direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Westkanaaldijk 2016 - 3 (Hogelandseweg 104)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2015 is de snelfietsroute Nijmegen-Beuningen aangelegd. De snelfietsroute loopt deels over het terrein van het Kinderdorp Neerbosch en vormt de kortste verbinding naar de stad. De huidige fietsontsluiting aan de zuidoostzijde van het Kinderdorp heeft met de realisatie van de snelfietsroute geen belangrijke functie meer en kan komen te vervallen. De gemeente Nijmegen is voornemens de vrijkomende gronden te verkopen aan de (toekomstig) naastgelegen autobedrijven, waardoor deze een groter en beter in te delen perceel krijgen. Hiervoor wordt de bestemming Groen gewijzigd naar Bedrijventerrein (categorie 1-3).

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de Hogelandseweg nabij de entree van bedrijventerrein Westkanaaldijk. Het betreft een strook grond tussen en achter twee bedrijfspercelen aan de Hogelandseweg 100 en 104.

De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Neerbosch, sectie K, nummer 4350 (deels). Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 3400 m².

Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0001.jpg"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Nijmegen Westkanaaldijk 2016. Dit bestemmingsplan is door de raad op 16 november 2016 vastgesteld; het plan is op 21 juni 2017 onherroepelijk geworden.

De beoogde ontwikkeling past qua bestemming niet in het vigerend bestemmingsplan.

Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0002.jpg" Uitsnede: bestemmingsplan Nijmegen Westkanaaldijk 2016 met in rood de grenzen van onderhavig plan.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0003.png"

Op dit moment is het gebied ingericht ten behoeve van een fietspad met daarnaast een kruidenrijke berm met bomen en struweel. Het gebied tussen de bomenlaan bevat een kruidenrijke vegetatie en struweel. Ten noorden van het fietspad ligt een aantal voormalige directie- en personeelswoningen van het Kinderdorp Neerbosch. Tussen het plangebied en de tuin van deze woning ligt een watergang met daarlangs bomen/groenstructuur. De bomen zorgen voor enige afscherming tussen de woningen en het bedrijventerrein. Aan zuidwestzijde van het thans nog braakliggende bedrijfsperceel lag vroeger de toegangslaan vanuit de Dorpstraat in Neerbosch naar het Kinderdorp. Hoewel doorsneden door de Hogelandseweg zijn de fragmenten van de bomenlaan nog herkenbaar op het bedrijventerrein en het Kinderdorp en daarmee cultuurhistorisch waardevol.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Plangebied (indicatief)

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0004.png"

In de toekomstige situatie wordt het fietspad opgeheven en de gronden verkocht ten behoeve van de autobedrijven.

Om het beeld van de historische toegangslaan zo veel mogelijk te behouden/versterken is het van belang dat de laanfragmenten aan weerszijden van de Hogelandseweg een zelfde profiel krijgen. Leidend is het profiel zoals dat op het terrein van Synthon gerealiseerd wordt (Masterplan Campus Synthon). Concreet betekent dit dat langs de bomenlaan een strook van minimaal 5 meter een groene invulling blijft houden en niet als bedrijfsterrein ingericht zal worden.

Aan achterzijde van het nog te ontwikkelen bedrijfsperceel wordt ruimte gereserveerd om de groene afscherming tussen het Kinderdorp en het bedrijventerrein Westkanaaldijk te behouden. Deze strook behoudt de bestemming Groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0005.png" Profiel historische bomenlaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0006.png" Profiel achterzijde

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant rijksbeleid

Besluit ruimtelijke ordening Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.

Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).

De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.

Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

Behoefte Binnen het vigerende bestemmingsplan Nijmegen Westkanaaldijk 2016 is nieuwvestiging (middels een bouwvlak) reeds mogelijk. Hiervoor is een omgevingsvergunning verleend. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing. Er is geen sprake van leegstand. De behoefte hoeft dan ook niet nader te worden onderbouwd. Benutting van beschikbare gronden Het plan voorziet binnen de in dit plan opgenomen randvoorwaarden in een goede benutting van het bestaande stedelijke gebied.

3.2 Relevant provinciaal beleid

Provinciale Omgevingsvisie Gelderland In de Omgevingsvisie Gelderland (januari 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.

Hoe draagt de provincie bij aan een toekomstbestendig Gelderland? De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;

2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:

1. Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Zo heeft het Rivierenland andere regionale economische en culturele motoren dan de Stedendriehoek;

2. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;

3. Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Denk aan cultuurhistorie, natuur, water, ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.' Uitnodigingsplanologie is sturen op doelen en kwaliteit, niet op de exacte middelen.

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

- past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:

- hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Omgevingsverordening Gelderland De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2018). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.

3.3 Relevant regionaal beleid

Sinds 1 juli 2015 bestaat de Stadsregio Arnhem-Nijmegen niet meer als officiële bestuurslaag. Hierdoor is er geen instantie meer direct verantwoordelijk voor het regionale beleid op het gebied van mobiliteit, ruimte, wonen en werken. Voor de beleidsvelden wonen, detailhandel en bedrijventerreinen geldt dat provincie Gelderland in haar omgevingsvisie en omgevingsverordening nog wel verwijst naar de regionale afspraken. Voor deze beleidsvelden worden nog steeds regionale afspraken vastgelegd in gezamenlijk overleg met regiogemeenten en provincie.

3.4 Relevant gemeentelijk beleid

Coalitieakkoord 2018-2022, Nijmegen: samen vooruit In het coalitieakkoord zijn de contouren voor het woonbeleid van de komende jaren beschreven. In de periode tot 2022 besteden we extra aandacht aan de behoefte van sociale huur en middeldure huur. De aandacht voor de woningbouwopgave in de Waalsprong en het Waalfront is onverminderd. We veranderen de beleidslijn door het 'nee, tenzij' beleid, waarbij we voornamelijk voorrang gaven aan ontwikkelingen in de Waalsprong en Waalfront, te veranderen in 'ja, mits' beleid. Daarbij zetten we op een stedelijk niveau in op een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. Daarbij is nadrukkelijk ook groei mogelijk voor de bestaande stad waarbij we zorgen dat de bestaande stad aantrekkelijk blijft, waarbij we op geschikte locaties inzetten op extra sociale en middeldure huurwoningen. Daarbij hebben we ook blijvende aandacht voor de kwaliteit en binnenklimaat van woningen en de betaalbaarheid van de energierekening. De beleidswijziging van ja, mits vraagt om een uitwerking die gericht zal zijn op het bouwen naar behoefte en een ongedeelde stad. De extra opgave van sociale en middeldure huurwoningen verdelen we over de stad en Waalsprong.

Omgevingsvisie In de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging' beschrijft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de stad tot 2040. De Omgevingsvisie gaat om meer dan alleen ruimtelijke aspecten, zo beschrijft de visie hoe de inrichting van de fysieke leefomgeving kan bijdragen aan sociale, maatschappelijke en economische doelen. De Omgevingsvisie vervangt sectorale beleidsvisie voor thema's die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen. Hiermee biedt de Omgevingsvisie één integraal document met de kaders voor het ruimtelijk beleid van Nijmegen.

De Omgevingsvisie bouwt o.a. voort op bestaand beleid, het coalitieakkoord 2018-2022, en de structuurvisie uit 2013. In oktober 2020 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Door actualisatie blijft de Omgevingsvisie actueel.

De Omgevingsvisie dient 4 doelen: 1. Een kader en inspiratie bieden voor initiatiefnemers uit de stad 2. Het geven van spelregels voor afstemming met de omgeving bij ontwikkelingen 3. Het in samenhang presenteren van de Nijmeegse ambities, als uitgangspunt bij het werk van medewerkers van de gemeente 4. Te gebruiken als sturingsinstrument voor het college van B&W en de gemeenteraad bij ruimtelijke ontwikkelingen en investeringen

Uitgangspunt: Groei binnen de bestaande stad De Omgevingsvisie constateert dat Nijmegen tot 2040 blijft groeien in aantal inwoners, werknemers en bezoekers. Een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingsvisie is het streven om die toekomstige groei te accommoderen binnen de bestaande grenzen van de stad. Zo blijft het aantrekkelijke landschap rondom de stad behouden en helpt verdichting bovendien om het draagvlak voor voorzieningen in stand te houden.

Ruimte voor nieuwe woningen en werkgelegenheid wordt dus gezocht binnen de bestaande stadsgrenzen, waarbij de focus ligt op de volgende gebieden: Waalsprong, Waalfront, centrum/stationsomgeving, Kanaalzone/Winkelsteeg en campus Heyendaal.

Opgaven en ruimtelijke keuzes
4 opgaven en 8 richtinggevende keuzes staat centraal in de Omgevingsvisie (zie figuren). Nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen altijd bij te dragen aan de 4 grote opgaven uit de Omgevingsvisie, en bij voorkeur aan meer dan één tegelijkertijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0007.png"

4 opgaven
De Economisch veerkrachtige stad, Sociale en gezonde stad, Aantrekkelijke stad, en Duurzame stad zijn de vier opgaven die de basis vormen van het bestuursakkoord (2018-2022) en de Omgevingsvisie. Van hieruit wordt de ontwikkeling van de stad bekeken en worden onze ambities geformuleerd.

  • 1. Economisch veerkrachtige stad

We gaan onze economische kansen beter benutten. We willen dat de banengroei in onze stad zich gaat verhouden tot de bevolkingsgroei en mobiliseren ons onbenutte potentieel. Dit doen we met de stad én met de regio, die de motor is van onze economische groei. We hebben economisch sterke sectoren in de stad, maar we hebben ook dringend behoefte aan meer werkgelegenheid voor zowel hooggeschoolden als voor praktisch werkenden.

  • 2. Sociale en gezonde stad
    Nijmegen is en blijft een sociale stad. We werken aan gevarieerde, gemengde wijken en willen sociale tegenstellingen en maatschappelijke onvrede verkleinen.

  • 3. Aantrekkelijke stad

Nijmegen is een prachtige stad en dat blijven we. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. We willen onze sterke identiteit als stad met historie in een groene omgeving behouden en uitdragen. Nijmegen staat landelijk in de top 3 van steden met het hoogste percentage woningtekort. We blijven groeien. Het aantal ouderen neemt toe, maar er vestigen zich ook meer jongeren. Deze voor Nederland bijzondere dubbele groei vraagt veel van onze stedelijke voorzieningen.

  • 4. Duurzame stad

Nijmegen loopt voorop in de uitvoering van de duurzaamheidsopgaven voor Nederland. We hebben de ambitie en de potentie om samen met de regio koploper op het gebied van duurzaamheid en circulariteit te blijven. De oplossingen die we samen met de stad en regio uitwerken voor de energietransitie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en circulaire economie zijn ook voor de rest van het land van belang.

8 richtinggevende keuzes De 4 opgaven voor Nijmegen zijn goed te combineren, we kijken daarom naar integrale oplossingen. Waarbij we een vraagstuk vanuit meerdere invalshoeken benaderen en de oplossing bijdraagt aan het oplossen van meerdere problemen. Hieronder de kern van de richtinggevende keuzes uit de Omgevingsvisie.

1. Compacte, dynamische stad: Omdat we de impact van groei op de omgeving zo klein mogelijk willen houden ligt de nadruk op verdichting. De groeiopgave willen we benutten om kwaliteit toe te voegen aan de stad, o.a. door meer functiemenging, informele werkmilieus en transformatie. Stedelijke knooppunten, daar waar voorzieningen, werklocaties en vervoersstromen samenkomen, zijn kansrijke plekken voor verdichting en functiemening.

Bij nieuw te bouwen woningen verschuift het accent naar een- en tweepersoonshuishoudens, waaronder betaalbare woningen voor studenten, starters, ouderen en kwetsbare doelgroepen.
Voor nieuwe kantoren is vooral het stationsgebied kansrijk. Brabantse Poort en Campus Heyendaal beschouwen we als toekomstbestendige kantoorlocaties.
Voor onder meer logistiek en de maakindustrie ontwikkelen we in overleg met regio bedrijventerrein de Grift. Het Engieterrein wordt herontwikkeld voor watergebonden bedrijvigheid en bedrijven die duurzame energie opwekken. Op de campussen richten we ons op herontwikkeling, intensivering en functiemenging. In Winkelsteeg onderzoeken we de mogelijkheden voor een gemengd stedelijk milieu, daarbij rekening houdend met de perspectieven en ontwikkelmogelijkheden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid.

2. Toekomstbestendige wijken
Om tot een inclusieve en vitale stad te komen, streven we onder meer naar een goede mix van allerlei typen woningen en woonmilieus in sociale huur, huur en koop. In combinatie met de daarbij passende, bereikbare en goed toegankelijke voorzieningen. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen staan de leefwereld, het welbevinden en de gezondheid van inwoners centraal. Tijdelijke functies en initiatieven ondersteunen we om verbeteringen te realiseren.

3. Groene, gezonde stad We willen als stad bijdragen aan de gezondheid van onze inwoners en het verbeteren van de biodiversiteit. Een gezonde leefomgeving is daarbij een belangrijk integraal thema, waarbij het o.a. gaat om luchtkwaliteit, geluidsbelasting, hitte, groen en water, bewegen en mobiliteit, ontmoeten en voorzieningen.
Dichtbij huis zijn er mogelijkheden om te ontmoeten, wandelen, spelen en sporten. Daarvoor ontwikkelen we o.a. een netwerk van aantrekkelijke beweegroutes op stad- en wijkniveau.

4. Duurzame mobiliteit
In de regio Arnhem-Nijmegen werken we gezamenlijk aan duurzame mobiliteit en bereikbaarheid. Het gaat om het inzetten en stimuleren van schone vervoersmiddelen en het efficiënter benutten van vervoer.

Om de stad te laten groeien zonder mobiliteitsproblemen te laten ontstaan zetten we in op: lopen, fiets, OV en Mobility as a Service. Met deze vervoersvormen kunnen we een aantal maatschappelijke doelen bereiken. Duurzame mobiliteit brengt mensen in beweging, is goed voor de gezondheid en luchtkwaliteit, versterkt sociale cohesie, creëert gelijke kansen, versterkt de economische structuur en draagt bij aan de beleving van de stad.

5. Energieopgave
Ons doel is dat Nijmegen uiterlijk in 2045 energieneutraal en aardgasvrij is. Samen met andere gemeenten, waterschappen en de provincie stellen we een Regionale Energie Strategie (RES) op. Hierin maken we keuzes voor de opwekking van duurzame elektriciteit, de warmtetransitie in de gebouwde omgeving en de daarvoor nodige opslag- en energie infrastructuur. De RES geeft met zoekgebieden aan welke gebieden in de regio geschikt zijn voor de opwekking van hernieuwbare energie.

6. Groter centrumgebied De komende jaren werken we aan de verbreding van het centrum naar de gebieden rondom de Waal. Onder de noemer 'Nijmegen omarmt de Waal' realiseren we verschillende projecten en ontstaat hier een variatie van nieuwe gemengde milieus en hebben de rivieroevers een belangrijke openbare functie. Het gaat o.a. om de Stationsgebied, NYMA, Hof van Holland, Waalkade, Valkhofkwartier, Vlaams Kwartier, en Burchtstraat/Augustijnenstraat.

7. Sterke campussen De komende jaren blijven we investeren in de clusters Health & high Tech om nieuwe banen te creëren. We willen ruimte bieden aan nieuwe bedrijven en meewerken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit doen we mede door te investeren in uitstraling en kwaliteit en door de mogelijkheden voor intensivering en functiemenging op campussen te onderzoeken. De Novio Tech Campus, Campus Heyendaal en de binnenstad zijn sterke campussen in Nijmegen.

8. We omarmen het kanaal We zien een samenballing van opgaven rondom het Maas-Waalkanaal. Hier zien we kansen voor intensivering en transformatie in de huidige woongebieden in Dukenburg, Lindenholt, Neerbosch-Oost, Hatert, groene gebieden en de werkgebieden Winkelsteeg en Oost-Kanaalhavens. Door de Kanaalzone tot ontwikkeling te brengen werken we o.a. aan een betere verbinding van Dukenburg en Lindenholt met de rest van de stad en geven we de bestaande wijken rondom het kanaal een impuls. De transformatieopgave vraagt om verdere verkenning en onderzoek.

3.5 Conclusie

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling past binnen het/de hierboven genoemde beleid/wetgeving.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Vormvrije M.E.R.-beoordeling

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De M.E.R.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Het plan kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:

  • 1. Kenmerken van het project;
  • 2. Plaats van het project;
  • 3. Kenmerken van het potentiële effect.


In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn verderop in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet aan de orde is.

4.2 Economische Zaken

De laatst braakliggende kavel bedrijventerrein op bedrijventerrein Westkanaaldijk, grenzend aan Kinderdorp Neerbosch, is aangekocht door Volvo Henk Scholten voor de vestiging van zijn bedrijf (autoshowroom met reparatie-afdeling). Volvo verplaatst haar vestiging van de Weg door het Jonkerbos naar Westkanaaldijk. De locatie die aan de Weg door het Jonkerbos wordt achtergelaten wordt zoals het er nu naar uitziet ingezet voor woningbouw.

Om de bedrijfskavel aan de Hogelandseweg goed te kunnen inrichten heeft het bedrijf kleine stroken openbaar gebied (grenzend aan het bedrijfsperceel) van de gemeente gekocht. De naastgelegen Mercedesgarage Wensink wil aan de zijkant ook een stukje uitbreiden om haar ruimteprobleem op te lossen. Ook Mercedes heeft een smal strookje openbaar gebied, grenzen aan haar bedrijfsperceel gekocht.

Het betreft een strook grond tussen en achter twee bedrijfspercelen aan de Hogelandseweg 100 en 104. Het bestaande fietspad wordt opgeheven. Om beide ontwikkelingen mogelijk te maken wordt de bestemming Groen gewijzigd naar Bedrijventerrein (categorie 1-3).

In totaal gaat het om een toevoeging van 0,3 ha bedrijventerrein die door beide bedrijven m.n. voor parkeren en groen wordt ingezet.

Het toevoegen van nieuw bedrijventerrein van 0,3 ha voldoet aan de voorwaarden die binnen het Regionaal Programma Werklocaties gesteld worden aan kleine uitbreidingen van bestaand bedrijventerrein. In het RPW wordt specifiek ruimte gegeven aan de uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen met minder dan 0,5 ha onder een paar voorwaarden. Doel hiervan is om kleine aanpassingen die ruimtelijk gezien wenselijk zijn, mogelijk te maken. Het gaat om kleine uitbreidingen van de bestemming bedrijventerrein (kleiner dan 0,5 ha) die aan de volgende voorwaarden moeten voldoen:

- Het moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

- Het moet een lokaal probleem oplossen;

- Het moet gaan om stukjes bedrijventerrein die direct in gebruik worden genomen en die niet als aanbod op de markt komen.

Voor deze uitbreidingen volstaat een meldingsplicht en is geen regionale afstemming/instemming nodig.

Met de voorgestelde wijziging van het bestemmingsplan van Groen naar Bedrijventerrein (categorie 1-3) wordt een lokaal ruimteprobleem opgelost en de uitbreiding wordt direct in gebruik genomen door beide bedrijven. Zowel Volvo als Mercedes vertegenwoordigen een premium automerk en worden met de uitbreiding meer toekomstbestendige bedrijven. Daarnaast zorgt deze ontwikkeling ervoor dat het aangezicht en de kwaliteit van het entreegebied van bedrijventerrein Westkanaaldijk een positieve impuls krijgt.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

In deze verantwoording zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten worden getoetst aan de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar. Daarnaast zijn verkeer en visuele aspecten van belang en mogelijk andere hinderaspecten. Uitgangspunt hierbij is de systematiek van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Daarnaast wordt getoetst of kan worden voldaan aan de goede ruimtelijke ordening waarbij uitgangspunt is dat sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat met het zoveel als mogelijk in stand houden van bestaande rechten van bedrijven. Deze afweging is breder dan alleen het toepassen van de VNG publicatie en betreft ook de afweging van mogelijke hinder van bijvoorbeeld licht, spuitzones, elektromagnetische velden, etc..

Dit plan voorziet in het wijzigen van de bestemming Groen in een bestemming Bedrijventerrein (categorie 1-3). Het voornemen is om een autogarage te realiseren op een bestaande bedrijfsbestemming waardoor een stuk van het omliggend groen ook een bedrijfsbestemming dient te krijgen. Dit bedrijfskavel inclusief het groen is en blijft onderdeel van de geluidzone van Westkanaaldijk. Het bedrijf dat zich hier gaat vestigen zal zich dus aan deze geluidzone dienen te houden. Ook de bestaande woningen op de gemengde woon werklocatie Kinderdorp Neerbosch worden hierdoor beschermd. De geluidbelasting op de gevel van deze woningen kunnen als gevolg van de geluidcontourgrens nooit meer bedragen dan 50 dB(A). Dit geldt voor de belasting van alle bedrijven van Westkanaaldijk samen. Voor de overige aspecten zoals geur (10 meter) en stof (30 meter) is de afstand van het plangebied tot aan de eerste woning op Kinderdorp Neerbosch voldoende groot (25 meter). Kinderdorp is immers gezien de aard en de ligging te kenmerken als een gemengd gebied.

Conclusie Er is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluid

Het plan voorziet in de uitbreiding van een garagebedrijf. Geluidsgevoelige bestemmingen zoals wonen zijn niet voorzien. Een eventuele beoordeling aan de hand van de Wet geluidhinder (Wgh) is daarom niet aan de orde. Vanuit de Wgh behoeven er verder geen procedures te worden gevolgd.

De bestemming ligt binnen de geluidzone van het geluidgezoneerde industrieterrein Nijmegen-West/Weurt. In de zone is een dergelijke ontwikkeling toegestaan indien de milieucategorie beperkt blijft. De vastgestelde milieucategorie voor deze bestemming is Cat 3.2.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsing aan regelgeving Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten: a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit. b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.

Tabel: luchtkwaliteit

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 
 
40 ìg/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10
 
40 ìg/m3   1 juni 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar
> 50 ìg/m3  
1 juni 2011  

Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat: - de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of; - de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of; - bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of; - De ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of; - er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.

Het gaat hier in wezen om de uitbreiding van een autogarage en de realisatie van parkeerplaatsen. Ten opzichte van de bestaande bestemming gaat het aantal voertuigen geen toename van meer dan 3% veroorzaken. Ook zijn de jaargemiddelde concentraties in het gebied dermate laag dat de grenswaarden voor NO2 en PM10 als gevolg van het totale plan niet overschreden worden. Het plan is daarom NIBM.

Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Een parkeerplek bij een garage is geen gevoelige bestemming. Ter hoogte van de planlocatie zijn de concentraties fijn stof (max. 20 ìg/m3 fijn stof) echter niet hoger dan de richtwaarde van WHO (tot 20 ìg/m3 fijn stof). Er zijn daarom geen bezwaren voor het plan wat betreft luchtkwaliteit.

4.6 Natuur - onderdeel Natura 2000 (stikstof)

Eind mei 2019 heeft de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De Raad van State heeft een streep gezet door het PAS. Iets specifieker: de Raad van State heeft geoordeeld dat het PAS niet meer gebruikt mag worden voor het geven van toestemming voor activiteiten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Er moet per geval een stikstofbeoordeling worden gemaakt om in beeld te brengen of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming (Wnb).

Volgens de stikstofstukken is de stikstofdepositie voor deze ontwikkeling niet groter dan 0,00 mol/ha/jr (zie rapport in bijlage). Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (Rijntakken e.a.) zijn op voorhand uit te sluiten. De Wnb staat dus niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.

4.7 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en door risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. Dit bestemmingsplan maakt een uitbreiding mogelijk van een bestaand bedrijventerrein. Over dit plangebied liggen geen plaatsgebonden risicocontouren. Er worden dus geen grenswaarden overschreden. Over het plangebied ligt wel het invloedgebied van het Maas Waalkanaal. Het plangebied ligt echter op meer dan 400 meter van het kanaal waardoor alleen een zeer onwaarschijnlijk toxisch scenario zich hier kan afspelen. In de beleidsvisie externe veiligheid van 2014 is op pagina 35 een verantwoording van dit risico opgenomen.


Conclusie Op grond van externe veiligheid is er geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.8 Ruimtelijke veiligheid

Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed kunnen aansluiten op de omgeving.

Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd. Bij verdere uitwerking van het pand kunnen in het kader van de Omgevingsvergunning vanuit het Bouwbesluit nadere voorwaarden gesteld worden.

Situering van gebouwen In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.

Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen met betrekking tot de situering. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

Bereikbaarheid Wat bereikbaarheid betreft is het belangrijk dat het pand/de panden in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken. Daarbij is/zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de (hoofd)toegang van de gebouwen/het gebouw van belang.

In beginsel dient de toegang van panden waar mensen kunnen verblijven tot op 10 meter benaderbaar zijn voor hulpverleningsvoertuigen; een opstelplaats moet op max. 40 meter gerealiseerd worden.

Op basis van dit plan zien we geen belemmeringen; mits er aandacht is bij verdere uitwerking voor bereikbaarheid van het plangebied.

Bluswatervoorziening Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De capaciteit van de voorzieningen moet minimaal 60 m3/u bedragen.

Op basis van dit plan zien we geen belemmeringen; wel is het belangrijk dat bij verdere uitwerking, in samenhang met bovengenoemde opmerkingen over bereikbaarheid, aandacht hiervoor is in de verder uitwerking. Daarbij kan bijvoorbeeld de ligging van de toegang van het pand relevant zijn; eventueel zijn er overigens mogelijkheden om brandkranen bij te plaatsen.

Externe veiligheid Het plangebied ligt binnen het invloedgebied van vervoer van gevaarlijke stoffen over het Maas-Waalkanaal en de A73. Om die reden moet in beginsel het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid transportroutes verantwoord worden. De afstand tot die risicobronnen is echter dusdanig groot dat conform de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Nijmegen hiervoor gebruik gemaakt kan worden van een standaardtekst (lichte verantwoording). Voor nadere info: zie beleidsvisie externe veiligheid gemeente Nijmegen.

Overstroming Het plangebied ligt in overstroombaar gebied. Het garagebedrijf en de omgeving kunnen bij een overstroming tussen 1 m en 1,5 m onder water komen te staan. Voor een dermate kleinschalige uitbreiding is het niet zinvol om hier specifieke ruimtelijke maatregelen voor te nemen.

Hoogspanningslijnen Het plangebied ligt deels in het magneetveld van hoogspanningslijnen. De richtlijn vanuit de GGD is om hier geen gevoelige bestemmingen (waar kinderen langdurig kunnen verblijven te realiseren). De uitbreiding van het garagebedrijf betreft echter niet een dergelijke bestemming.

De conclusie is dat er buiten een aandachtspunt bij de verdere uitwerking van het plan voor bluswater en bereikbaarheid, geen belemmeringen zijn. De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van BrandweerNederland.

4.9 Bodem

Er worden geen maatschappelijke of financiële problemen door bodemverontreiniging verwacht. De grond is licht verontreinigd met zware metalen en PAK. In het grondwater worden lichte verontreinigingen aan diverse zware metalen aangetoond. Er is een zeer geringe hoeveelheid asbest aangetroffen, de concentratie bevindt zich beneden de 1 mg/kg.ds. Dat blijkt uit het volgende bodemonderzoek: Verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek Hogelandseweg ong te Nijmegen, kenmerk B2376, d.d. 8 januari 2020 door Bodeminzicht.

4.10 Water

De watertoets Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.

