direct naar inhoud van 4.6 Cultuurhistorie
Plan: Landelijk Gebied, locatie Priesnitzlaan 10 en 23
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLG14-VA01

4.6 Cultuurhistorie

Beschermd dorpsgezicht Laag Soeren

De locatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft maakt onderdeel uit van het gebied dat is voorgedragen bij het rijk als beschermd dorpsgezicht. Het gebied omvat globaal genomen de gronden tussen de bossen van de Veluwezoom aan de zuid- west- en noordzijde en het Apeldoorns Kanaal en de grens met Brummen aan de oostzijde.

Het plangebied bevindt zich op de Soerense Enk, welke door de Priessnitzlaan in tweeën wordt gedeeld. Het open karakter van de enk vormt een mooi contrast met de omliggende bossen aan de noord-, zuid- en westzijde. Op de enk bevinden zich enkele (voormalige) boerderijencomplexen, welke bewaard zijn gebleven uit de vroegste periode van de Soerense enk (weliswaar is de bebouwing deels in latere perioden vernieuwd of vervangen). Voor de bescherming van de cultuurhistorische waarde van het deelgebied Soerense enk zijn de volgende aspecten van belang:

- het open karakter van de enk met slechts aan de rand enkele bouwplaatsen;

- het contrast tussen de openheid van de enk en de bossen aan de westzijde;

- het wegenpatroon op en aan de rand van de enk, in het bijzonder de ligging van de Priessnitzlaan;

- het aan de Priessnitzlaan staande gedenkteken (het Priessnitzmonument);

- 't Jachthuis.

De hoge stedenbouwkundige waarde komt voort uit de samenhang van de verschillende functies met de ruimtelijke opbouw van het gebied (wegenpatroon, lanenstelsels, sprengen en beken etcetera) en met de verschijningsvorm van de bebouwing. Bij elk van de functies zijn in Laag Soeren nog voorbeelden te vinden van de bijbehorende bebouwing, waaronder diverse rijks- en gemeentelijke monumenten.

Het voorliggende plan geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden van het gebied. Hoewel er geen sprake is van een gemeentelijk- dan wel rijksmonument, is wel sprake van twee karakteristieke schuren waarvan de karakteristieke verschijningsvorm in stand zal worden gehouden c.q. zal worden hersteld. In de planregels is dit verwerkt door de bestaande hoofdvorm van deze gebouwen als uitgangspunt te nemen. Deze hoofdvorm mag niet worden aangepast.

De twee karakteristieke stallen vormen het vertrekpunt voor het nieuwe erf, dat zal worden ingericht volgens het boerenerf-principe (wonen aan een erf). Het geheel wordt ingepast in het landschap, hetgeen zal plaatsvinden overeenkomstig het hiertoe opgestelde 'Erf - en landschapsplan'. Dit plan is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Verder is van belang dat voor het plangebied een beeldkwaliteitsplan is opgesteld. Bij de welstandstoets zal dit leidend zijn. Het beeldkwaliteitsplan waarborgt onder meer dat geen afbreuk zal plaatsvinden aan de cultuurhistorische waarden van het gebied in relatie tot de omliggende gronden.

Archeologische waarden

Niet alleen het bovengronds zichtbare kan een waarde vertegenwoordigen. Ook het behoud en de kennis van archeologische waarden vertegenwoordigt een waarde.
De bescherming van deze waarden is per 1 september 2007 wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Gemeenten moeten zorgdragen dat in de bestemmingsplannen het belang van de archeologische monumentenzorg wordt meegewogen. Gebeurt dit niet of onvoldoende, dan kan de provincie archeologische attentiegebieden aanwijzen waarvoor de gemeente binnen een door de provincie te bepalen termijn archeologievriendelijke bestemmingsplannen moet hebben vastgesteld. De gemeenteraad heeft in 2008 de archeologienota Uitgediept vastgesteld. Hierin wordt een aantal beleidsvoornemens ten aanzien van archeologie verwoord. Archeologie wordt op grond van deze nota voortaan beschermd via de bestemmingsplannen. Dit laat onverlet dat mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd zijn beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze resten of een opgraving wordt door de regioarcheoloog bepaald aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode.


Bij het vervaardigen van bestemmingsplannen wordt derhalve vaak vooronderzoek gedaan indien de verwachting luidt dat archeologische waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn. Voor onderhavig plangebied is aangetoond, door middel van boorprofielen dat de bodem dermate is verstoord dat niet te verwachten valt dat archeologische objecten zullen worden aangetroffen. Er is dan ook geen vooronderzoek verricht.


De bescherming in onderhavig plangebied is overigens verzekerd door de aanwijzing van aandachts- en onderzoeksgebieden. In deze gebieden is archeologisch vooronderzoek verplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan respectievelijk 100 m² en 250 m². Dit is geregeld door het opnemen van een aanlegvergunningstelsel in het bestemmingsplan.