindbeeld natuur tijdens de uitvoering. Hiermee wordt een substantiële versnelling van de natuurontwikkeling in de eerste fasen gerealiseerd. Deze uitvoeringsvariant heeft dus geen invloed op het eindbeeld van de gekozen voorkeursvariant, maar alleen alleen op de volgorde en afwerking van de onderscheiden fasen in de aanlegfase. Deze fasering (ontzandingsfasen gekoppeld aan afrondingsfasen) is geborgd in het bestemmingsplan.

6.3 Ruimtelijke beschrijving

Het plan beoogt een integrale gebiedsontwikkeling, waarbij de centrale doelstelling is gericht op landschapsherstel, natuurontwikkeling, landbouwkundig gebruik en recreatie. Deze doelstellingen worden economisch haalbaar gemaakt door de gerichte inzet van grondstofwinning; hetgeen op zichzelf ook een (algemeen) belang dient.

6.3.1 Algemeen

Het huidige plassencomplex dat is ontstaan door zandwinning, wordt omgevormd door middel van ontzanding, maaiveldverlaging en aanvulling met overtollige herbruikbare grond en waterbodem. De vormgeving van de zandwinning is gericht op het tot stand brengen van een stelsel van geulen, welke de richting van het rivierenlandschap volgt. Met deze geulvormige plassen wordt aansluiting gezocht bij de laagte waarin de Lamme IJssel is gelegen.

Ten behoeve van een goede natuurontwikkeling worden de door de zandwinning ontstane plassen verondiept. Daarvoor wordt de niet vermarktbare fractie van gewonnen specie benut uit de winning in het plangebied zelf en van overtollige (niet vermarktbare) grond en waterbodem van elders. Deze grond en waterbodem voldoet aan de wettelijke eisen uit het Besluit bodemkwaliteit. De kwaliteit van deze grond en waterbodem komt overeen met de kwaliteit van de van nature in het rivierengebied (IJssel, Rijn, Waal, etc.) aanwezige gronden in de uiterwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0029.png"

Verondiepingsproject Bingerdense plas

Voorafgaand aan de voorgenomen ontzanding en herinrichting is al een begin gemaakt met de verondieping van de bestaande plas (lokaal bekend als 'plas Bingerden') door middel van het aanvragen van het project 'natuurontwikkeling door verondieping plas Bingerden' conform het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). De verondieping wordt in het kader van de ontzanding verder doorgezet in de nieuw te ontzanden gebieden.

6.3.2 Voorkeursvariant

Via een herinrichting van het door verdere zandwinning vervormde landschap ontstaat een eindbeeld, waarin de bestaande plassen worden opgenomen in een stelsel van geulen, dat aansluit bij de landschapsstructuur van het rivierenlandschap. In het gebied zijn nog tal van sporen te vinden van het meanderen van de rivier, en het periodiek verleggen van het stroombed.

Strangresten, waaronder de Lamme IJssel vormen in dit opzicht de stille getuigen van een heftig verleden. Met de geulvormige plassen wordt dan ook aansluiting gezocht bij de laagte waarin de Lamme IJssel is gelegen.

Ten behoeve van een goede natuurontwikkeling worden de door de zandwinning ontstane plassen verondiept.

Na verdere ontzanding van de noordelijke plas, wordt de nieuwe oeverlijn ter hoogte van de bedrijfsterreinen van Valewaard en IJsselbeton enigszins teruggelegd t.o.v. de bestaande situatie, om de doorstroming bij hogere rivierstanden te bevorderen.

Langs de noordwestoever wordt een terreinstrook van ca. 50 m. breedte gereserveerd voor de tijdelijke opslag van bovengrond, welke uiteindelijk wordt gehercultiveerd en opgeleverd als landbouwgrond. Hier is de ligging van de projectgrens nu op afgestemd. Dit tijdelijke gebruik wordt in het bestemmingsplan specifiek geregeld (als zijnde depot).

Enkele eilanden zorgen voor geleding van het plassengebied. Het noordelijke eiland onstaat door ongeroerde handhaving van gronden, die gedeeltelijk tot het Paradijs behoorden. Het zuidelijke eiland is grotendeels gereconstrueerd, waarbij de zuidoostelijke oeverlijn wordt gevormd door de bestaande kade met oeverzone. Deze in tact gebleven rug biedt de gewenste stabiliteit bij de toekomstige aanvulling met retourspecie. Bovendien kan een deel van de aanwezige beplanting zo worden gespaard. Deze te behouden rug en delen van Paradijs hebben in het bestemmingsplan niet de aanduiding ontzanding gekregen.

De oostoever direct aansluitend aan de Bingerdense Plas is over de volle breedte voorzien als grazige vegetatie, in stand gehouden door extensieve beweiding, of agrarisch natuurbeheer (bv. vochtig hooiland). Een terreinsprong in de vorm van een steilrand maakt daarbij onderscheid tussen een hoger en een lagergelegen deel. Verschillen in inundatiefrequentie en vochttoestand leiden tot een gedifferentieerd vegetatiepatroon, waarin ruimte wordt gegeven aan meidoornsingels en losse boomgroepen.

In het uiterst noordelijk deel van het plangebied is de bosontwikkeling beperkt tot die delen die het rivierkundig belang (doorstroming) niet belemmeren. Een open, onbegroeide oever leidt hier tot een betere doorstroming bij hoge rivierstanden. De geprojecteerde zomerkade zal bovendien worden voorzien van flauwe taluds (max. 1:7), waardoor het optreden van turbulentie (erosierisico) kan worden beperkt.

Waar het rivierkundig belang het wel mogelijk maakt, wordt bosontwikkeling nagestreefd, zoals op een deel van het noordelijk eiland en elders op de westoever.

Ook worden enkele recreatieve routes, rustpunten en een observatiehut ingepast. Het tracé van de recreatieve route aan de noordwestoever volgt de bestaande perceelsontsluiting. De aanleg van de vogelobservatiehut in een door bos gedekte positie tegenover het bestaande natuurgebied 'Paradijs' biedt de recreant een attractief intermezzo in zijn wandeling, of fietstochtje. Periodiek zullen het recreatieve circuit en de observatiehut door inundatie echter ontoegankelijk, c.q. onbereikbaar zijn; dit is inherent aan de karakteristiek van het uiterwaardenlandschap.

Op de van nature hogere gronden langs de Eikenstraat (ten noorden van het gebied) en langs de restgeulen rond de Lamme IJssel (ten oosten van het plangebied) worden met behulp van vrijkomende bovengrond lokaal verhogingen aangebracht waardoor een aaneengesloten gordel van hoogwatervrije vluchtplaatsen wordt gerealiseerd. Hier wordt de ontwikkeling van hardhoutooibos nagestreefd.

In sommige gebieden vindt aanplant van bos, of boomvormende soorten plaats, elders wordt een spontane ontwikkeling voorgestaan.

De zones, waarbinnen zich kruidenrijke vegetaties moeten ontwikkelen, worden met behulp van jaarrond begrazing beheerd.

Gezien de verschillende vormen van grondgebruik en de daarmee samenhangende verschillende gebruikseisen, ligt een scheiding van landbouw en natuur in de Havikerwaard voor de hand. Hieronder zijn de verschillende vormen van grondgebruik kort toegelicht.

  • Open water: Hier zal de waterdiepte groter dan 2,0 m zijn, zodanig dat zich geen moeras- en of vegetatie zal ontwikkelen, noch dat er verlandingsprocessen op gang komen;
  • Moeraszones: Ondiep water, of deels droogvallende platen, waarop zich een riet- en/of andere moerasvegetatie ontwikkelt. Op de overgangen naar de hogere gronden zal hier deels zachthoutooibos tot ontwikkeling komen zoals els, wilg en populier;
  • Kruidenrijke grasvegetatie: Zones waar door maaiveldverlaging een schraal substraat aan de oppervlakte komt en waar zich een bloemrijke grasvegetatie ontwikkelt. Hier vindt extensief beheer plaats in de vorm van hooibouw of jaarrond begrazing;
  • Zachthoutooibos: De lagere gronden met een relatief hoge overstromingsfrequentie zullen zich bij een vrije ontwikkelingsgang ontwikkelen tot zachthoutooibos; hierbij moet worden gedacht aan de oeverlanden en eilanden. In de boomlaag komen soorten voor als wilg, els en populier;
  • Hardhoutooibos: Op de hogere gronden en met name op de keten van hoogwatervrije vluchtplaatsen voor het wild, ontwikkelt zich structuurrijk hardhoutooibos. Hier wordt de boomlaag bepaald door soorten als es, eik en iep;
  • Landbouwgronden: Kort, relatief intensief begraasd grasland, of (in het groeiseizoen) landbouwgewassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0030.png"

De Voorkeursvariant (2013)

Deze Voorkeursvariant vormt de basis voor de planologische regeling in dit bestemmingsplan. De hoofdbestemmingen worden gevomd door:

  • Agrarisch gebied met waarde (landschap en natuur);
  • Natuur;
  • Water.

Daarnaast zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor een Leiding (gas) en Waterstaat. Ook de hoogwatervrije vluchtplaatsen, de hoofdfietsroute, de observatiehut en te behouden locomotiefloods zijn specifiek in het bestemmingsplan vastgelegd. Tevens zijn regelingen opgenomen die de aanvang en afronding van ontzandingsactiviteiten regelen en de volgorde (fasering) waarin de werkzaamheden dienen plaats te vinden.

In het ontwerp zijn de in paragraaf 3.4 genoemde aspecten (kenmerken bestaand landschap), als volgt verwerkt.


Leesbaarheid, openheid en schaal

Het ontwerp richt zich vooral op de transformatie van een 'cultuurlandschap' naar een waterrijk 'natuurlandschap'. Wat de leesbaarheid van het ontwerp betreft kan het volgende worden toegelicht. Op de westelijke oeverzone is een afwisseling van opgaand bos en open graslanden voorzien, als overgang naar en aansluiting bij de landgoederenzone langs de Veluwerand. De noordoostelijke oeverzone heeft met de inrichting als moeras en hooiland juist een open karakter en sluit daarmee aan bij het gebied langs de Lamme IJssel en het open uiterwaardenlandschap van de IJssel. De bosontwikkeling op de eilanden sluit aan bij het bestaande bos ('Paradijs'). en krijgt door de natuurlijke successie op termijn het karakter van een restgeul.


Landschappelijke variatie en ruimtelijke relaties

De ambitie om de landschappelijke structuur te versterken (doelstelling 2) toont zich in de omvorming van de huidige plassen tot geulachtige structuren. Structuren die qua morfologie in het rivierenlandschap meer op hun plaats zijn dan de huidige plassen, die eerder als landschappelijke storing en als incident moeten worden beschouwd. De ruimtelijke relatie die het plan legt met de bestaande landschapsstructuren rond de Lamme IJssel, waardoor een grote mate van samenhang in de Havikerwaard ontstaat, kan hier niet los van worden gezien.

Afgesneden (dode) rivierarmen zijn overigens voorstadia van strangenstelsels. De grote dynamiek in dit soort rivierenlandschappen zal na verloop van tijd (en op natuurlijke wijze) uiteindelijk leiden tot een kleinschaliger eindbeeld, dat meer en meer het karakter van een strangengebied krijgt. Tegenover het verlies van bestaande landschappelijke waarden staat dan ook de ontwikkeling van een omvangrijk areaal aan andere waardevolle landschapselementen en habitats, waardoor per saldo grote winst wordt geboekt in het plangebied. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de kwalitatieve verbetering, waarmee verliezen op een ander vlak kunnen worden geaccepteerd. Dit is in lijn met de geformuleerde doelstellingen op het vlak van landschapsontwikkeling en structuurversterking en natuurontwikkeling en vergroten milieudiversiteit.


Toetsingskader

Uit het voorgaande mag duidelijk worden dat in het MER niet getoetst is aan de landschappelijke kwaliteiten in de huidige situatie (en autonome ontwikkeling). Het ontwerp sluit juist aan bij de opgave die in de visie Havikerpoort is neergelegd: het realiseren van een niet aangesloten geulenstelsel, bossen, moeras en rietzones, bloemrijke graslanden en hoogwatervluchtplaatsen.

Het plan voldoet aan de in het MER beschreven doelstelling voor landschapsontwikkeling en structuurversterking: een eindbeeld nastreven dat beter aansluit bij de structuur van het rivierenlandschap en zowel ruimtelijk als functioneel bijdraagt aan de leesbaarheid ervan. Hiermee draagt het plan, door middel van gerichte landschapsontwikkeling, bij aan de landschapsstructuur. De morfologie van de plassen (in de huidige situatie als incidenten in de structuur te beschouwen) wordt namelijk zodanig aangepast, dat ze de vorm aannemen van natuurlijke restbeddingen. Verder worden deze getransformeerde bekkens ruimtelijk en functioneel in relatie gebracht met de laagten rond de Lamme IJssel, een nog duidelijk herkenbare restbedding van de IJssel. Begeleidende boselementen accentueren de loop van het geulenpatroon in het verder tamelijk open landschap. Op deze wijze wordt een verstoring in de landschapsstructuur (winplassen) omgebogen tot een ruimtelijke, en in rivierkundig opzicht functionele verbetering.

6.4 Boscompensatie

Het plan leidt noodzakelijkerwijs tot het vellen van een deel van de houtopstanden. Het verlies van deze boselementen wordt gecompenseerd met de aanleg van een substantiële oppervlakte aan bos binnen de projectgrens, maar buiten de feitelijke werkgrens (o.m. op de noordwestoever en aan de uiterste westzijde van het project). Dit betekent dat voorafgaand aan de werkzaamheden (T=0) reeds bosaanplant kan plaatsvinden. Bij bosaanplant worden uitsluitend inheemse soorten toegepast.

De oppervlakte nieuw bos, die nodig is om te voldoen aan de compensatie-eis, wordt berekend door de huidige oppervlakte te vermenigvuldigen met een bepaalde factor. Zekerheidshalve wordt gerekend met de maximaal vereiste factor 1,4. Onderstaand overzicht maakt duidelijk dat het te vellen bos, ruimschoots, en binnen de werkgrens kan worden gecompenseerd (zie onderstaand overzicht).

Bestaande zacht- en hardhoutooibos 13,3 ha.

Bestaande lijnbeplanting 4.200 m.

Te vellen zacht- en hardhoutooibos 5,9 ha.

Te vellen lijnbeplanting 2.000 m.

Aan te planten bos voorafgaand aan uitvoering (T=0) 5,2 ha.

Aan te planten bos, gefaseerd tijdens uitvoering 12,4 ha.

De benodigde boscompensatie voor de 5,9 ha. te vellen bos, dient te bedragen 8,26 ha. (5,9 x factor 1,4). Volgens plan wordt uiteindelijk, in totaal een bosoppervlak van 17,6 ha. aangeplant. Het verlies aan lijnelementen wordt overigens ook gecompenseerd door deze deels weer terug te plaatsen en ook deels te compenseren met de aanleg van bos. In het plan, dat zich vrijwel volledig richt op ontwikkeling van een natuurlandschap passen geen lijnelementen zoals bv. een bomenrij. Bovendien stellen rivierkundige belangen en wenselijke doorzichten ook hun beperkingen aan verdere inplant van rijbeplantingen.

De aanleg van boselementenelementen vindt overigens plaats in samenhang met de fasering van de ontzanding en oplevering van eindbeelden per fase. Dit is in het bestemmingsplan geborgd. Op die wijze wordt telkens, zodra het mogelijk is, per fase de maximale oppervlakte bosaanplant gerealiseerd. In de ontgrondingsvergunning en in het bestemmingsplan is vastgelegd dat de voortgang naar volgende fasen steeds is gebonden aan een correcte afwerking van de voorgaande fase.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0031.jpg"

Bestaande houtopstanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0032.jpg"

Te handhaven en te vellen houtopstanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0033.jpg"

Te handhaven en aan te planten (bij T=0 en tijdens uitvoering)

6.5 Uitvoerbaarheid en fasering

Het herinrichtingsplan Havikerwaard Zuid komt tot stand via een, op herstel van landschapswaarden gerichte ontgronding. Gerichte ontzanding, waarna berging van herbruikbare specie plaatsvindt, leidt tot de gewenste transformatie van de plassen. de geulen in het noordelijk deel van het plangebied komen tot stand door uitgraving; een beperkte zandwinning, die meer het karakter heeft van een inrichtingsmaatregel.

6.5.1 Fasering

De ontwikkelingen in de Havikerwaard worden gefaseerd uitgevoerd. Deze fasering is vastgelegd in de ontgrondingsvergunning. In onderstaande afbeelding is de fasering opgenomen. De deelgebieden 1 tot en met 4 worden achtereenvolgend ontwikkeld. Deelgebied 0 wordt beschouwd als een autonome ontwikkeling en is realiseerbaar binnen het vigerende bestemmingsplan. Deelgebied 0 maakt wel deel uit van voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0034.png"

Fasering aanlegfase

De uitvoering volgens de variant 'Fasegewijze realisatie eindbeeld natuur', zoals die nader is uitgewerkt in de aanvulling op het MER (mei 2015) borgt dat nieuwe groenelementen vroegtijdig worden gerealiseerd en te verwijderen groen pas wordt verwijderd als een fase ook daadwerkelijk tot realisatie komt. Deze wijze van uitvoering is tevens opgenomen in de voorwaarden van de ontgrondingenvergunning en in de regels van het bestemmingsplan.

6.5.2 Uitvoerbaarheid

Het plan kent een realisatieperiode van 10 tot 15 jaar. Aangezien een bestemmingsplan een looptijd heeft van 10 jaar, kunnen alle ontwikkelingen die binnen deze planperiode vallen ook gestart worden op basis van het bestemmingsplan. Daarom ook heeft de gemeente ervoor gekozen om het eindbeeld te bestemmen en de fase van realisatie en bestaand gebruik tevens te regelen, met de mogelijkheid de ontzandingsactiviteiten en het daarmee samenhangende in depot plaatsen van roofgrond bij wijziging op te heffen, zodra een fase is afgerond.

Tijdens en na de uitvoering van de verschillende ontgrondingsactiviteiten vindt op verschillende aspecten monitoring plaats:

- hydrologische monitoring (kwalitatief en kwantitatief);

- habitattypen (winst en verlies aan kwalificerende habitattypen).

Hiermee kan tijdens de herinrichting desgwenst de uitvoering worden bijgestuurd ter behoud of bescherming van de gemonitoorde waarden.

In hoofdstuk 9 is een nadere toelichting gegeven op de financiele uitvoerbaarheid van het plan en de samenhang tussen het uitvoeringsproces en de planexploitatie.

6.6 Afwijkingen met het vigerende bestemmingsplan

De gewenste ontwikkelingen bestaan uit de aanleg van natuur en het verondiepen van de waterplas. De gewenste ontwikkelingen passen grotendeels binnen het vigerende bestemmingsplan.

De aanleg van natuur binnen de agrarische bestemming is toegestaan. Echter, om de toekomstige ontwikkeling vast te leggen, dient het bestemmingsplan te worden herzien. Zodoende kan de nieuwe natuur bestemd worden als 'Natuur'. Overige gebruiksmogelijkheden op basis voor het vigerende plan worden waar nodig beperkt.

De aanleg van waterpartijen is niet toegestaan binnen de agrarische bestemming. Enkel bestaande waterpartijen worden toegelaten door de bestemming. Om de gewenste waterpartijen te realiseren, dient het bestemmingsplan op dit onderdeel herzien te worden.

Het verondiepen van de waterplas en het aanleggen van natuur binnen de waterbestemming is toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan. Het is echter niet logisch om landnatuur binnen de waterbestemming te leggen. Zodoende wordt het bestemmingplan herzien om de nieuwe natuur als 'Natuur' te bestemmen.

Binnen de bestemming 'Natuur' is het toegestaan om nieuwe natuur aan te leggen. De gemeente heeft in het bestemmingsplan een aantal waarden en belangen als volgt geborgd:

- de onderwatertaluds zoals die worden beoogt, worden ook bindend vastgelegd, conform de bijlage met peilbepalingen bij de planregels;

- de fasering van de ontzanding is vastgelegd;

- behoud van waardevolle plandelen zoals Paradijs, delen van bestaande bosopstanden en de locomotiefloods is in het plan geborgd;

- er is een verplichting opgenomen voor de aanleg, het beheer en het openbaar toegankelijk laten zijn van het pad in het noordelijke deel van het plangebied alsmede de aan te planten bosopstanden;

- in de regels is tevens opgenomen dat het project is afgerond nadat de vijfde fase (het eindbeeld) is gerealiseerd. Deze faseringskaart bevat de inrichtingsmaatregelen uit het inrichtingsplan. Deze zijn nader uitgewerkt en de tijdsvolgorde waarin de aanleg wordt gestart en afgerond, is tevens vastgelegd;

- er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen waarmee het gebruik in het kader van de ontzanding en het in depot houden van gronden planologisch kan worden beeindigd, zodra deze ook feitelijk zijn beeindigd, danwel niet langer noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 7 Waterparagraaf

7.1 Beschrijving watersysteem

De beschrijving van het watersysteem bestaat uit twee onderdelen, het grondwater en het oppervlaktewater.

7.1.1 Grondwater

Grondwaterstanden

Als gevolg van seizoensfluctuaties en fluctuaties in het waterpeil van de IJssel varieert de freatische grondwaterstand en de stijghoogte van het diepere grondwater. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) geeft de range weer waar tussen de grondwaterstand zich beweegt. De Bodemkaart van Nederland geeft voor het plangebied geen grondwatertrap op omdat het gebied in de uiterwaarden ligt.

Stijghoogten

Binnen het plangebied en in de omgeving bevinden zich geen peilbuizen waarvan de grondwaterstanden opgenomen zijn in het archief van TNO (DINOLoket). Rondom de bestaande zandwinplas zijn in het kader van de verondieping aan de zuidzijde peilbuizen geplaatst. De grondwaterstanden zijn eenmalig opgenomen. In onderstaande tabel zijn de peilbuisgegevens en stijghoogten (gemeten op 15 december 2011) beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG33-VA01_0035.png"

Tabel peilbuisgegevens

Uit de tabel blijkt dat de stijghoogte van het grondwater rondom de plas hoger is dan het waterpeil in de plas (op 15 december 2011). Dit duidt erop dat het diepere grondwater naar de plas toestroomt.

Kwel-/infiltratiesituatie

Uit de Wateratlas van provincie Gelderland is afgeleid dat nabij de IJssel sprake is van een kwelsituatie. Ten noordoosten van Havikerwaard Zuid is sprake van een intermediaire situatie. Afhankelijk van de waterstand in de IJssel is hier sprake van een kwel of infiltratiesituatie. Nabij de aanwezige waterpartij (nabij de weg 'Havikerwaard') is sprake van een infiltratiegebied waarna het verder noordoostelijk weer over gaat in een intermediaire situatie.

Grondwaterstroming

Er zijn geen peilbuisgegevens bekend in de uiterwaarden maar op basis van de Wateratlas van provincie Gelderland is afgeleid dat de grondwaterstroming vanaf de Veluwe naar de IJssel loopt, in een globaal oostelijke richting. Het grondwater afkomstig van de Veluwe wordt in het plangebied (deels) afgevangen door de diepe sloten, die door de klei tot in de zandondergrond lopen. Deze waterlopen zorgen er voor dat het Veluwewater niet meer in de bronbossen opkwelt, maar in deze sloten terecht komt.

Waterschap Rijn en IJssel voert vernattingsmaatregelen uit ter plaatse van de bronbossen (Faisantenbos) van Middachten nabij Ellecom. De bronbossen zijn verdroogde gebieden (TOP-gebieden) De verdroging van deze bronbossen wordt door middel van maatregelen verminderd en de natuurwaarden van de aanwezig waardevolle beken vergroot. Deze maatregelen bestaan uit:

  • afkoppelen van verhard oppervlak;
  • bodems van hoofdwaterlopen afdichten;
  • bodemhoogtes van watergangen verhogen;
  • beperken van de grondwateronttrekking t.b.v de drinkwaterwinning.

Op basis van langjarige meetreeksen (De Vos, 1999) is geconcludeerd dat het IJssel systeem (inclusief aanwezige zandwinningen) geen invloed heeft op de grondwaterstanden in de landgoederen zone aan de rand van de stuwwal.

In het centrale deel van de uiterwaarden komt (zeer) basenrijk oppervlaktewater voor. De basenrijkdom neemt verder toe in de richting van de IJssel door het kalkrijke karakter van de rivierzanden die onder de klei liggen. In dit gebied is het maaiveld door kleiwinning verlaagd en zijn ten behoeve van de drooglegging van de landbouw diepe sloten aangelegd na de ontkleiïng. Deze sloten vangen eveneens veel diep grondwater af, evenals de diepe zandwinplassen.

7.1.2 Oppervlaktewater

De zandwinplas Havikerwaard Zuid ligt op korte afstand van de IJssel waardoor het peil in de zandwinplas onder sterke invloed staat van de IJssel. Het oppervlaktewaterpeil in de zandwinplas is gemeten op NAP +6,06 m (15 december 2011). De hoogte van de waterstand bij de IJsselkop en Doesburg op deze datum bedroeg respectievelijk NAP +8,76 m en NAP +6,77 m. De geïnterpoleerde waarde bij de Havikerwaard bedraagt NAP +7,26 m. Het peil in de IJssel is dus hoger dan het peil in de zandwinplas (kwelstroom IJsselwater richting zandwinplas).

Het peil van de plas wordt door middel van een afsluitbare duiker tussen plas en IJssel afgestemd op de omliggende landbouwkundige belangen (al jarenlange goed lopende afspraak).

De afwatering van de Havikerwaard vindt plaats via beken, watergangen, grotere waterlopen en uiteindelijk via de Dierense Hank op de IJssel. De Dierense Hank loost onder normale omstandigheden (lage tot gemiddelde rivierwaterstanden) onder vrij verval op de IJssel. Als het peil op de IJssel hoger wordt dan circa NAP +7,0 m kan er geen vrije lozing meer plaatsvinden. Er vindt dan inundatie van het lager gelegen deel van de Havikerwaard plaats, waarbij beekwater zich vermengt met kwelwater uit de IJssel.

7.2 Planbeschrijving en maatregelen

In het MER zijn de effecten van zandwinning en hergebruik van overtollige herbruikbare grond en waterbodem berekend voor een gemiddelde stationaire situatie (gelijkblijvende randvoorwaarden) en niet-stationaire situatie, waarbij de gemodelleerde periode een hoogwater- en laagwatersituatie bevat om zo ook worstcase situaties te simuleren.

De veranderingen van de grondwaterstanden leidt tot een stijging van de grondwaterstand tot maximaal 0,3 m buiten de plas tijdens een laagwatersituatie. De hogere grondwaterstanden bij laagwater treden naar verwachting op in droge perioden, waardoor het effect gunstig is voor het landbouwkundig gebruik. Bij hogere IJssel waterstanden is het grondwatereffect minder. Het effect wordt als neutraal beoordeeld.

