Plan: | Nijmegen Oud West - 11 (Voorzieningenhart Waterkwartier - De Biezen) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP3011-OH01 |
Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS een 'nee, tenzij'-regime. Indien een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden. Bevoegd gezag voor de beoordeling van het beoogde project en eventuele compensatieverplichtingen is de provincie Gelderland.
Uitsnede EHS met rood omkaderd de globale ligging van het plangebied
De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit zijn de Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het plangebied ligt op enkele kilometers van het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Waal of Gelderse Poort".
Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht. Toestemming wordt alleen verleend als op basis van de beste wetenschappelijke kennis zekerheid kan worden verschaft dat het project de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt. Bij twijfel wordt geen toestemming verleend. Als een project niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, kan het mogelijk toch schade aanbrengen aan een Natura 2000-gebied. Dit wordt ook wel de zogenaamde “externe werking” genoemd. Ook kan het project mogelijk schadelijke gevolgen hebben in combinatie met andere projecten. Dit wordt “cumulatieve effecten” genoemd.
Uitsnede Natura 2000 met in rood indicatief het plangebied
Op 1april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
Door Bureau Waardenburg is in 2012 een quickscan uitgevoerd. In de rapportage (kenmerk 11-711/11.14558/GerHo) staat aangegeven dat de te slopen bebouwing in het plangebied voor gebouwbewonende soorten vleermuizen, steenmarter, huismus en gierzwaluw geschikte verblijf- en nestplaatsen bevat. Het daadwerkelijk gebruik van deze plaatsen kon tijdens het quickscan onderzoek niet volledig worden vastgesteld. Aanvullend veldonderzoek is nodig om dit vast te kunnen stellen. Indien de verblijf- en nestplaatsen gebruikt worden, kan de sloop zorgen voor aantasting of vernietiging van beschermde verblijfplaatsen en nestplaatsen van vleermuizen, steenmarters en vogels. Mogelijke negatieve effecten op deze soorten zijn mitigeerbaar. Op basis van de resultaten van het aanvullend veldonderzoek (start mei 2012, conform standaard inventarisatieprotocollen) wordt indien nodig een mitigatieplan opgesteld. Hiermee worden negatieve effecten op beschermde soorten en overtreding van verbodsbepalingen voorkomen en is de Flora- en faunawet geen knelpunt voor de bestemmingsplanwijziging.
In de Flora- en Faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de regel dat het kappen van bomen alleen mag plaatsvinden buiten het broedseizoen.
Binnen het plangebied is geen groen uit de groene hoofdstructuur aanwezig.
Voor alle te handhaven bomen binnen en aan de randen van het plangebied geldt dat de volledige boven- en ondergrondse groeiplaats gedurende de bouwactiviteiten beschermd moet worden. Dat betekent binnen deze zone: geen graafwerkzaamheden en bodembewerking, geen transport en opslag materialen, geen ophoging van maaiveld, geen omvorming van open maaiveld naar verharding en geen (tijdelijke) verlaging of verhoging van grondwaterniveau.
Voor het rooien van bomen op het terrein is een rooivergunning nodig en zal de ontwikkelaar als compensatie een herplantplicht dan wel storting in het gemeentelijk bomenfonds worden opgelegd.
Uitgangspunt bij het ontwerp van het openbaar groen vormt het IBOR-niveau.
Voor alle te handhaven en nieuw te planten bomen op het terrein geldt dat er voldoende boven- en ondergrondse ruimte moet zijn: