Plan: | Dorp Lent - 12 (Hotel Van der Valk) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP141W12-VG01 |
In de nabijheid van het bestemmingsplan, echter op een afstand van tenminste 60 meter, zijn woningen aanwezig. Volgens de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering, Editie 2009”, bedraagt de hindercontour voor een hotelfunctie 10 meter. Dit betekent dat het hotel ten minste op 10 meter afstand dient te liggen van gevoelige bestemmingen als woningen.
Voorts staat een dergelijke hotelfunctie ook genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten-functiemenging Categorie A “Activiteiten die zodanig weinig belastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor de scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend”.
Het voorliggend plan voldoet aan het bovenstaande.
Indirecte hinder
Met betrekking tot de indirecte hinder kan opgemerkt worden dat het beoogde hotel op deze locatie over voldoende parkeergelegenheid gaat beschikken op eigen terrein. Bovendien krijgt het plan een goede ontsluiting op de nieuwe wegenstructuur ter plaatse.
Een grotere parkeerdruk in de nabijgelegen delen van het dorp Lent, evenals toenemende overlast van aan- en afrijdend verkeer ten behoeve van het hotel zijn daarom niet te verwachten.
Conclusie
Het plan kan vanuit Milieu Algemeen/Bedrijvigheid als acceptabel worden aangemerkt.
Binnen het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
Locatie | Onderzoeksbureau | Soort | Datum Rapport | Rapportnummer | Internnummer |
Griftdijk Noord 3 | Syncera | VO | 9-12-2005 | B05B0610 | 3410 |
Griftdijk Noord 5 | Heidemij Advies | VO | 31-12-1995 | 6432/18686 | 625 |
Griftdijk Noord 5 | Grontmij | VO | 1-4-2009 | 99046349 | 4463 |
Griftdijk Noord 5 | Grontmij | VO | 25-6-2009 | 99048092 | 4499 |
Griftdijk Noord 5 | DIBEC B.V. | NO | 21-11-2011 | 811.082-01 | 5119 |
Griftdijk Noord 5 | DIBEC B.V. | NO | 21-11-2011 | 811.082-01 (aanvulling) | 5120 |
Griftdijk Noord 5 | DIBEC B.V. | EV | 2-2-2010 | - | 4715 |
Griftdijk Noord 5 | DIBEC B.V. | EV | 14-6-2012 | - | 5118 |
Laauwikstraat / Prins Mauritssingel | Envita Nijmegen | VO | 8-4-2011 | 201096-10.RO2/JSP | 4933 |
VO = verkennend bodemonderzoek
EV = Evaluatierapport
De bodemrapportages zijn via het internet te raadplegen door op de plaats van # het interne nummer te plaatsen: http://145.11.60.41/IMAP/multimedia/bodemonderz/#.pdf.
Uit de bodemonderzoeken blijkt dat de grond schoon tot licht verontreinigd is met zware metalen, PAK, minerale olie en/of bestrijdingsmiddelen. Het grondwater is schoon tot licht verontreinigd.
Binnen het plangebied is een asbest bodemsanering uitgevoerd. Uit de rapportage met intern nummer 5118 blijkt dat op een aantal plaatsen nog een beperkte hoeveelheid asbest verontreiniging aanwezig is. De asbestverontreiniging wordt bij de toekomstige ontwikkeling van het gebied verwijderd.
Ten behoeve van de omgevingsvergunning activiteit bouw, dient een actualiserend bodemonderzoek conform de NEN 5740/NEN 5707 te worden uitgevoerd.
De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik. De beperkte hoeveelheid asbest verontreinigde grond wordt bij de toekomstige ontwikkeling verwijderd. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.
Het plan voorziet in de vestiging van een hotel. Geluidsgevoelige bestemmingen als wonen zijn niet voorzien. Een eventuele beoordeling aan de hand van de Wet geluidhinder (Wgh) is daarom niet aan de orde. Vanuit de Wgh behoeven er verder geen procedures te worden gevolgd.