De verandering van de grondwaterstroming is zodanig dat er in de uitvoeringssituatie meer water wegstroomt via de ondergrond vanaf de plas. De plas vangt door de uitbreiding meer kwel af dan voorheen. Door het hogere plaspeil ten opzichte van de huidige situatie treedt in het nieuwe plasgedeelte wegzijging op in vergelijking met de huidige situatie. Er ontstaat een evenwicht doordat de plas geïsoleerd is, zodat de extra hoeveelheid afgevangen kwel van de stuwwal beperkt blijft. Er wordt met het model echter geen vermindering van de kwel berekend in de rest van de Havikerwaard. Integendeel, er wordt, waarschijnlijk via de doorlatende ondergrond, een kleine stijging van de kwel van 0,1 mm/d en nabij de plas tot 1,0 mm/d berekend naar het overige oppervlaktewater in de Havikerwaard, tot aan Ellecom en De Steeg aan toe. De verwachting is daarom dat de grondwaterstroming vanaf de stuwwal naar de plas toeneemt en mogelijk andere grondwaterstroming beïnvloedt.

Er is een toename van de stijghoogte in de nieuwe plas berekend, wat betekent dat er meer kwel vanaf de Veluwe is. Dit komt door de geringere bodemweerstand ten opzichte van de huidige situatie zonder nieuwe plas. Door de extra kwel stijgt het plaspeil iets ten opzichte van de huidige situatie en treedt in het nieuwe plasgedeelte wegzijging naar het freatisch grondwater op in vergelijking met de huidige situatie. Er ontstaat in de (geïsoleerde) plas vervolgens een evenwicht, zodat de extra hoeveelheid afgevangen kwel van de stuwwal beperkt blijft.

In de eindsituatie zal de kwel naar verwachting minder zijn, omdat door zetting van het verondiepingsmateriaal en slibafzettingen in het geulensysteem de bodemweerstand is toegenomen

Er zijn geen nadelige effecten op de grondwatersituatie in de kwelzone langs de Veluwe (Faisantenbos). Op basis van langjarige meetreeksen (De Vos,1999) is geconcludeerd dat het IJssel systeem (inclusief aanwezige zandwinningen) geen invloed heeft op de grondwaterstanden in de landgoederen zone aan de rand van de stuwwal.

Bij effectbeoordeling voor het aspect waterkwaliteit wordt eerst ingegaan op algemene ervaringen van verondieping en het zelfreinigend vermogen in relatie tot de waterdiepte. Daarna volgt de effectbeschrijving voor de chemische en ecologische waterkwaliteit.

Voor een aantal plassen (Drempt, Kaliwaal, Zevenhuizer plas, Hooge Kampse plas en Klinkenberger plas) zijn de effecten van verondieping gemonitoord. Het blijkt dat tijdens de verondiepingsfase de fosfaatconcentratie niet of nauwelijks stijgt. Soms is er zelfs een duidelijke daling in fosfaatconcentratie waarneembaar. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de meeste (water)bodems juist een bindende werking voor fosfaat hebben. In een plas met een goede waterkwaliteit, zoals de zandwinplas in de Havikerwaard vindt verlaging van de fosfaatconcentratie uiteraard niet plaats.

Voor stikstof vindt er wel nalevering plaats. De stikstofconcentratie stijgt enige tijd. Aangezien de fosfaatconcentratie laag blijft levert dit geen problemen op voor de ecologie mits de ammoniumconcentraties niet te ver oplopen. Overigens zal door het onttrekken van gebieden aan het agrarisch gebruik en het opleveren als natuur er op lange termijn sprake zijn van een positieve invloed op de stikstofconcentratie.

Wat de lange termijn betreft, is het bekend dat de meeste diepe plassen die diep blijven (met spronglaag) op den duur weer een goede waterkwaliteit terugkrijgen. Dit ter nuancering van de algemene opinie dat diepe putten na verondiepen een slechte waterkwaliteit krijgen. Het is onder randvoorwaarden zeer goed mogelijk een goede waterkwaliteit te behouden.

De zelfreinigende werking (dus de maximale externe belasting) hangt sterk af van de gemiddelde waterdiepte van de plas. In oeverzones waar planten tot boven het water uit kunnen groeien, kan de externe belasting (uitgedrukt in g P/m2/jaar) hoog zijn zonder dat dit leidt tot waterkwaliteitsproblemen. De groei van de helofyten en dus de opname van nutriënten is zeer groot. Als het water zo diep wordt dat helofyten niet meer kunnen groeien nemen ondergedoken waterplanten de plaats in van dominante producenten. Ook ondergedoken waterplanten kunnen veel nutriënten opnemen. Op een diepte van 3,0 m groeien in Nederland in niet gestratificeerde plassen (uitgezonderd enkele zeer voedselarme plassen) nagenoeg geen ondergedoken waterplanten meer. De zelfreinigende capaciteit is vanaf een diepte van 3,0 m tot aan de stratificatie het laagst. Hoe laag deze is, is niet goed bekend omdat hier weinig onderzoek naar gedaan is. Indien zich een spronglaag vormt zinken de afgestorven algen onder de spronglaag en zijn niet meer beschikbaar waardoor het zelfreinigend vermogen weer toeneemt.

Om inzicht te krijgen in de geohydrologische effecten van het planvoornemen op o.a. de Zevenaarse plassen is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (Grontmij, 7 september 2012). In dit onderzoek zijn modelberekeningen uitgevoerd met een niet-stationair grondwatermodel voor een gemiddelde, een laag- en een hoogwatersituatie.


Modelresultaten voor een gemiddelde situatie

De modelresultaten voor een gemiddelde situatie laten een beperkte stijging zien van de freatische grondwaterstand en de stijghoogte van het 1e watervoerende pakket buiten de zandwinplas. Er wordt een vernatting berekend van 5 tot 10 cm in een straal van ongeveer 500 tot 900 m rondom de nieuwe plas, zowel freatisch als in het 1e watervoerende pakket. Dit berekende effect is echter niet aanwezig binnen het gebied van de gemeente Zevenaar. Voor een kaart van het effect wordt verwezen naar figuur 5.6 van het geohydrologisch onderzoek.


Er is wel sprake van beperkte effecten op het grondgebied van de gemeente Zevenaar met betrekking tot kwel en wegzijging. Deze effecten zijn echter dusdanig klein dat het niet tot effecten zal leiden voor de waterhuishouding van de Zevenaarse percelen en de waterstand van de Zevenaarse plassen.


Modelresultaten voor een laag- en hoogwatersituatie

De modelberekening voor een laagwatersituatie op de IJssel geeft aan dat bij laagwater het effect van de nieuwe plas op de freatische grondwaterstand relatief ver reikt: er wordt met het model een vernatting berekend van 5 tot 10 cm in een straal van 700 tot 1.300 m rondom de nieuwe plas. Dit komt doordat het peil van de plas vanwege kwel vrijwel altijd iets hoger is dan de grondwaterstand in de omgeving. De grondwaterstand in de buurt van de plas zal hierdoor ook iets hoger zijn dan verder er vandaan. Door de plas te vergroten breidt dit effect zich uit. Ook aan de overzijde van de IJssel worden tijdens de laagwatersituatie effecten door vergroting van de plas berekend, namelijk een vernatting 5-10 cm tijdens een laagwatersituatie. Voor een klein deel ligt dit effectgebied in de gemeente Zevenaar. Voor een kaart van het effect wordt verwezen naar figuur 5.4 van het geohydrologisch onderzoek. Tijdens een hoogwatersituatie wordt een kleiner effect met het model berekend dan voor de laagwatersituatie. Dit komt doordat het hoge plaspeil dan relatief minder effect heeft omdat de grondwaterstanden in de omgeving dan ook al hoog zijn.


De effecten op de stijghoogten in het 1e watervoerende pakket zijn vergelijkbaar. Voor een kaart van het effect wordt verwezen naar figuren 5.7 en 5.8 van het geohydrologisch onderzoek.


Met betrekking tot kwel blijkt uit de modelberekeningen met het niet-stationaire model dat tot iets meer dan een kilometer afstand van de zandwinplas sprake is van effecten bij een laag water situatie. Dit is een effect van ongeveer 0,5 mm/d aan extra kwelflux. Dit betekent dat er meer kwel is en minder wegzijging of een omslag van wegzijging naar kwel. Bij de situatie met hoog water reiken de effecten minder ver.

Met het grondwatermodel AMIGO van Waterschap Rijn en IJssel zijn in 2012 de effecten van de ontwikkeling op de grondwaterstanden en kwel berekend. De commissie m.e.r. heeft aangegeven dat zij geen effecten verwachten als gevolg van de ontwikkeling door de aanwezigheid van de IJssel. Daarnaast is aangegeven dat de invloed van de IJssel op het stijghoogtepatroon niet zichtbaar is. Hierop is navraag gedaan bij Waterschap Rijn en IJssel (juni 2016). Waterschap Rijn en IJssel heeft aangegeven dat de weerstand voor de grote rivieren onjuist in de database zat. De database is begin 2016 aangepast en in juli 2016 aangeleverd door Arcadis. De aanwezigheid van de IJssel is in de huidige berekening wel zichtbaar.

De effecten zijn, in navolging van het advies van commissie m.e.r. nogmaals beschouwd met de aangepaste weerstanden in de IJssel. In vergelijking met de berekeningen in 2012 is het gemiddelde residu afgenomen, wat betekent dat het model de werkelijkheid beter benadert.

Uit de herberekening blijkt dat bij een hoogwatersituatie de hoeveelheid kwel in delen van de watergang toeneemt met 0,1 tot 0,5 mm/dag ten opzichte van de huidige situatie. Zeer lokaal is er sprake van een niet-significante afname van de kwel met 0,1 tot 0,5 mm/dag in de natte periode.

In een laagwatersituatie (droge periode) neemt de kwel zeer lokaal verspreid over het landgoed toe met 0,1 tot 0,5 mm/dag. Dit is zeer gering gunstig ten aanzien van de opgetreden verdroging, waarvan al decennialang sprake van is. Deze invloed kan als niet significant genoemd worden, gelet op de verspreiding van de effecten en geringe wijziging in de kwel.

Door Landgoed Bingerden is aangegeven dat een verdere verdroging in haar grachtenstelsel niet wenselijk is. Uit de berekeningen blijkt dat hiervan geen sprake is. Daarnaast zal, in overleg, een aantal peilbuizen op het landgoed geplaatst worden om eventuele effecten te kunnen monitoren. Daarnaast zal het oppervlaktewaterpeil in de watergang gemonitord worden. Hiertoe is een monitoringsplan uitgewerkt.

7.3 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. De watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Hoofdthema's      
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
1. Ja
2. Ja  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
1. Nee
2. Ja
3. Ja
4. Ja  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
1. Nee
2. Ja
3. Ja  
Grondwaterkwaliteit   Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënsiche of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee
2. Nee  
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte Natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
1. Ja
2. Ja  
Inrichting en Beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Ja
2. Ja  
Aandachtsthema's      
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Ja  
Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Veiligheid

De waterkeringen en kades met bijbehorende beschermingszone blijven vrij van bebouwing en andere ontwikkelingen die het functioneren ervan kunnen belemmeren. Voor de werkzaamheden in de keurzone van de waterkering en de kade wordt in overleg met het waterschap een Watervergunning bij Rijkswaterstaat aangevraagd.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak niet toe. Bij voorkeur worden natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, regionale bergingsgebieden en overstromingsvlaktes niet bebouwd. Het plangebied beoogt geen kapitaalintensieve bouwwerken in deze gebieden. Wateroverlast voor het plangebied wordt voorkomen door een vergroting van het bergend vermogen van het gebied door de aanleg van geulen.

Grondwateroverlast

Natte gebieden zoals kwelgebieden en zones binnendijks bij waterkeringen worden niet bebouwd. Bij het bepalen van de natte gebieden is niet alleen rekening gehouden met de huidige situatie, maar is ook gekeken naar ontwikkelingen in de toekomst zoals klimaatverandering, vernattingprojecten in de omgeving, beëindiging drinkwaterwinning, maatregelen om water vast te houden, etc. Om grondwateroverlast door het dempen van de waterlopen te voorkomen worden er geulen aangelegd om het waterbergend vermogen van het gebied te vergroten.

Door de ontwikkeling van de Havikerwaard stijgt de GLG gedurende de uitvoeringssituatie zeer beperkt. Dit kan kleine beperkingen geven voor de landbouw maar ook positieve effecten. Op grotere afstand van de plas is op diverse locaties eveneens een ondiepe GLG aanwezig in de huidige situatie. Het effect op de GLG door de uitbreiding van de plas neemt af met de afstand tot de plas. Het peil van de plas is vanwege de kwel altijd iets hoger dan de grondwaterstand in de omgeving. Het plan heeft dus mogelijk invloed op de gemiddeld laagste grondwaterstand. Dit effect is in de laagwatersituatie sterker dan in de hoogwatersituatie. De effecten daarvan doen zich dus voor in het droge jaargetijde (zomer) waarbij er juist een hoge vraag naar vochtvoorziening is vanuit de aanwezige gewassen, dus het effect van een verhoogde GLG zal voor agrariërs ook positief kunnen uitwerken.

De aanwezige peilregulatie is voldoende om eventueel onverhoopt optredende effecten te kunnen mitigeren. Peilregulatie is een zeer effectieve mogelijkheid om het grondwaterpeil te reguleren.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Vanuit het plangebied wordt geen hemelwater geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.

Natte natuur

Het plangebied ligt in of nabij watergangen met de functie HEN of SED. Er zijn geen functies in of nabij het plangebied gesitueerd die realisatie of functioneren van deze wateren negatief kunnen beïnvloeden. Er worden dan ook geen maatregelen genomen om de HEN/SED doelstelling van het water te waarborgen en mogelijk in de toekomst te verbeteren.

Het plangebied bevindt zich in de beschermingszone voor natte natuur of Natura2000-gebieden. De beoogde ontwikkelingen hebben geen negatieve invloed op de waterkwantiteit en –kwaliteit in relatie tot deze natte natuurgebieden. De planontwikkeling in Havikerwaard-Zuid maakt deel uit van de Ruimtelijke visie Havikerpoort, die als doel heeft om de natuurlijke verbinding tussen de Veluwe en de uiterwaarden te herstellen, waardoor zowel de kwantiteit als de kwaliteit van de EHS in de eindsituatie per saldo verbetert. In de Natuurtoets is aangegeven (paragraaf 4.2) dat, gelet op de ontwikkelingsopgaven voor het gebied Havikerwaard, bij de inrichting op de langere termijn invulling wordt gegeven aan het EHS-beleid en GNN/GO-beleid van de provincie. De aanwezige ecologische kwaliteit van de bestaande watergangen die door de planontikkeling vervallen, wordt ruimschoots gecompenseerd en aangevuld door de ecologische kwaliteiten van de plas in de eindsituatie, met geulen, ondiepe oeverzones, eilanden en aangrenzende begroeiing.

Inrichting en beheer

De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem. De inrichting van- of aanpassingen aan het watersysteem zijn in overleg met het waterschap bepaald. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd.

Recreatie

In het plangebied zijn (nieuwe) aan het water gekoppelde extensieve recreatieve functies opgenomen, waaronder mogelijkheden tot fietsen en wandelen.

7.3.1 Monitoring

De invloed van de ontwikkeling op de grondwaterstanden wordt gemonitoord door een tiental peilbuizen welke voorzien worden van dataloggers die elk uur de waterdruk registreren. Aan de hand van de inmeetgegevens van de peilbuizen en de luchtdruk kunnen deze waterdrukken vertaald worden naar stijghoogten om eventuele effecten op de grondwaterstand inzichtelijk te maken. Aan de hand van een tijdreeksanalyse kan de invloed worden gekwantificeerd. ln vervolg op de aanbeveling van de Commissie mer is in het monitoringsplan (Sweco, SWNL0191576, gedateerd 9 september 2016) aangegeven op welke wijze met eventuele afwijkingen in de verwachte grondwaterstanden wordt omgegaan.

Hoofdstuk 8 Juridische toelichting

8.1 Procedure

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.

Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling op het beroepschrift.

8.2 Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en regels leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en de opstallen. Zij zijn juridisch bindend voor de burger en de overheid. In de digitale omgeving zijn de bestemming en daarbij geldende regels reeds gekoppeld.

Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de kaart de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.

De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en bevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.

Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wro geeft voorts verplichtingen, die bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehanteerd.

Aan de gronden in het plangebied zijn de volgende bestemmingen toegekend:

Agrarisch met waarden - Landschap en natuur

Deze bestemming sluit aan bij de bestemming zoals die geldt in het bestemmingsplan Buitengebied, en beoogt het behoud, de bescherming, het herstel en ontwikkeling van landschappelijke, aardwetenschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden te combineren met agrarisch gebruik. De gronden zijn zowel voor bestaande doeleinden bestemd, als voor doeleinden na de ontzanding.

Specifiek voor de meest noordelijke strook binnen de agrarische bestemming is een regeling opgenomen voor het tijdelijk in depot plaatsen van roofgrond. Middels binnenplanse wijziging kan deze mogelijkheid worden opgeheven, zodra de depotfunctie niet meer noodzakelijk is het kader van de ontgronding.

Natuur

Een deel van het plangebied krijgt in de toekomst (na de ontzanding) de functie natuur. Deze bestemming is op de plankaart opgenomen omdat dit de eindbestemming van de betreffende gronden betreft en deze bestemming binnen de planperiode van het bestemmingsplan (10 jaar nadat het bestemmingsplan is vastgesteld) gerealiseerd zal zijn. De oeverzones en overgang naar water zijn in deze bestemming inbegrepen.

Water

Het oppervlaktewater zoals dat na afloop van de delfstoffenwinning en toepassing van specie resteert, heeft de bestemming Water gekregen.

