direct naar inhoud van 2.3 Milieu
Plan: Hees-Heseveld - 17 (Graafseweg 274)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP48W17-OH01

2.3 Milieu

2.3.1 Milieu algemeen/bedrijvigheid

Bedrijvigheid

De nieuw te realiseren woningen zullen bij een normaal te achten gebruik geen overlast naar de omgeving toe hoeven te veroorzaken. De milieubelasting naar de naaste omgeving toe zal niet/nauwelijks toenemen. Wel zal voor een goede scheiding dienen te worden gezorgd van de bedrijfsruimten naar de woningen toe om een goed woonklimaat te kunnen garanderen.

Uit de tabel in paragraaf 2.2.2: 'Overzicht inrichtingen buiten het plangebied' blijkt dat de nieuw toe te voegen bestemming wonen geen beperkingen oplevert voor de inrichtingen en activiteiten buiten het plangebied.

Indirecte hinder

Bij de planvorming is er rekening mee gehouden dat parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden. De parkeerdruk zal ten gevolge van dit plan daarom niet merkbaar toenemen.

Conclusie

Vanuit algemene milieuoptiek en bedrijvigheid kan de bestemmingsplanherziening als acceptabel worden aangemerkt.

2.3.2 Bodem

Het bevoegd gezag moet bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Awb). Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom wordt de bodemkwaliteit beoordeeld in relatie tot het bestemmingsplan.

Bodemkwaliteit

De bodemkwaliteit Is beoordeeld op basis van de onderstaande onderzoeksrapporten:

  • Verkennend bodemonderzoek, Oko-Care, referentie RS4985A.DOC/1RS/HVH, d.d. 17-02-2005;
  • Aanvullend bodemonderzoek, Oko-Care, referentie 2007/R6862A/HvH, d.d. 08-08-2007;
  • Nader bodemonderzoek, Oko-Care, referentie 2008/RN6862BHVH, d.d. 28-08-2008 (ter vervanging van Nader bodemonderzoek, referentie 2007/R6862A.DOC/HvH, d.d. 28-11-2007.


Uit deze bodemonderzoeken blijkt:


Verkennend onderzoek

  • In het grondmengmonster van de bovengrond overschrijdt geen van de onderzochte parameters de streefwaarden;
  • In het mengmonster GM-2 van de ondergrond (bestaand uit deelmonsters van boring 1 en 2) overschrijdt het gehalte aan PAK(som) de Interventiewaarde. De gehalten aan de gehalten aan lood, zink en minerale olie overschrijden de streefwaarden;
  • Het grondwater bevindt zich dieper dan 5 meter minus maaiveld en is daarom niet onderzocht;
  • In het onderzoek wordt geconcludeerd dat een nader onderzoek nodig is om de omvang van de verontreiniging met PAK vast te stellen.


Aanvullend onderzoek

  • In het aanvullend onderzoek zijn de boringen 1 en 2 uit het verkennend onderzoek opnieuw gezet;
  • Tijdens het veldwerk is een visuele Inspectie van de uitgegraven en opgeboorde grond uitgevoerd. Er zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • Ter plaatse van boring 1 blijkt de bodemlaag 0,5-1,0 m-mv sterk verontreinigd met PAK. De bodemlaag van 1,0-1,5 m-mv blijkt licht verontreinigd met PAK. Ter plaatse van boring 2 zijn licht verhoogde gehalten aan PAK gemeten.
  • In het onderzoek wordt geconcludeerd dat nader bodemonderzoek nodig is om de horizontale verspreiding van de PAK verontreiniging bij boring 1 vast te stellen. Verticaal is de verontreiniging afgeperkt.


Nader onderzoek

  • In het nader onderzoek worden in de bodemlaag 0,5-1,0 m-mv van de afperkende boringen rondom boring 1 licht verhoogde gehalten aan PAK gemeten (overschrijding van de streefwaarde). De omvang van de verontreiniging tot boven interventiewaarde is daarmee vastgelegd;
  • Er wordt geconcludeerd dat ter plaatse van boring 1 een sterke verontreiniging met PAK aanwezig is van beperkte omvang (ca. 10-15 m^ sterk verontreinigd). Op basis van de omvang van de verontreiniging wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging op de locatie.


Conclusie


Er blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK. En bestaat daarom geen saneringspllcht in het kader van de Wet Bodembescherming. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming zijn zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging te verwachten.

2.3.3 Geluid

Het gebruik op de locatie Graafseweg 274 gaat buiten kantoren en bedrijfsruimten ook wonen omvatten. Op woningen is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing en zal er een procedure “hogere waarde” gevolgd moeten worden.

De maximaal te ontheffen waarde (Wet geluidhinder) bedraagt 63 dB(Lden). Bij woningen met een geluidbelasting van meer dan 53 dB(Lden) geldt een indelingseis. Volgens het Nijmeegs geluidbeleid dient van elke woning minimaal één slaapkamer aan de geluidluwe zijde te liggen.

Geluidbelasting

De geluidbelasting op de voorgevel (Graafseweg) bedraagt 62 dB(Lden). De (linker)zijgevel is eveneens geluidbelast (58 dB Lden afnemend tot 53 dB Lden). Alleen de binnengevels en achterzijde zijn geluidluw te noemen (< 48 dB Lden).

De woonruimten moeten aan een gevelweringseis (bouwbesluit, binnenwaarde 33dB) voldoen. Voor het bepalen van de gevelwering moet uitgegaan worden van 67 dB(Lden) op de voorgevel en 63 dB (Lden) afnemend tot 58 dB (Lden) op de (linker)zijgevel.

Conclusie

Met betrekking tot de in het plan opgenomen woningen zal een procedure “hogere waarde” gevolgd moeten worden.

2.3.4 Lucht

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende twee zaken:

a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

 

ad  a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007; Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).

Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.

De normering voor NO2 en PM10 is als volgt:

    norm   Ingangsdatum1  
 Jaargemiddelde grenswaarde NO2   40 ug/m3   1-1-2015  
 Jaargemiddelde grenswaarde PM10   40 ug/m3   1-6-2011  
 Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar  >50 ug/m3   1-6-2011  

1 Door het van kracht worden per 1 augustus 2009 van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) en de derogatie (tijdelijke buitengebruikstelling) van grenswaarden zijn deze ingangsdata onlangs gewijzigd.

Bij het opnemen van de bestemming wonen in het bestaande pand en de nieuwbouw moet aan de bovenstaande regelgeving en aan de luchtkwaliteitsnormen worden voldaan. De verkeersaantrekkende werking van het plan is zodanig beperkt, dat sprake is van een “niet in betekenende mate” plan (NIBM). Toetsing aan luchtkwaliteitseisen is dan niet nodig.

  

ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Aangezien de bestemming 'wonen' niet als gevoelige bestemming is aangemerkt is dit besluit niet van toepassing op de herziening van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Luchtkwaliteit in het kader van de bovenaangehaalde besluiten en regelingen vormt geen beperking voor de planvorming.

2.3.5 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag. Zeker in de relatief stenige omgeving rond dit project kan het microklimaat extremer zijn en tot hinder leiden.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging op deze locatie onder de geldende wettelijke normen zal liggen. Desondanks blijft dit een locatie met veel bronnen voor luchtverontreiniging, zoals door verkeer opwervelend stof. Hierin kan in het ontwerp rekening gehouden worden door te zorgen voor het afvangen van luchtverontreiniging (gevelbegroeiing, daktuinen etc.).

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen.

Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabelere woning.

Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor Koude-Warmte opslag. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.