Algemeen Het plan behelst de realisatie van een nieuw stuk bedrijventerrein ten noorden van de Hogelandseweg.

Het plangebied ligt in de wijk Kinderdorp-Neerbosch en maakt deel uit van de waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Westkanaaldijk. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023, en de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' (2013) relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Het beleid van het Waterschap Rivierenland is beschreven in het waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels.

Oppervlaktewater In of in de directe omgeving van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Dit is weergegeven in figuur 1. De watergang bevindt zich aan de andere kant van het te ontwikkelen bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0008.png"

Figuur : c-watergang in de omgeving van plangebied

Grondwater Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

- een aan grondwater gerelateerde keuze van de locatie, bijvoorbeeld geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;

- maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw, bijvoorbeeld ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur;

- een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen, bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen.

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn (ter voorkoming van grondwateroverlast) maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren moeten zelf zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij moeten in dat kader zelf bouwkundige maatregelen treffen. Dit speelt vooral bij ondergronds bouwen.

Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang voor de eventuele bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.

Riolering/ hemelwater Binnen deze bestemmingsplan wijziging is geen rioolaansluiting voorzien. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij de duurzame omgang met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'.

Op grond van het Bouwbesluit (artikel 6.18) moet hemelwater van daken en andere verharding in beginsel op eigen terrein verwerkt worden. Van die verplichting kan afgeweken worden als de gemeente het afstromende hemelwater in openbare hemelwatervoorzieningen kan en wil ontvangen. Voor dit plan is dat niet het geval. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant 'Duurzaam bouwen in het KAN (2000)' gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Het niet toepassen van uitlogende materialen is een voorbeeld. Het convenant is in 2013 geactualiseerd als Het groene akkoord.

Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn.

Voorbeeld Voor berging van het hemelwater van 11267 m2 nieuw verhard oppervlak is er 4798 m2 groenbestemming voor de aanleg van wadi's of zaksloten. Het totaal aantal m3 te bergen hemelwater bedraagt 112,67 m3 (gemeentelijke norm). Bij toepassing van halfverhardingen en groendaken is er een reductie in de minimale bergingscapaciteit. Hiermee is er voldoende ruimte beschikbaar om hemelwater binnen het plangebied te bergen. Conclusie is dat het plan geen negatieve effecten heeft op het rioleringsstelsel of (indirect) oppervlaktewatersysteem. Uiteindelijk zijn een waterhuishoudkundig plan en uitvoeringsontwerp noodzakelijk bij indienen van de omgevingsvergunning en kan er tevens nader ingezoomd worden op grondwatereffecten.

Bestemmingsplan en omgevingsvergunningsaanvraag, activiteit bouwen moeten een goedgekeurd rioleringsplan / waterhuishoudkundig plan bevatten. De nota 'Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer' geeft de inhoud van een dergelijk plan weer. Hiertoe is onderzoek naar bodemgesteldheid en grondwaterstanden nodig. Geen bijgevoegd goedgekeurd plan betekent een niet-ontvankelijke bouwaanvraag. Belangrijke keuzen die al in het stadium van het schetsontwerp gemaakt moet worden, zijn: - het type infiltratievoorziening/filtervoorziening - dimensies en het globale functioneren van de infiltratievoorziening(en) - de locatie(s) van infiltratievoorziening(en) en noodoverlopen naar openbaar gebied - de locatie voor eventuele uitbreiding van wateroppervlak (indien extra berging nodig is)

Voor de werkzaamheden is geen watervergunning nodig.

4.11 Flora en Fauna

Wet natuurbescherming De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde houtopstanden. Het plangebied bevindt zich in de bebouwde kom van Nijmegen. De regels ten aanzien van houtopstanden (hoofdstuk 4 van de Wnb) zijn voor het project niet van toepassing.

Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden) Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992.

Doorwerking plangebied Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op ruim 2 km afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. De ingreep zorgt niet voor effecten die relevante soorten en begroeiingen in Natura 2000-gebieden direct negatief kunnen beïnvloeden. De effecten op stikstofgevoelige habitattypen komen elders in de toelichting van dit bestemmingsplan aan de orde. Er zijn buiten eventuele stikstofeffecten geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te verwachten.

Beschermde soorten De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden. De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden. Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.

Doorwerking plangebied Op 20 juni 2019 heeft Bureau Waardenburg een quick scan beschermde soorten uitgevoerd. Het plangebied is één van de vier onderzochte locaties uit de 'Notitie quick scan beschermde soorten Kinderdorp Neerbosch'. Het plangebied is een onderdeel van locatie 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0009.png"

De vier verschillende locaties in het plangebied uit de quickscan

Het plangebied heeft mogelijk een functie voor kleine marterachtigen, steenmarter, vleermuizen en buizerd. Voor deze soorten is nader onderzoek noodzakelijk om een effectbeoordeling te kunnen maken. Indien de ingreep effecten veroorzaakt op deze soorten, kan naar het oordeel van het bevoegd gezag een ontheffing van de Wnb noodzakelijk zijn. Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis of er geldt een vrijstelling van verbodsbepalingen. Het is noodzakelijk de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen om verstoring van broedende vogels en overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen.

Aanvullende beoordeling Wet natuurbescherming In aanvulling op de quickscan van 20 juni 2019 is dieper ingegaan op de mogelijke functies die het plangebied heeft voor beschermde soorten en onder welke randvoorwaarden de toekomstige ontwikkeling kan plaatsvinden zonder overtreding van de Wnb (Aanvullende beoordeling Wet Natuurbescherming plangebied Hogelandseweg Nijmegen, Bureau Waardenburg,16 maart 2021).

Effecten van de ingreep

Marterachtigen • Het is niet uit te sluiten dat de groensingel en de groenstrook essentiële verbindingsroutes zijn voor marterachtigen en andere soorten grondgebonden fauna en dat de ingreep in het plangebied deze functie nadelig beïnvloedt. De ingreep kan zorgen dat de dekking afneemt en dat de route verstoord wordt door bijvoorbeeld kunstlicht. Maatregelen of nader onderzoek zijn nodig om effecten uit te sluiten. • Het plangebied heeft in de huidige situatie geen essentiële verblijfplaats- en foerageerfunctie voor marterachtigen. Effecten van de ingreep op deze functies zijn uitgesloten.

Eekhoorn • De groensingel heeft een functie als leefgebied. Het is niet uit te sluiten dat de groensingel een essentiële verbinding is voor eekhoorns en dat de ingreep in het plangebied deze functie nadelig beïnvloedt als gevolg van de kap van enkele overhangende bomen en de toename van verlichting nabij de groensingel. Maatregelen of nader onderzoek zijn nodig om effecten uit te sluiten.

Vleermuizen • Het is niet uit te sluiten dat de ingreep een essentiële vliegroute voor vleermuizen negatief beïnvloedt als gevolg van aantasting van de groensingel en de groenstrook en de toename van verlichting nabij deze groene elementen. Maatregelen of nader onderzoek zijn nodig om effecten uit te sluiten. • Het plangebied heeft geen essentiële foerageer- en verblijfsfunctie voor vleermuizen. Effecten op deze functies zijn uitgesloten.

Vogels • Het is niet uit te sluiten dat de voorgenomen ingreep in het plangebied er voor zorgt dat broedgevallen van algemene vogelsoorten in de struweel of bomen worden verstoord of vernietigd worden. Maatregelen zijn nodig om effecten uit te sluiten. • Het plangebied heeft geen essentiële functie als nestplaats of leefgebied voor vogels met jaarrond beschermd nest. Effecten van de ingreep op deze soorten zijn uitgesloten.

Andere beschermde soorten • Het plangebied is geschikt leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën, waarvoor een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ingrepen in de provincie Gelderland. Voor deze soorten geldt wel de zorgplicht. • Voor andere beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt heeft het plangebied geen betekenis en zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten.

Beoordeling Wet natuurbescherming Het is niet uit te sluiten dat de groensingel ten westen van het plangebied en de groenstrook in het plangebied betekenis hebben als migratieroute voor verschillende beschermde soorten dieren en dat deze route essentieel is voor de betreffende beschermde soorten. Aanbevolen wordt om te zorgen dat de mogelijk essentiële functie van de groensingel voor fauna behouden blijft. Hiervoor dienen verschillende maatregelen toegepast te worden. Indien behoud van de functie van de groensingel en groenstrook niet mogelijk is zal nader onderzoek voor deze soorten moeten worden uitgevoerd om overtredingen van verbodsbepalingen uit te kunnen sluiten. Er is geen overtreding van de Wet natuurbescherming wanneer wordt voorkomen dat de mogelijke migratieroute voor dieren wordt aangetast en als verstoring van broedende vogels wordt voorkomen.

Mitigatieplan: Voorwaarden om aantasting migratieroute en overtreding Wnb te voorkomen De groensingel ten zuidwesten van het plangebied en de groenstrook tussen het fietspad en de watergang zijn mogelijk een verbindingsroute voor diverse soorten grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. De groensingel is daarnaast onderdeel van het leefgebied van de eekhoorn. Om deze functies te behouden dienen maatregelen uitgevoerd te worden voorafgaande aan de ontwikkeling van het plangebied.