Ook zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming beschermt de gasleiding die door het plangebied loopt, alsmede het toekomstige tracé van de te verleggen leiding.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Bij de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' heeft deze bestemming voorrang boven de andere voorkomende bestemmingen (basisbestemmingen). De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" betreft gebieden die een waterbergende en/of stroomvoerende functie hebben voor het hoogwater van de IJssel. Deze gebieden vallen in het kader van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) onder het stroomvoerend regime. Hier gelden beperkingen ten aanzien van bouwwerken en werken en geldt de vergunningplicht in het kader van het Waterbesluit. Daarnaast vallen binnen deze aanduiding ook de primaire waterkeringen en zomerkades waarvoor de waterschappen verantwoordelijk zijn. Naast de van toepassing zijnde Keur van het waterschap is bescherming middels een omgevingsvergunningenstelsel gewenst.

Tot slot zijn enkele planelementen zoals de hoogwatervluchtplaatsen, de observatiehut, locomotiefloods en het fietspad vastgelegd op de verbeelding.

Zoals ook reeds in paragraaf 6.6 is toegelicht, heeft de gemeente in het bestemmingsplan een aantal waarden en belangen als volgt geborgd:

- de onderwatertaluds zoals die worden beoogt, worden ook bindend vastgelegd, conform de bijlage met peilbepalingen bij de planregels;

- het inrichtingsplan dient te worden gerealiseerd binnen 1 jaar na afronding van de ontzanding, conform de inrchtingstekening die als bijlage aan de planregels is gekoppeld;

- de fasering van de ontzanding is vastgelegd;

- behoud van waardevolle plandelen zoals Paradijs, delen van bestaande bosopstanden en de locomotiefloods is in het plan geborgd;

- er is een verplichting opgenomen voor de aanleg, het beheer en het openbaar toegankelijk laten zijn van het pad in het noordelijke deel van het plangebied, alsmede de aan te planten bospercelen in iedere inrichtingsfase;

- er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen waarmee het gebruik in het kader van de ontzanding en het in depot houden van gronden planologisch kan worden beeindigd, zodra deze ook feitelijk zijn beeindigd, danwel niet langer noodzajkelijk zijn.

De mogelijkheid voor een onderwaterdepot is ongewijzigd opgenomen in de planregels. De noordwestelijke lob van de bestaande plas ontvangt het retourwater van de verwerkingsinstallatie. Dit gedeelte van de plas is onderwaterdepot voor de fijne zandfractie in het retourwater. Dit gebruik is onderdeel van de milieuvergunning. Het gebruik van de noordwestelijke lob als onderwaterdepot voor de fijne fractie uit het retourwater sluit aan bij de feitelijke situatie, bij de bestaande planologische situatie en bij de bestaande milieuvergunning. Dit gebruik wijzigt niet door de uitvoering van het plan.

8.3 Regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).

2: Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.

Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen worden ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden.

3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene wijziginsregels. Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht.

Algemene aanduidingsregels

geluidzone - industrie

De gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' heeft tot gevolg dat in het plangebied slechts onder voorwaarden geluidsgevoelige functies gerealiseerd mogen worden.

ontzanding

Deze aanduiding ziet op de gronden waarop de ontzandingswerkzaamheden primair zullen plaatsvinden. Ter plaatse van deze aanduiding is de winning van, de opvulling met, de verwerking van en het transport over water van oppervlaktedelfstoffen, waaronder nuttig toepasbare specie, het toepassen van riviersediment en het in combinatie daarmee aanbrengen van bovengrond, kleiberging, zanddrempels en -ruggen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een zuiginstallatie, een veredelingsinstallatie, pontons en (onderwater-)depots ten behoeve van opslag, toegestaan. Ook toegestaan zijn het bestaand agrarisch gebruik van de gronden, en toegankelijkheidswegen ten behoeve van de ontgrondingslocatie. Verder zijn op de gronden met deze aanduiding bouwwerken toegestaan die noodzakelijk zijn in verband met het kunnen uitvoeren van de ontzanding. De aanduiding is dan ook ruimer dan de 'enge' ontzanding maar betreft ook de omliggende gronden die hiervoor tijdelijk worden gebruikt. Uitzonderingen hierop zijn de noordelijke gronden, waar een aparte aanduiding geldt, die uitsluitend het in depot houden van gronden regelt. Ook zijn enkele gronden, die vrij blijven van ontzanding, buiten de begrenzing gehouden. Dit betreft o.a. Paradijs. Tevens is een aantal ontzandingsfasen vastgelegd in de planregels. Daarbij is de volgorde van ontzanding vastgelegd alsmede de eis om de voorafgaande inrichtingsfase voldoende af te ronden alvorens een nieuwe ontzandingsfase mag worden gestart.

Voor de aanduiding is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding weer te verwijderen nadat de delfstofwinning, nuttige toepassing van specie en de landschaps- en natuurontwikkeling volledig is afgerond. Dit kan ook voor een deel van de gronden worden toegepast, waarvoor de ontwikkeling al is afgerond: het plan wordt gefaseerd uitgevoerd. Na verwijderen van de aanduiding zijn ook de toegankelijkheidswegen en het bestaand agrarisch gebruik ter plaatse niet meer toegestaan (behoudens gebruik dat ingevolge de bestemming ter plaatse is toegestaan).

Om de fasering van het plan ook in het bestemmingsplan te borgen, is de planuitvoering gekoppeld aan 4 fasen, die tijdsvolgordelijk dienen te worden gestart en te worden afgesloten.

4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

8.4 Reikwijdte bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.

De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijkheden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad). Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota (vastgesteld door de gemeenteraad) voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid

9.1 Uitvoering en exploitatie

Inleiding

Het plangebied is eigendom van de initiatiefnemer en deze draagt de kosten van het plan. De eigenaar vrijwaart de gemeente van planschade op basis van een door eigenaar verrichte planschaderisico-analyse. Daarmee is het verhaal van kosten voldoende verzekerd en behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Realisatie binnen de planperiode door de eigenaar is voldoende reëel, zo blijkt ook uit de tussen initiatiefnemer en gemeente gesloten uitvoeringsovereenkomst.

Planexploitatie

De exploitatie opzet van het plan 'Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid' wordt met name bepaald door de grondbalans, de gekozen fasering, de uitvoeringsmethode én door de marktomstandigheden.

De fasering in de tijd is afgestemd op de kosten bepalende onderdelen van het project, die plaats vinden zodra er ook opbrengst bepalende werkzaamheden plaatsvinden, met name het winnen en afleveren van industriezand en het aanvoeren van elders en het verwerken van aanvulspecie.


Tijdens de totale projectduur van 15 jaar wordt er 11 miljoen ton industriezand gewonnen. Sedert 2008 wordt de bouwsector geconfronteerd met een crisis die haar weerga niet kent. Tijdens deze ook voor de afzet van industriezand zeer slechte economische omstandigheden realiseerde ZEM Havikerwaard jaarlijks toch een afzet van ca. 800.000 tot 1 miljoen ton industriezand. Inmiddels tekent het einde van de crisis zich af. Er is geen reden om te veronderstellen dat de vanuit het project Havikerwaard-Zuid te winnen en af te leveren hoeveelheid zand (gemiddeld circa 900.000 m3 per jaar) niet gerealiseerd kan worden.


Ook het innemen en verwerken van 3,5 miljoen m3 aanvulspecie vormt een potentiele inkomstenbron voor de project exploitatie. Door adviesbureau Grontmij is in een afzonderlijk advies (13 mei 2015/316115) de beschikbaarheid van voldoende aanvulspecie tijdens de relevante projectfasen geïnventariseerd. Daarbij is geconcludeerd dat verwacht mag worden dat er gedurende de uitvoering van het project voldoende specie (circa 350.000 m3 per jaar) beschikbaar kan komen om de beoogde landschappelijke inpassing te kunnen realiseren.


Hoewel er van wordt uitgegaan dat ook de berging van specie van elders substantieel zal bijdragen aan het rendement van het project, wordt in de exploitatiebegroting zekerheidshalve toch rekening gehouden met schommelingen in het innametarief van de specie voor de komende jaren.


Uitgegaan is van een innametarief waarbij nauwelijks rendement wordt gemaakt op de in te nemen specie maar waarbij alle kosten wel gedekt worden; dit is in het licht van de jarenlange bedrijfservaring van K3Delta als een zeer conservatief scenario te beschouwen. Gezien de huidige markt en de toekomstige ontwikkelingen (o.a. uitvoeringsmaatregelen van het Delta Programma vanaf 2020) is deze beschouwing dan ook erg veilig.


Geconcludeerd mag derhalve worden dat de volgens de projectfasen gepland te winnen en af te leveren hoeveelheid industriezand economisch haalbaar is, evenals het beschikbaar komen van voldoende aanvulspecie.


De totale grondbalans van het project komt neer op het vermarkten van 11 miljoen ton industriezand, het terugbrengen van 4,8 miljoen m3 interne specie (roofgrond, klei, ophoogzand en terugloop) en het extern aanleveren van 3,5 miljoen m3 specie van buiten het plangebied.