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriele regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007; Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
(a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit en
(b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Ad a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden voor de volgende stoffen: stikstofdioxide (NO2); fijn stof (PM10); benzeen (C6H6); zwaveldioxide (SO2); koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (BaP). In Nederland worden in het algemeen alleen voor NO2 en PM10 mogelijk overschrijdingen verwacht.
De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.
Getalsmatig kan de normering voor NO2 en PM10 als volgt weergegeven worden:
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 ug/m3 | 1-1-2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ug/m3 | 1-6-2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar >50 ug/m3 | 1-6-2011 |
Vaststelling van een ruimtelijk plan voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen indien:
Een IBM-plan mag geen bijdrage leveren aan een verslechtering van de luchtkwaliteit op plaatsen waar de grenswaarden overschreden worden of dreigen te worden. Indien door een IBM-plan wel een bijdrage geleverd wordt aan een verslechtering boven de grenswaarde, dan moet aan het plan maatregelen gekoppeld worden om deze bijdrage te compenseren.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht geworden. Het NSL is een programma als bedoeld in artikel 5.16 lid 1 onder d Wm. Het NSL bevat een pakket van ruimtelijke ontwikkelingen c.q. projecten (Bijvoorbeeld (rijks)wegen, woningen, landbouw en industrie) en maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Met deze maatregelen zal Nederland tijdig aan de Europese luchtnormen voldoen. Deze maatregelen zijn onder meer: nationale, generieke maatregelen van het Rijk (stimulering roetfilters, belastingvoordeel voor schone auto's, etc.) en daarnaast maatregelen op het hoofd- of onderliggend wegennet zoals doorstromingsmaatregelen, snelheidsverlaging en schermen.
Het plangebied Hotel Van der Valk past binnen het projectgebied “Nijmegen Waalsprong”, dat als IBM-project opgenomen is in dit NSL onder IB-nr. 279. Tevens is de hoofdinfrastructuur van de Waalsprong (o.a. Nijmegen Stadsas onder IB-nr. 298, nu geheten Prins Mauritssingel) onderdeel van het NSL. Ten behoeve van de definitieve vaststelling van het NSL is het rekeninstrument Saneringstool (versie 3.1) ontwikkeld. De omvang van “de saneringsopgave” voor luchtkwaliteit wordt met dit instrument op een eenduidige en uniforme wijze in kaart gebracht. Het positieve effect op de luchtkwaliteit van de maatregelen is bepaald door middel van de Saneringstool 3.1. In deze Saneringstool leidt het inbrengen van de IBM-projecten in Nijmegen alsmede de voorgestelde maatregelen tot het tijdig oplossen van de knelpunten in de luchtkwaliteit in Nijmegen.
Het onderhavige bestemmingsplan voldoet met haar projectkenmerken aan de in het NSL opgenomen projectkenmerken. In de gebruikte verkeersmodellen voor de Saneringstool (versie 3.1) zijn de verkeerseffecten opgenomen van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in Nijmegen (waaronder de eerdergenoemde in het NSL opgenomen IBM-projecten. Het onderhavige bestemmingsplan voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitsnormen en kan derhalve worden gerealiseerd.
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties, maar ook een hotel, worden niet als gevoelige bestemming gezien.
In de recente landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):
Een hotel kan in het kader van de luchtkwaliteit getypeerd worden als een 'niet gevoelig' object. Gezien het bovenstaande zal een toets aan de eisen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer niet aan de orde zijn.
Algemeen
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die, in dit geval, voornamelijk ontstaan door de spoorlijn Arnhem - Nijmegen. De kans dat er een zwaar ongeval op deze route gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is zeer klein. De effecten van een dergelijk ongeval kunnen echter zeer groot zijn. In het bestemmingsplan voor Dorp Lent-12 (Hotel Van der Valk) moet van deze kans op een zwaar ongeval rekenschap gegeven worden, dit heet de verantwoording van het risico.
Criteria bij de invulling van de verantwoordingsplicht
In Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn criteria gegeven die betrokken moeten worden bij het invullen van de verantwoordingsplicht. De gemeente Nijmegen heeft hiernaast haar eigen beleidsvisie over hoe om te gaan met de verantwoording.
Externe risico's bestemmingsplan Dorp Lent-12 (Hotel Van der Valk)
Met betrekking tot externe risico's kunnen worden onderscheiden:
Ad a. Inrichtingen en activiteiten die onder Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen.
Inrichtingen en activiteiten die gevaar opleveren, bijvoorbeeld inrichtingen vallend onder het Bevi, zijn in de naaste omgeving van het plangebied niet aanwezig. Wel valt het
plangebied met zijn afstand van 3950 meter tot het bedrijf TWO Chemical Logistics BV aan De Vlotkampweg 67 op het industrieterrein West-Kanaaldijk nog net binnen het invloedsgebied van 4.250 van dat bedrijf.
Ad b. Vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het plangebied ligt op ongeveer:
De bovenstaande vervoersaders worden aangemerkt als routes gevaarlijke stoffen en hebben alle een invloedsgebied van 1500 meter.
Ad c. Hogedrukaardgastransportleidingen
Een hogedrukaardgastransportleiding is in de nabijheid van het plangebied niet aanwezig.
Plaatsgebonden risico (PR) en Groepsrisico (GR) en cumulatie van de onderscheiden
rsico's
De risico's worden voor wat betreft externe veiligheid nog nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's (PR) en groepsrisico's (GR). Bovendien dient er nog gekeken te worden naar de cumulatie van risico's omdat het plangebied ligt binnen de risicocontouren van meerdere risicobronnen.
Plaatsgebonden risico (PR)
Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden (ijkpunten) aangegeven.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron.
Het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van zogenaamde oriënterende waarden. Van deze oriënterende waarde kan in voorkomende gevallen eventueel worden afgeweken. Hieraan dient wel een Collegebesluit ten grondslag te liggen, waarin de onderbouwing van de afwijking is opgenomen (verantwoordingsplicht groepsrisico). Voorafgaand aan het Collegebesluit stelt het bevoegd gezag het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) in de gelegenheid advies uit te brengen met betrekking tot het groepsrisico.
Cumulatie
Aan het eind van de verantwoording wordt ingegaan op de cumulatie van de risico's omdat binnen het plangebied alle bovenomschreven risicocontouren elkaar overlappen.
Hieronder worden de onderscheiden risico's voor TWO Chemical Logistics BV, de rivier de Waal, de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de Prins Mauritssingel verantwoord.
Verantwoording plaatsgebonden (PR)
Met betrekking tot het plaatsgebonden risico (PR) kan opgemerkt worden dat de 10-6 contour van de spoorlijn zich binnen het baanlichaam van deze spoorlijn bevindt en dus geen invloed op planvorming uitoefent.
Met betrekking tot de Prins Mauritssingel kan in dit kader opgemerkt worden dat voor deze gemeentelijke route gevaarlijke stoffen geen PR 10-6 contour is te bepalen, het PR is daarvoor te laag. Voor zowel de rivier de Waal als wel het bedrijf TWO Chemicals Logistics BV kan opgemerkt worden dat de afstand tot deze risicobronnen dermate groot is dat de wel aanwezige PR 10-6 contouren op grote afstand van het plangebied liggen.
De conclusie is dat plaatsgebonden risico van geen van de risicobronnen de planvorming kan beïnvloeden.
Verantwoording plaatsgebonden (PR)
Algemeen
Voor de risicobronnen zijn in de beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen drie zones vastgesteld waarbinnen bepaalde verantwoordingsniveaus gelden. De zones zijn globaal gebaseerd op de reikwijdte van incidenten met gevaarlijke stoffen. Omdat verschillende risicobronnen verschillende rampscenario's hebben, verschilt ook de zone-indeling per risicobron. De zone indeling is schematisch weergegeven in onderstaande figuur:
Figuur 3.2: zone indeling
Zone 1 | Zone 2 | Zone 3 | |
Rijks- en spoorwegen, provinciale- en gemeentelijke wegen |
30 meter (invloedsgebied plasbrand) |
200 meter (aandachtsgebied BLEVE) |
1500 meter (invloedsgebied toxisch) |
Vaarwegen | 25 meter (invloedsgebied planbrand) |
90 meter (invloedsgebied BLEVE) |
1500 meter (invloedsgebied toxisch) |
Aardgastransportleidingen | PR 10-6 contour | 100% Letaalgrens | 1% letaalgrens |
LPG tankstations | PR 10-6 contour | 150 meter (invloedsgebied) |
- |
LNG tankstations | PR 10-6 contour | 300 meter (invloedsgebied) |
- |
Overige Bevi-inrichtingen | PR 10-6 contour | PR 10-8 contour | Invloedsgebied |
Uit het bovenstaande overzicht blijkt dat voor de spoorlijn als wel de Prins Mauritssingel het plangebied loopt tot in zone 1, met respectievelijk 22 en 26 meter afstand. Echter ligt het bebouwingsvlak niet op de plangrenzen, maar op respectievelijk 33 en 32 meter afstand en dus in zone 2. Volgens de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen dient alleen voor de spoorlijn een zware verantwoording externe veiligheid te worden geleverd. Met betrekking tot de Prins Mauritssingel is slechts een beknopte verantwoording als bij de rivier de Waal en TWO Chemical Logistics aan de orde.
Het plangebied ligt voor wat betreft de Bevi inrichting TWO Chemical Logistics BV en de rivier de Waal in zone 3.
Onderstaand volgt de verantwoording GR voor de Spoorlijn Arnhem - Nijmegen
Bij de onderstaande verantwoording GR is gebruik gemaakt van de Externe veiligheidsstudie Van de Valk Hotel Lent, referentie9X5295.01/N0002/Nijm, d.d. 20 november 2012.
Uitgangspunten Groepsrisicoverantwoording Spoorlijn Arnhem - Nijmegen
Hieronder volgt de puntsgewijze afhandeling van de uitgangspunten GR verantwoording
De spoorlijn Arnhem – Nijmegen
Wettelijk adviseur
Ondanks dat nu en in de toekomst de oriënterende waarde nergens wordt overschreden, maakt een advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ), als wettelijk adviseur onderdeel uit van de besluitvorming.
Advies Veiligheidsregio Gelderland-Zuid
Uit onze analyse (zie bijlage) blijkt dat, als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over het spoor, calamiteiten denkbaar zijn met zeer grote effecten binnen het plangebied. De kans op dergelijke calamiteiten is echter zeer klein.
Voor het bestrijden van dergelijke calamiteiten hebben wij gesignaleerd dat het aantal te verwachten slachtoffers van de maatscenario's (vrijkomen van een toxisch gas en een Blève) boven de mogelijkheden van de geneeskundige hulpverlening uit stijgt.
Ook de mogelijkheden tot zelfredding zijn niet optimaal. De verwachting is namelijk dat burgers (in dit geval grotendeels hotelgasten) niet voor alle maatscenario's in staat zijn een juiste inschatting te maken van het risico. Tevens is geconstateerd dat de gemeente Nijmegen geen actieve risicocommunicatiecampagne voert. Een dergelijke campagne kan een positieve bijdrage leveren aan het maken van een juiste gevaarinschatting door burgers bij calamiteiten.
Tot slot ligt het plangebied dermate dicht bij het spoor dat in geval van het scenario van de Blève (gasexplosie) schuilen zinloos is en vluchten niet mogelijk is indien het scenario zich zeer snel voltrekt.
Ter verbetering van de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van burgers zijn in de analyse in de bijlage mogelijke maatregelen benoemd. Wij wijzen u er echter op dat, hoewel deze maatregelen bijdragen aan het terugdringen van de risico's, de risico's niet tot nul kunnen worden gereduceerd. Ook na het treffen van de benoemde maatregelen kunnen zich calamiteiten voordoen waarbij de mogelijkheden voor de rampenbestrijding worden overstegen. Het is aan het bevoegd gezag dit risico expliciet te accepteren en in het ruimtelijk besluit te verantwoorden binnen de verantwoordingsplicht groepsrisico.
Aanbevelingen Veiligheidsregio Gelderland Zuid Onderstaand worden mogelijke maatregelen gegeven ter verbetering van de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van burgers. Dit betreft een niet-limitatieve opsomming. Niet alle maatregelen zijn te treffen binnen de ruimtelijke procedure. Indien u één of meerdere van onderstaande maatregelen overweegt te treffen, verzoeken wij u contact met ons op te nemen over de exacte uitvoering. Inrichting plangebied Indien men kiest om het hotel op de voorgestelde locatie te realiseren, dan valt door de inrichting van het terrein nog enige veiligheidswinst te behalen. Zo kan men kiezen om onderdelen met een lage bezettingsgraad (zoals een parkeerterrein of groenvoorziening) aan de zijde van het spoor te plaatsen en onderdelen met hogere bezettingsgraad juist zo ver mogelijk van het spoor te alloceren. Verder zou, aangezien het merendeel van het transport van gevaarlijke stoffen 's nachts plaatsvindt, overwogen kunnen worden om die bouwdelen waar 's nachts niet of nauwelijks mensen verblijven (bijvoorbeeld conferentiezalen, keukens en/of kantoorruimte) aan de zijde van het spoor te plaatsen en hotelkamers zo ver mogelijk van het spoor af te leggen. Bedrijfshulpverlening inlichten met betrekking tot incidenten met gevaarlijke stoffen Gasten van het hotel zijn deels toevertrouwd aan de zorg van het hotelpersoneel. Bekendheid van de bedrijfshulpverlening (BHV) van het hotel met de risico's van transport met gevaarlijke stoffen en inzicht in het juiste handelingsperspectief bij de verschillende scenario's, kan een adequaat optreden van de bedrijfshulpverlening bevorderen. Om die reden adviseren wij u de (toekomstige) eigenaar/gebruiker van het plangebied actief voor te lichten over de risico's en deze personen een handelingsperspectief te bieden in geval van een calamiteit. Eventueel aanwezige mechanische ventilatie voorzien van een mogelijkheid tot het centraal uitschakelen van deze ventilatie Indien toxische stoffen vrijkomen, dienen aanwezige personen de mogelijkheid te hebben om binnen gebouwen te schuilen. Het is dan van belang dat eventueel aanwezige mechanische ventilatie centraal uitschakelbaar is. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het van belang is om in geval van een calamiteit deze mogelijkheid ook daadwerkelijk te gebruiken. De gebruikers van het betreffende pand (bijvoorbeeld de BHV-organisatie) dienen derhalve op de hoogte te worden gesteld van deze mogelijkheid, bijvoorbeeld door actieve risicocommunicatie. Het beperken van de gevelopeningen aan de zijde van het spoor Om aanwezige personen de mogelijkheid te geven om binnen het pand te schuilen tegen de gevolgen van warmtestraling bij een plasbrandscenario, adviseren wij het pand uit te voeren met zo min mogelijk gevelopeningen aan de zijde van het spoor. De mate van effectiviteit van deze maatregel is vooral afhankelijk van de afstand van de bouwdelen tot het spoor: met name voor bouwdelen die zeer dicht bij het spoor liggen kan deze maatregel de overlevingskansen vergroten. Deze maatregel heeft daarnaast een positieve bijdrage indien personen binnen het gebouw moeten schuilen voor het vrijkomen van toxische stoffen. |
Uit het bovenstaande blijkt dat de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) inhoudelijke adviezen met betrekking tot zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid geeft, gaat de gemeente hieronder kort in op de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Met betrekking tot het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid kan opgemerkt worden dat inderdaad de planvorming van een zodanige omvang is dat het groepsrisico binnen het plangebied toeneemt. In het onderstaande wordt ingegaan op het advies in het kader van de verantwoording van het groepsrisico en worden ook de onderwerpen beheersbaarheid en zelfredzaamheid kort beoordeeld.
Conclusie
Onderstaand volgt de verantwoording GR groepsrisico Prins Mauritssingel, de Rivier de Waal en de inrichting TWO chemical Logistics
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Prins Mauritssingel, de Rivier de Waal en TWO Chemical Logistics
Met betrekking tot elk van deze risico's is alleen het zogenaamde toxisch scenario van belang. Dit houdt tevens in dat voor deze drie risicobronnen de verantwoording dezelfde zal zijn. Daarom wordt deze verantwoording onderstaand gecombineerd uitgevoerd.
Verantwoording GR
Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevinden zich binnen het invloedsgebied van de Prins Mauritssingel ,een gemeentelijke weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, de rivier de Waal en de Bevi inrichting TWO Chemical Logistics BV aan De Vlotkampweg 67. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, de rivier en de risico's van de inrichting zijn relatief laag, voor wat betreft de rivier en de inrichting van wege de afstand tot de risicobron en voor wat betreft de weg voor wat betreft het algehele risico in verband met het beperkt gebruik wat van deze weg wordt gemaakt (zie Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen).
Het groepsrisico
Het groepsrisico van de weg, de rivier en de inrichting liggen ruim beneden de oriëntatiewaarde (zie Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen). Het maatgevend scenario voor alle drie risicobronnen is een toxisch scenario. De invloed van de ontwikkeling op het groepsrisico zal daarom ook nauwelijks tot niet significant zijn. Het lage groepsrisico zal door de geprojecteerde ontwikkeling dus niet of nauwelijks toenemen.
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is van weinig invloed omdat binnen het plangebied uitgegaan wordt van een toxisch scenario en niet van een plasbrand. Ook is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in het plangebied vele malen kleiner dan 1/1.000.000. (10-6) Gezien het zeer beperkte risico's van de risicobronnen zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen niet realistisch.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Nieuwe bouwwerken, waar grotere massa's mensen aanwezig kunnen zijn, als bijvoorbeeld woonflats, hotels en kantoren, zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.
Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.
Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen en de daarin gemaakte keuzes.
Verantwoording cumulatie Groepsrisico's
Het plangebied ligt binnen de elkaar overlappende risicocontouren van een spoorlijn, een vaarweg, een gemeentelijke route gevaarlijke stoffen en een Bevi inrichting. De cumulatie van deze vier risico's wordt hieronder verantwoord.
Domino effecten ontstaan wanneer het falen van de ene risicobron leidt tot het falen van de ander. Cumulatie van risico's is het optellen van het risico van afzonderlijke bronnen.
Voor zowel domino-effecten als cumulatie van risico's geldt dat kwantificering lastig, dan wel onmogelijk is. Tevens bestaat er geen landelijk toetsingskader waaraan getoetst kan worden. Afwegen van domino-effecten en cumulatie is onderdeel van groepsrisicoverantwoording. Indien relevant, worden beide aspecten in de verantwoording kwalitatief beschouwd bij de interpretatie van fN-curves. Gelet op de spoorlijn en de drie overige risicobronnen omdat de afstand van het bestemmingsplan Dorp Lent-12 tot twee van de risicobronnen uitermate groot is, de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen nauwelijks iets toevoegt en alleen de spoorlijn relevant is, en daarom kwantitatief in feite weinig aan de cumulatie kunnen toevoegen. Daarom is op deze locatie het toegevoegde risico van domino-effecten evenals die van cumulatie zeer beperkt. Beide aspecten werken daarom niet door in de groepsrisicoverantwoording.
Conclusie
In het bovenstaande zijn de relevante wegingspunten met betrekking tot alle vier risicobronnen opgevoerd.
Het plan levert voornamelijk door de externe veiligheid met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor een enigermate significante verhoging van het groepsrisico op. De overige drie risicobronnen voegen in feite nauwelijks iets toe en een van een significante stijging is hier zeker geen sprake.
Het bestemmingsplan Dorp Lent-12 is acceptabel vanwege de onderstaande redenen:
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Nijmegen hebben kennis genomen van het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid en achten het groepsrisico, dat tengevolge van het bestemmingsplan Dorp Lent-12 weliswaar stijgt maar ruim beneden de oriënterende waarde groepsrisico blijft, nu en in de in de toekomst, aanvaardbaar. Rekening houdend met het bovenstaande kan opgemerkt worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan Dorp Lent-12.
Gelet op het gegeven dat er een risico voor wat betreft externe veiligheid bestaat en ondanks dat de adviezen van de Veiligheidsregio Gelderland–Zuid (VRGZ) in zoveel als doenlijk is binnen het plangebied van het Dorp Lent-12 zullen worden uitgevoerd, dit echter niet kwantitatief in berekeningen kan worden vervat en dit bovendien niet leidt tot een risico zijnde nul (0), zal er een zogenaamd restrisico overblijven. Dit restrisico wordt door het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Nijmegen expliciet geaccepteerd.
Verantwoording
Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de Concept Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen van april 2012 en de daarin gemaakte keuzes. Deze beleidsvisie wordt gedragen door alle daarbij betrekken ambtelijke disciplines en is daardoor aan de basis van de bovenstaande verantwoording gelegd.
Het aspect (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De brandweer heeft geadviseerd op het aspect fysieke veiligheid.
Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Op voorhand zijn geen beperkingen te constateren.
In verband met de brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar. Op basis van de verbeelding ziet de brandweer op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.
De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor dit pand minimaal 60 m3 water per uur te bedragen. De afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang(en) van het gebouw dient maximaal 40 meter te bedragen. Indien het pand van een droge busleiding wordt voorzien dan zal ter hoogte van het vulpunt van deze leiding (binnen 35 meter) een bovengrondse brandkraan geplaatst moeten worden.
Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang(en)/brandweertoegang(en) van de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat (of ontsluitingweg op eigen terrein) tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. Indien in het pand een droge blusleiding wordt aangelegd, dan moet het vulpunt tot op 10 meter bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen en de vulpunten voor de droge busleiding van het station tot op 15 meter. Tevens zal t.h.v. het station een bovengrondse brandkraan geplaatst moeten worden die ook tot op 15 meter door het brandweervoertuig benaderd kan worden en binnen 35 meter van de vulpunten ligt. De ontwikkeling mag hiermee niet conflicteren.
Vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid constateert de brandweer geen beperkingen ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan. Aandachtspunten bij de omgevingsvergunning zijn: Bereikbaarheid en bluswatervoorziening.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag. Zeker in de relatief stenige omgeving rond dit project kan het microklimaat extremer zijn en tot hinder leiden.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging op deze locatie onder de geldende wettelijke normen zal liggen. Desondanks blijft dit een locatie met bronnen voor luchtverontreiniging, zoals door verkeer opwervelend stof. Hierin kan in het ontwerp rekening gehouden worden door te zorgen voor het afvangen van luchtverontreiniging (gevelbegroeiing, daktuinen etc.).
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen.
Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
In het gebied zal op relatief korte termijn een duurzaam warmtenet aangelegd worden, waarmee de primaire warmtebehoefte van het gebouw voorzien kan worden.
Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
Explosieven
Op dit moment zijn er geen bekende 'niet-gesprongen' explosieven binnen het plangebied. Mede als gevolg van de bodemroering als gevolg van de huidige herstructureringswerkzaamheden door de gemeente Nijmegen is het niet de verwachting dat er explosieven aanwezig zijn. Afhankelijk van de bouwwijze van de nieuwe ontwikkeling is wellicht diepgaander bodemonderzoek nodig om alle risico's te vermijden. Dit zal voorafgaand aan of ten tijde van de daadwerkelijke start bouw worden beoordeeld.