Planning • Zorg dat er binnen 5 m van de groensingel en groenstrook geen verstorende werkzaamheden plaatsvinden in het voortplantingsseizoen van de eekhoorn (december tot februari en van mei tot juni). • De groensingel en groenstrook zijn geschikt broedgebied voor diverse soorten vogels. Ook in het plangebied kan door vegetatieontwikkeling broedbiotoop ontstaan. Om verstoring van broedende vogels te voorkomen wordt binnen 5 m van geschikt broedbiotoop van maart tot en met september geen verstorende werkzaamheden uitgevoerd.

Afscherming groenstrook • Tussen de resterende groenstrook met watergang en het plangebied wordt een gemengde haag (haag bestaande uit een mix van soorten waaronder meidoorn, sleedoorn, hondsroos, Gelderse roos, wilde kardinaalsmuts, wilde lijsterbes en wilde liguster) ingeplant die 2 m hoog wordt. Aan de zijde van het perceel van Volvo kan deze haag jaarlijks gesnoeid worden. Aan de zijde van de watergang kan deze vrij uitgroeien. De haag zorgt dat de groenstrook en watergang donker blijven en voor beschutting voor fauna. • De aanwezige struiken en bomen tussen de nieuwe haag en de watergang blijven behouden. Hier vindt alleen periodiek groot onderhoud plaats (1 x per 3 jaar dunnen en eventueel bijsnoeien haag).

Afscherming groensingel • Aan de oostzijde van de groensingel met linden wordt een gemengde haag ingeplant die 2 m hoog wordt (soortensamenstelling zie Afscherming groenstrook). De haag komt op voldoende afstand van de linden zodat struiken voldoende licht ontvangen en de wortels van de bomen bij het planten niet beschadigen. Aan de zijde van het plangebied kan deze haag jaarlijks gesnoeid worden. Aan de zijde van het pad (in de bomenlaan) kan deze vrij uitgroeien. De haag zorgt dat de groensingel donker blijft en voor beschutting voor fauna. • Op plekken waar voldoende ruimte is tussen de nieuwe haag en de bomen worden solitaire sleedoornstruiken geplant. Tussen de solitaire struiken wordt een takkenril gemaakt. Deze beplanting en ril zorgt voor dekking op grondniveau voor fauna.

Aansluiting • Zorg dat de groensingel en groenstrook naadloos aansluiten op elkaar en groen en oevers in de omgeving. Als er openingen zijn van meer dan 2 meter dan deze inplanten met extra struiken. • Op de locatie van de fietsontsluiting moeten dieren de fietsstrook passeren. De strook wordt maximaal 2,5 m. De begroeiing sluit naadloos aan op de kanten van de fietsstrook. Plaats geen verlichting die de omgeving van de passage verlicht. • Zorg dat de nieuwe hagen langs de groensingel en de groenstrook gedurende realisatiefase en na realisatie donker blijven tussen zonsondergang en opgang (geen lichtuitstraling van kunstlichten vanuit het plangebied op het groen). • In de lindelaan ontbreekt aan de noordoostzijde een linde. Plant een nieuwe linde om de laanstructuur te herstellen en de boomkronen aansluitend te maken.

Bescherming • Stal in de groensingel en groenstrook geen auto's, materieel en bouwmaterialen. Niet gedurende realisatiefase en niet in gebruiksfase. • Bij graaf- en plantwerkzaamheden mogen wortels van de bomen in de groensingel (laanbomen) niet zodanig beschadigd raken dat de levensverwachting afneemt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0010.png"

Figuur Globale weergave van maatregelen. (Achtergrondkaart: Esri Nederland, Foto's: I. Röell & M. Visser, Bureau Waardenburg).

Overige maatregelen in kader van zorgplicht Als tijdens de werkzaamheden algemene grondgebonden zoogdieren of amfibieën of verblijfplaatsen van deze dieren worden aangetroffen worden maatregelen genomen om te zorgen dat deze dieren niet worden gedood. Verplaats dieren naar een beschutte locatie buiten het bereik van de werkzaamheden. Verwijder voorafgaande aan start werk dekking en geef dieren de gelegenheid om het plangebied te verlaten.

De uitvoering van de mitigerende maatregelen is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de planregels bij de bestemming Bedrijventerrein.

Kansen voor natuur

Natuurinclusief bouwen • Plaats kasten in de nieuwbouw als verblijf- en nestplaats voor verschillende soorten vleermuizen en vogels.

Vogels en insecten • Gebruik bij parkeerplaatsen halfverharding waar kruiden tussen kunnen groeien als voedselbron en waar insecten eiafzetplaatsen kunnen gebruiken. • Schraal afwerken van halfverharding waardoor hier kruiden gaan groeien waarvan de zaden en insecten die op deze kruiden leven voedsel zijn voor vogels.

Watergang De watergang aan de noordzijde van het fietspad heeft een dikke laag blad en organisch materiaal op de bodem. Er ligt kroos op het water. Het water is nog wel helder. Door het periodiek verwijderen van blad van de bodem (bijvoorbeeld gefaseerd 1 x per 3 jaar) kan de waterkwaliteit verbeteren. Dat is gunstig voor amfibieën en waterinsecten zoals libellen.

Groensingel De maatregel aan de oostzijde van de groensingel (haag, takkenril, solitaire struiken) kan ook aan de westzijde van de singel worden toegepast. Dat maakt de verbinding voor fauna nog robuuster en daarbij zijn eventuele toekomstige ontwikkelingen aan de westzijde van de singel al afgeschermd.

Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en –verordening Gelderland In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie zijn de waardevolle natuurgebieden opgenomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. In de verordening is het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd.

Doorwerking plangebied Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (GNN; in Gelderland bestaande uit het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones). Op grond van de aard van de ingreep en afstand tussen GNN en plangebied zijn effecten op het GNN uitgesloten.

Gemeentelijk beleid

Coalitieakkoord 2018- 2022, Nijmegen: samen vooruit Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hoge eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. We willen een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.

Groenplan De groene draad (2007) Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen". De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur.

Op onderstaande kaart staan de belangrijkste groene elementen (lijnen en vlakken) in onze stad weergegeven. Aan deze elementen is een waarde toegekend;

- Betekenis op stadsniveau; dit zijn groenelementen die een belangrijke bijdrage leveren aan het imago of de identiteit van onze stad.

- Betekenis op wijkniveau; dit zijn de elementen die belangrijk zijn voor de identiteit en de woonkwaliteit in de wijken.

Daarnaast zijn op de kaart zogenaamde ambities aangegeven. Dit zijn lijnen en locaties waar een aanvulling of versterking is gewenst. Dit kan betekenen dat nieuwe bomenlanen worden aangelegd of doorgetrokken, of dat nieuwe groengebieden tot ontwikkeling worden gebracht. Hier hebben we dus de ambitie om de bestaande structuur uit te breiden, te verbeteren of versterken.

Er zijn vijf redenen waarom groenelementen en –structuren belangrijk kunnen zijn op wijk- of op stadsniveau. Ze vertegenwoordigen een:

  • landschappelijke waarde: het groenelement/de groenstructuur heeft een toegevoegde waarde in het landschappelijke beeld;
  • ecologische waarde: het groenelement/de groenstructuur heeft een specifieke waarde voor planten en dieren, zoals vogels en vleermuizen;
  • structurerende waarde; het groenelement/de groenstructuur ondersteunt de oriëntatie en maakt het herkennen van routes in de stad mogelijk, of is waardevol voor het stads- en dorpsgezicht;
  • cultuurhistorische waarde: het groenelement/de groenstructuur heeft een oorsprong in het verleden, heeft van oudsher een belangrijke bijdrage geleverd aan wijk of stad of is aangelegd in een bijzondere periode;
  • beeldbepalende waarde: het groenelement/de groenstructuur valt in omvang, vorm, kleur of andere uiterlijke eigenschap ten opzichte van de omgeving in positieve zin op.

Doorwerking plangebied De in het plangebied aanwezige en aangrenzende groenelementen (bomen en houtsingel) vertegenwoordigen alle vijf de hiervoor benoemde redenen waarom zij van belang voor de groenstructuur. De bomen en de houtsingel dienen duurzaam behouden te worden en krijgen daarom de bestemming Groen en de groeiplaats wordt beschermd middels de dubbelbestemming Waarde- Natuur en landschap, waarmee voorwaarden worden gesteld aan het gebruik en aan de uitvoering van werkzaamheden in dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0012.png"

Op bovenstaande kaart is te zien dat het plangebied behoort tot een locatie waar een aanvulling of versterking van het groen is gewenst.

Handboek stadsbomen (2009) Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. In het Handboek en de daarbij behorende kaarten is de Hogelandseweg aangemerkt als primaire hoofdbomenstructuur. Deze bomenstructuur wordt met de voorgenomen ontwikkeling niet aangetast wanneer de locatie van de inrit wordt afgestemd op de boomstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0016.png"

Op de grens van het gebied staan monumentale bomen. Deze blijven behouden. De groeiplaats van de bomen en de houtsingel waar toe deze behoren wordt in het bestemmingsplan beschermd middels de dubbelbestemming Waarde- Natuur en landschap en de daarbij behorende planregels.

