Plan: | Nijmegen Oud West - 11 (Voorzieningenhart Waterkwartier - De Biezen) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP3011-OH01 |
Het gebied dat we nu kennen als Waterkwartier is ontstaan op de plek waar de Romeinse stad Noviomagus lag. In de vroege middeleeuwen was er weinig bewoning en de Romeinse ruïnes werden als bouwmateriaal hergebruikt. Wat zuidelijker werd in de 10e eeuw de omgeving van Hees ontgonnen.
Vanwege zijn lage ligging bleef dit gebied eeuwenlang in gebruik voor wat extensieve veehouderij.
Het huidige waterkwartier heeft eeuwenlang een agrarische bestemming gehad. De kaart van Jacob van deventer uit 1557 laat verspreid langs de doorgaande wegen al wat bebouwing zien. Tot in de 20e eeuw bleef dit in grote lijnen het geval.
Figuur 1: De nieuw gebouwde kerk in 1928 -1929
Figuur 2: Het gebied in de 16e eeuw, Jacob van Deventer, 1557
In de jaren na de Eerste Wereldoorlog ontstond hier de nieuwe wijk Waterkwartier. In 1928 – 1929 werd op deze locatie vanuit de Rooms-Katholieke gemeenschap een wijkcentrum gesticht dat o.a. bestond uit een kerk, een pastorie en een school.
In 1993 zijn de kerk en ook de meeste andere gebouwen gesloopt. De school is blijven staan en zal nu wijken voor het nieuw te stichten school. Daarmee zal de herinnering aan het vorige wijkcentrum geheel verloren gaan.
Het schoolgebouw heeft, in tegenstelling tot de verdwenen kerk, weinig architectonische waarde. Maar het oude schoolgebouw kent nog enkele bijzondere elementen van de bouwstijl uit die tijd.
Dat is bijvoorbeeld de versiering met donkere dakpannen langs de dakranden van het rode overigens rode pannendak. Ook de oorspronkelijke glas-in-lood ramen van de school zijn waardevolle element die wellicht hergebruikt kunnen worden
Maar ook fraaie glas-in-lood ramen in de school houden op deze plek nog steeds een bescheiden herinnering aan het verdwenen 'rijke Roomse leven' levend.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monmumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones zijn aangegeven.
Het plangebied ligt in het zuidelijke deel van de Romeinse stad Ulpia Noviomagus. Rond het jaar 100 kreeg deze hoofdplaats van het stamgebied van de Bataven van keizer Marcus Ulpius Traianus (98-117) zijn naam en stads- en marktrechten. Opgravingen hebben aangetoond dat op tal van plaatsen in Nijmegen-West nog substantiële resten van de Romeinse gebouwen, wegen, verdedigingswerken en grafvelden in de bodem aanwezig zijn. Op een terrein net ten noorden van het plangebied zijn eerder resten van Romeinse bebouwing (in natuursteen) aangetroffen.
Aan het eind van de tweede eeuw na Chr. wordt de Romeinse stad ommuurd en wordt er een gracht gegraven. Het plangebied ligt net buiten deze stadsommuring, nabij één van de uitvalswegen uit de stad. Omdat langs de uitvalswegen veelal graven werden aangelegd, geldt er voor het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van Romeinse graven.
In 2008 is in het plangebied een zeer beperkt proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (rapport: Archeologische waarnemingen aan de Waterstraat in Nijmegen). In de westelijke proefsleuf begint het archeologische relevante niveau op ongeveer 1 meter onder het maaiveld. In de oostelijke proefsleuf is een ongeveer 2 meter dikke ophogingslaag vastgesteld. In 2012 is tijdens een milieuonderzoek de verstoring tot 1,5 meter onder maaiveld op andere plaatsen in het plangebied vastgesteld.
Op het westelijke deel van het terrein zijn onder de 1 meter beneden maaiveld naar verwachting nog archeologische waarden aanwezig. Omdat het in beide proefsleuven om opgebrachte grond en puin uit de binnenstad gaat mogen we ervan uitgaan dat het maaiveld in vroegere tijden glooiend is geweest en dat ook onder de ophogingslagen in het oostelijke deel van het plangebied nog archeologische waarden aanwezig zijn.
Het plangebied ligt volgens de beleidskaart van de gemeente Nijmegen in een zone met waarde 3 en heeft daarmee een zeer hoge archeologische waarde. In dit specifieke geval geldt dit pas vanaf 1,0 meter min maaiveld in het westelijk deel van het plangebied (in een strook van 20 meter breed langs de Waterstraat) en 1.50 meter de rest van het plangebied. Er worden dan ook geen voorwaarden gesteld aan bodemingrepen die niet dieper reiken dan deze 1,0 m (in westelijk deel) en 1.50m. onder maaiveld in de rest van het plangebied.
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze melding dient te gebeuren bij de minister van OCW, in casu de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Het terrein krijgt de dubbelbestemming: waarde-archeologie 3 met bijbehorende voorschriften. Doel van deze maatregel is om de verwachte archeologische waarden in de bodem te beschermen. Door het opnemen van deze dubbelbestemming zullen de omgevingsvergunningen voor de aspecten bouw en sloop voor het betreffende gebied eerst beoordeeld moeten worden op hun archeologische waarde. Blijkt dat de bescherming van de verwachte waarden niet of onvoldoende mogelijk is dan dient voorafgaand aan verdere planvorming een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden. Op basis van de resultaten van dit onderzoek neemt het bevoegd gezag (gemeente Nijmegen) het besluit of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. De kosten van het archeologisch onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief (verstoorder betaalt-principe).