direct naar inhoud van 2.3 Water
Plan: Haven- en Industriegebied Nijmegen West 1979 - 57 (Rotonde)
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP41W57-OH01

2.3 Water

2.3.1 De Watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (2 juli 2003)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 2 (RIZA, december 2006)
  • Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 15 december 2008)

2.3.2 Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Westkanaaldijk. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001) en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 relevant.

Er vinden wel wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Als onderdeel van het plan wordt openbare ruimte aan de openbaarheid onttrokken. In die openbare ruimte ligt gemeentelijke riolering. De ligging van gemeentelijke riolering op particulier terrein is ongewenst. Het plan maakt rioleringsmaatregelen noodzakelijk.

In de zuidelijke punt van de Microweg staat een rioolgemaal. Dit rioolgemaal moet verplaatst worden en de bijbehorende persleiding verlegd. In de westelijke punt van het plangebied moet een rioolgemaal geplaatst worden en nieuwe persleiding aangelegd. Eventueel te handhaven riolering binnen het plangebied zal zijn status van gemeentelijke riolering verliezen en terreinriolering worden.

Ook moet een overstort mogelijk verplaatst worden. Dit is geen direct gevolg van de bestemmingsplanwijziging. Het is een indirect gevolg dat wel veroorzaakt wordt door de ontwikkeling maar pas met de voorbereiding en uitvoering van het project aan de orde komt. Daardoor is er nu nog geen waterschapbelang, maar pas tijdens voorbereiding en uitvoering. Voor het verplaatsen van de overstort is een watervergunning vereist. De werkzaamheden in of nabij de watergang worden getoetst aan een verordening van het waterschap, namelijk de keur voor waterkeringen en wateren en bijbehorende beleidsregels.

2.3.3 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Tussen Microweg en Neerbosscheweg ligt een watergang. Vanuit het verbeterd gescheiden stelsel in de Microweg kunnen via die overstort overstortingen naar deze watergang plaatsvinden. Deze overstort moet mogelijk verplaatst worden. In dat geval moeten buiten het plangebied rioleringswerkzaamheden uitgevoerd worden.

2.3.4 Grondwater

Het plangebied bevindt zich in niet een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • Een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden.
  • Maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur).
  • Een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos).

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet het waterschap in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.

Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde drooglegging. Dit is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1,00 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,30 meter. Er wordt uitgegaan van het zomerpeil.

Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.

In gebieden met rivierkwel dient aan getoond te worden dat een T=10 hoogwatersituatie op de rivier in combinatie met de T=2 winterbui volgens Buijsman en Velds niet leidt tot onacceptabele peilstijgingen en afvoeren.

De bestemmingsplanwijziging heeft geen gevolgen voor de drooglegging.

2.3.5 Riolering / hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Microweg. De riolering is uitgevoerd als verbeterd gescheiden stelsel.

In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water geldt als gemeentelijk beleid, om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.

Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt en geen ontheffing wordt verleend, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.

2.3.6 Kaders

Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in het stedelijk gebied. Er is zelfs sprake van een afname. Het plan heeft een gering effect op de waterhuishouding en wordt hydrologisch als niet relevant gezien. Er is geen compenserende waterberging nodig.