Ecologie van de stad De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Nijmegen heeft de ambitie om bij nieuwe ontwikkelingen kansen voor natuur te benutten. Door het nemen van inrichtings- en beheermaatregelen kan de ontwikkeling bijdragen aan de biodiversiteit. De biodiversiteit heeft bate bij zo min mogelijk verharding en inrichting van het maaiveld (met name de randen) als bloemrijk grasland met plukjes struweel. De beplanting dient te bestaan uit een menging van inheemse soorten. Deze maatregelen komen ten goede aan onder andere insecten, kleine zoogdieren en vogels. Het bewust creëren van schuil en nestgelegenheden aan gebouwen is een kans die eenvoudig benut kan worden. Door natuurinclusieve maatregelen zoals dak – en gevelgroen wordt de biodiversiteit bevorderd. De gemeente heeft de ecologische structuren, ecologische hotspots en ecologische waardevolle wijkspots in de wijk in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0017.png"

Doorwerking plangebied Bij de uitwerking van de plannen wordt beoordeeld in hoeverre natuurinclusieve maatregelen geïmplementeerd kunnen worden.

Stad en Natuur: klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen Bij nieuwe ontwikkelingen zoals dit plangebied ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Op 14 november 2018 heeft de gemeenteraad de motie Natuurinclusief bouwen aangenomen.

Natuurinclusief bouwen Natuurinclusief bouwen is een verzamelterm voor tal van maatregelen en manieren om natuur te integreren bij de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen. Door natuurinclusieve maatregelen wordt de leefomgeving voor gebouwbewonende diersoorten verbeterd en de biodiversiteit bevorderd. Onderdeel van natuurinclusief bouwen is ook de toepassing van kruidendaken op de platte daken van nieuwbouw. Een groen dak heeft duidelijk meer waarde voor de biodiversiteit en de leefbaarheid. En tevens heeft het een functie voor de waterberging bij piekbuien, verbetert het de luchtkwaliteit en brengt het koelte in de stad en de woning. Een bijkomend voordeel is dat groene daken een communicatiemiddel is om het bewustzijn van bewoners te vergroten voor de klimaatverandering. Hiermee dient bij de uitwerking van de plannen zoveel mogelijk rekening gehouden te houden.

Groen en klimaat Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het fijnstof probleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Hiermee dient bij de uitwerking van het inrichtingsplan zoveel mogelijk rekening gehouden te worden door zo min mogelijk verharding en zo veel mogelijk (dak- gevel)groen aan te leggen.

4.12 Cultuurhistorie

Rijksbeleid Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en die in het bestemmingsplan te verankeren. De Erfgoedwet 2016 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

Gemeentelijk beleid

Monumentenverordening De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

Aandachtslijst Cultureel Erfgoed De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld.

Nota Cultureel Erfgoed Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15 mei 2013). Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding. De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0018.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0019.png"  
Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart met in groen de indicatie van het bestemmingsplangebied  

Plangebied

Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 3 en 1 van de cultuurhistorische beleidskaart.

Gebiedstype 3 Bij gebiedstype 3 is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en / of cultuurlandschap. Bij de bebouwing gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen. In bestemmingsplannen wordt maatwerk toegepast ten behoeve van de bescherming van cultuurhistorische waarden, indien sprake is van:

a. cultuurhistorisch waardevolle structuren; b. cultuurhistorisch waardevolle ensembles; c. cultuurhistorisch waardevolle zones; d. cultuurhistorisch waardevolle gebieden.

a. Bij cultuurhistorisch waardevolle structuren gaat het om lijnvormige elementen, zoals bijvoorbeeld wegen, dijken, wallen, lanen en waterlopen.

b. Bij cultuurhistorisch waardevolle ensembles gaat het om plekken in het stadsweefsel, die van belang zijn vanwege de historische en/of ruimtelijke samenhang tussen objecten en structuren met bijzondere historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige waarden. Het betreft complexen en terreinen met een herkenbaar karakter dat relatie houdt met de ontwikkelingsgeschiedenis en die een belangrijk onderdeel vormen van de historische gelaagdheid van de buurt, wijk of stad.

c. Bij cultuurhistorisch waardevolle zones gaat het om bebouwingslinten die zich in de periode 1850-1940 geleidelijk hebben ontwikkeld langs historische uitvalswegen, landwegen en enkele nieuw aangelegde straten. Kenmerkend voor het stedenbouwkundig patroon van de bebouwinglinten zijn de kleinschaligheid van de bebouwing, de afwisseling in schaal en maat, en de positie van de gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de openbare ruimte. Nog bestaande historische bebouwingslinten maken de historische ontwikkeling van Nijmegen voelbaar.

d. Vanuit het perspectief van de ontwikkelingsgeschiedenis van Nijmegen kunnen gebieden onderscheiden worden, die vanwege de duidelijk aanwezige gebiedskarakteristiek, de gave stedenbouwkundige en/of landschappelijke structuren en hoge dichtheid aan waardevolle (beschermde) gebouwen een hoge cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen. In deze cultuurhistorisch waardevolle gebieden bestaat een samenhang tussen één of meerdere van de volgende aspecten:

- historische geografie: (relicten van) het cultuurlandschap; - historische stedenbouw: gegroeide of planmatig tot stand gekomen stadsweefsel (ruimtelijke samenhang tussen wegenpatroon, verkavelingsstructuur, bebouwing); - historische bouwkunst: beschermde monumenten, karakteristieke gebouwen en/of andere waardevolle objecten; - historisch groen: tuinen, parken, landgoederen en of andere waardevolle groenstructuren.

Bij gebiedstype 1 gaat het om gebieden waarin cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig zijn. De belangrijkste objecten en gebouwen zijn reeds aangewezen als monument of staan op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed. Bij ruimtelijke plannen wordt daarom alleen gestreefd naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren. Voor dit gebiedstype wordt in het bestemmingsplan een regeling met betrekking tot bescherming van cultuurhistorische waarden opgenomen, indien sprake is van cultuurhistorisch waardevolle structuren.

Cultuurhistorische analyse

Het plangebied ligt in aan de rand van Nijmegen, aan de Hogelandseweg, op de grens van een bedrijventerrein en een halfopen agrarisch landschap met daarin het voormalig Kinderdorp Neerbosch.

Middeleeuwse ontginningen Het gebied ten noorden van Neerbosch werd vroeger Honicholt en Lindenholt genoemd. In het jaar 1300 gaf Graaf Reinout I van Gelre toestemming om het gebied te ontginnen. Het landinrichtingsproject valt door organisatievorm en uiterlijke kenmerken te typeren als 'cope', een ontginningstype dat vanaf de late tiende eeuw was ontwikkeld. De graaf van Gelre gaf de woeste gronden uit aan een groep kolonisten die de ontginning planmatig uitvoerde. Het gebied, dat in zogenaamde tiendblokken was opgedeeld, werd systematisch ontgonnen in langgerekte kavels die afwaterden op sloten. Het plangebied ligt in het tiendblok Honichoult.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0020.png"

Nijmeegse Tiendblokken (naar F. Gorissen, Stede-atlas van Nijmegen, 1956, kaart 15). Het plangebied ligt bij de rode ster.

Kinderdorp Neerbosch In 1866 kreeg de evangelist en bijbelverkoper Johannes van 't Lindenhout een schenking van grond van de boerderij 'Het Spijkerhof' in Neerbosch voor de bouw van een weeshuis. De instelling groeide in de tweede helft van de 19de eeuw uit tot een omvangrijk complex, het Wezendorp Neerbosch. waarbij. Het dorp had eigen werkplaatsen, een kapel, scholen, een boerderij, een drukkerij en uitgeverij en een ziekenhuis. Bijna alle gebouwen waren, onder leiding van de leermeesters, door de weeskinderen zelf gebouwd. De weesinrichting groeide onder de naam Van 't Lindenhoutstichting en ving in 1893 bijna duizend kinderen op, waardoor het grootste Kinderdorp van Nederland was. De weesinrichting was bereikbaar via een rechte toegangslaan die liep van het witte kerkje in Neerbosch tot de Bethelkerk in Kinderdorp. Door de aanleg van het kanaal, de Neerbosscheweg en de Hogelandseweg werd deze laan onderbroken. De stedenbouwkundige inrichting van het complex werd in belangrijke mate bepaald door het bestaande strooksgewijze laat middeleeuwse ontginningspatroon, de toegangslaan vormde de centrale as in het ontwerp. Net zoals de bestaande kavelstructuur was de oriëntatie van de bebouwing op het terrein in hoofdzaak noordwest-zuidwest gericht. Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw vonden ruimtelijke ingrepen plaats, waarbij de oorspronkelijke stedenbouwkundige inrichting van het Kinderdorp Neerbosch grotendeels werd vervangen door een ruime, parkachtige opzet met paviljoens. Kinderdorp Neerbosch vormde vanaf het begin een op zichzelf staande enclave in het omliggende open landschap met een duidelijke begrenzing. Het terrein onderscheidde zich door zijn ruimtelijke inrichting, bebouwingsstructuur en opgaande beplanting van zijn omgeving. Tegenwoordig is het complex nog steeds herkenbaar als een historisch-ruimtelijk ensemble. Aan de noordwestelijke en zuidwestelijke zijde grenst het Kinderdorp Neerbosch aan een gebied met een landschappelijk karakter. Door dit contrast met de open omgeving is nu nog beleefbaar dat het Kinderdorp Neerbosch oorspronkelijk een enclave was, die midden in een landbouwgebied lag. Het middeleeuwse verkavelingspatroon in dit aangrenzende weidegebied is relatief gaaf bewaard gebleven. De wegen die leiden naar het terrein van het Kinderdorp Neerbosch worden geaccentueerd door begeleidende bomenrijen. Aan de zuidoostelijke zijde bevindt zich tussen het complex en de Hogelandseweg een smalle strook onbebouwde gronden. Aan deze zijde liggen twee structuren met een zeer hoge cultuurhistorische waarde: een gedeelte van de toegangslaan en een kleine begraafplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0021.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0022.jpg"  
1794. De historische laan gemarkeerd met een rode pijl, het zwarte kruisje is de kerk van Neerbosch
 
1925 topografische kaart, het plangebied is blauw omlijnd, de pijl markeert de toegangslaan  
afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0023.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0024.jpg"  
1950 luchtfoto richting westen, op de voorgrond de toegangslaan   Bestaande situatie ingezoomd, het plangebied op de voorgrond  

Cultuurhistorische waarden in het plangebied

In het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten of objecten die op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed zijn geplaatst.

In en direct grenzend aan het bestemmingsplangebied bevinden zich de volgende cultuurhistorische waarden:

Toegangslaan naar het Kinderdorp Neerbosch (KN)

- Beleefde kwaliteit: de laan is een zeer goed zichtbaar, lijnvormig landschapselement. De laan maakt het mogelijk om de oorspronkelijke opzet van het KN te beleven. Het gaat niet alleen om de laan op zich maar ook om de nu nog zichtbare aansluiting op de kruising van lanen aan de rand van de bebouwing van het KN.

- Fysieke kwaliteit: Een groot deel van het tracé van de laan is gaaf bewaard. De laan is gelegen op een licht verhoogd dijkje en wordt geflankeerd door sloten. Ter plaatse van het betreffende perceel wordt de laan geflankeerd door monumentale bomen. Aan de overzijde van de Hogelandseweg is het vervolg van de laan met nieuwe beplanting versterkt.

- Inhoudelijke kwaliteit: de laan is een overblijfsel van de historische wegenstructuur in het gebied en maakt de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied zichtbaar. De laan vormt de oorspronkelijke toegangsweg naar het KN en is een onderdeel van de oorspronkelijke laanstructuur van KN. De laan heeft een zeer hoge informatiewaarde. De laanstructuur van het KN is zeer gaaf bewaard gebleven en heeft samenhang met de historische bebouwing. Daarmee heeft de laan een zeer hoge ensemblewaarde. Het KN is uniek voor Nijmegen en zelfs voor Nederland. Daarmee is er sprake van een zeer hoge zeldzaamheidswaarde.

Open agrarisch landschap rondom het Kinderdorp Neerbosch

- Beleefde kwaliteit: door het landschappelijk contrast tussen de open agrarische percelen rond het KN en de beplanting op het terrein is aan deze zijde nog goed zichtbaar dat het KN in het verleden een enclave was. De openheid van het omliggende landschap draagt sterk bij aan de beleefbaarheid en de herkenbaarheid van het KN als historisch-ruimtelijk ensemble.

- Fysieke kwaliteit: aan de zuidoostzijde van het KN is sprake van een open agrarisch landschap waaraan nog nauwelijks bebouwing is toegevoegd. De fysieke kwaliteit van het open landschap is daarmee hoog.

- Inhoudelijke kwaliteit: het open agrarisch landschap rond het KN heeft een hoge ouderdom. De verkaveling herinnert aan de middeleeuwse cope-ontginningen. Het open landschap plus het verkavelingspatroon heeft daarmee een hoge informatiewaarde.

Bestemmingsplanwijziging Met de bestemmingsplanwijziging wordt het mogelijk gemaakt om bebouwing toe te voegen tegen de zuidoostzijde van het Kinderdorp Neerbosch. Met het toevoegen van bebouwing in het nu nog open landschap worden de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de historisch- ruimtelijke structuur van het Kinderdorp aangetast. Een smalle strook grenzend aan de historische toegangslaan krijgt de bestemming Groen. Zo wordt aangesloten op het profiel van de laan zoals dat aan de overzijde van de Hogelandseweg bestaat.

4.13 Archeologie

Rijksbeleid Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek en de eventuele op te leggen maatregelen dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de (voormalige) Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 grotendeels vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.

Het Besluit ruimtelijke ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet. Dit komt er op neer dat tenzij dit reeds in een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is vastgelegd, er ten minste in het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Gemeentelijke beleid Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden vormen de basis voor bestemmingsplannen, waar nodig aangevuld met nieuw onderzoek.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

Bestaande archeologische waarden in het plangebied Het plangebied lag voor deze bestemmingsplanwijziging in een gebied met de waarde archeologie 3. Een waarde 3 is toegekend aan gebieden waar we in Nijmegen een zeer hoge verwachting aan toekennen.

Deze hoge verwachtingswaarde, in dit geval voor bewoningsresten vanaf de late bronstijd tot de romeinse tijd, was gebaseerd op de mogelijke ligging van het plangebied op een oost-west georiënteerde 'zandrug' in de ondergrond en op grond van eerdere vindplaatsen in en uit de omgeving van het plangebied.

Uitgevoerd onderzoek In februari 2020 is in het gebied een bureauonderzoek met aansluitend toetsend booronderzoek uitgevoerd.

  • R. Rap en C.R.C. Schamp, Nijmegen, Hogelandseweg nabij nr. 100 (Gemeente Nijmegen, Gld.) Een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) Verkennende Fase - Steekproefrapport 2020-01/15

Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de bodemopbouw in het plangebied anders is dan tot dan toe werd aangenomen. Onder de geroerde/verstoorde toplaag zijn hellingafspoelingsafzettingen (fluvioglaciale afzetting van de permafrost uit het Weichselien) aangetroffen op laat pleistocene, fluviatiele terrasafzettingen (Formatie van Kreftenheye, waarschijnlijk onderdeel van Kreftenheye-4 terrasafzettingen).

Een dergelijke ondergrond geeft aan dat de bodem zeer nat is geweest en slecht geschikt was voor bewoning. Een afdekkende Laag van Wijchen, waarin en waarop archeologische sporen verwacht kunnen worden, is tijdens het onderzoek niet waargenomen. Eveneens is de zandrug, die mogelijk gelegen was in het plangebied en waarop archeologische resten werden verwacht, niet aangetroffen. Ook zijn tijdens het veldonderzoek geen aanwijzingen gevonden voor archeologische cultuurlagen, dekzandafzettingen met intacte bodemhorizonten en zijn geen archeologische indicatoren gevonden.

De conclusie is dan ook dat, vanwege het aangetoonde, natte landschap in de ondergrond, de kans op archeologische waarden in het plangebied kleiner mag worden geacht dan tot nu toe werd aangenomen. Om deze reden wordt met dit bestemmingsplan de archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied aangepast.

Bestemmingsplanregels De bestaande Waarde Archeologie - 3 kan afgewaardeerd worden naar Wetgevingszone Waarde Archeologie - 1.

Benodigd onderzoek Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van de initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden in het plangebied is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen daarom pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen bekend zijn en kan worden beoordeeld welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.

Belangrijk zijn de uitgangspunten van het gemeentelijk archeologiebeleid: streven naar behoud in situ en enkel daar waar nodig en noodzakelijk onderzoek ter behoud ex situ. Daar waar geopteerd wordt voor behoud in situ zijn parameters als behoud van huidige waterhuidhouding, grondsamenstelling en gronddruk van belang.

In samenspraak met het bevoegd gezag wordt, zodra het planvoornemen uitgewerkt is en de beleidsuitgangspunten indachtig, bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden. Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.

Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0025.png"

Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)

Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.

Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.

Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.

Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).

Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.

4.14 Verkeer en parkeren

Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer: Het plangebied ligt kadastraal gezien aan de Hogelandseweg, het gemotoriseerd verkeer wordt via deze weg ontsloten. De Hogelandseweg functioneert een gebiedsontsluitingsweg.

Langzaam verkeer: Het plangebied sluit voor de voetganger en fietser niet aan op een infrastructuur voor langzaam verkeer. Deze is wel in de nabijheid en er dient een aansluiting op de bestaande voetgangers- en fiets-infrastructuur gemaakt te worden.

Openbaar vervoer: Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen aan de Hogelandseweg, deze bevinden zich op ca. 250 meter loopafstand.

Expeditie Het expeditie verkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.

Parkeren Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde nota “Parkeren in Nijmegen, auto en fiets, 2020 - 2030” en “Beleidsregels Parkeren Nijmegen, Parkeernormen Auto en Fiets”.

De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad “sterk stedelijke” het plangebied 'Nijmegen Westkanaaldijk 2016-3 (Hogelandseweg 104)' valt in gebied "rest bebouwde kom".

Verkeersveiligheid Om de verkeersveiligheid te vergroten richten we onze wegen, waar mogelijk en wenselijk, in als 30 km/uur straten, belangrijke voorwaarde hierbij is dat de auto-intensiteit voldoende laag is. Dit is verwoordt in het Ambitiedocument mobiliteit 2019-2030 'Nijmegen Goed op Weg'

Op de wegen binnen de bebouwde kom geldt voor de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen een maximum snelheid van 50 km/h. Voor de overige wegen binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.

Het plangebied ligt aan een gebiedsontsluitingsweg, binnen bebouwde kom, hiervoor geldt een maximumsnelheid van 50 km/h.