Bij zandwinning is het belangrijk dat dit niet 'vervuild' wordt met het terugbrengen van andere specie. Dit betekent dat er eerst zand gewonnen moet worden voordat interne specie op de juiste plek gelegd kan worden en dat externe specie pas aangevoerd kan worden als er voldoende ruimte in het projectgebied is gemaakt waar eindafwerking kan plaatsvinden.


Het winnen van industriezand vindt plaats gedurende de eerste vier fasen van het project (vanaf jaar 2 t/m jaar 12). In de eerste zeven jaar wordt er aan interne specie circa 4,8 miljoen m3 vergraven en teruggeplaatst ten behoeve van de herinrichting. Vanaf het begin van fase 3 tot en met fase 5 wordt er jaarlijks circa 350.000 à 400.000 m3 specie van elders aangevoerd en in het project verwerkt.


Gedurende de vergunningverlening hebben de gemeente Rheden en de provincie Gelderland gezamenlijk met de initiatiefnemer afgesproken dat het noordoostelijk deel (rondom het zogenoemde 'Paradijs') in fase 2 wordt opgeleverd. In eerste instantie zou dit pas in de laatste fase worden opgeleverd. Dit betekent financieel dat circa 7% van de uitvoeringskosten negen jaar eerder gemaakt zullen moeten worden. Daarmee zal de totaalcontour vanaf het einde van fase twee (na circa zes jaar) zijn aangelegd en kunnen grote delen van het gebied zich vanaf dat moment ontwikkelen, terwijl in de centrale zandwinput nog zand gewonnen wordt. Vroegtijdig in het project ontstaat dus reeds een fors deel van de ruimtelijke meerwaarde van het project.


Aan het eind van de tweede fase (jaar 6 bij een start in 2017), zijn circa 50% van alle kosten gemaakt (naast de gronden rond 'Paradijs' zijn dan immers de plannen gemaakt en vergund, gronden zijn gekocht, infrastructuur is aangepast en leges zijn betaald) en maakt het project (mede gezien de gedane investering in gronden met rentelast) nog geen rendement. Vanaf midden fase drie zal de exploitatie pas daadwerkelijk zwarte cijfers gaan schrijven. Dit zal zijn rond 2023/2024. Aan het einde van fase 4 is circa 97% van alle te maken kosten gerealiseerd.


In fase 4 en 5 moet bovendien circa 30% van het te vermarkten zand nog worden gewonnen en moet 30% van de opbrengst door specie berging nog gegenereerd worden. De inkomsten uit de laatste twee projectfasen vormen daarmede voor K3Delta een belangrijke prikkel om het project als geheel ook in financieel opzicht tot een succes te maken.

De ontgrondingsvergunning schrijft het eindplan dwingend voor en borgt de naleving van de fasering in de strikt te handhaven vergunningvoorschriften en in de voor aanvang van elke volgende fase goed te keuren voorgaande fase. In de vergunning is in voorschrift 2 de fasering vastgelegd (en wordt verwezen naar tekening nr.0632 039 1 d.d. 23 april 2015).


Concluderend zijn in de projectopzet en in de te verlenen vergunningen drie belangrijke waarborgen opgenomen dat het in het ontwerp bestemmingsplan op genomen eindplan door K3Delta daadwerkelijk geheel zal worden uitgevoerd:

  • het in de vergunning voorgeschreven te realiseren eindplan;
  • de in de vergunningen geborgde fasering;
  • het feit dat de opbrengsten in de laatste projectfasen nodig zijn om een rendabele winning mogelijk te maken.


Dekkingsmiddelen

De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan steunt op de volgende elementen:

1. opbrengsten uit zandwinning door verkoop van 11 miljoen ton industriezand uit Havikerwaard Zuid;

2. opbrengsten uit het innemen van 3,5 miljoen m3 overtollige grond en waterbodem welke voldoet aan de vereisten van het Besluit Bodem Kwaliteit.


Beschrijving elementen

De elementen, zoals aangegeven in het bestemmingsplan 'Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid' en bijbehorende plankaart, die van belang zijn voor de toetsing op de financiële haalbaarheid, zijn:

1. aanleg van gronden met Agrarische waarden - Landschap en natuur (na zandwinning en terugplaatsing overtollige specie);

2. aanleg van (nieuwe) Natuur (na zandwinning en terugplaatsing overtollige specie);

3. aanleg van (nieuw) Water (na zandwinning);

4. inpassing van dubbelbestemmingen zoals kabels en leidingen, waterstaatskundige functie en uitbreiding van openbare recreatieve infrastructuur;

5. operationele activiteiten om te komen tot de eindinrichting zoals zandwinning en toepassing overtollige specie conform Besluit Bodem Kwaliteit.


Toelichting elementen

Binnen de herinrichting worden nieuwe gebieden met als functie Water, Natuur en Agrarische Waarden gecreeerd en wordt rondom het natuurproject een kade gelegd met een recreatieve route erop.


De winning van bouwgrondstoffen maakt de aanleg van nieuw water en nieuwe natuur mogelijk. Hierbij gaat het om afzet en de winning van industriezand. Verder wordt ten behoeve van de herinrichting gebruik gemaakt van de restfractie van de winning, overtollige grond uit het projectgebied en overtollige grond en waterbodem uit de regio en het riviersysteem. Voor het opleveren van de agrarische grond zijn verplichtingen aangegaan met Kasteel Middachten. Ten behoeve van deze winning en herinrichting is, op grond van het verleden, ervaringen en een prognose, gedurende de looptijd van het project voldoende specie voorhanden om het gehele project te realiseren conform de afspraken welke gemaakt zijn in het kader van fasering en eindoplevering conform de Ontgrondingsvergunning; deze stelt tevens een bankgarantie verplicht gekoppeld aan de oplevering van de vergunning. Bij onverhoopt niet kunnen uitvoeren van de benodigde inrichting wordt deze bankgarantie voor de afronding van het project ingezet. De hoogte van de bankgarantie van de Ontgrondingsvergunning is onlosmakelijk verbonden aan de omvang en eindoplevering van het project.

Aan de aanvraag Ontgrondingsvergunning voor het project “Gebiedsontwikkeling Havikerwaard-Zuid” is tekeningnummer 06320390 van 23 april 2015 gekoppeld. Op deze tekening is een visualisatie opgenomen van het eindbeeld van de ontgrondings- en reconstructiewerkzaamheden. Bij de vergunning hoort tevens tekeningnummer 06320391 van 23 april 2015 waarop de fasering van ontgronding en reconstructie eveneens staat aangegeven.

Concreet worden binnen de verschillende fasen op hoofdlijnen de volgende werkzaamheden uitgevoerd:


START

- Start aanplant bosgebied aan de westzijde van het plangebied(behoudens werkstrook/onderhoudsterook langs de put);

- Start aanplant bos bij het Paradijs aan de noordoostzijde van het plangebied;

- Start aanplant bos op de oever ten noorden van het Paradijs;

- Bovengrond en klei verwijderen en tijdelijk in depot zetten op noordoever;

- Start zandwinning fase 1.


EINDBEELD FASE 1

- Verwijderen ‘Rampen’-bosje;

- Zandwinning fase 1;

- Aanplant bosgebied westzijde van het plangebied gereed;

- Aanplant bosgebied nabij het ‘Paradijs’ gereed;

- Aanplant bosgebied op de oever ten noorden van het ‘Paradijs’ gereed;

- Bestaande elektrakabel verdiept aangelegd;

- (Fiets)pad ten noorden van Paradijs aangelegd;

- Reconstructie 1e deel landbouwgebied gereed;

- Huidige begroeiing nabij “hockeystick” verwijderd.


EINDBEELD FASE 2

- Zandwinning fase 1/2;

- Kade noord- en oostzijde projectgebied aangelegd en afgewerkt;

- Reconstructie deel landbouwgebied gereed;

- Reconstructie deel landbouwgebied in uitvoering;

- Deel oeverzone ter hoogte van landbouwgebied ingericht en aangevuld met specie;

- Geul noordoostzijde van het plangebied ondiep aangelegd (einddiepte in latere fase);

- Hoogwatervrije vluchtplaats noordoostzijde en tegenover installatieterrein aangelegd;

- (Fiets)pad aangelegd.


EINDBEELD FASE 3

- Zandwinning fase 2/3;

- Hoogwatervrije vluchtplaatsen noordzijde (midden) aangelegd;

- Oeverzone aan de noordzijde (midden) aangelegd;

- Oeverzone aan de noordwestzijde in uitvoering;

- Aanvulling aansluitend aan deel noordoever en oever Plas Bingerden met specie in uitvoering;

- Aanleg nieuwe gasleiding;

- Aanleg deel nieuwe waterleiding en verdieping bestaande leiding;

- Einddiepte geul noordoost van het plangebied gerealiseerd.


EINDBEELD FASE 4

- Zandwinning fase 3/4;

- Gebied rondom “hockeystick” aangevuld met specie;

- Deel oeverzone aan de noordzijde (midden) ingericht en aangevuld met specie.


EINDBEELD FASE 5 EINDE WERK

- Middendeel plas aangevuld met specie.

In de voorschriften van de ontgrondingsvergunning is het indienen van een Werkplan voor de verschillende fasen verplicht gesteld. In dit Werkplan wordt gedetailleerd ingegaan op de werkzaamheden die per fase worden uitgevoerd.


Financiële haalbaarheid.

Conform artikel 9 BRO heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De vraag naar industriezand, alsmede de verwachting voor de vraag naar capaciteit voor het nuttig hergebruik van overtollige grond en waterbodem zijn gebaseerd op ervaringen vanuit het verleden, de actuele markt, recente marktinschattingen en prognose.


Bovenstaande overwegingen tonen aan dat de economische uitvoerbaarheid van de elementen betrekking hebbend op dit plan voldoende zijn gewaarborgd en het onderhavige bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is. In het geval dat één van de kostendragers niet kan worden geëffectueerd, zal de uitvoering van de voorgenomen plannen moeten worden afgestemd op de dan besteedbare geldmiddelen. De ontgrondingsvergunning en daarbinnen afgesproken fasering en oplevering zorgen ervoor dat er gedurende het gehele proces een goede balans bestaat tussen winning en oplevering van het eindbeeld, zie bijlage Fasering en bijlage Oplevering, zoals opgenomen bij de aanvulling op het MER.


Wet ruimtelijke ordening/grondexploitatie.

Vaststelling van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro is niet noodzakelijk. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, betreft geen bouwplan waarvoor op grond van de artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening een grondexploitatieplan behoeft te worden opgesteld.

Planschade

Een van de toekomstige bestemmingen betreft zandwinning. Hierdoor kan vermogensschade ontstaan doordat de onroerende zaak in waarde vermindert; deze is onderzocht en bekend bij de gemeente (rapportage Risicoanalyse Planschade met betrekking tot het project "Gebiedsontwikkeling Havikerwaard Zuid" in de gemeente Rheden, kenmerk opdracht 3332500, september 2013, SAOZ, kenmerk 2013-04 indirecte planschade). Echter zandwinning is een tijdelijke aangelegenheid, welke tijdelijke waardevermindering met zich medebrengt. Deze tijdelijkheid rechtvaardigt niet een vergoeding op schade.

De verruiming van de waterbergingcapaciteit, ontwikkeling van natuur, recreatie en waterwinning zijn wel degelijk bestemmingswijzigingen met een permanent karakter. Echter zij dragen eerder bij aan het woongenot dan dat zij er in materiële zin, afbreuk aan afdoen (mits men uitgaat van beperkte dagrecreatie). De planschade is getaxeerd op nihil.

Naast vermogensschade als vorm van planschade kennen wij nog een tweede schadeoorzaak: de inkomensschade. Hiervan kan sprake zijn, in casu bij agrarische bedrijven, als door de toekomstige planologische wijzigingen inkomen of (bruto) winst wordt gederfd, maar ook als er hogere kosten gemaakt moeten worden bijvoorbeeld omdat er in de toekomst moet worden omgereden.

9.2 Beheer

Tijdens en na de realisatie van Havikerwaard Zuid zijn Middachten en ZEM Havikerwaard - ieders voor ca. 50% - eigenaar van het gebied en verantwoordelijk voor het beheer. Door deze partijen is een beheerplan opgesteld. De belangrijkste uitgangspunten in het beheerplan zijn, dat er bij aanvang van de werkzaamheden bosopstanden worden aangebracht waar dat mogelijk is en dat dit tevens zal plaatsvinden gedurende de uitvoering, zodra op deelocaties gronden worden opgeleverd in hun defintieve profiel. Voor het overige worden gronden geheorprofileerd conform het inrchtingsplan en zal er spontane natuurontwikkeling op volgen.

Op basis van het inrichtingsplan en het beheerplan is in het bestemmingsplan de volgende borging opgenomen:

- de in het gebied te behouden groenelementen zijn uitgezonderd van de zone-aanduidingen voor ontzanding. Hier zullen aldus geen ontzandingsactiviteiten worden toegestaan. Daarnaast zijn de elementen specifiek voorzien van een aanduiding, waarbij in de regels is vastgelegd dat het beheer van deze elementen gericht is op behoud ervan;

- de in het gebied aan te planten opgaande beplanting is per fase op de verbeelding aangegeven en gekoppeld in de regels aan een plicht tot aanleg in e betreffende fases. Daarmee dienen deze elementen aangeplant te zijn alvorens een volgende ontzandingsfase kan worden aangelegd;

- tot slot is in de regels en koppeling gemaakt met de bijlagenkaart waarin de planfasering, ook in relatie tot de aanleg van andere voorzieningen, is vastgelegd.

Voor het overige zal door de combinatie van spontane natuurontwikkeling en deels actief beheer conform het beheerplan het beoogde natuurbeeld ontstaan.

9.3 Uitvoeringstermijn

Daar in essentie met het bestemmen van deze ontwikkeling die langer zou kunnen duren dan 10 jaar (belangen van) derden geen schade kunnen ondervinden en anderzijds de bestemming van het eindbeeld in zijn geheel nodig is in relatie tot te verlenen vergunningen en vast te leggen contractuele afspraken, is er in deze situatie geen aanleiding om een planontwikkeling die wellicht langer dan 10 jaar zal duren niet nu reeds volledig te bestemmen. Dit ondanks dat het meestal gebruikelijk is om alleen ontwikkelingen te bestemmen die binnen een periode van 10 jaar gerealiseerd worden. In feite zal ook het zichtbare eindbeeld (boven de waterlijn) in de periode van 10 jaar vrijwel geheel gerealiseerd zijn en zal het project dat dan nog door loopt met name de werkzaamheden en eindafwerking onder water betreffen. Uitzondering hierop is de eindafwerking van het eiland centraal in het plangebied. Dit blijft reed behouden maar zal in de eindafwerking worden aangevuld en breder worden gemaakt. Dit is echter geen aanleiding om dit deel van het plangebied anders te bestemmen dan de nu toegekende eindbestemming natuur. Van groot belang is dat hetgeen in de ontgrondingsvergunning is vastgelegd (winningsproces, fasering en doorlooptijd) niet in de weg wordt gestaan door bepalingen in het bestemmingsplan en dat er voldoende zicht is op de utvoering van het gehele plan.

Hoofdstuk 10 Overleg en inspraak

10.1 Vooroverleg en inspraak

De gemeente kent op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Deze verordening verplicht niet tot het geven van inspraak bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Er is echter aanleiding gezien om onverplicht inspraak te geven. Dit gelet op de gewenste participatie van inwoners en organisaties in relatie tot het karakter van plan, namelijk een partiële herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied gericht op ontgronding en natuurontwikkeling voor de aanleg van natuur. Hiertoe heeft het voorontwerp van het bestemmingsplan met ingang van 21 januari 2016 ter inzage gelegen. Tijdens een voor iedereen toegankelijke informatieavond op 1 februari 2016 zijn de plannen nader toegelicht. Gedurende de periode van terinzagelegging kon een ieder het voorontwerpbestemmingsplan inzien en een eventuele inspraakreactie indienen.


Er zijn twee inspraakreacties ontvangen. Deze zijn samengavat weergegeven en van gemeentewege beantwoord in een inspraaknota, die als bijlage aan de voorliggende toelichting is toegevoegd. De inspraakreacties hebben niet geleid tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.


Verder kan worden opgemerkt, dat tijdens de inspraakavond vragen zijn gesteld over de effecten van het planvoornemen op de agrarische gronden in de omgeving. Deze effecten zijn onderzocht in het door Grontmij verrichte hydrologisch onderzoek (Grontmij, 7 september 2012). De plantoelichting is op dit onderdeel verduidelijkt en ook worden deze aspecten betrokken bij de milieueffectrapportage.

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft overleg plaatsgevonden omtrent het bestemmingsplan, waarbij tevens de aanvulling op het opgestelde concept van de milieueffectrapportage is voorgelegd. Het vooroverleg heeft plaatsgevonden met de volgende instanties:

a. Provincie Gelderland

b. Rijkswaterstaat

c. Waterschap Rijn en IJssel

d. gemeente Doesburg

e. gemeente Zevenaar

f. Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden


De beantwoording van vooroverleg en inspraak, alsmede de ingekomen vooroverlegreacties zijn als bijlagen aan deze toelichting toegevoegd.

10.2 Zienswijzen

Voor de beantwoording van de zienswijzen is een Nota van Zienswijzen opgesteld, welke als bijlage bij het raadsbesluit beschikbaar is gesteld.

Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende ontwerpmilieueffectrapportage heeft met het ontwerpbesluit van 23 mei 2016 tot 4 juli 2016 voor een ieder ter inzage gelegen. De tervisielegging is bekendgemaakt  in de Regiobode edities Rheden en Doesburg, in de Gelderlander en in de Staatscourant.

Via www.ruimtelijkeplannen.nl konden ze worden ingezien en worden gedownload. Ook konden alle documenten worden ingezien via de provinciale website. De stukken lagen tevens op papier ter inzage in het gemeentehuis.