4.15 Niet Gesprongen Explosieven (NGE)

Het plangebied is niet verdacht op CE:

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0026.png"

Net links daarvan was echter een groot terrein met in de randen daarvan talrijke stellingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BPa10503-ON01_0027.png"

Het advies is daarom om met het protocol toevalsvondsten te werken. Dit dient voorafgaande daaraan met het daar werkende personeel besproken te worden.

Bij twee of meer toevalsvondsten wordt geadviseerd alsnog een reguliere opsporing conform de WSCS-OCE uit te voeren.

4.16 Kabels en leidingen

Kabels en rioolleidingen vormen voor de planontwikkeling geen belemmering.

4.17 Duurzaamheid en Klimaat

Duurzaamheidsagenda en ambities De hoofdambities van Nijmegen voor duurzaamheid richten zich op de energietransitie (streven energieneutraal in 2045), stimulering van circulaire economie (streven circulaire regio in 2050) en klimaatadaptatie (streven volledig klimaatneutrale stad in 2050).

Deze ambities worden vooral ingegeven door de klimaatverandering die aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen noodzakelijk maakt. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie op deze onderwerpen vastgelegd in de Kadernotitie Klimaat (2008) en de Duurzaamheidsagenda (2011).

Klimaatadaptatie Ons klimaat verandert. De regionale stresstesten die zijn uitgevoerd hebben laten zien dat de regio gevoelig is voor alle klimaateffecten: te nat, te droog, te heet en overstroming. Een te veel aan verstening en het ontbreken van voldoende groen verergeren de problemen van te nat, te droog en te heet. In 2018 heeft de regio deze kwetsbaarheden digitaal in kaart gebracht in een regionale klimaateffectatlas, de storymap. Deze regionale klimaateffectatlas geeft een overzicht van de huidige stand van zaken van kennis en informatie over de potentiële klimaatkwetsbaarheden van de regio.
https://climadapserv.maps.arcgis.com/apps/MapSeries/index.html?appid=141dc8934ba849cf b1dac8e8da5a94e3

Op 26 maart 2019 heeft het college de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) vastgesteld. In deze strategie staat beschreven wat de ambities en doelstellingen zijn voor de korte en langere termijn en hoe we binnen (en buiten) de regio met klimaatadaptatie aan de slag willen gaan. Thema's voor Nijmegen in deze strategie zijn 'een groenblauwe stad' en 'klaar voor de hitte'. Deze RAS is een interactief proces met overheden – gemeenten, waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland – in de regio Rijk van Nijmegen en Land van Maas & Waal, en met regionale stakeholders. De gemeente Nijmegen gaat de RAS vertalen naar een Lokale Adaptatie Strategie met lokale ambities en opgaven.

In het GRP 2017-2023 ligt accent op klimaatadaptatie en op de visie om als stad klimaatbestendig te zijn in 2050. Daarom zal extra aandacht aan duurzame stedelijke ontwikkeling worden gegeven, die rekening houdt met meer groen in de stad om hittestress tegen te gaan en minder verharding om beter met hevige regenval om te kunnen gaan. Het beperkt willen houden van gezondheidsrisico is een ambitie die ook van toepassing is op de risico's van “nieuwe stoffen” in afvalwater, zoals bijvoorbeeld medicijnresten. Zie paragraaf water voor nadere uitwerking.

Natuurinclusief bouwen Natuurinclusief bouwen zet Nijmegen in om natuur te integreren bij zowel de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen als de directe omgeving. Dit zijn maatregelen die helpen om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verminderen zoals hittestress, wateroverlast en droogte en om de biodiversiteit te vergroten.

Klimaatadaptieve maatregelen Naast natuurinclusief bouwen kunnen nog meer maatregelen genomen worden om ons aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden door de klimaatverandering.

Denk bijvoorbeeld aan:

  • Een zoveel mogelijk groen ingerichte omgeving met niet meer dan noodzakelijke verharding van wegen, fiets-/voetpaden en terrassen. Met het vele groen ontstaat een natuurlijke piekberging voor neerslag, zorgt voor minder hittestress en droogte.
  • Inpassen van bestaande bomen vanwege de hoeveelheid schaduw die ze direct geven in vergelijking met nieuwe bomen. En ook vanwege de biodiversiteit die al in de bestaande bomen aanwezig is.
  • Het verwerken van hemelwater op de plek waar het valt omdat dan verderop in het afvoertraject geen overlast kan veroorzaken. Groen en water dragen bij aan het ter plekke vasthouden en verwerken van regenwater zowel in de openbare ruimte als op particulier grondgebied. Zie de paragraaf Water en Groen voor nadere uitwerking.
  • Vermijd grote gesloten verharde parkeervlakken of voorzie ze van voorzieningen zoals pergola's om lokale oververhitting te beperken. Half open parkeerterreinen / waterdoorlatende tegels zijn ook goede opties.
  • Gevelgroen en groendaken dragen bij aan een betere waterberging en terugdringen van hittestress.
  • Overstekken en geïntegreerde zonneweringen in gebouwen
  • Windhinderonderzoek bij gestapelde bouw

Energie Nijmegen heeft het doel om in 2045 energieneutraal te zijn. Dit is uitgewerkt in de nota Duurzaamheid in Uitvoering. De kansen zitten in het beperken van de energiebehoefte, het opwekken van hernieuwbare energie en in aardgasvrij bouwen. Het instrument GPR kan de energieprestaties van een gebouw in beeld brengen. Deze software staat via de gemeente Nijmegen ter beschikking aan ontwikkelaars in dit gebied. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren en te toetsen op bouwbesluitaspecten zoals energieprestatie en materiaalprestatie.

Energiebehoefte beperken De energiebehoefte van een gebouw bestaat uit de warmte- en koudevraag en kan in kaart worden gebracht met een energiescan. De energiebehoefte wordt bepaald door een samenspel van factoren, zoals de verhouding glas ten opzichte van dichte gevel, de mate van isolatie, de mate van kierdichting, de aanwezigheid van koudebruggen, de vorm (geometrie), de ligging en de bezonning van een gebouw. Hierbij kan ook onderzocht worden of oververhitting in een gebouw een probleem kan zijn en hoe de ventilatie geoptimaliseerd kan worden.

De huidige regelgeving stelt eisen aan de energiezuinigheid van nieuwe woningen. Vanaf 1 januari 2021 wordt bijna energie neutrale bouw (BENG) de norm.

Hernieuwbare energie opwekken De resterende energiebehoefte kan (deels) worden opgewekt met zonne-energie. Nijmegen heeft de ambitie dat alle geschikte daken vol liggen met zonnepanelen. Naast de standaard zonnepanelen komen er steeds meer opties op de markt, denk aan geïntegreerde zonnedaken en -gevels en zonnedakpannen.

Aardgasvrij Per 1 juli 2018 moet nieuwbouw voor kleinverbruikers aardgasvrij zijn. Alternatieven voor verwarmen met aardgas zijn aansluiten op het warmtenet of verwarmen met een warmtepomp. Er is in het gebied een warmtenet aanwezig. Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor een Warmte-Koude opslagsysteem. Een bijkomend voordeel hiervan is dat het gebouw hiermee in de zomer kan worden gekoeld. Bij toepassing van WKO moet afstemming plaatsvinden met eventueel ander gebruik van de ondergrond.

Circulair en biobased bouwen De bouw heeft een aanzienlijke impact op het milieu, onder andere door de uitstoot van CO2 en het gebruik van grondstoffen. Door duurzaam te bouwen kan deze impact worden verlaagd. Denk daarbij bijvoorbeeld aan circulair slopen en aan het gebruik van hergebruikte materialen. Daarnaast kan het gebouw zodanig ontworpen worden dat hergebruik van materialen in de toekomst mogelijk is. Ook het gebruik van een materialenpaspoort kan hierbij helpen.

Biobased materialen, zoals hout, stro en vlas, zijn een goed alternatief voor conventionele bouwmaterialen. Voordelen ten opzichte van steen en beton zijn comfort en gezondheid (vanwege positieve effecten geluiddemping, luchtvochtigheid en binnenluchtkwaliteit), opslag van CO2 en natuurlijke afbreekbaarheid. Ook in de buitenruimte kan gebruik worden gemaakt van circulaire en biobased materialen, bijvoorbeeld voor stoeptegels, erfafscheidingen, etc..

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.

De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels.

5.2 Systematiek van de planregels

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

De planregels van het bestemmingsplan Nijmegen Westkanaaldijk 2016 - 3 (Hogelandseweg 104) bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De voorgestelde bestemmingsplanwijziging van bestemming Groen naar bestemming Bedrijventerrein (categorie 1-3) maakt het mogelijk om het perceel toe te voegen aan het bedrijfsperceel ten behoeve van de uitbreiding van een autobedrijf op Hogelandseweg 104.

Het betreffende perceel is gemeentelijk eigendom. Dekking van de gemeentelijke (plan)kosten vindt plaats via de verkoop van het perceel.

Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is. Via de verkoop is het kostenverhaal verzekerd en hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is op 7 april 2021 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken van donderdag ... 2021 tot en met woensdag .... 2021 ter visie gelegen. De tervisielegging is gepubliceerd op woensdag ..... 2021. Gedurende deze periode zijn er wel/geen zienswijzen ingekomen.

7.2 Overleg

Er spelen geen rijks-, provinciale dan wel waterschapbelangen. Het Waterschap is akkoord met het plan. Er heeft geen vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden.